Direct naar inhoud
Plan:Nij Beets - Janssen-Stichting 6
Status:ontwerp
Plantype:wijzigingsplan
IMRO-idn:NL.IMRO.0086.11BPWJanssenSt6-0201

 

TOELICHTING

 

 

Inhoudsopgave

 

 

 

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1. Het wijzigingsplan

1.2. Ligging plangebied

1.3. Vigerend plan

1.4. Leeswijzer

Hoofdstuk 2 Bestaande en gewenste situatie

2.1. Huidige situatie

2.2. Toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1. Rijksbeleid

3.1.1. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

3.1.2. Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

3.1.3. Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

3.1.4. Ladder voor duurzame verstedelijking

3.2. Provinciaal beleid

3.2.1. Omgevingsvisie Fryslân (2025-2030)

3.2.2. Omgevingsverordening Fryslân

3.2.3. Verordening Romte Fryslân 2014

3.3. Wetterskip

3.4. Gemeentelijk beleid

3.4.1 Omgevingsvisie 2015 – 2030

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

4.1. Inleiding

4.2. Milieuzonering

4.3. Geluid

4.4. Externe veiligheid

4.5. Luchtkwaliteit

4.6. Verkeer en parkeren

4.7. Bodem

4.8. Water

4.9. Archeologie en cultuurhistorie

4.10. Ecologie

4.11. Geur

4.12. Kabels en leidingen

4.13. Mer-beoordeling

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1. Inleiding

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1. Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1.1. Resultaten van het vooroverleg

6.2. Grondexploitatie en economische uitvoerbaarheid

 

 

Hoofdstuk 1 Inleiding

 

 

1.1. Het wijzigingsplan

 

Er is een verzoek ingediend voor de wijziging van het 'Bestemmingsplan Buitengebied' , voor het perceel aan de Janssen-Stichting 6 te Nij Beets, kadastraal bekend als BSZ00 F 00683. Binnen dit perceel is ook het perceel BSZ00 F 00684 gelegen. Dit perceel is in eigendom van Liander N.V. ten behoeve van het elektriciteitsdistributienet. De wijziging betreft een wijziging van de bestemming van 'Agrarisch' naar 'Wonen - Woonboerderij'. Het perceel BSZF 00684 maakt geen deel uit van dit wijzigingsplan.

 

De locatie valt binnen de contouren van het bestemmingsplan “Buitengebied” (30-06-2014). De locatie aan de Janssen-Stichting 6 te Nij Beets heeft de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3), met een bouwvlak en de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ontwikkeling mogelijk'. Om de bestemming van het perceel te wijzigen van 'Agrarisch' naar 'Wonen - Woonboerderij' dient te worden voldaan aan artikel 3.8 lid d. van het bestemmingsplan “Buitengebied”.

 

 [image]

Figuur 1 huidige situatie.

1.2. Ligging plangebied

 

De planlocatie is gelegen aan de Janssen-Stichting 6 te Nij Beets (Figuur2). De locatie is gelegen in een open lint van wat boerderijen die rond 1900 gerealiseerd zijn door de P.W. Janssen's Friesche Stichting. Deze boerderijen zijn in de loop der tijd herbouwd. Het huidige pand aan de Janssen-Stichting 6 stamt uit 1920. Ten zuiden van de planlocatie is het stroomgebied van het Alddjip gelegen. Ten noorden van de planlocatie zijn de ontginningsstructuren van de Grote Veenpolder van Opsterland en Smallingerland te herkennen.

 

 [image]

Figuur 2 Locatie van het plangebied.

 

1.3. Vigerend plan

 

De locatie valt binnen de gronden waarop het 'Bestemmingsplan Buitengebied' met de bijbehorende 'Correctieve en partiële (1e) herziening bestemmingsplan Buitengebied 2018' van toepassing zijn, vastgesteld op respectievelijk 30 juni 2014 en 8 oktober 2018. De locatie aan de Janssen-Stichting 6 te Nij Beets heeft de bestemming 'Agrarisch' (artikel 3), met een bouwvlak en de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - ontwikkeling mogelijk' (figuur 3). Om de bestemming van het perceel te wijzigen van 'Agrarisch' naar 'Wonen - Woonboerderij' dient te worden voldaan aan artikel 3.8 lid d. van het 'Bestemmingsplan Buitengebied'.

 

[image]Figuur 3 Het perceel op de planverbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied.

 

 

1.4. Leeswijzer

 

De toelichting bij dit wijzigingsplan is als volgt opgebouwd:

 

 

 

Hoofdstuk 2 Bestaande en gewenste situatie

 

2.1. Huidige situatie

 

[Het perceel Janssen-Stichting 6 te Nij Beets heeft een agrarische bestemming. Op het perceel staan een voormalige boerderij met woning, een melkveestal, een jongveestal, een schuur en verhardingen waarop eerder het ruwvoer werd opgeslagen (afbeelding 4).

De voor “Agrarisch” bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebruikt voor agrarische doeleinden. Door de beëindiging van de agrarische activiteiten, i.c. het stopzetten van een melkveehouderij, komt het thans feitelijke gebruik, te weten bewoning, niet meer overeen met de toegekende agrarische bestemming.

Om voornoemde reden heeft de eigenaar van het perceel verzocht om het perceel te mogen gebruiken voor (reguliere) bewoning, niet zijnde bewoning in het kader van een bedrijfsuitoefening.

De verzoeker heeft bij mail van 5 september 2022 aangegeven dat er geen agrarische bedrijfsactiviteiten meer plaats vinden op dit perceel.De iniatiefnemers hebben een verzoek ingediend voor het wijzigen van de bestemming van de locatie aan de Janssen-Stichting 6 te Nij Beets van 'Agrarisch' naar 'Wonen - Woonboerderij'. De initiatiefnemers hebben de locatie verworven met de intentie om hier te gaan wonen.

[image]Figuur 4 Huidige situatie op het perceel.

