direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan verbrede reikwijdte Schiermonnikoog - Dorp
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0088.BPSchierDorp-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Natuur, landschap en cultuurhistorie op Schiermonnikoog zijn uniek. Deze bijzondere waarden zorgen ervoor dat mensen er graag wonen en dat recreanten er rust en ruimte vinden én een aantrekkelijk dorp van bijzondere historische allure. De keerzijde van deze unieke situatie is dat de recreatieve druk op de waardevolle ruimte hoog is en de ruimte voor wonen en werken schaars.

De gemeente Schiermonnikoog wil het bestemmingsplan Schiermonnikoog Dorp (vastgesteld op 24 maart 2009) voor het bebouwd gebied van Schiermonnikoog herzien. Het bestemmingsplan is inmiddels ruim 10 jaar oud en niet meer actueel. Belangrijkste uitgangspunten voor de actualisatie zijn:

  • Een betere sturing voor recreatief en permanent wonen;
  • Goede bescherming van het waardevolle dorpsgezicht, de karakteristieke eilander huizen, het groene karakter en een goede balans tussen leefbaarheid en waarden;
  • Uitwisselingsmogelijkheden van functies in het hart van het dorp;
  • Aanpassing aan nieuwe standaarden;
  • Aanpassingen aan alle kleine wijzigingen die hebben plaatsgehad en invoegen van initiatieven die goed aansluiten bij de Nota van Uitgangspunten (zie bijlage 1Nota van uitgangspunten)

Hiertoe heeft de gemeenteraad van Schiermonnikoog op 2 juli 2019 de Nota van Uitgangspunten voor het Bestemmingsplan Schiermonnikoog Dorp vastgesteld. Deze Nota van Uitgangspunten is het kader waarbinnen het bestemmingsplan is opgesteld (zie Hoofdstuk 3).

1.2 Plangebied

Voor het plangebied wordt in grote lijnen hetzelfde plangebied aangehouden als het huidige bestemmmingsplan. Het plangebied heeft betrekking op het bebouwde gebied van Schiermonnikoog met uitzondering van de woningbouwlocatie Oost. Daarvoor is een afzonderlijk bestemmingsplan vastgesteld en inmiddels onherroepelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierDorp-VO01_0001.jpg"

Figuur 1. Ligging plangebied

1.3 Bestemmingsplan met verbrede reikwijdte

Dit bestemmingsplan is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Dit betekent dat er van bepaalde regels in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), kan worden afgeweken waarmee wordt vooruitgelopen op de aankomende Omgevingswet. De vijfde tranche van de Regeling Crisis- en herstelwet is op 20 maart 2021 gepubliceerd in de Staatscourant. De regeling is met ingang van 21 maart 2020 in werking getreden. Onderhavig bestemmingsplan is in deze tranche opgenomen en het bestemmingsplan kan worden opgesteld gebruikmakend van de mogelijkheden die de Crisis- en herstelwet biedt.

De Crisis- en herstelwet wordt toegepast om een bestemmingsplan op te stellen waarbij de gemeente Schiermonnikoog de Huisvestingsverordening Schiermonnikoog 2020 - 2024 voor een deel integreert in het bestemmingsplan. Integratie van de huisvestingsregels in het bestemmingsplan voorkomt overlap en zorgt voor meer inzicht in de handhaafbaarheid van regels. Het bestemmingsplan wordt opgesteld met het oog op een consistente sturing ten aanzien van:

  • het behoud van de permanente woningvoorraad;
  • het afwijken van het gebruik van permanente woningen voor recreatieve doeleinden;
  • het splitsen en samenvoegen van woningen;
  • eenduidigheid in begrippen en wijze van meten.

In de mogelijkheid om gemeentelijke verordeningen in het Omgevingsplan op te nemen wordt in de Omgevingswet voorzien. Hierop wil de gemeente anticiperen. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan kan indien nodig ook gebruik gemaakt worden van een gefaseerde aanpak van onderzoeken, zodat in het bestemmingsplan kan worden volstaan met globaal onderzoek naar de uitvoerbaarheid. In dit plan wordt op dit moment geen gebruik gemaakt van de gefaseerde aanpak van onderzoeken. Gelet hierop is het noodzakelijk dat er wordt afgeweken van wettelijke regelingen die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening, de Gemeentewet en het Besluit ruimtelijke ordening. Om deze reden is een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte opgesteld gebaseerd op hoofdstuk 2, afdeling 2, Innovatie van de Crisis- en herstelwet. De toe te passen innovaties in dit bestemmingsplan passen binnen het kader van artikel 7c Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet:

  • a. In aanvulling op artikel 3.1, lid 1 Wro kunnen in het bestemmingsplan ook regels worden gesteld die strekken voor het (artikel 7c, lid 1):
    • 1. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit en (artikel 7c, lid 1, onder a),
    • 2. doelmatig beheren, gebruiken ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies (artikel 7c, lid 1, onder b);
  • b. Het bestemmingsplan kan door het gemeentebestuur gestelde regels als bedoeld in artikel 108 van de gemeentewet bevatten die geheel of gedeeltelijk betrekking hebben op de fysieke leefomgeving;

Bij de voorbereiding, vormgeving, inrichting en beschikbaarstelling van het bestemmingsplan kan worden afgeweken van artikel 3.1.6, eerste lid, onder f, en vijfde lid, onder c van het Bro. Dit betreft de gefaseerde aanpak van onderzoeken (artikel 7c, lid 9, onder b).

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 Beschermde waarden geeft een overzicht van de cultuurhistorische waarden waarmee bij het opstellen van het bestemmingsplan rekening is gehouden. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van de uitgangspunten die in dit bestemmingsplan een juridische vertaling krijgen. Hoofdstuk 4 Beleidskader geeft een samenvatting van de belangrijkste beleidskaders van de rijks- en provinciale overheid en van de gemeente Schiermonnikoog, waarmee bij het opstellen van het bestemmingsplan rekening is gehouden. Daarnaast is met de uitwerking van de plannen rekening gehouden met de aanwezige milieu- en omgevingsaspecten waar de plannen invloed op kunnen hebben. Deze komen aan bod in hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten. Op basis van het beleid, de milieu- en omgevingsaspecten en de uitgangspunten vindt in hoofdstuk 6 Juridische toelichting de vertaling plaats naar de regels en de verbeelding. Ten slotte is in hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid ingegaan op de haalbaarheid van het plan. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische haalbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschermde waarden

De gemeente hecht grote waarde aan het behoud en waar mogelijk verbetering van de cultuurhistorische waarden op Schiermonnikoog. Dit betreft zowel de waarden van het dorp en zijn omgeving van polder en duinen, als ook karakteristieke en beeldbepalende bebouwing van gebouwen en recreatiewoningen buiten het dorp. Met name het gaaf bewaarde historische beeld van het dorp, ingebed in zijn eilander omgeving, is één van aspecten die Schiermonnikoog zo aantrekkelijk maakt voor toerisme. Eén van de belangrijkste beleiduitgangspunten is het behoud van dit waardevolle beeld.

In dit bestemmingsplan wordt de planologische regeling op het behoud en de versterking van dit beeld afgestemd zoals in eerdere plannen opgenomen gecontinueerd.

2.1 Beschermd dorpsgezicht

Een gedeelte van het dorp is, gezien de daar nog aanwezige cultuurhistorisch waardevolle structuren en monumenten, in 1969 aangewezen als “beschermd dorpsgezicht” in de zin van de Monumentenwet. De aanwijzing en de toelichting daarop is opgenomen in Bijlage 3. Het gemeentelijk beleid heeft als doel om de cultuurhistorische, ruimtelijke en eventueel aanwezige archeologische waarden in het plangebied te beschermen en zo mogelijk te versterken. Het bestemmingsplan is bij uitstek het instrument om deze bescherming vast te leggen. De gemeente heeft aan deze bescherming gestalte gegeven in de voorgaande bestemmingsplannen voor de kom van Schiermonnikoog. Deze bescherming wordt in onderhavig bestemmingsplan gecontinueerd.

Toelichting bij het besluit tot vaststelling van een beschermd dorpsgezicht

Gedurende de Middeleeuwen was het eiland Schiermonnikoog in het bezit van de klooster Klaarkamp dat omstreeks het jaar 1166 in Rinsumageest werd gesticht. De kloosterlingen, die behoorden tot de orde van de Cisterciënzers, bewoonden het eiland, dat door de schiere of grijze monnikspij de naam Schiermonnikoog kreeg.

Evenals de andere kloostergoederen in Friesland, werd het in 1580 geseculariseerd en ging het eigendom over op de provincie. Door de Staten van Friesland werd Schiermonnikoog in 1638 als heerlijkheid verkocht en kwam spoedig daarna in het bezit van Johan Stachhouwer, Heer van Rijnsbergen, in wiens familie het bleef tot het midden van de 19de eeuw. In 1858 werd het eiland geheel aan mr. J.E. Banck overgedragen, die het op zijn beurt in 1893 verkocht aan Berthold, graaf Bernsdorff. Tot 1945 behoorde het tot deze Duitse grafelijke familie. Na als vijandelijk vermogen in beslag te zijn genomen, kwam alle grond in handen van de Staat der Nederlanden.

Eeuwenlang is Schiermonnikoog door wind en water belaagd, waardoor een sterke verplaatsing, die in de laatste 400 jaar minstens 2½ km heeft bedragen, in oostelijke richting plaats vond. Op het thans verdwenen westelijk deel stond de nederzetting Westerburen, en ook het huis "Binnendijken", de woonstede der Stachhouwers, was hier gelegen. De kerk en verscheidene huizen van dit dorp werden door verstuiving van de duinen in 1715 afgebroken en meer landinwaarts opnieuw gebouwd. Maar ook deze nieuwe plaats werd al spoedig bedreigd en was in 1760 vrijwel geheel in zee verdwenen.

