direct naar inhoud van Regels
Plan: Schiermonnikoog - Woningbouwlocatie Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Schiermonnikoog - Woningbouwlocatie Oost met identificatienummer NL.IMRO.0088.BPSchierOost-VG01 van de gemeente Schiermonnikoog;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlage;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aan-huis-verbonden beroep

een beroep, dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten;

1.6 aangebouwd bijbehorende bouwwerk

een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bebouwingsbeeld

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een bouwhoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.9 bestaand
  • a. het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is; en/of
  • b. legale bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering of vergund is, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel vergunningsvrij is; en/of
  • c. in gevallen wanneer gebruik en/of bebouwing na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan op basis van een omgevingsvergunning worden gerealiseerd dan wel vergunningsvrij is, wordt het nieuwe gebruik en/of bebouwing als bestaand aangemerkt;
1.10 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.13 bewoning

de huisvesting van een persoon (en diens/haar gezin of een daarmee gelijk te stellen groep personen);

1.14 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.15 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.16 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.17 bouwlaag

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.18 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 bruto vloeroppervlak van het hoofdgebouw

de oppervlakte van bouwlagen in een bestaand hoofdgebouw, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies van die desbetreffende bouwlagen in een bestaand hoofdgebouw;

1.23 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.24 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.25 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met

wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.28 hoofdgebouw

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.29 kampeermiddel

een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.30 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit

de in bijlage 1 bij deze regels genoemde kleinschalige bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.31 mansardekap:

een mansardekap is een kapvorm met een dak met gebroken, naar buiten geknikte dakvlakken waarbij de helling van de onderste dakvlakken groter is dan die van de bovenste dakvlakken;

1.32 meetverschil

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.33 milieusituatie

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

1.34 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, van één bouwlaag dat dient ter overkapping en ten hoogste voorzien van 1 wand of gedeelte daarvan;

1.35 peil
  • a. indien op het land wordt gebouwd:
    • 1. de gemiddelde hoogte van het aanliggende, afgewerkte terrein;
  • b. indien in, op of over het water wordt gebouwd:
    • 1. NAP;
  • c. in afwijking van het gestelde in a en b geldt, indien in de regels een maat ten opzichte van NAP is gegeven, die specifieke maat;
1.36 permanente bewoning

het gebruiken van woonruimten als vaste woonplaats;

1.37 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.38 prostitutiebedrijf

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie wordt verricht. Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon.

Onder een prostitutiebedrijf wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een sekstheater of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.39 recreatieve bewoning

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.40 vaste woonplaats

het gebruiken van woonruimte als hoofdverblijf zoals bedoeld in de Wet basisregistratie personen dan wel diens rechtsopvolger. Als criterium voor de vaststelling of iemand een woonruimte als hoofdverblijf in gebruik heeft, geldt dat hij of zij op het betreffende adres staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, terwijl tevens uit het geheel van feiten en omstandigheden blijkt dat het betreffende adres als zijn of haar hoofdverblijf fungeert;

1.41 verkeersveiligheid

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.42 voorgevel

de naar de weg dan wel naar de openbare ruimte gekeerde gevel(s) van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde gevel, de gevel die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.43 watersituatie

de waarde van een gebied in waterhuishoudkundige zin die wordt bepaald door de waterkwaliteit en waterkwantiteit in een gebied;

1.44 weekend- en/of verblijfrecreatie

het doorbrengen van één of meer nachten buiten de vaste woonplaats, uitgezonderd sociale bezoeken aan familie, vrienden, kennissen en/of zakenbezoeken;

1.45 wonen
  • a. het wonen in een woning waarbij de woning uitsluitend mag worden gebruikt voor permanente bewoning; en
  • b. indien een omgevingsvergunning is verleend voor een ander gebruik dan genoemd onder a tevens voor het vergunde gebruik;
1.46 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.47 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het bouwpeil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.4 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde

tussen de buitenste verticale projectie van het bouwwerk op het horizontaal vlak;

2.6 de oppervlakte van een gebouw

tussen (de buitenste verticale projectie van) de buitenzijde van de gevel (en/of het hart van de scheidingsmuren);

2.7 de afstand tot bouwperceelsgrens

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de bouwperceelsgrens;

2.8 ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de oppervlakte en de inhoud van een bouwwerk worden ten aanzien van de plaatsing ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits deze bouwdelen niet meer dan 1 meter buiten het gevel- of dakvlak uitsteken.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. beplanting en bebossing;
  • c. paden;
  • d. speelvoorzieningen en speelterreinen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. sloten en bermen;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. waterlopen en waterpartijen;
  • h. verhardingen;
  • i. voorzieningen ten behoeve van de afvalinzameling en het elektrisch laden van voertuigen;

met de daarbijbehorende:

  • j. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder (ondergrondse) afvalcontainers.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,00 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Verkeer - Verblijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten;
  • b. paden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • e. sloten, bermen en beplanting;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. tuinen en erven;
  • h. voorzieningen ten behoeve van de afvalinzameling en het elektrisch laden van voertuigen;

met de daarbijbehorende:

  • i. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder (ondergrondse) afvalcontainers.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag ten hoogste 1,00 m bedragen.
4.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sloten, vijvers, en daarmee gelijk te stellen waterlopen en -partijen ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer en waterberging;
  • b. bermen en oeverstroken;

met de daarbijbehorende:

  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 1,50 m bedragen.
5.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Wonen