 

 

2.2. Toekomstige situatie

 

Het wijzigingsplan betreft de wijziging van de bestemming “Agrarisch” in “Wonen – Woonboerderij”. De aanwezige voormalige agrarische gebouwen worden gesloopt en vervangen door een woning met een bijgebouw. De uiterlijke kenmerken van de voormalige boerderij worden deels gehandhaafd. De oppervlakte van de toekomstige woning bedraagt 330 m2 en de oppervlakte van het bijgebouw bedraagt 400 m2.

Het bestaande agrarische bouwblok wordt in zijn geheel gewijzigd in de bestemming “Wonen – Woonboerderij”.

 

Wijzigingsbevoegdheid

In het bestemmingsplan Buitengebied is daarvoor een wijzigingsbevoegdheid opgenomen (artikel 3.8 lid d). Burgemeester en wethouders kunnen de huidige agrarische bestemming, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van landschappelijke en cultuurhistorische waarden, natuurlijke waarden, de milieusituatie, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de verkeersveiligheid, wijzigen in de bestemming 'Wonen - Woonboerderij'.

 

Tevens dient er voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:

 

  1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op voormalige agrarische bebouwing met bijbehorend erf voor zover deze in bijlage 4 van de bij dit plan behorende regels is aangewezen als 'oorspronkelijke boerderij';

  2. aan wijziging uitsluitend wordt meegewerkt indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd en de woonfunctie wordt ondergebracht in de oorspronkelijke bedrijfswoning of het boerderijpand;

  3. voor het overige na wijziging de regels van de bestemming 'Wonen - Woonboerderij' (artikel 21) van overeenkomstige toepassing zijn.

 

Op de volgende wijze wordt voldaan aan deze voorwaarden

 

  1. Het pand is opgenomen als oorspronkelijke boerderij in bijlage 4 van het 'Bestemmingsplan Buitengebied'.

  2. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn onder de vorige eigenaar reeds gestaakt. Vanwege de zeer bouwvallige staat van het agrarisch hoofdgebouw is het economisch niet verantwoord het agrarisch hoofdgebouw te handhaven. De contouren van de beoogde nieuwbouw zal zoveel mogelijk die van het oorpronkelijke boerderijpand benaderen. De woonfunctie zal in dit deel worden ondergebracht.

  3. Dit wordt in de regels van dit wijzigingsplan geregeld.

 

Toepassing van saneringsregeling

Aangezien iniatiefnemers voornemens zijn alle bestaande bebouwing af te breken en te vervangen door nieuwbouw, is ter bepaling van de omvang van de nieuwbouw is gebruik gemaakt van de saneringsregeling uit artikel 21 lid 21.2.2. onder b. Deze biedt de mogelijkheid om, ingeval de bestaande oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen meer is dan 300 m², per bestemmingsvlak eenmalige vervangende bouw en/of verbouw van aan- en uitbouwen en bijgebouwen en overkappingen toe te staan tot een maximum oppervlak van 70% van de bestaande oppervlakte boven de 150 m² aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met dien verstande dat de oppervlakte ten minste 300 m² mag blijven. Per saldo resteert dan een woongebouw met bijbehorend bijgebouw met een totale oppervlakte van 720 m2.

 

Na onherroepelijkheid van dit wijzigingsplan mogen de betreffende gronden gebruikt worden ten dienste van de bestemming "Wonen - Woonboerderij". De gebouwen mogen uitsluitend worden gebruikt als woning en bij deze functie passend gebruik en de gronden als tuin en erf en als zodanig worden ingericht. Hiervoor is een inrichtingsplan opgesteld, dat ook in de toekomst gehandhaafd dient te worden (figuur 5).

 

 [image]

Figuur 5 Toekomstige inrichting perceel Janssen-Stichting 6.

 

Hoofdstuk 3 Beleid

 

 

3.1. Rijksbeleid

 

3.1.1. Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

 

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie bevat een concrete, bondige actualisatie van het mobiliteits- en ruimtelijke ordeningsbeleid. Dit nieuwe beleid heeft onder meer de Nota Mobiliteit, de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040 vervangen.

Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het ruimtelijke voornemen raakt geen van de 13 nationale belangen.

 

3.1.2. Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

 

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot

2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Het gaat daarbij om het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal.

De inhoud van NOVI vormt geen belemmering voor de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling.

 

3.1.3. Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

 

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Het voorliggend wijzigingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze zijn genoemd in het Barro.

 

 

3.1.4. Ladder voor duurzame verstedelijking

 

Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.

Beoordeeld moet worden of er sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was of kon worden gerealiseerd.

 

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of daarvan sprake is wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen ‘. Uit de jurisprudentie blijkt dat de ladder voor duurzame ontwikkeling niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. Uit hierop betrekking hebbende jurisprudentie o.a. Uitspraak AbRvS d.d. 28 juni 2017 blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als stedelijke ontwikkeling valt aan te merken. Zo heeft de Afdeling geoordeeld dat er sprake is van een nieuwe ontwikkeling als er meer dan 12 woningen worden gerealiseerd.

Gezien het feit dat het hier geen toevoeging van een woning betreft behoeft de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling hier verder geen nadere onderbouwing.

 

3.2. Provinciaal beleid

 

3.2.1. Omgevingsvisie Fryslân (2025-2030)

 

Op 23 september 2020 is de Omgevingsvisie Fryslân, De Romte Diele vastgesteld. In wat voor Fryslân wilt u in 2025-2030 wonen, werken, recreëren, kortom: leven? Deze vraag staat centraal bij het maken van de nieuwe Omgevingsvisie van de provincie Fryslân. In het plan komt al het provinciale beleid voor de fysieke leefruimte te staan. Het gaat om de hoofdlijnen voor de ruimtelijke inrichting van Fryslân, de provinciale waterhuishouding, infrastructuur, natuur, landschap en milieu.

 
Een van de doelen in de omgevingsvisie is een vitaal en samenhangend netwerk van steden en dorpen met een variatie aan woningen, bedrijven, kennis- en onderwijsinstellingen, werkgelegenheid en voorzieningen.