Omstreeks 1720 werden nabij de Oosterduinen de eerste huizen gebouwd, waaruit het huidige dorp Oosterburen is gegroeid. Door de zorg van de toenmalige landheer werd deze nieuwe nederzetting zeer regelmatig aangelegd. De eerste bebouwing bestond uit twee rechte, evenwijdig aan elkaar lopende stroken, de huidige Voor- en Middenstreek, op een onderlinge afstand van 12 à 13 meter. Na 1760 is aan de noordzijde op ± 80 meter een derde strook, de Langestreek, hieraan toegevoegd. In het westen vangen de drie streken op gelijke hoogte aan. De Voor- en Middenstreek kregen een lengte van ± 250 meter, de Langestreek daarentegen groeide geleidelijk tot 500 meter lengte. Behalve aan de rechtlijnige aanleg werd ook aan de bebouwing grote zorg besteed. Keurig werden de eenvoudige maar stijlvolle woningen onder diepe zadeldaken met de topgevels grenzend aan de straat in één rooilijn gerangschikt. Op vrijwel gelijke wijze werden de kleine voor- en achtererfjes zijdelings door lage stenen muurtjes afgescheiden, aan de wegzijde kregen zij een houten omheining. Aan de buitenzijde van de Voor- en Langestreek werd een smal voetpad aangelegd, dat de diepe overtuinen van de woningen afscheidde. 2 Ook thans zijn deze paden nog ongeschonden aanwezig en levert een wandeling er langs tal van verrassende beelden op.

Het ± 80 meter brede terrein tussen de Midden- en Langestreek is reeds lang de gemeenschappelijke groene ruimte, waar oudtijds de was ter bleek werd gelegd. Door het hoge geboomte heeft het thans de gedaante van een langgerekte brink. Opvallend is dat de gehele structuur van Oosterburen ongeschonden bewaard is gebleven. Ook de bebouwing heeft, ondanks de vele vernieuwingen, het karakter goed weten te behouden. In het oostelijk dorpsdeel is het thans als jeugdherberg ingerichte slot Rijnsbergen gelegen, de uiterlijk vernieuwde in 1757 gebouwde woonstede der Stachhouwers. Op de plaats waar nu de uit 1866 stammende kerk staat, stond voordien de kerk uit 1762. Omgeven door een rechthoekig omheind kerkhof, waarvan de begrenzing bestaat uit een hoogbeplanting, vormt dit gebouw met de er naast gelegen woonhuizen, het centrum van het dorp.

Van de eerste huizen die werden gebouwd zijn slechts enkele gaaf bewaard gebleven. Het enige pand, waar nog een Lytj Hùs bij wordt aangetroffen, ligt aan de Voorstreek en is genummerd Middenstreek 5. De bijzondere stedenbouwkundige aanleg van de plaats, het karakter van de langgerekte bebouwing, de royale tuinen, maar ook de talrijke bomen verlenen aan het dorp een schilderachtig aspect. De compositie van al deze onderdelen levert een beeld op dat van belang is wegens het karakter en de schoonheid van het geheel. Bijzondere zorg voor het doen voortbestaan van dit harmonisch dorpsbeeld is geboden.

De aanwijzing tot beschermd heeft dan ook ten doel, zonder dat daarbij een algehele bevriezing wordt beoogd, door middel van stedenbouwkundige maatregelen het historisch dorpsaspect voor de toekomst veilig te stellen.

(Deze tekst is afkomstig uit de toelichting bij de aanwijzing tot Beschermd Dorpsgezicht en niet in alle opzichten actueel. Zo bevindt zich in het slot Rijsbergen geen jeugdherberg meer. Sinds 2019 bevindt zich daarin een Klooster.)

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierDorp-VO01_0002.png"

Figuur 2. Kaart, behorende bij de aanwijzing als beschermd dorpsgezicht in 1969. Het gebied binnen de stippellijn vormt de begrenzing van het beschermd dorpsgezicht.

Het beschermd dorpsgezicht heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'. De voor 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor: het behoud, herstel en de uitbouw van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

2.2 Cultuurhistorische verkenning

Omdat de bestaande toelichting op de aanwijzing tot beschermd dorpsgezicht zeer summier is en niet de goede basisinformatie voor het bestemmingsplan levert is voor de herziening van het bestemmingsplan in 2003 besloten om een nadere cultuurhistorische verkenning uit te voeren die mede gekoppeld is aan de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd dorpsgezicht'. Het doel van deze verkenning was een herbezinning op de essentiële waarden van het beschermde dorpsgezicht. De waarden die beschreven zijn in deze cultuurhistorische verkenning moeten zo veel mogelijk beschermd worden met het bestemmingsplan. In de Cultuurhistorische Verkenning (CV) is een nadere analyse gemaakt van de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied die mede de basis vormt voor de beschrijving en de bescherming van het dorpsgezicht in het bestemmingsplan.

De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (voorheen Rijksdienst voor de Monumentenzorg) heeft het instrument van de CV in omloop gebracht ter ondersteuning van een samenhangende belangenafweging op gemeentelijk en provinciaal niveau, maar eveneens ter stimulering van ontwikkelingsscenario’s op basis van culturele identiteit. Dit alles met de verwachting dat de CV actief zal bijdragen tot een kwaliteitsbewust proces van herontwerp en ontwikkeling. Naast de meer algemene beschrijving van het historisch ruimtelijke karakter richt de CV zich ook op het aangeven van mogelijkheden voor nieuwe ruimtelijke en functionele ontwikkelingen, in het licht van bestaande cultuurhistorische waarden en beredeneerd vanuit de historisch-ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied. De cultuurhistorische verkenning is als Bijlage 4 bij de regels gevoegd.

2.3 Rijksmonumenten

Schiermonnikoog kent 30 rijksmonumenten. Een rijksmonument is een gebouw dat door cultuurhistorische waarde en schoonheid van nationaal belang is. Deze zijn niet op de verbeelding aangegeven, omdat de bescherming in de erfgoedwet is geregeld. De Rijksoverheid beschermt rijksmonumenten met als doel de monumentale waarde ervan te behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierDorp-VO01_0003.jpg"

Figuur 3. Overzicht Rijksmonumenten

2.4 Kenmerken

2.4.1 Structurele kenmerken bebouwingsstructuur

Het oude dorpsdeel van Schiermonnikoog is, zoals dat halverwege de 18e eeuw gebouwd werd, nog steeds vrijwel ongeschonden bewaard gebleven. Het historische dorp kent een overheersende oost-west-structuur, bepaald door de ligging op de rand van de duinen en de vroegere kwelder.

De drie streken, Langestreek, Voorstreek en Middenstreek in het dorp hebben tot ver in de 20e eeuw de plattegrond van het dorp gevormd. Het strekendorp is een fraai voorbeeld van een laat 18e-eeuws planmatig opgezet dorp.

Omdat het vroegere dorp Westerburen onder zand en in de golven verdween, werd een nieuw dorp, het huidige Schiermonnikoog (voorheen Oosterburen) van hogerhand gepland met vaste afmetingen van de nieuwe huisplaatsen en van de forse achtererven, die later als overtuinen in gebruik zijn genomen.

Binnen dit hoofdstramien is er toch ook grote variatie in de structuur en de vorm. De planmatige opzet komt tot uiting in regelmatige rechtlijnige aanleg met vaste bebouwings- en tuinstroken, een diepe verkaveling en aaneengesloten bebouwing aan de (hoofd)straatzijde.

Schiermonnikoog - Beschermd dorpsgezicht

De speciale kenmerken van het strekendorp, de typische vorm van de huizen alsmede de royale overtuinen met beplantingsstructuur en de talrijke bomen in en om het dorp leidden ertoe dat in 1969 het komgebied van Schiermonnikoog werd aangewezen als beschermd dorpsgezicht.

Het karakter van de dorpskom wordt sterk bepaald door de volgende elementen:

  • grotendeels evenwijdige oost-west gerichte aanleg van de straten, met visueel vrijwel aaneengesloten bebouwing;
  • afscheiding van de voor- en achtertuintjes d.m.v. muurtjes, hekken of struiken;
  • overtuinen van vaste afmetingen met opstrekkende verkaveling aan Voorstreek en Langestreek, met heggen als erfscheiding;
  • groene open ruimte, rijk aan bomen, tussen Middenstreek en Langestreek;
  • huizen met topgevels aan de straat in een rooilijn en een lage gootlijn;
  • het materiaalgebruik bij de woningen;
  • de profilering en het materiaalgebruik in straten, stegen en overige openbare ruimten;
  • de afwisseling van uiteenlopende kapvormen, waarin overwegend zadel- en schilddaken;
  • de verticale gerichtheid van de gevelarchitectuur;
  • behoud van de zichtlijn naar de watertoren (monument).

Omgeven door een rechthoekig kerkhof en hoge beplanting vormt de kerk met de ernaast gelegen woningen, het centrum van het dorp. Van de eerste huizen die werden gebouwd zijn er slechts enkele gaaf bewaard gebleven.

Een belangrijk kenmerk is dat de hoofdbebouwing lineaire, vrijwel aaneengesloten reeksen (streken) vormt, die de straatruimtes begrenzen, het skelet van het beschermde dorpsgezicht. Uiterste terughoudendheid moet daarom betracht worden bij bouwen voor de rooilijn op de ervenstrook aan de Langestreek, de Voorstreek en de Middenstreek op de overgang tussen straat en gevelwand. De herkenbare begrenzing van de wand van (top)gevels van de hoofdbebouwing is een kenmerkend beeldaspect.

De bebouwingsstrook aan de Langestreek om de Noord, dus gelegen tussen de streekbebouwing en het pad langs de koppen van de tuinen, biedt iets meer ruimte voor aan- en uitbouwen, waarbij het echter van belang is dat de kenmerkende afwisselende ligging van de gevellijn langs het pad en het zicht op de hoofdbebouwingsstrook blijft bestaan.

Er bestaat wel verschil in de plaatsing van de huizen aan de drie streken. De huizen aan de Langestreek staan in een rechte rooilijn, dezelfde huizen aan de Middenstreek - Noordzijde niet. Bijzonder is de bebouwingsstructuur op de smalle strook van de Voorstreek en de Middenstreek - Zuidzijde, waar een deel van de bebouwing bestaat uit ruggelings tegen elkaar geplaatste woningen met topgevels. Langs de Voorstreek wisselen voor- en achterkanten elkaar af. De dwarsverbindingen tussen de streken kennen geen duidelijk begeleidende bebouwingswanden. De Nieuwestreek heeft een flauw gebogen beloop.