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor:
    • 1. een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
  • b. bijbehorende bouwwerken;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. voorzieningen ten behoeve het elektrisch laden van voertuigen,

met de daarbijbehorende:

  • d. tuinen, erven en terreinen;
  • e. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als gebouwen mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  • b. hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • c. de voorgevel van hoofdgebouwen dient in de gevellijn ter plaatse van de aanduiding "gevellijn" te worden gebouwd;
  • d. de goothoogte van hoofdgebouwen mag ten hoogste 4,5 m bedragen, met dien verstande dat de goothoogte langs één gevel van het hoofdgebouw mag worden verhoogd tot 6 m met een maximum van 60% van de lengte van de eerder genoemde één gevel van het hoofdgebouw;
  • e. de bouwhoogte van hoofdgebouwen mag ten hoogste 8,5 m bedragen;
  • f. hoofdgebouwen dienen te zijn voorzien van een kap met een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 60°, met dien verstande dat:
    • 1. indien sprake is van een mansardekap de dakhelling van het onderste dakvlak minimaal 60° en maximaal 75° mag bedragen en de dakhelling van het bovenste dakvlak maximaal 0,5 x dakhelling onderste dakvlak mag bedragen;
    • 2. de verhoging van de goothoogte als bedoeld onder sub d plat mag worden afgedekt;
  • g. het gezamenlijk aantal woningen per bouwvlak mag ten hoogste het aangegeven aantal woningen ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" bedragen;
  • h. de bruto vloeroppervlakte van de begane grond van een hoofdgebouw van:
    • 1. een vrijstaande woning mag ten hoogste 100 m2 bedragen;
    • 2. een dubbele woning mag ten hoogste 75 m2 per woning bedragen;
    • 3. rijenwoningen mag ten hoogste 60 m2 per woning bedragen.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van op de grond staande bijbehorende bouwwerken of uitbreiding daarvan geldt de regeling zoals die is opgenomen in artikel 2 bijlage II Besluit omgevingsrecht dan wel diens rechtsopvolger.

6.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen, achter de gevel(s) ter plaatse van de aanduiding "gevellijn" van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag per bouwperceel ten hoogste 15 m² bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overkappingen mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de gevel(s) ter plaatse van de aanduiding "gevellijn" van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m mag bedragen;
  • e. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 2,00 m bedragen.
6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatieve bewoning;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel, tenzij het detailhandel bij een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit betreft, in welk geval detailhandel is toegestaan die als nevenactiviteit beperkt blijft tot de verkoop van producten die een directe relatie hebben met het beroep of de activiteit of producten die binnen het beroep of de activiteit vervaardigd worden;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien er sprake is van een milieuvergunningsplichtige of meldingsplichtige activiteit in het kader van de Wet milieubeheer;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit voor meer dan 25% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van het legaal aanwezige hoofdgebouw, aangebouwde en overige bijbehorende bouwwerken.
6.4 Afwijken van de gebruiksregels
6.4.1 Afwijkingsregels

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 6.3 sub b en toestaan dat het hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak wordt gebruikt voor recreatieve bewoning, mits:
    • 1. de woning permanent wordt bewoond op het monent van de aanvraag;
    • 2. ten hoogste 35% van het brutovloeroppervlak van het hoofdgebouw en aangebouwde bijbehorende bouwwerken die binnen het bouwvlak zijn gelegen voor recreatieve bewoning wordt gebruikt;
    • 3. de recreatieve functie geen onevenredige afbreuk doet aan de leefbaarheid in de betrokken omgeving;
    • 4. als voorwaarde aan de omgevingsvergunning is opgenomen dat de toestemming voor recreatieve verhuur vervalt op het moment dat de woning niet meer permanent wordt bewoond, waarbij bij een huurwoning sprake is van niet permanente bewoning indien de woning gedurende langer dan een maand niet wordt verhuurd;
  • b. het bepaalde in lid 6.3 sub c en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor detailhandel, mits:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van het legaal aanwezige hoofdgebouw, aangebouwde en overige bijbehorende bouwwerken.
    • 2. de vestiging niet leidt tot een verstoring van de distributieve voorzieningen op Schiermonnikoog en geen verstoring optreedt van de gewenste detailhandelsstructuur;
    • 3. geen sprake is van een milieuvergunningsplichtige of meldingsplichtige activiteit in het kader van de Wet milieubeheer.
6.4.2 Toetsingscriteria

De in lid 6.4.1 genoemde afwijkingen mogen uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot en afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • b. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • c. het storten van puin en afvalstoffen;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een prostitutiebedrijf;
  • e. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • f. het gebruik van gronden voor ondergronds bouwen of het onderkelderen.
  • g. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de woonfunctie zoals bedoeld in Artikel 6 Wonen indien op gronden bestemd voor Verkeer - Verblijf niet ten minste het aantal parkeervoorzieningen als bedoeld in paragraaf 4.9 van de toelichting zijn gerealiseerd en instand worden gehouden.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de in de rechtens regeling van de in dit plan gegeven aantallen, maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die aantallen, maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en toestaan dat aanduidings- of bestemmingsgrenzen worden overschreden indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
9.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de woonsituatie;
  • f. de watersituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 10.1, sub 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 10.1, sub 1 met maximaal 10%.
  • 3. Het bepaalde in lid 10.1, sub 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 10.2, sub 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 10.2, sub 1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Lid 10.2, sub 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Schiermonnikoog - Woningbouwlocatie Oost'.