Fryslân kent een samenhangend netwerk van steden, grote en kleinere dorpen. Deze steden en dorpen vullen elkaar aan op het gebied van wonen, werken en voorzieningen, ieder vanuit de eigen kwaliteiten. Inzet is om de onderdelen van dit netwerk nog sterker met elkaar te verbinden tot een compleet palet aan woon-, en werkmilieus en voorzieningen. Het netwerk vormt daarmee de basis voor onder andere plezierig wonen in een verscheidenheid aan woonbuurten, waarbij het woningaanbod aansluit op de vraag van inwoners en van mensen die zich in Fryslân willen vestigen.

 
Vanuit de wettelijke verantwoordelijkheid voor zorgvuldig en verantwoord gebruik van de schaarse ruimte, vindt er regionale afstemming van plannen voor woningbouw, bedrijventerreinen en kantoorvolume plaats. Tussen provincie en gemeenten in regioverband worden meerjarige programmeringsafspraken gemaakt over passend aanbod, zowel kwantitatief alsook kwalitatief wanneer dat gewenst is. Belangrijk hierbij is dat stedelijke functies naar aard en schaal moeten passen bij het dorp en daarop aansluiten. Daarnaast moet het dorp goed ontsloten zijn, waarbij vervoersknooppunten zoveel mogelijk benut worden.

 

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de verdeling van woningbouw en de aanleg van bedrijfslocaties over hun kernen; in hun visies en plannen bepalen ze waar dit gebeurt en in welke kwaliteit. Bij nieuwe inzichten en ontwikkelingen kan van afspraken worden afgeweken. Dit biedt flexibiliteit, ook om in te spelen op kwaliteiten waar aantoonbaar behoefte aan is.

 

3.2.2. Omgevingsverordening Fryslân

 

Op 01-02-2022 is de Omgevingsverordening Fryslân door Provinciale Staten vastgesteld. Deze verordening is de opvolger van de Verordening Romte Fryslân 2014. Met de nieuwe verordening zijn concrete beleidsregels vastgelegd die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit de Omgevingsvisie) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal/ kan de provincie een zienswijze indienen. Eventueel volgt een aanwijzing wanneer onvoldoende aan de adviezen uit de zienswijze tegemoet is gekomen.

 

 

3.2.3. Verordening Romte Fryslân 2014

 

De Verordening Romte Fryslân 2014 (gewijzigd vastgesteld d.d. maart 2021) bevat instructies op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) over de inhoud van gemeentelijke ruimtelijke plannen en over de onderbouwing en motivering in de plantoelichting. In de Wet ruimtelijke ordening (Wro), in werking getreden op 1 juli 2008, zijn instrumenten opgenomen passend bij het stelsel van verantwoordelijkheden voor de drie bestuurslagen rijk, provincies en gemeenten. Doel van de wet is een slagvaardiger doorwerking en uitvoering van het ruimtelijke beleid. De Wro maakt onderscheid tussen strategische visie en juridisch bindend beleid. De strategische visie staat in de structuurvisies van de verschillende overheidslagen. Binnen dat wettelijke kader hebben Provinciale Staten d.d. maart 2021 de Verordening Romte Fryslân gewijzigd vastgesteld. Deze is per 1 augustus 2011 in werking getreden. Medio 2011 is door Provinciale Staten nieuw beleid geformuleerd inzake de veehouderij, intensieve veehouderij, landschap en cultuurhistorie (Grutsk op ‘e Romte) en weidevogels. In de ‘Tuskentiidske evaluaasje Streekplan Fryslân”, van 23 januari 2013, heeft ook een eerste evaluatie van de verordening plaatsgevonden. Daarin is een aantal onderwerpen benoemd waarvan aanpassing in de verordening gewenst werd geacht. Ook op grond van de inwerkingtreding van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is aanpassing van de verordening vereist. Aanpassingen hieromtrent hebben geresulteerd in de Verordening Romte Fryslân 2014. Deze verordening is in 2020 opnieuw gewijzigd in verband met de behoefte aan extra regelgeving voor de aanleg van zonneparken. Deze wijziging, de Verordening Romte Fryslân 2014 (zon), is op 23 maart 2021 in werking getreden maar heeft geen gevolgen voor dit wijzigingsplan.

De verordening bevat instructies ingevolge artikel 4.1 eerste lid Wro, met betrekking tot de inhoud van de gemeentelijke ruimtelijke plannen en over de onderbouwing en motivering in de plantoelichting.

 

De plantoelichting van een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied omvat een

ruimtelijke kwaliteitsparagraaf waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op

welke wijze:

a. het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de

opvang en inpassing van nieuwe functies;

b. het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de

landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren

van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies,

per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie

Grutsk op 'e Romte.

 

Een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op landelijk gebied stelt zo nodig regels die

ertoe strekken dat de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten herkenbaar

blijven.

 

In dit plan voor het wijzigen van een gedeelte van de agrarische bestemming naar wonen blijven de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten herkenbaar. De ontwikkeling is verder niet in strijd met de Verordening Romte Fryslân 2014.

 

 

3.3. Wetterskip

 

In 2004 is door Wetterskip Fryslân een Leidraad Stedelijk Waterbeheer vastgesteld. Deze Leidraad is een instrument waarmee waterschapmedewerkers helder en eenduidig over water kunnen communiceren met gemeenten. De Leidraad Stedelijk Waterbeheer werd door medewerkers van Wetterskip Fryslân gebruikt bij het opstellen van wateradviezen en beantwoorden van vragen. In 2004 hadden gemeenten en waterschappen nog weinig ervaring met de watertoets, die in 2002 van kracht is geworden.