Omdat langs Langestreek, Voorstreek en Middenstreek bouwen voor de voorgevellijn het beeld van het dorpsgezicht ernstig kan verstoren, wordt langs alle historische streken een regeling in het bestemmingsplan opgenomen om het langgerekte beeld te behouden. Er kan op grond van kenmerkende historische afwisseling van de bebouwingsstrook eventueel een afwijking worden verleend. Daarbij is van groot belang dat de karakteristieke bouwvorm van de eilanderhuizen gegarandeerd blijft. Zo nodig wordt de Rijksdienst om een advies gevraagd.

De watertoren, de vroegere vuurtoren in het duingebied op korte afstand van het dorp ten noorden van de Langestreek, maakt deel uit van het beschermd dorpsgezicht samen met een strook vanaf de Dorpsstraat naar de watertoren. Het beschermingsbelang is vooral gelegen in het vrijhouden van de zichtlijn op de watertoren (een beschermd monument), en de karakteristiek van het duingebied tussen toren en dorp.

2.4.2 Structureel groen

De groenstructuur is, als complement en tegenhanger van de bebouwingsstructuur een essentieel onderdeel van het beschermde dorpsgezicht en heeft zowel betrekking op de opgaande beplantingselementen als de open groene gebieden. Kenmerkend is de zeer ruime en regelmatige aanleg die de plattegrond kenmerkt. De ruime aanleg wordt bepaald door zowel de forse diepe overtuinen, als de ruime maat van de openbare ruimte.

Bijzondere aandacht geldt hier voor de Langestreek, die historisch gezien een langgerekte zone met grasvelden behoort te hebben, ooit gebruikt als bleekvelden. Opgaande beplanting, bebouwing en verharding kan dit beeld verstoren.

Groene openbare ruimten die historische waarde hebben, worden apart bestemd als “Groen”. Deze bestemming laat geen gebouwen toe. De groenstructuur zelf, het planten of verwijderen van hoger opgaande beplanting is onderdeel van een gemeentelijk groenbeleid en wordt via de APV gereguleerd (kapvergunning).

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierDorp-VO01_0004.jpg"

Figuur 4. Gronden met de hoofdbestemming 'Groen'

2.4.3 Overtuinen

De niet-openbare groene ruimten betreffen tuinen en overtuinen. Pas in de twintigste eeuw zijn in de overtuinen allerlei ‘bouwsels’ verschenen.

Door het grote belang van het onderscheid tussen geconcentreerde bebouwingsstroken en de onbebouwde tuinstroken voor de structuur van het dorpsgezicht is het beleid dat de openheid van de tuinenstroken zoveel mogelijk wordt gegarandeerd. De overtuinen zijn een essentieel onderdeel van het beschermd dorpsgezicht. Het is belangrijk om het open karakter van deze tuinen te beschermen en zoveel mogelijk in stand te houden. In de Cultuurhistorisch Verkenning (Bijlage 4 van de regels) wordt dit bevestigd. De overtuinen staan onder druk. In bijgebouwen van woningen wordt op enkele plaatsen recreatief gewoond. Daarnaast hebben bewoners extra bijgebouwenruimte nodig. Het toestaan van bewoning van bijgebouwen heeft onherroepelijk tot gevolg dat behoefte ontstaat aan extra bijgebouwen (bergruimte etc.).

Dat is niet in overeenstemming met het beleid dat is gericht op de bescherming van het open karakter van overtuinen. In de Nota van uitgangspunten (Bijlage 1) zijn in paragraaf 3.2 uitgangspunten weergegeven die in dit bestemmingsplan zijn gehanteerd voor de overtuinen. De overtuinen hebben een eigen bestemming “Tuin - Overtuin”. Voor de bebouwing in de overtuinen geldt een specifieke regeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierDorp-VO01_0005.jpg"

Figuur 5. Aanwezige overtuinen

2.4.4 Karakteristieke panden

Buiten het beschermd dorpsgezicht bevinden zich panden die door architectuur, maatvoering en plaatsing bepalend zijn voor het beeld van Schiermonnikoog, maar die de bescherming van het samenhangend geheel van het dorpsgezicht missen. Deze panden missen het vangnet van het beschermd dorpsgezicht.

Schiermonnikoog kent een groot aantal beeldbepalende panden en objecten van de ‘jongere bouwkunst’ (periode 1850 - 1940) waaronder woonhuizen, zomerwoningen, bedrijfswoningen en de vuurtoren. Een aantal van deze panden is als rijksmonument aangewezen, maar veel panden niet. Uit paragraaf 3.4 van de Nota van Inlichtingen (Bijlage 1) blijkt dat bijzonder waarde wordt gehecht aan de eilander huizen (specifieke eilander bouwstijl van woningen met een zadeldak en vaak aan een of soms twee zijden een geknikte daklijn). In de op te stellen inspiratiegids (zie paragraaf 2.5) zal nadere aandacht aan deze huizen worden besteed.

In paragraaf 3.4 van de van de Nota van Inlichtingen (Bijlage 1) is met betrekking tot het thema maat en schaal en detaillering van bebouwing in het beschermde dorpsgezicht aangegeven wat de uitgangspunten zijn voor onderhavig bestemmingsplan.

2.5 Het bestemmingsplan in relatie tot de Welstandsnota

Voor de thema's overtuinen en beschermd dorpsgezicht wordt samen met de samenleving een inspiratiegids opgesteld. In deze inspiratiegids wordt onder andere ingegaan op de manier waarop je in het beschermde dorpsgezicht kan bouwen en verbouwen (hoofgebouwen, aan- en uitbouwen, luifels/overkappingen, en verbouwen ten behoeve van het verduurzamen). Voor de overtuinen worden de waarden geïllustreerd en goede voorbeelden gegeven van inrichting en bebouwing die met respect voor de waarden zijn/kunnen worden gerealiseerd.

De gids is aanvullend op de welstandnota en wordt als uitgangspunt gebruikt bij aanvragen. Hiertoe zal deze gids ook worden vastgesteld door de gemeenteraad. Het is belangrijk daarbij ook te kijken naar passende inrichting en materialisatie van in het zicht gelegen ruimtes en gevels en goede voorbeelden te geven van wat passend is.

Hoofdstuk 3 Planuitgangspunten

Vooruitlopend op de herziening van het bestemmingsplan heeft de gemeente de bewoners gevraagd om ideeën en onderwerpen aan te dragen die bij de herziening van het bestemmingsplan van belang zijn. Bij het interactieve proces stond de vraag centraal 'Wat voor eiland willen we zijn?' De inbreng vanuit de samenleving heeft de basis gevormd voor de 'Nota van Uitgangspunten bestemmingsplan Schiermonnikoog Dorp'. Daarnaast heeft de gemeente vanzelfsprekend een taak om die inbreng af te zetten tegen de zorgplicht die de gemeente heeft onder meer voor leefbaarheid, gezondheid en veiligheid. Met inachtneming van die positie heeft de gemeenteraad de Nota van Uitgangspunten vastgesteld op 2 juli 2019. Deze Nota van Uitgangspunten vormt de basis voor de in dit bestemmingsplan uitgewerkte regels en verbeelding.

Belangrijke thema's waarover uitgangspunten zijn geformuleerd zijn:

  • leefbaarheid in relatie tot o.a. het gebruik van woningen voor bewoning en voor recreatie;
  • rust en natuur;
  • duurzame economie met toerisme en recreatie als belangrijke spil;
  • de eigen ruimtelijke karakteristiek van het eiland, waarbij onder andere maat en schaal van bebouwing en behoud van de karakteristieke overtuinen belangrijke uitgangspunten zijn;
  • een eiland van de eilanders;

Voor een compleet overzicht van alle uitgangspunten die zijn gehanteerd bij het opstellen van dit bestemmingsplan wordt verwezen naar de als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen Nota van Uitgangspunten.

Op twee punten wordt in het voorliggende bestemmingsplan afgeweken van de Nota van Uitgangspunten.

Het eerste punt is de manier waarop de woonadressen die in het verleden op basis van een schriftelijke toestemming van B&W de mogelijkheid hebben gekregen om hun woning als tweede woning te gebruiken, in het bestemmingsplang is geregeld. In de NvU is het voornemen opgenomen om aan deze woningen een bestemming Recreatie - Recreatiewoningen 3 toe te kennen.

De NvU is opgesteld in 2019. Inmiddels is de woningmarkt nog krapper geworden dan deze in 2019 al was. Het doel om zoveel mogelijk permanente woningen te behouden, en dan met name in het oude dorp, is daarmee nog belangrijker geworden. Ook de behoefte aan woningen die permanent bewoond kunnen worden is groter dan ooit. Om deze reden zijn de mogelijkheden voor een passende juridische regeling die recht doet aan het bestaande gebruik en het beleidsmatige gewenste toekomstperspectief opnieuw tegen het licht gehouden. In het voorontwerpbestemmingsplan is uiteindelijk gekozen voor behoud van de bestemming Wonen. De bestemming die deze woningen ook in het geldende bestemmingsplan hebben. Er is een aanduiding aan deze woningen toegevoegd die maakt dat de woningen ook recreatief mogen worden gebruikt. Het toegestane recreatieve gebruik komt te vervallen op het moment dat dit gebruik voor meer dan een jaar wordt onderbroken.

Door de keuze voor deze regeling verandert de situatie voor de betrokken huiseigenaren ten opzichte van de huidige situatie feitelijk niet. Nu mogen de huiseigenaren op basis van de verstuurde brief in afwijking van het geldende bestemmingsplan recreatief in hun woning wonen. Dit gebruik wijkt af van het geldende bestemmingsplan, maar valt wel onder het overgangsrecht van dat bestemmingsplan. Op grond daarvan mocht het recreatieve gebruik naast de woonfunctie ook volgens het geldende bestemmingsplan worden voortgezet. Daarvoor geldt wel de beperking dat na een onderbreking van het afwijkende gebruik van een jaar of langer de mogelijkheid voor het afwijkende gebruik vervalt.

De gemeente zal het gebruik van woningen monitoren en in gevallen waar dat van toepassing is toezien op het terugvallen op de permanente woonfunctie.

Het tweede punt waarop we afwijken betreft de aandacht voor karakteristieke eilanderhuizen. De eilander huizen worden niet op de verbeelding aangegeven en van specifieke bouwregels voorzien, maar worden beschreven in de handreiking/inspiratiegids die synchroon aan de bestemmingsplanprocedure wordt opgesteld.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 UNESCO werelderfgoedlijst

4.1.1 Werelderfgoed Waddenzee

De Waddenzee is het grootste ononderbroken systeem van bij eb droogvallende zandbanken en wadden ter wereld en in het grootste deel van het gebied kunnen de natuurlijke processen nog ongehinderd hun gang gaan. Het Werelderfgoed is 1.143.403 hectare groot en omvat talloze overgangszones tussen land, zee en zoetwateromgevingen en is rijk aan soorten die volledig zijn aangepast aan de moeilijke omstandigheden. Het wordt gezien als een van de belangrijkste trekvogelgebieden ter wereld en het is verbonden met een netwerk van andere belangrijke trekvogelgebieden. Het gebied is niet alleen belangrijk in de context van de OostAtlantische trekvogelroute, maar speelt ook een cruciale rol in de bescherming van AfrikaansEuraziatische watertrekvogels. De Waddenzee kan plaats bieden aan 6,1 miljoen vogels tegelijk en gemiddeld trekken er elk jaar zo'n 10-12 miljoen vogels door het gebied. De Waddeneilanden behoren ook tot het werelderfgoed.

Dit plan betreft een hoofdzakelijk conserverend bestemmingsplan. Er worden in hoofdzaak slechts mogelijkheden geboden voor kleinschalige perceelsgebonden ontwikkelingen. Door deze kleinschalige ontwikkelingen ontstaan geen activiteiten die niet verenigbaar zijn met het behoud van het werelderfgoed.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. Deze vervangt ondere andere de eerdere Strutuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) waarin voorheen de onderwerpen van nationaal belang werden benoemd.

De NOVI is eeninstrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat

al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het

nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de

NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen

door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

(SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische

Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021

(NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die

opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk

een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij

voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de

NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere

overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een

zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel

van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft aan te staan voor een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie gericht op het realiseren van een gezond,

leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Het bestemmingsplan Schiermonnikoog Dorp bevat geen keuzes die afwijken van deze principes, zodat een nadere toets niet noodzakelijk is.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt niet alleen regels voor de aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de NOVI, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Het plangebied raakt het nationaal belang Kustfundament. Ruimtelijke ontwikkelingen die een belemmering kunnen vormen voor de waterveiligheid, zijn niet toegestaan. In het Barro is aangegeven dat een nieuw bestemmingsplan of een wijziging van een bestaand bestemmingsplan dat betrekking heeft op het kustfundament alle bestemmingen kan bevatten, die nodig zijn voor een goede ruimtelijke ordening van dat gebied mits hierdoor geen significante belemmering ontstaat voor de instandhouding of de versterking van het zandige deel van het kustfundament.

Het plangebied valt binnen het nationaal belang 'Waddenzee en Waddengebied'. Het Barro bepaalt dat een bestemmingsplan in dat gebied, dat nieuw gebruik of nieuwe bebouwing dan wel een wijziging van bestaand gebruik of bestaande bebouwing mogelijk maakt, geen significante negatieve gevolgen mag hebben voor de landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten.

Het plangebied raakt het nationaal belang Ecologische Hoofdstructuur (nu NatuurNetwerk Nederland). In het Barro is aangegeven dat het beleid en de regels ten aanzien van het NatuurNetwerk Nederland (NNN) worden overgelaten aan de provinciale verordening. Die wordt in paragraaf 4.3.2 behandeld.

Dit plan betreft een hoofdzakelijk conserverend bestemmingsplan waarin geen structurele wijzigingen van de omvang van het stedelijk gebied zijn voorzien. Er is geen strijd met de genoemde nationale belangen. Er worden in hoofdzaak slechts mogelijkheden geboden voor kleinschalige perceelsgebonden ontwikkelingen. Deze kleinschalige ontwikkelingen hebben geen significante negatieve gevolgen voor de landschappelijk en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. Op basis van de uitgangspunten (zie Hoofdstuk 3 en Nota van Uitgangspunten) wordt met dit bestemmingsplan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit beoogd. Daarmee heeft het plan geen negatieve gevolgen, maar wil zij juist een positief gevolg bewerkstelligen.

Ladder duurzame verstedelijking
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De Ladder houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het voorliggende bestemmingsplan is vooral conserverend van aard. Er worden alleen kleinschalige perceelsgebonden ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Dat zijn geen stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking. De ladder is niet van toepassing op het bestemmingsplan Schiermonnikoog Dorp.

4.2.3 Het Nationaal Park Schiermonnikoog

In 1989 is het Nationaal Park Schiermonnikoog ingesteld door de toenmalige Minister van LNV. Nationale Parken zijn aaneengesloten gebieden van ten minste 1000 ha, bestaande uit natuurterreinen met een bijzondere landschappelijke gesteldheid en planten- en dierenleven, waar tevens goede mogelijkheden aanwezig zijn voor recreatief medegebruik.

De doelstelling voor het Nationaal Park is vierledig:

  • Intensiveren van natuurbeheer en natuurontwikkeling met als hoofddoelstelling: duurzame instandhouding, herstel en verdere ontwikkeling van natuurlijke en landschappelijke waarden, het bereiken van een hoge mate van compleetheid van de aanwezige ecosystemen en het versterken van natuurlijke processen.
  • Bevorderen van natuurgerichte recreatie, waarbij het streven is een kwaliteitsverbetering te bereiken.
  • Stimuleren van voorlichting en educatie; voorlichting en educatie zijn middelen om het beleid te realiseren.
  • Bevorderen van onderzoek met als doel meer informatie te krijgen over aanwezige natuurwaarden, processen of de recreatie.

Omdat er sprake is van een actualisatie en enkele kleinschalige (gebruiks)wijzigingen binnen de bebouwde kom is er voor het projectgebied geen sprake van relevante ontwikkelingen die betrekking hebben op het Nationaal Park Schiermonnikoog.

4.2.4 Beheer - en inrichtingsplan ‘plus’ 2011 - 2022 (BIP+)

In juni 2011 is door het Overlegorgaan Nationaal Park Schiermonnikoog het “Beheer- en inrichtingsplan ‘plus’ 2011-2022” vastgesteld. Hierin staat het beheer beschreven voor de periode tot 2022. De plus slaat op het feit dat in dit beheer - en inrichtingsplan tevens de doelstellingen van de Natura 2000- gebieden zijn meegenomen én het Watergebiedsplan.

Omdat er sprake is van een actualisatie en enkele kleinschalige (gebruiks)wijzigingen binnen de bebouwde kom is er voor het projectgebied geen sprake van strijd met het beheer en inrichtingsplan.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Fryslân

Op 21 oktober 2020 is de omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. In wat voor Fryslân wilt u in 2025-2030 wonen, werken, recreëren, kortom: leven? Deze vraag stond centraal bij het maken van de nieuwe Omgevingsvisie van de provincie Fryslân. In het plan komt al het provinciale beleid voor de fysieke leefruimte te staan. Het gaat om de hoofdlijnen voor de ruimtelijke inrichting van Fryslân, de provinciale waterhuishouding, infrastructuur, natuur, landschap en milieu.

Waar de provincie voorheen nog stuurde op stabilisatie van de recreatiedruk op Waddeneilanden via bijvoorbeeld een systeem van beddenboekhouding is in de omgevingsvisie gesteld dat de Waddeneilandgemeenten zelf het stabilisatieprincipe invullen en dat de provincie hier niet meer actief op gaat sturen. De Waddeneilandgemeenten leggen al de nadruk op kwaliteitsverbetering en niet op sterke capaciteitsgroei. Er vindt maatwerk plaats per eiland.

Dit bestemmingsplan verbrede reikwijdte Schiermonnikoog – Dorp biedt maatwerk en past daarmee volledig binnen de kaders van de omgevingsvisie. Voor het overige is er sprake van een actualisering van het huidige bestemmingsplan, het verwerken van de vastgestelde wijzigingsplannen en verleende omgevingsvergunningen en het verwerken van enkele kleine (gebruiks)wijzigingen. Het bestemmingsplan verbrede reikwijdte Schiermonnikoog – Dorp is in lijn met de omgevingsvisie.

4.3.2 Verordening Romte

De Provinciale verordening Romte betreft de juridische borging van de provinciale belangen. De verordening is opgesteld om de provinciale ruimtelijke belangen te waarborgen. Daarnaast wordt inzicht gegeven in de wijze waarop deze belangen doorwerken naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening stelt de provincie regels. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden doorvertaald.

Met betrekking tot recreatie op de Waddeneilanden stelt de verordening dat in de toelichting op een ruimtelijk plan waarin een nieuwe of een uitbreiding van een bestaande recreatieve voorziening op of bij een Waddeneiland is opgenomen, wordt onderbouwd op welke wijze is gezorgd voor stabilisatie van de totale recreatiedruk per eiland en rekening is gehouden met de landschappelijke en natuurlijke waarden.

Zoals hiervoor al is gesteld voorziet onderhavig bestemmingsplan in een regeling die gericht is op een consistente sturing van de permanente en recreatieve bewoning. Tevens is dit bestemmingsplan vanwege het overwegende conserverende karakter in overeenstemming met de verordening.