 

De Leidraad Watertoets uit 2013 is het vervolg op en actualisatie van de Leidraad Stedelijk Waterbeheer. Doel van de Leidraad Watertoets is dat in ruimtelijke plannen alle wateraspecten worden meegenomen. De Leidraad Watertoets is een instrument waarmee de waterbelangen in ruimtelijke plannen kunnen worden geborgd en waarmee er zorg voor kan worden gedragen dat ruimtelijke plannen voldoen aan de uitgangspunten van Wetterskip Fryslân. Daarnaast zorgt de Leidraad Watertoets voor draagvlak van het wateradvies bij de gemeenten en voor een betere samenwerking tussen gemeenten en Wetterskip tijdens het watertoetsproces. De leidraad geeft duidelijkheid over de juridische status van het wateradvies.

 

3.4. Gemeentelijk beleid

 

3.4.1 Omgevingsvisie 2015 – 2030

 

In het beleidsdocument 'Omgevingsvisie 2015-2030' van de gemeente Opsterland wordt het ruimtelijk beleid van de gemeente tot 2030 geschetst. Een omgevingsvisie moet heldere doelen kennen en flexibel kunnen inspelen op maatschappelijke veranderingen, maar wel de robuuste ruimtelijke structuren, zoals natuur en landschap, vastleggen. De gemeente

Opsterland loopt vooruit op de (ontwerp) Omgevingswet en de daarin opgenomen

planfiguur van de Omgevingsvisie voor het gemeentelijke grondbeleid.

 

De missie van de gemeente Opsterland is het creëren van randvoorwaarden, die zorgen

voor vitale leefgemeenschappen in een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving.

Opsterland wil een faciliterende gemeente zijn, die regie voert over de ruimtelijke

ontwikkelingen, door duidelijke doelen te stellen en het maatschappelijk middenveld uit

te nodigen om te investeren in de samenleving en in de leefomgeving.

 

Deze missie van de gemeente kan worden vertaald in vier hoofddoelen:

 

1. De kracht van de gemeenschap

De kracht van de samenleving aanboren en optimaal benutten.

2. De kracht van de leefomgeving

Opsterland is met haar landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, tussen de

stedelijke buurgemeenten, bij uitstek een woon- en recreatiegemeente. Deze

kwaliteiten moeten behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.

3. De krachten bundelen: regionale samenwerking

De gemeente Opsterland is een robuuste en zelfstandige gemeente, die door

samenwerking met andere gemeenten prima in staat is om toekomstige opgaven het

hoofd te bieden.

4. De rol en werkwijze van de gemeente

De gemeente Opsterland ontwikkelt zich van een aanbod-gestuurde organisatie naar een faciliterende, vraaggestuurde organisatie.

 

De ruimtelijke kwaliteit van de dorpen in Opsterland wordt mede bepaald door het

omliggende landschap. Voor veel streekdorpen geldt dat het van belang is de doorzichten

naar het open landschap te behouden. Ook hier is sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid van bewoners (beheer aanplant) en gemeente.

 

Voor het voorliggend plan, inhoudende de wijziging van een agrarisch bouwperceel van “Agrarisch” naar “Wonen – Woonboerderij“, geldt dat het gaat om een kleinschalige ontwikkeling die een geringe invloed heeft op de beleving van het landschap. Het landschappelijke karakter van het perceel blijft behouden.

 

Hoofdstuk 4 Sectorale aspecten

 

4.1. Inleiding

 

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de in en rond het plangebied voorkomende relevante omgevingsaspecten. Dit wijzigingsplan voorziet in de wijziging van de bestemming “Agrarisch” naar “Wonen –Woonboerderij”.

 

4.2. Milieuzonering

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (zoals woningen) noodzakelijk. In de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' zijn richtafstanden tussen bedrijfsactiviteiten en woningen opgenomen. Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een rustige woonomgeving en een gemengd gebied. In het buitengebied moet tevens rekening worden gehouden met het aspect geurhinder. Agrarische en andere bedrijven in de omgeving mogen niet belemmerd worden door de nieuwe woonbestemming. Toetsing wat betreft de geurhinder vindt plaats op grond van de Wet geurhinder en veehouderij.

In de directe nabijheid van het betreffende perceel zijn geen (agrarische) bedrijven gevestigd. Conclusie is dan ook dat de wijziging van de bestemming voor dit perceel geen afbreuk kan doen aan omliggende (agrarische) bedrijven.

 

Conclusie

De wijziging van de bestemming voor dit perceel doet geen (milieuhygiënische) afbreuk aan omliggende (agrarische) bedrijven/functies.

 

4.3. Geluid

 

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting op geluidsgevoelige gebouwen (waaronder woningen). Genoemd worden drie verschillende geluidsbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. In dit kader kan over het plangebied worden gesteld dat er geen (spoor) wegen en industrie in de directe nabijheid aanwezig zijn. Tevens is in de Wgh bepaald dat elke weg in principe een geluidszone heeft, waar aandacht aan mogelijke geluidshinder moet worden besteed.

Het perceel waarop deze wijziging betrekking heeft valt ruim buiten de geluidscontour van de A7 (Figuur 6). Daarnaast is het wegverkeer van de Janssen-Stichting te verwaarlozen. Het perceel is gesitueerd aan het eind van een doodlopende weg.

 

 [image]

Figuur 6 Geluidscontour A7 op basis van gegevens uit 2021 (bron: Rijkswaterstaat)

 

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het wijzigingsplan.

 

 

4.4. Externe veiligheid

 

Externe veiligheid wordt geregeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en gaat over het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering.

 

Artikel 1 van het Bevi bepaalt hierbij dat woningen, scholen, gezondheidscentra en dagverblijven, kwetsbare objecten zijn en dat gebouwen/voorzieningen zoals kantoren, winkels en parkeerterreinen beperkt kwetsbare objecten zijn. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. In het Bevi wordt aangegeven hoe met het plaatsgebonden risico en het groepsgebonden risico moet worden omgegaan. De risicovolle inrichtingen zijn op de risicokaart van de provincie Fryslân weergegeven.

 

Ten zuiden van het plangebied is een aardgastransportleiding gelegen. Het plangebied ligt echter buiten de invloedssfeer van deze buisleiding.