Artikel 7.1.7 Ecologische hoofdstructuur (EHS), nu: NatuurNetwerk Nederland (NNN)
Een ruimtelijk plan voor gronden binnen de NNN mag geen activiteiten en ontwikkelingen mogelijk maken, die leiden tot significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van de NNN. Het plangebied is zowel aan de noordzijde als aan de zuidzijde deels gelegen in respectievelijk NNN-overige natuur en NNN beheersgebied. Binnen deze gebieden vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Dit plan betreft een hoofdzakelijk conserverend bestemmingsplan. Er worden in hoofdzaak slechts mogelijkheden geboden voor kleinschalige perceelsgebonden ontwikkelingen. Door deze kleinschalige ontwikkelingen ontstaan geen activiteiten die niet verenigbaar zijn met het behoud van het gebied. Omdat er enkel sprake is van kleinschalige ontwikkelingen op bestaande percelen is geen sprake van een significate aantasting van het wezenlijke karakter van het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierDorp-VO01_0006.png"

Figuur 7. Ligging NNN overige natuur (groen) en NNN beheersgebied (turkoois)

Artikel 7.2.2 Weidevogels
De delen van het bestemmingsplan die aan de zuidzijde zijn gelegen binnen de EHS beheersgebied maken ook deel uit van Weidevogelkansgebied. Binnen deze Weidevogelkansgebieden worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Zoals hiervoor al aangegeven is er sprake van een hoofdzakelijk conserverend bestemmingsplan. Er worden in hoofdzaak slechts mogelijkheden geboden voor kleinschalige perceelsgebonden ontwikkelingen. Dit bestemmingsplan leidt niet tot een toename van de oppervlakte verstoord gebied. De kleinschalige perceelsgebonden ontwikkelingen hebben betrekking op gronden die in de huidige situatie al verstoord zijn en leiden niet tot een verdere verslechtering van de broedgelegenheid van weidevogels in de polder. Als gevolg van het bestemmingsplan neemt de oppervlakte Weidevogelkansgebied dan ook niet af.

Op dit moment werkt provincie Fryslân aan nieuw beleid voor weidevogelaanpak in de periode 2021 tot en met 2030.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Structuurplan Schiermonnikoog 2005

Het Structuurplan Schiermonnikoog is op 14 juni 2005 vastgesteld door de gemeenteraad. Hierin is de ruimtelijke ontwikkeling van Schiermonnikoog in hoofdlijnen vastgesteld voor de komende 10-20 jaar. In dit plan worden de ontwikkelingsmogelijkheden geschetst met hun consequenties.

Het structuurplan spreekt van ruimtelijk beleid dat zich richt op een duurzame inrichting en een duurzaam gebruik van Schiermonnikoog. Instandhouding en waar mogelijk versterking van de op dit moment aanwezige ruimtelijke en functionele zonering, acht de gemeente een eerste vereiste. Voor het dorp met zijn directe omgeving, betekent dit dat, het primaat zal blijven liggen bij de menselijke activiteiten met als grensstellende randvoorwaarden de cultuurhistorie, het landschap en de natuur.

Met betrekking tot wonen en recreatie zegt het structuurplan dat naast de realisering van een nieuwe planmatige woonuitbreiding, de aandacht ook uit zal moeten gaan naar het instandhouden en het in kwalitatief opzicht up-to-date houden van de bestaande woningvoorraad. Meer concreet zal dat inhouden dat het huidige beleid met betrekking tot de omzetting van permanente woningen in recreatiewoningen gecontinueerd zal moeten worden. Dit houdt in dat er in de kom geen nieuwe recreatiewoningen meer bij zullen komen maar dat juist getracht zal worden om hier het aantal recreatiewoningen terug te dringen.

Het nu voorliggende bestemmingsplan verbrede reikwijdte Schiermonnikoog – Dorp voorziet in een regeling die gericht is op een consistente sturing van de permanente en recreatieve bewoning en is daarmee in lijn met het structuurplan.

4.4.2 Huisvestingsverordening 2020-2024

De huisvestingsverordening is tweeledig. De verordening gaat enerzijds in op de evenwichtige verdeling van woonruimte en anderzijds heeft de verordening onder andere tot doel om te voorkomen dat de woningen die bestemd zijn en gebruikt worden voor permanente bewoning, in gebruik worden genomen als “tweede woning”, geheel of gedeeltelijk recreatief worden verhuurd of (gedeeltelijk) voor andere doeleinden worden gebruikt. Dit gaat namelijk ten koste van het in stand houden van de leefbaarheid en de woonfunctie van het dorp. Indien steeds meer woningen aan de permanente woningvoorraad worden onttrokken, dan zou dit als consequentie hebben, dat meerdere dorpsuitbreidingen onvermijdelijk zullen blijken om de lokale bevolking te huisvesten. Vanwege de planologische beperkingen op het eiland is dit een ongewenste ontwikkeling die afbreuk doet aan het in stand houden van het karakter van het eiland.

In het bestemmingsplan wordt de huisvestingsverordening voor de onderdelen die gericht zijn op het behoud van de woningvoorraad geïntegreerd. Dit gebeurt met het oog op heldere eenduidige regeling die begrijpelijk en goed te handhaven is. De samenhang tussen de beide instrumenten wordt verzekerd; begrippen en oppervlaktebepalingen worden op elkaar afgestemd.

4.4.3 Woonvisie Schiermonnikoog 17+

Met de oplevering van de 'Woningmarktanalyse Friese Waddeneilanden' begin juli 2016 werd nogmaals duidelijk dat de woningmarkt op de Friese Waddeneilanden uniek is. Door de grote recreatieve sector wordt van verschillende kanten aan de woningvoorraad getrokken, en door de unieke landschappelijke situatie moeten de eilanden extra zorgvuldig met hun schaarse ruimte omgaan. Er is een stevige druk op de woningmarkt, zowel van mensen met als zonder economische of maatschappelijke binding.

De woonvisie stelt samengevat het volgende. Om zuivere afwegingen te kunnen maken vragen de woningen met een dubbelfunctie om een principekeuze. Het is belangrijk om te benoemen en vast te leggen welke functie de woningen hebben en voor welke type vraag de woning bedoeld zijn. In de woonvisie wordt verwezen naar het voorliggende bestemmingsplan. In dit bestemmingsplan moet een principekeuze over het oude dorp worden meegenomen. Hebben de woningen het label 2e woning of permanente woning?

Zoals eerder aangegeven voorziet dit bestemmingsplan in een regeling gericht op een consistente sturing van de permanente en recreatieve bewoning en is daarmee in lijn met de woonvisie.

In paragraaf 3.1 van de als bijlage bij deze toelichting gevoegde Nota van Uitgangspunten is het beleid verwoord ten aanzien van recreatieve en permanente bewoning. Daarin worden ook de keuzes benoemd ten aanzien van bestaande situaties. Deze Nota is vastgesteld door de gemeenteraad en dient daarmee als uitgangspunt voor de in dit bestemmingsplan opgenomen regels en aan individuele woningen toegekende bestemmingen.

4.5 Relatie met andere plannen

4.5.1 Het Watergebiedsplan en het gemeentelijk Waterplan Schiermonnikoog

Door Wetterskip Fryslân is in 2010 een Watergebiedsplan voor Schiermonnikoog opgesteld. In overleg met de gemeente is dit ook een Gemeentelijk Waterplan Schiermonnikoog. Het laatste betreft een plan van zowel het Wetterskip als de gemeente Schiermonnikoog. De gemeenteraad van Schiermonnikoog heeft op 17 april 2011 besloten om in te stemmen met het plan.

De gemeenteraad heeft met dit plan ingestemd. Het plan is een uitwerking van het Waterhuishoudingplan en het Waterbeheerplan 2010-2015 van de Provincie Fryslân en het Wetterskip Fryslân. Met het plan wordt beoogd een integratiekader te scheppen waarin de verschillende wateropgaven en maatregelen in samenhang worden uitgewerkt. Met het oog op klimaatverandering en beheerskosten wordt ook gekeken naar de gewenste inrichting op lange termijn. De wateropgaven voor Schiermonnikoog zijn in één plan samengevoegd.

Wetterskip Fryslân heeft onderzocht of het grondgebruik (landbouw, natuur, wonen en recreëren) optimaal door de waterhuishouding worden bediend. Ook is bepaald of het watersysteem onder extreem natte omstandigheden nog afdoende functioneert. De knelpunten, die naar voren zijn gekomen, zijn geanalyseerd en er zijn maatregelen bedacht die de komende jaren worden uitgevoerd.

De ontwikkeling van de natuurdoelen heeft ruime aandacht gekregen. Natuur is immers afhankelijk van water. Het BIP+ van Schiermonnikoog is deels afhankelijk van de aanpassingsmaatregelen die in het waterbeheer bereikt kunnen worden. Daarom zijn het beheerplan en het Watergebiedsplan in samenhang ontwikkeld.

Omdat er sprake is van een actualisering van het huidige bestemmingsplan, het verwerken van de vastgestelde wijzigingsplannen en verleende omgevingsvergunningen en het verwerken van enkele kleine (gebruiks)wijzigingen heeft het bestemmingsplan geen gevolgen voor het Watergebiedsplan en het gemeentelijk Waterplan Schiermonnikoog.

Hoofdstuk 5 Omgevingsaspecten

Naast het feit dat de ontwikkelingen in het plangebied binnen het overheidsbeleid tot stand moeten komen, moet ook rekening worden gehouden met andere functies in en rond het gebied. Het uitgangspunt van het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk zijn de randvoorwaarden beschreven die voortvloeien uit de wettelijke kaders en beleidskaders met betrekking tot de omgevingsaspecten.

5.1 Water

Om waterbeheer en ruimtelijke ordening goed op elkaar af te stemmen is de watertoets ontwikkeld. Met deze toets wordt duidelijkheid geboden over de randvoorwaarden die gelden voor ruimtelijke of stedenbouwkundige aanpassingen ten opzichte van het grond- en oppervlaktewater in het plangebied.

Het Wetterskip Fryslân is primair verantwoordelijk voor de waterhuishouding (oppervlaktewater) in het plangebied. Onder de verantwoordelijkheid vallen de beveiliging tegen hoog water, peilbeheer en aan- en afvoer van water. Daarnaast wordt geadviseerd hoe om te gaan met hemelwater. De gemeente heeft de zorgplicht voor inzameling, transport en verwerking van stedelijk afvalwater en regenwater. De provincie heeft tot taak het grondwater te beheren.

In het algemeen zoekt het Wetterskip naar duurzame oplossingen. Uitgangspunt is dat het water zoveel mogelijk in het plangebied wordt vastgehouden en dat schoon water ook schoon blijft. Daarbij geldt dat het regenwater - dat op verharde oppervlaktes, zoals wegen en daken valt - schoon genoeg is zodat het kan worden vastgehouden.

Door het Wetterskip Fryslân is een Watergebiedsplan opgesteld, dat tevens als gemeentelijk waterplan geldt. In dit gebiedsplan worden de wateropgaven uitgewerkt in maatregelen, waarmee zoveel mogelijk problemen worden opgelost. In paragraaf 4.5.1 is al op dit plan ingegaan.

Gevolgen bestemmingsplan voor de waterhuishouding
Met dit bestemmingsplan wordt de huidige feitelijke en planologische situatie vastgelegd voor de komende jaren. Het betreft een consoliderend bestemmingsplan waarin geen tot nauwelijks ruimte is gegeven aan ontwikkelingen. Er worden in hoofdzaak slechts mogelijkheden geboden voor kleinschalige perceelsgebonden ontwikkelingen. Deze kleinschalige ontwikkelingen hebben geen significante negatieve gevolgen voor de waterhuishouding van het gebied. Er worden geen nieuwe activiteiten toelaatbaar gesteld die waterhuishouding beïnvloeden.

5.2 Bodem

In het kader van een ontwikkeling of een herziening van een bestemmingsplan moet onderzocht worden welke gevolgen eventuele bodemverontreinigingen hebben voor de uitvoerbaarheid van het plan. De bodemkwaliteit kan namelijk een beperkende factor zijn voor de beoogde functie of de financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming.

Aangezien het bestemmingsplan betrekking heeft op vastlegging van de bestaande situatie is in beginsel geen bodemonderzoek noodzakelijk. Ook de kleine (gebruiks)wijzigingen leiden niet tot bodemingrepen die een bodemonderzoek vragen. In het geval van sloop- of bouwwerkzaamheden moet voor de bodemkwaliteit in het kader van de omgevingsvergunning alsnog een bodemonderzoek worden verricht.

5.3 Milieuhinder

Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht om te voldoen aan de eisen van de AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder in woongebieden zoveel mogelijk voorkomen.

Dit plan betreft een hoofdzakelijk conserverend bestemmingsplan waarin geen structurele wijzigingen zijn voorzien. Er worden in hoofdzaak slechts mogelijkheden geboden voor kleinschalige perceelsgebonden ontwikkelingen. Er worden geen nieuwe milieugevoelige bestemmingen opgenomen. Ook vinden er geen nieuwe ontwikkelingen plaats die leiden tot een gewijzigde situatie in milieutechnische zin. De bestaande milieutechnische situatie blijft gehandhaafd en vanuit het oogpunt van milieuhygiëne bestaan er derhalve geen problemen.

5.4 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidoverlast. Op basis van deze wet dient bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te worden besteed aan het aspect ‘geluid’. In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluid)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidgevoelige objecten mogelijk en er vindt geen aanpassing van de (spoor-)wegen plaats. Er is geen wettelijke geluidzonering vanwege een industrieterrein. Daarmee blijft de huidige situatie gehandhaafd. Het is niet noodzakelijk een hogere grenswaarde-procedure te doorlopen. Daarmee is akoestisch onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan niet noodzakelijk.

5.5 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

5.5.1 Archeologie

Aan de hand van de provinciale Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) is achterhaald welke archeologische beschermingsregimes van toepassing zijn op het projectgebied.

IJZERTIJD - MIDDELEEUWEN
De provincie Fryslân geeft voor het plangebied voor de periode ijzertijd - middeleeuwen aan dat voor een deel van het dorp het advies 'streven naar behoud' geldt. Van deze terreinen is bekend dat zij waardevolle archeologische resten uit de periode bronstijd en later bevatten. In veel gevallen betreft het AMK-terreinen, maar het kunnen ook terreinen zijn die bij gemeente of provincie bekend staan als archeologisch waardevol. Vaak zijn deze gebieden in het bestemmingsplan opgenomen als ‘archeologisch waardevol gebied', met daaraan gekoppeld een aanlegvergunningstelsel. Wanneer dit nog niet het geval is, adviseert de provincie Fryslân om dat, bijvoorbeeld wanneer een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld, zo spoedig mogelijk te doen. De provincie Fryslân raadt af om in deze gebieden ingrepen te verrichten, die het bodemarchief kunnen schaden. Soms hebben deze terreinen nu reeds een bestemming waarbij het oprichten van bouwwerken is toegestaan, zoals bijvoorbeeld een woonbestemming. In deze gevallen adviseert de provincie voor ingrepen van minder dan 50 m² geen consequenties te verbinden aan de aanduiding' streven naar behoud'. Mochten er bij het realiseren van deze kleine plannen bodemvondsten worden gedaan, dan dienen die gemeld te worden bij de provinciaal archeoloog. Overeenkomstig het advies vanuit de FAMKE is de bestemming 'archeologisch waardevol gebied' opgenomen met de daarbij behorende regels.

Voor totale overige gebied is aangegeven dat geen onderzoek noodzakelijk is. Dit advies wordt gegeven als op basis van eerder onderzoek is gebleken dat er zich geen archeologische resten in de bodem bevinden, of wanneer de archeologische verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de periode ijzertijd - middeleeuwen op gefundeerde gronden zodanig laag is dat de kans op aantasting bij de meeste ingrepen zeer klein is. Onderstaande figuur geeft de uitsnede van de FAMKE weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierDorp-VO01_0007.jpg"

Figuur 8. Uitsnede FAMKE advies ijzertijd - middeleeuwen met gebied 'streven naar behoud' (bron: provincie Fryslân)

STEENTIJD - BRONSTIJD
De provincie Fryslân geeft voor de periode steentijd - bronstijd aan dat voor het totale gebied geen archeologisch onderzoek binnen het plangebied noodzakelijk is. Dit advies wordt gegeven als op basis van eerder onderzoek is gebleken dat er zich geen archeologische resten in de bodem bevinden, of wanneer de archeologische verwachting op gefundeerde gronden zeer laag is.

5.5.2 Cultuurhistorie

Ten aanzien van de cultuurhistorische waarden in het plangebied is de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) geraadpleegd. Onderstaande figuur geeft de uitsnede van deze kaart weer. Het plangebied is gelegen in een aardkundig waardevol gebied, namelijk de Waddeneilanden. De eilanden bestaan uit zeer veel gave en karakteristieke duinvormen waarin sedimentatie en erosieprocessen nog steeds plaatsvinden, grote strandvlakten en kwelders met de kenmerkende kreken. De huidige landschappelijke opbouw wordt bepaald door het strand, het duingebied, de binnenduinrand, de ingedijkte en als gras- of maïsland in gebruik zijnde voormalige kwelders en de bestaande buitendijkse kwelders.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierDorp-VO01_0008.jpg"

Figuur 9. Uitsnede Cultuurhistorische kaart Fryslân (CHK2) met daarop aangeveven diverse cultuurhistorische thema's provincie Fryslân).

Binnen het plangebied zijn diverse cultuurhistorische thema's aanwezig (zie Hoofdstuk 2 Beschermde waarden en figuur 9). Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. In het geldende bestemmingsplan is geen regeling opgenomen om karakteristieke bebouwing te beschermen anders dan door in de dubbelbestemming Waarde - Beschermd Dorpsgezicht het streven naar behoud te formuleren onder verwijzing naar de bijlagen waarin de kwaliteiten worden beschreven. In het nu voorliggende bestemmingsplan wordt waardevolle bebouwing beschermd door ten behoeve van het behoud van eilanderhuizen de aanduiding ''karakteristiek" op te nemen. Die aanduiding is gekoppeld aan regels gericht op het behoud van de huidige bouwvorm (goothoogte, bouwhoogte en dakvorm).

Een aanzienlijk deel van het dorp Schiermonnikoog is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Net als in het geldende bestemmingsplan wordt dat gebied ook in het nu voorliggende bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd Dorpsgezicht' met de daarbij behorende regels (zie paragraaf 2.1).

5.6 Externe veiligheid

Bij ieder plan moet vanuit een goede ruimtelijke ordening gekeken worden naar veiligheidsaspecten. Hierbij gaat het om de eventuele aanwezigheid van risicovolle inrichtingen, opslag van vuurwerk of transport van risicovolle stoffen. In het externe veiligheidsbeleid van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleiding (Bevb), Wet basisnet, Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit) staat de bescherming van individuen tegen kans op overlijden als gevolg van een ongeluk met gevaarlijke stoffen centraal.

Om na te gaan of er sprake is van mogelijke risicosituaties in en nabij het plangebied is de risicokaart geraadpleegd. Uit deze risicokaart blijkt dat in en nabij het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn.

5.7 Ecologie

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming
In bestemmingsplannen (met ontwikkelingsmogelijkheden) moet, in verband met de uitvoerbaarheid, een redelijk zicht bestaan op de verleenbaarheid van een eventueel benodigde vergunning op grond van de Wet natuurbescherming. De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten Natura2000-gebieden en NatuurNetwerk Nederland (NNN).

  • Natura 2000-gebieden;

Direct ten noorden en westen van het bestemmingsplan liggen de Duinen Schiermonnikoog dat behoort tot de Natura 2000-gebieden. Ten oosten en zuiden van het plangebied ligt het Natura 2000 gebied Waddenzee. Ten noorden van Schiermonnikoog ligt het Natura 2000 gebied Noordzeekustzone. Zie onderstaande figuren voor de ligging en begrenzing van de drie Natura 2000 gebieden in groen weergegeven.