 

Conclusie

Het onderhavige plan is ten aanzien van het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

 

 [image]

Figuur 7 Aardgastransportleiding (rode lijn) ten opzichte van het perceel Janssen-Stichting 6

 

 

4.5. Luchtkwaliteit

 

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft de luchtkwaliteit. Dit onderdeel is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van de luchtverontreiniging aan te pakken.

 

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Een ontwikkeling die slechts in zeer beperkte mate bijdraagt aan luchtverontreiniging is vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

 

Grenswaarden luchtkwaliteit

 

Stikstofdioxide (NO2)

De jaargemiddelde concentratie bedraagt maximaal 40μg/m3;

De uurgemiddelde concentratie van 200μg/m3, overschrijding is maximaal 18 maal per kalenderjaar toegestaan (niet relevant voor bedrijven).

 

Fijn stof (PM10)

De jaargemiddelde concentratie bedraagt maximaal 40μg/m3;

De daggemiddelde concentratie van 50μg/m3, overschrijding is toegestaan op niet meer dan 35 dagen per jaar.

 

Niet In Betekende Mate (NIBM)

 

In het kader van de vereenvoudiging van regelgeving is de algemene maatregel van bestuur “Niet In Betekende Mate” (NIBM) en een ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) vastgesteld, waarvoor in de uitvoering regels zijn vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

 

De nieuwe regels maken onderscheid in projecten die wel en “niet in betekende mate” bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Als een project NIBM aan de luchtkwaliteit bijdraagt, hoeft geen uitgebreid luchtonderzoek meer uitgevoerd te worden.

 

Minder luchtverontreiniging als gevolg van afname verkeersbewegingen

 

In het voorliggend geval wordt een bestaand agrarisch bedrijf beëindigd. De nieuwe functie betreft een woonfunctie. Dit heeft een afname van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg en levert dientengevolge een positieve bijdrage aan de luchtkwaliteit. De normen ten aanzien van de uitstoot van fijnstof en stikstofdioxide worden niet overschreden.

 

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoering van het wijzigingsplan.

 

 

4.6. Verkeer en parkeren

 

Het perceel waarop het verzoek omgevingsvergunning betrekking heeft wordt via de Jansen Stichting ontsloten. De realisering van de woning zal niet leiden tot een toename van het aantal woningen. Door de agrarische bedrijfsbeëindiging zal het aantal verkeersbewegingen afnemen. Nu er geen toename is van het aantal woningen wijzigt evenmin het aantal benodigde parkeerplaatsen. Overigens biedt het perceel ruim voldoende mogelijkheden voor het parkeren op eigen terrein.

 

Conclusie:

Vanuit een oogpunt van verkeer en parkeren zijn er geen belemmeringen voor het voorliggend plan.

 

4.7. Bodem

 

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico’s voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functies. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade te verwachten is voor de gezondheid van de gebruiker en/of het milieu.

 

De grond waarop dit wijzigingsplan van toepassing is kende voorheen een bedrijfsmatig agrarisch gebruik. Daartoe zijn/waren op het perceel de nodige bedrijfsgebouwen en een (bedrijfs)woning aanwezig. Voor het plangebied is door Koops Grondmechanica nader milieukundig (asbest)bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend milieukundig (asbest) bodemprojectnummer 4051.2 d.d. 15 november 2022) (bijlage 1). Hieruit blijk dat op meerdere plekken onder de erfverharding sprake is van matige verontreiniging met PAK. Dit geeft aanleiding tot nader bodemkundig onderzoek. De druppelzone aan de oostzijde van de ligboxenstal geeft aanleiding voor nader onderzoek middels sleuven. Geadviseerd wordt dit middels een kraan te laten verwijderen en apart af te laten voeren naar een erkende verwerker. Binnen de druppelzones aan de west- en noordzijde van de stal die verbonden is met de woning, is sprake van een sterke verontreiniging met asbest. Dit deel moet gesaneerd worden. Ook anderszins behoeft het plangebied vanuit een oogpunt van bodemgebruik nader onderzoek.

 

Conclusie

Het aspect bodemkwaliteit vormt vooralsnog geen belemmering voor de realisatie van het onderhavig wijzigingsplan. Voorafgaand aan de bouw zal evenwel nader onderzoek moeten worden verricht naar de milieukundige bodemgesteldheid en dienen maatregelen te worden uitgevoerd alvorens vergunning kan worden verleend voor de uitvoering van de bouw van de bouwwerken.

 

4.8. Water

 

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dienen waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze meegewogen te worden. De watertoets is hiervoor het instrumentarium.

 

In het kader van het voorliggend plan wordt er 4032 m2 verharding (hoofdgebouw, bijgebouwen, silo en erfverharding) verwijderd. In de toekomstige situatie zal het aantal m2 (hoofd- en bijgebouwen en erfverharding) 1830 m2 bedragen. Dit resulteert in een netto afname van 2202 m2 verhard oppervlak.

 

In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In de zogenaamde waterparagraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets.

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslan (d.d. 11-01-2023). Zie bijlage 2. Het plan heeft een beperkte invloed op het watersysteem.

 

Toename verharding

Met het project is niet sprake van een toename aan verharding. De ontwikkeling vindt plaats op volledig verharde gronden. Per saldo neemt de verharde oppervlakte af met 2.202 m2. Watercompensatie is dan ook niet nodig. In de nieuwe situatie wordt het hemelwater rechtstreeks afgevoerd op het oppervlaktewater.

Indien er in de toekomst sprake is van een toename aan verharding dient dit in het kader van de keur van Wetterskip Fryslân gecompenseerd te worden. In de keur van Wetterskip Fryslân is opgenomen dat het verboden is zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen, indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Indien hier in de toekomst sprake van is zal met het hiervoor genoemde rekening worden gehouden in de vorm van compenserende maatregelen. Indien extra oppervlaktewater niet mogelijk is dan dient gekeken te worden naar alternatieve maatregelen. Dit zal in nauw overleg met het Wetterskip tot stand komen.