Het plangebied is niet gelegen in de Natura 2000 gebieden Noordzeekustzone en Waddenzee. Aan de noordzijde van het plangebied zijn kleine delen van het bestemmingsplan gelegen in het Natura 2000 gebied Duinen-Schiermonnikoog. Binnen deze gebieden vinden geen nieuwe ontwikkelingen plaats. Dit plan betreft een hoofdzakelijk conserverend bestemmingsplan. Er worden in hoofdzaak slechts mogelijkheden geboden voor kleinschalige perceelsgebonden ontwikkelingen. Door deze kleinschalige ontwikkelingen ontstaan geen activiteiten die niet verenigbaar zijn met het behoud van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierDorp-VO01_0009.png"

Figuur 11. Natura 2000 gebied Duinen-Schiermonnikoog

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierDorp-VO01_0010.png"

Figuur 12. Natura 2000 gebied Waddenzee

afbeelding "i_NL.IMRO.0088.BPSchierDorp-VO01_0011.png"

Figuur 13. Natura 2000 gebied Noordzeekustzone

  • NatuurNetwerk Nederland (NNN).

Het plangebied maakt deel uit van het NNN-netwerk en is NNN-beheersgebied. Zoals uit paragraaf 4.3.2 Verordening Romte blijkt ontstaan er geen activiteiten die niet verenigbaar zijn met het behoud van het gebied. Omdat er enkel sprake is van kleinschalige ontwikkelingen op bestaande percelen is geen sprake van een significate aantasting van het wezenlijke karakter van het landschap. Ook met betrekking tot het Weidevogelkansgebied is geconcludeerd dat er geen sprake is van een toename van de oppervlakte verstoord gebied en het bestemmingsplan niet leidt niet tot een verdere verslechtering van de broedgelegenheid van weidevogels in de polder. Als gevolg van het bestemmingsplan neemt de oppervlakte Weidevogelkansgebied dan ook niet af.

Conclusie is dat geen significant negatief effect ten aanzien van Natura 2000, NNN en weidevogels optreedt. Ten aanzien van het aspect gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

Aangezien er sprake is van een hoofdzakelijk conserverend bestemmingsplan waarbij in hoofdzaak slechts mogelijkheden geboden voor kleinschalige perceelsgebonden ontwikkelingen ontstaan er geen activiteiten die in strijd zijn met de soortenbescherming. Nader onderzoek in het kader van de soortenbescherming is dan ook niet noodzakelijk.

5.8 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De eerste verlenging liep tot en met 31 december 2016. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft het NSL voor een tweede maal verlengd, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het Besluit tweede verlenging NSL is per 1 januari 2017 in werking getreden.

Ook projecten 'die niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen zijn onder andere de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3 (de grenswaarde voor 2017 is 1.241 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal).

Samenvattend wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteit niet zal verslechteren ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan. Op grond van het bepaalde in de Wet milieubeheer is in dat geval geen onderzoek naar de luchtkwaliteit vereist. Er wordt immers voldaan aan het gestelde in artikel 5.16 lid b van de Wet milieubeheer: de luchtkwaliteit blijft ten minste gelijk ten gevolge van de vaststelling van het bestemmingsplan.

5.9 Verkeer en parkeren

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening afgewogen moeten worden. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

De gemeente Schiermonnikoog kent een autoluw karakter. De gemeente Schiermonnikoog werkt daarom ook niet met de parkeernormen volgens de CROW publicatie 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'.

Op Schiermonnikoog is een geslotenverklaring voor motorvoertuigen van kracht. Deze geslotenverklaring geldt voor auto's, motoren, vrachtwagens, brommers en snorfietsers. Dit betekent dat een ontheffing noodzakelijk is om met de auto naar het eiland te komen. De gemeente kent een permanente ontheffing voor eilanders en bedrijven. Inwoners van Schiermonnikoog zijn bevoegd om per adres één auto op het eiland te hebben. Daarnaast bestaat er een tijdelijke ontheffing voor veertien dagen.

In totaal kunnen er op Schiermonnikoog maximaal 500 ontheffingen afgegeven worden. Er zijn momenteel circa 250 ontheffingen afgegeven (50%). Van deze ontheffinghouders beschikt de helft (25 % van de maximaal uitgeefbare ontheffingen) over eigen parkeergelegenheid op het eiland: op eigen terrein of in een autobox. De overige ontheffinghouders maken slechts incidenteel gebruik van de ontheffing: de auto blijft voornamelijk op de vaste wal (garageboxen en parkeergarage). Incidenteel nemen deze ontheffinghouders de auto mee naar het eiland voor het meenemen van volumineuze en zware goederen en producten naar de woning.

In het dorp zijn op een vijftal plekken openbare parkeerterreinen met in totaal 100 parkeerplekken. Deze parkeerplekken kennen een gemiddelde bezettingsgraad van 50 %.

De tarieven van de overtochten met een auto zijn zodanig dat het vaak lonender is om de auto te parkeren op het vaste land en voor vervoer van diverse goederen gebruik te maken van eilander vervoersdiensten.

Gelet op het bovenstaande is een nader onderzoek naar verkeer en parkeren niet noodzakelijk.

5.10 M.e.r.-verantwoording

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken. Voor activiteiten genoemd in de C-lijst van het Besluit m.e.r. geldt een directe m.e.r-plicht. Voor activiteiten genoemd in de D-lijst van het Besluit m.e.r., maar die onder de drempelwaarden blijven, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing.

Het onderhavige bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard. De vastgestelde wijzigingsplannen en omgevingsvergunningen zijn in het kader van de doorlopen procedures al beoordeeld. De opgenomen nieuwe initiatieven leiden niet tot een overschrijding van de diverse drempelwaarden zoals genoemd in de bijlage onderdeel C en D van het Besluit m.e.r.. De nieuwe initiatieven zijn van een dusdanige kleine omvang dat niet gesproken kan worden van een stedelijk ontwikkelingsproject. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 6 Juridische toelichting

6.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 1 januari 2010 van kracht zijn.

De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.

De regels regelen het toegelaten gebruik van grond en opstallen, voor zover dit voor een goede ruimtelijke ordening nodig is. Een bestemmingsplan kent regels voor:

- het bouwen;

- het gebruik;

- het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden.

Van belang is dat planregels alleen verbieden of toestaan (eventueel onder voorwaarden). Verplichten tot bijvoorbeeld bouwen of een bepaald gebruik kan een bestemmingsplan niet. De indeling van de planregels ziet er als volgt uit:

- Inleidende regels.

- Bestemmingsregels.

- Algemene regels.

- Overgangs- en slotregels.

De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen. Deze zijn opgenomen in artikel 1, Begrippen. In dat artikel zijn ook andere begrippen gedefinieerd die nodig zijn om begrippen in de overige bestemmingsregels waar nodig te omschrijven. Samen met de Wijze van meten (artikel 2) die ook grotendeels is voorgeschreven in de SVBP2012 vormt dit de inleidende bepalingen.

Daarna volgende bestemmingsregels waarin per bestemming wordt voorgeschreven welk functies/gebruik is toegestaan en welke bouwregels en regels voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden gelden. Waar nodig worden in paragraaf 6.2 de afzonderlijke bestemmingen nader toegelicht. Voor zover een bestemming voor zich spreekt wordt die niet nader toegelicht.

Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen. Samen met een aantal algemene regels die in het hele plangebied gelden voor bouwen en gebruik vormen deze bepalingen de algemene regels en de overgangs- en slotregels.

6.2 Toelichting op de bestemmingsregels

ALGEMEEN

In de artikelen 3 t/m 33 zijn regels voor de bestemmingen opgenomen, waaronder een drietal dubbelbestemmingen. Voor de afzonderlijke bestemmingen is de volgende standaardindeling aangehouden:

a. bestemmingsomschrijving;

b. bouwregels;

c. nadere eisen;

d. afwijken van de bouwregels;

e. specifieke gebruiksregels;

f. afwijken van de gebruiksregels;

g. omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden (voorheen aanlegvergunning);

Niet elk onderdeel komt bij elke bestemming voor. In onderstaande zal, waar nodig, uitvoeriger op aard en strekking van diverse onderdelen van de planregels worden ingegaan.

In lid 1 van ieder artikel is de omschrijving opgenomen van het doel of doeleinden die aan de betreffende bestemming zijn toegekend. Naast de hoofdbestemming worden in de bestemmingsomschrijving ook eventuele ondergeschikte nevenfuncties, die bij recht zijn toegestaan, benoemd.

In bouwregels wordt vervolgens geregeld, in welke mate binnen een bestemming bebouwing is toegestaan, door regels op te nemen over situering en maatvoering van de toegestane bebouwing.

Deze regels vormen een belangrijk toetsingskader voor het beoordelen van bouwaanvragen. Bij de meeste bestemmingen is de bevoegdheid van Burgemeester en Wethouders opgenomen om nadere eisen te stellen aan de situering van bebouwing. Artikel 3.6 lid 1 sub d Wro biedt deze mogelijkheid. Het opleggen van nadere eisen is onder andere gekoppeld aan het streven naar behoud en versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het gebied.

Op grond van artikel 3.6 lid 1 sub c Wro kan bij een bestemmingsplan worden bepaald, dat Burgemeester en Wethouders met inachtneming van bepaalde regels bevoegd zijn af te wijken van de bij recht gegeven bouwregels door een omgevingsvergunning te verlenen. Dit maakt het mogelijk op ondergeschikte punten eenvoudig van de planregels af te wijken binnen vooraf door de gemeenteraad vastgestelde regels en kaders. Die kaders zijn de in de regels geformuleerde toetsingscriteria.

In de regels voor het gebruik staat aangegeven welke vormen van gebruik van gronden en gebouwen binnen een bestemming specifiek niet toelaatbaar worden geacht. Van gebruiksregels wordt alleen gebruik gemaakt, wanneer hierover onduidelijkheid kan bestaan. In het algemeen geldt dat de Wabo in artikel 2.1. voorschrijft dat gronden in overeenstemming met de bestemming moeten worden gebruikt. Het is daarom niet nodig is om allerlei vormen van afwijkend gebruik expliciet uit te sluiten. Dit is op basis van de wetgeving al het geval.

In een aantal gevallen kan ook van de gebruiksregels bij omgevingsvergunning worden afgeweken als het bestemmingsplan daarvoor een regeling bevat. Dit is in dit plan voor een aantal functies en ontwikkelingsmogelijkheden binnen de kaders van de bestemming geregeld.