 

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, perioden van droogte en hitte en de gevolgen van mogelijke overstromingen.

Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nu maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat zij kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium van het proces worden meegenomen. Met voorgenoemd advies wordt bij de uitvoering van de plannen rekening gehouden.

 

Waterkwaliteit

Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat voorkomen wordt dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en de onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat gebouwd wordt met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

 

Afkoppelen

Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In het geval van dit bouwplan kan het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak worden geloosd op het oppervlaktewater.

 

Conclusie

Het plan heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding.

 

 

4.9. Archeologie en cultuurhistorie

 

Archeologie

In 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/ Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van de archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde veroorzakersprincipe. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek naar eventueel aanwezige archeologische waarden (indien de gemeente archeologisch beleid heeft vastgesteld). In het Verdrag is dit vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). Vooral de Monumentenwet is door de Wamz aangepast en gaat concreet in op de bescherming van de archeologische waarden in bestemmingsplannen.

 

De gemeente Opsterland heeft het archeologisch beleid voor het eigen grondgebied deels vertaald in het bestemmingsplan ‘Buitengebied’. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied geen dubbelbestemming “Waarde – Archeologie”. Op basis hiervan is onderzoek niet noodzakelijk. In de toelichting van het bestemmingsplan ‘Buitengebied’ wordt echter verwezen naar het provinciaal beleid in het FAMKE.

 

IJzertijd en Middeleeuwen

Voor deze tijdsperiode heeft het plangebied de aanduiding 'karterend onderzoek 3 (middeleeuwen)'. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroegmiddeleeuwse ontginningen. Mochten er, als gevolg van het karterend archeologisch onderzoek, een of meerdere vindplaatsen worden aangetroffen, dan zal uit nader (waarderend) onderzoek moeten blijken hoe waardevol deze vindplaatsen zijn. De aard van dit waarderend (vervolg)onderzoek hangt af van het type aangetroffen vindplaats en de strategie van het onderzoek dient te worden bepaald door het desbetreffende onderzoeksbureau. De grootte van de ruimtelijke ingreep is in deze gelijk aan de oppervlakte van de eventuele verstoring die planologisch mogelijk wordt gemaakt, waardoor het aangehaalde onderzoek noodzakelijk is.

 

 [image]

Figuur 8 Provinciale archeologische waardenkaart IJzertijd – Middeleeuwen (FAMKE)

 

Steentijd Bronstijd

Voor deze tijdsperiode heeft het grootste deel van het plangebied de aanduiding 'karterend onderzoek 2'. In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen uit de steentijd bevinden, die zijn afgedekt door een veen- of kleidek. Mochten zich hier archeologisch resten bevinden, dan zijn deze waarschijnlijk goed van kwaliteit. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 2500 m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren, waarbij minimaal zes boringen per hectare worden gezet, met een minimum van zes boringen voor gebieden kleiner dan een hectare. De resultaten van een dergelijk karterend booronderzoek kunnen bijvoorbeeld inzicht geven aanwezigheid van dekzandkopjes of -ruggen, waarop zich archeologisch resten kunnen bevinden. Het booronderzoek dient zich vooral te richten op de aanwezigheid van podzol en het microreliëf van het zand onder het veen- of kleidek. Mochten zich in de gebieden dekzandkoppen of -ruggen bevinden, dan beveelt de provincie aan een waarderend onderzoek te laten verrichten op de gevonden koppen. De resultaten kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden.

De grootte van de ruimtelijke ingreep (groter dan 2500 m2) is in deze gelijk aan de oppervlakte van de eventuele verstoring die planologisch mogelijk wordt gemaakt, waardoor het aangehaalde onderzoek noodzakelijk is.

 

 [image]

Figuur 9 Provinciale archeologische waardenkaart Steentijd - Bronstijd (FAMKE)

 

Archeologisch onderzoek

Archeologisch onderzoeksbureau RAAP heeft in oktober 2022 een archeologisch vooronderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (verkennend booronderzoek) uitgevoerd voor het plangebied Janssen-Stichting 6 nabij Nij Beets in de gemeente Opsterland (bijlage 3). Op basis van de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er geen reden is om aan te nemen dat in het plangebied archeologische resten worden bedreigd door de geplande ingreep. Archeologisch vervolgonderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden alsnog onverwacht archeologische resten worden aangetroffen dan is, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet, aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verplicht (vondstmelding via Archis).

 

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorliggend plan.

 

Cultuurhistorie

In voorliggende situatie wijzigt het gebruik en wordt het overwegend agrarische bebouwingskarakter behouden. De inrichting in het landschap wijzigt niet. De wijziging heeft geen negatieve invloed op de cultuurhistorische waarden van het plangebied en de omgeving daarvan.

 

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorliggend plan.

 

 

4.10. Ecologie

 

Toetsingskader

Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet vervangt drie wetten, te weten de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van specifieke gebieden in ons land. In de wet zijn de bepalingen uit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Hieronder vallen ook de Natura 2000 gebieden. Voor het plangebied geldt dat het huidige gebruik van de bestaande woning en bijgebouwen ten behoeve van reguliere bewoning wordt voortgezet. Wat betreft de soortenbescherming zijn er daarom geen belemmeringen te verwachten. Wat betreft de gebiedsbescherming, maakt het onderhavige plangebied geen deel uit van een Natura 2000-gebied of als een gebied dat onder het regime van het Natuur Netwerk Nederland (NNN), voorheen Ecologische HoofdStructuur (EHS) valt.

Het wijzigen van het gebruik/ i.c. het slopen van de gebouwen leidt mogelijk tot effect op beschermde flora en fauna.

Bureau FaunaX BV te Leeuwarden heeft hiertoe een ecologisch onderzoek uitgevoerd “Quickscan Wet natuurbescherming Ontwikkeling Janssen-Stichting 6 te Nij Beets d.d. oktober 2022 (bijlage 4). Uit dit onderzoek blijkt dat er nader onderzoek moet worden uitgevoerd naar de huismus, de kerkuil, vleermuizen, de waterspitsmuis en de Grote Modderkruiper. Aangezien er niet sprake is van het dempen van watergangen zal de uitvoering van dit plan geen gevolgen hebben voor de waterspitsmuis en de Grote Modderkruiper.

Uit nader onderzoek, en na overleg met de provinciaal ecoloog, is gebleken dat er binnen het plangebied uitsluitend sprake is van de aanwezigheid van vleermuizen.

Het voorgaande is reden om in de regels een bepaling op te nemen inhoudende dat, voordat er gebouwen worden gesloopt/ respectievelijk er gebouwd wordt, nader ecologisch onderzoek uitgevoerd moet worden, waaruit blijk dat er geen belemmeringen zijn op het gebied van de Wet natuurbescherming. Ingeval uit voornoemd onderzoek blijkt dat er sprake is van vleermuizen, zullen maatregelen worden getroffen.

Ook zal bij de sloop rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van huismussen. Hierbij wordt rekening gehouden met het broedseizoen. Dit betekent dat bij voorkeur buiten het broedseizoen gewerkt moet worden, dus buiten de periode medio maart tot medio juli.

 

Conclusie

Aangetoond is dat het plan uitvoerbaar is in het kader van de Wet natuurbeheer.

Bij het ontwerp van de bebouwing zal rekening worden gehouden met maatregelen die een positief ecologisch effect zullen hebben, in de zin van bijvoorbeeld gevelstenen met openingen die kunnen dienen als verblijfplaatsen voor insecten, vogels en vleermuizen.

 

Gebiedsbescherming

De locatie Janssen-Stichting 6 ligt tegen het Natura 2000 gebied Van Oordt’s Merken aan.

Door de agrarische bedrijfsbeëindiging wordt het aantal verkeersbewegingen verminderd. De nieuw te realiseren bebouwing wordt niet (meer) verwarmd. Deze factoren hebben tot gevolg dat de stikstofdepositie als gevolg van de bedrijfsbeëindiging afneemt. Voor de ontwikkeling op het perceel Janssen-Stichting 6 is een stikstofberekening uitgevoerd waarbij zowel de aanleg – als de gebruiksfase zijn meegenomen. Hieruit blijkt dat er is niet sprake van een significant negatief effect op voor verzuring en vermesting gevoelige Natura 2000 gebieden; er dus niet sprake is van een overschrijding van de kritische depositiewaarden (bijlage 5)

 

Conclusie

Het aspect ecologie/stikstofdepositie leidt niet tot beperkingen in de uitvoerbaarheid van het plan.

 

 

4.11. Geur

 

In de te wijzigen situatie zullen er geen dieren bedrijfsmatig gehouden worden en vindt er geen opslag meer plaats van diervoeders (waaronder kuil). Hobbymatig gehouden dieren vallen niet onder de Wet geurhinder en veehouderij. De functiewijziging heeft vanuit een oogpunt van geur een positief effect op de omgeving.

 

Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorliggend plan.

 

 

4.12. Kabels en leidingen

 

In het plangebied is een trafo aanwezig. Er kunnen daardoor kabels en leidingen in het plangebied aanwezig zijn. Tevens zijn er huisaansluitingen aanwezig. Deze hebben geen specifieke planologische bescherming nodig.

 

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorliggend plan.

 

 

4.13. Mer-beoordeling

 

Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) moet getoetst worden of een plan of besluit voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Het planvoornemen valt niet onder onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. In bijlage D wordt gesproken over "de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject". In aansluiting bij de Ladder voor duurzame verstedelijking (zie 2.1.2) geldt onderhavig planvoornemen niet als stedelijke ontwikkeling. Dat betekent dat er geen sprake is van een m.e.r.-(beoordelings)plicht. Er geldt wel een vergewisplicht, waarvoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden doorlopen. Het geheel van de onderzoeken in dit hoofdstuk wordt beschouwd als vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daaruit blijkt dat er sprake is van beperkte effecten en een aanvaardbaar project.

 

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

 

 

5.1. Inleiding

 

Het onderhavige wijzigingsplan wordt mogelijk gemaakt met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zoals die is opgenomen in artikel 3.8 onder d van het bestemmingsplan "Buitengebied" dat is vastgesteld op 30 juni 2014. Een wijzigingsbevoegdheid stelt burgemeester en wethouders in staat te besluiten om de bestemming van een locatie te wijzigen, onder in het bestemmingsplan opgenomen voorwaarden.

 

De procedure die ten aanzien van een wijzigingsplan moet worden doorlopen, is vastgelegd in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is tevens van toepassing.

 

Het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid dient samen te gaan met een toelichting. In een dergelijke toelichting dient uiteengezet te worden of er, vanwege de voorgenomen wijziging, sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In voorliggende toelichting is de uitvoerbaarheid verantwoord. Het wijzigingsplan zelf bestaat uit een verbeelding en regels. Voor de betreffende bestemming ‘Wonen- Woonboerderij’ (artikel 21) gelden de regels zoals die zijn opgenomen in het moederplan.

 

Voorliggend wijzigingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving en de bijbehorende verbeelding is aangesloten op de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. Het wijzigingsplan voldoet aan de digitale verplichting zoals deze sinds 1 januari 2010 van kracht is.

 

 

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

 

 

6.1. Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

De veranderingen die met vaststelling van het onderhavige wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt zijn perceelsgebonden van aard en kleinschalig van karakter. Deze zijn ruimtelijke ondergeschikt. De planwijziging voorziet niet in ingrijpende veranderingen waarbij particuliere belangen geschaad zouden kunnen worden. De maatschappelijke uitvoerbaarheid is hiermee gewaarborgd.

 

Vooroverleg

Het conceptwijzigingsplan is conform artikel 3.1.1. voor overleg aangeboden aan o.a. de provincie Fryslân en It Wetterskip Fryslân. De in dat kader ingediende opmerkingen (bijlage 6) zijn verwerkt in het ontwerp van het wijzigingsplan.