Een ander instrument is de omgevingsvergunning om werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren (voorheen de aanlegvergunning). Deze omgevingsvergunningen zijn over het algemeen gericht op het beschermen van (mogelijk) aanwezige waarden. In dit bestemmingsplan gaat het vooral om omgevingsvergunningen gericht op het behoud van cultuurhistorisch waardevolle elementen en natuurlijke en landschappelijke waarden. Verder zijn omgevingsvergunningen voorgeschreven die zien op bescherming van de waterkerende functie van de primaire waterkering.

BESTEMMINGEN

Artikel 3 Bedrijf

Deze bestemming is toegekend aan verspreid in het plangebied voorkomende, individuele, over het algemeen kleinschalige bedrijven. In enkele gevallen is de bestemming nader gespecificeerd waar sprake is van een gebruik dat niet valt onder de lichte categorieën 1 en 2 van de als bijlage opgenomen Bedrijvenljst.

Alleen bestaande bedrijfswoningen zijn toegestaan.

Artikel 6 Bedrijventerrein

Deze bestemming is specifiek toegespitst op het bedrijventerrein aan het Melle Grietjespad aan de zuidzijde van het dorp. Hier zijn ook zwaardere vormen van bedrijvigheid toegestaan. Bedrijfswoningen zijn hier expliciet niet toegestaan, aangezien dit niet passend wordt geacht op een bedrijventerrein waar een hogere milieubelasting toegestaan is dan waar een goed woon- en leefklimaat om vraagt.

Artikel 8 Detailhandel

De bestemming spreekt in eerste instantie voor zich. Een bijzonderheid is dat in een aantal gevallen voor panden met deze bestemming de uitwisselbaarheid met Horeca mogelijk wordt gemaakt. Daarvoor is gekozen vanwege de specifieke dynamiek van deze locaties die maakt dat de mogelijkheid om deze functies uit te wisselen wenselijk is.

Artikel 9 Groen

Naast het gewoonlijk binnen deze bestemming voorkomende gebruik als openbare gebied/groenvoorziening is binnen deze bestemming een aantal locaties door middel van een aanduiding aangewezen voor evenementen. Dit betreft een locatie bij de Willemshof en het gebied tussen de Langestreek 11 en 13.

Artikel 10 Horeca

Op Schiermonnikoog bevinden zich relatief veel horecavoorzieningen. In de bestemming Horeca worden deze ingedeeld in een aantal verschillende categorieën. Deze indeling is gebaseerd op de vorm van de horeca en de effecten die dat kan hebben op de omgeving.

Artikel 11 - 13 Maatschappelijke functies

Het bestemmingsplan kent drie bestemmingen die zijn ingedeeld onder de hoofdbestemming Maatschappelijk. Onder de bestemming Maatschappelijk zijn voorzieningen als scholen, kerken, maatschappelijke en gezondheidszorginstellingen opgenomen. Een bijzondere functie binnen deze bestemming is het recent op Schiermonnikoog gevestigde klooster dat van een specifieke aanduiding voorzien is. Ook de begraafplaats is binnen deze bestemming specifiek aangeduid.

Het bezoekerscentrum en de vuurtoren zijn vanwege hun specifieke aard en karakter voorzien van een eigen specifieke bestemming. Respectievelijke Maatschappelijk - Bezoekerscentrum en Maatschappelijk - Vuurtoren.

Artikel 15 - 23 Recreatie

Het bestemmingsplan Schiermonnikoog - Dorp kent een negental varianten op de bestemming Recreatie, allen gericht op verblijfsrecreatie. Voor drie specifieke situatie zijn de bestemmingen Recreatie - Kampeerboerderij en Recreatie - Kampeerterrein opgenomen. Deze bestemmingen komen alle slechts op één locatie in het plangebied voor.

Een specifiek kenmerk van de bestemming Recreatie - Kampeerterrein is dat Caravans en Campers uitgesloten zijn als kampeermiddelen. Naast een aantal blokhutten met beperkte basisvoorzieningen (geen eigen sanitair of keuken) zijn binnen deze bestemming alleen tenten of tentwagens toegestaan.

Dit bestemmingsplan onderscheidt zes verschillende bestemmingen voor recreatiewoningen. Recreatie - Recreatiewoningen 1 t/m 6. De verschillen tussen deze bestemming hebben deels betrekking op de vorm van beheer en op de maatvoering. Recreatiewoningen 1 is toegespitst op parken die bedrijfsmatig worden beheerd.

Recreatiewoningen 3 is een afwijkende categorie. Voor recreatiewoningen binnen deze categorie geldt dat ook permanente bewoning toegestaan is.

Artikel 25 Tuin

De bestemming Tuin is op een aantal locaties toegekend aan erven behorend bij woningen waarvan het onwenselijk wordt geacht dat voor het totale perceel een woonbestemming wordt toegekend met alle bijbehorende bouwmogelijkheden van dien.

Artikel 26 Tuin - Overtuin

Deze bestemming is toegekend aan cultuurhistorisch waardevolle overtuinen. Per overtuin is aangegeven aan welk woonperceel dit gerelateerd is door de aanduiding 'relatie'. In de fase van het voorontwerp is dit gebeurd op een afzonderlijke kaart genaamd 'Overtuinen', die als separate bijlage bij de regels is gevoegd. Deze bestemming richt zich met name op behoud van de cultuurhistorische waarde van deze tuinen.

Artikel 29 Wonen

De bestemming Wonen in dit bestemmingsplan is helder waar het gaat om de bouwmogelijkheden en vooral gericht op behoud en versterking van de schaal en omvang van bestaande bebouwing. Afwijkend ten opzichte van traditionele woonbestemmingen kent dit bestemmingsplan een aantal specifieke regelingen die voortvloeien uit het recreatieve karakter van het dorp. Voor een aantal bestaande situaties waar in het verleden toestemming is gegeven voor het gebruik van een gedeelte van de woning of een gedeelte van het perceel voor recreatie wordt naast het wonen ook recreatief gebruik van delen van een perceel of delen van een woning toegestaan. Dit zien we op de verbeelding terug in de aanduiding 'recreatie' en 'recreatiewoning'. Nieuwe vormen van recreatief gebruik van delen van een woning zijn bij afwijking mogelijk tot maximaal 35% van de oppervlakte van de woning als aan voorwaarden wordt voldaan. Deze afwijking van het bestemmingsplan is alleen mogelijk als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan.

Aanvullend op het voorgaande is er een specifieke regeling voor de woonadressen die in het verleden op basis van een schriftelijke toestemming van B&W de mogelijkheid hebben gekregen om hun woning als tweede woning te gebruiken. Deze woonadressen zijn aangewezen als 'overige zone - voorwaardelijk recreatief gebruik'. De bestaande recreatieve bewoning mag worden voortgezet, tenzij de recreatieve bewoning voor meer dan een jaar wordt onderbroken.

6.3 Overige aspecten

Additionele voorzieningen
In het bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidswerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk wordt vermeld.

Handhaving
Het bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor burgers waaruit deze kunnen afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.

6.4 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:

Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden. De gemeente geeft een reactie op mogelijke reacties die voor zover noodzakelijk worden verwerkt in de regels en verbeelding.

Conform de gemeentelijke inspraakverordening wordt het bestemmingsplan als voorontwerp ter inzage geleged via www.ruimtelijkeplannen.nl Hoewel de Wro dit niet voorschrijft kan deze fase worden gebruikt om eventuele fouten die worden gemaakt bij het opstellen van het voorontwerp te voorkomen in het ontwerpstadium.

Terinzageleggingsfase 
Na de aankondiging in de Staatscourant en op de website www.officielebekendmakingen.nl wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase 
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:

  • Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling.
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Volgens de Wro zijn belanghebbenden diegenen die tegen het ontwerpbestemmingsplan een zienswijze hebben ingediend en diegenen die hebben aangetoond in redelijkheid niet in de mogelijkheid zijn geweest om een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan in te dienen.

Door recente rechtspraak is het belanghebbenebegrip (in ieder geval tijdelijk) uitgebreid. Naar aanleiding van een uitspraak van het Europese Hof van Justitie inzake het Verdrag van Aarhus is vastgesteld dat de Nederlandse toegang tot het bestuursrecht niet voldoet aan de eisen die daarvoor gelden. Met name de "fuik" die er voor zorgt dat iemand die geen zienswijze heeft ingediend niet als belanghebbende wordt aangemerkt wordt onaanvaardbaar geacht. In april 2021 heeft de afdeling daarom uitgesproken dat ook degene die geen zienswijze heeft ingediend in beroep moet worden ontvangen en dat degene die wel een zienswijze heeft ingediend zonder meer wordt aangemerkt als belanghebbende, ook als daar feitelijk geen sprake van is. Dit is in ieder geval de geldende lijn zo lang de wet op dit punt niet gewijzigd wordt om te voldoen aan de eisen van het Verdrag van Arhus.

Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan wordt ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

7.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op een bestaande situatie en omvat dan ook een regeling die hoofdzakelijk conserverend van karakter is. Het weergeven van de economische uitvoerbaarheid ten behoeve van de inzet van gemeentelijke middelen door middel van een cijfermatige opzet, is daarom voor dit deelgebied niet relevant. Het onderhavige bestemmingsplan is in feite een herziening en actualisering van bestaande regelgeving. De toegestane functies en de bouwregels zijn op zowel de vigerende regelingen als op de bestaande situatie afgestemd.

7.2 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten voor bijvoorbeeld bouw- en woonrijp maken en hebben zij sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie van derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor een exploitatieplan op te stellen, tenzij voornoemde kosten “anderszins verzekerd” zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten, en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht. Het bestemmingsplan voorziet niet in de realisatie van bouwplannen zoals opgenomen in het Bro. Daarom kan van het opstellen van een exploitatieplan worden afgezien.

7.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit hoofdstuk wordt ingevuld na het doorlopen van de respectievelijke stappen in de procedure. Nadat het voorontwerp voor overleg aan overlegpartners is toegezonden en in inspraak is gebracht worden de uitkomsten daarvan in dit hoofdstuk verwoord.

Nadat vervolgens het bestemmingsplan als ontwerp ter inzage heeft gelegen worden de eventuele zienswijzen in dit hoofdstuk verantwoord.