 

Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan wordt conform afdeling 3.4 van de Awb gedurende zes weken ter inzage gelegd. Met de ter inzage legging van het ontwerpwijzigingsplan wordt een ieder in de gelegenheid gesteld op het voorliggend plan te reageren. Eventueel ingediende zienswijzen worden verwerkt in het plan.

Het ontwerpwijzigingsplan heeft ter inzage gelegen van ........... tot........... 2020 In deze periode zijn wel/geen zienswijzen ingediend.

 

 

6.1.1. Resultaten van het vooroverleg

 

De ontvangen vooroverlegreacties zijn opgenomen in bijlage 6 bij deze toelichting. Hieronder zijn de opmerkingen samengevat en voorzien van de reactie van de gemeente hierop.

 

Provincie Fryslân:

Provincie Fryslân heeft de volgende opmerkingen:

 

a. Omvang perceel Wonen - Woonboerderij

Een bestemmingswijziging van “Agrarisch”(bouwperceel) naar “Wonen – Woonboerderij” past binnen de regels van artikel 1.2.1. van de Verordening Romte.

De in dit plan aan de oostzijde van het perceel meegenomen gronden die geen deel uitmaken van het agrarisch bouwblok zijn evenwel op basis van artikel 1.2.1. van de Verordening Romte niet toegestaan. Verzocht wordt alleen het bestaande agrarische bouwblok, zoals in het bestemmingsplan Buitengebied aangeduid, te wijzigen in de bestemming “Wonen – Woonboerderij”.

 

Reactie gemeente:

Het bouwvlak is hierop aangepast.

 

b. Landschappelijke inpassing

In samenhang met de onder a weergeven opmerking verdient het de voorkeur de bestaande karakteristieke boomsingel aan de oostzijde van het perceel te handhaven. Dit past ook in de bedoeling van de initiatiefnemers om een vorm van historische bebouwing terug te bouwen.

 

Reactie gemeente.

Aan deze opmerking is tegemoet gekomen. In het van dit plan deeluitmakende landschapsplan is deze boomsingel opgenomen.

 

c. Soortenbescherming

Conclusie uit de uitgevoerde quickscan is dat er nader onderzoek moet worden uitgevoerd naar de huismus, de kerkuil, vleermuizen, de waterspitsmuis en de Grote Modderkruiper. Nader onderzoek hiernaar is in de regels geborgd. Opgemerkt wordt dat deze werkwijze alleen mogelijk is als in de toelichting is aangetoond dat het plan uitvoerbaar is in het kader van de Wet natuurbescherming. Dit kan door deze te benoemen en eventueel aan te geven en te motiveren in hoeverre ontheffing verleenbaar is.

 

Reactie gemeente

Aangezien er geen watergangen worden gedempt is nader onderzoek naar het voorkomen van de waterspitsmuis en de Grote Modderkruiper niet meer aan de orde. Uit nader overleg met de provinciaal ecoloog blijkt dat er nog uitsluitend sprake is van het mogelijk voorkomen van vleermuizen en huismussen. Voor wat betreft de vleermuizen geldt dat hiervoor vervangende voorzieningen in de vorm van vleermuiskasten zullen worden geplaatst. Om verstoring van de huismussen te voorkomen zal, voordat er werkzaamheden worden verricht, onderzoek naar de aanwezigheid hiervan worden uitgevoerd.

 

d. Houtopstanden

Ingeval de boomsingel aan de oostzijde wordt verwijderd dan dient nader afgewogen te worden of er sprake is van een meldplicht op grond van de Wet natuurbescherming

 

Reactie gemeente

Hiervoor onder b is reeds aangegeven dat deze boomsingel gehandhaafd zal worden.

 

e. Natuurinclusief bouwen

Verzocht wordt bij het ontwerp van het plan rekening te houden met natuurinclusief ontwerpen en bouwen van de bebouwing, te weten door het treffen van maatregelen die in een positief ecologisch effect sorteren. Hierbij valt te denken aan gevelstenen met openingen die geschikt zijn voor vogels en vleermuizen.

 

Reactie gemeente

Bij het verder uitwerken van het plan zal hiermee rekening worden gehouden.

 

f. Waterrobuust bouwen

Geadviseerd wordt aandacht te besteden aan het aspect water – robuust bouwen. De locatie ligt op – 0,75 NAP. Afgewogen moet worden of ophoging nodig is om het risico op overstroming te voorkomen. Als ophoging aan de orde is moet dit geborgd worden in de regels.

 

Reactie gemeente

De bebouwing komt, na ophoging, zodanig hoog te liggen dat het risico op overstroming niet in de verwachting ligt.

 

 

6.2. Grondexploitatie en economische uitvoerbaarheid

 

Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, eveneens onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan. De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke regeling wordt bepaald door de financiële haalbaarheid van daarin mogelijk gemaakte ontwikkelingen en de grondexploitatie.

 

De voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het ruimtelijke voornemen en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. Procedurekosten voor het wijzigingsplan komen eveneens via het heffen van leges voor rekening van de initiatiefnemer. Er is geen aanleiding voor kostenverhaal anderzins.

 

Op basis van bovenstaande kan worden gesteld dat de economische uitvoerbaarheid van het ruimtelijke voornemen voldoende is verzekerd.

 
Bijlage 1 Verkennend milieukundig (asbest) bodemonderzoek projectnr. 4051.2,

15 november 2022;

Bijlage 2 Digitale watertoets;

Bijlage 3 Archeologisch vooronderzoek: een inventariserend veldonderzoek

(Raap nr. 6143: versie 4-11-2022);

Bijlage 4 Quickscan Wet natuurbescherming Ontwikkeling Janssen-Stichting

6 d.d. oktober 2022;

Bijlage 5 Berekening stikstofdepositie, realisatie woonboerderij met bijgebouwen,

Janssen Stichting 6 te Nij Beets (1-4-2023);

Bijlage 6 Advies vooroverleg Provinsje Fryslân.