direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Luxwoude - Hegedyk 48
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0086.10BPHegedyk48-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de bebouwde kom van Luxwoude, aan het bebouwingslint van Hegedyk, direct ten oosten van het perceel Hegedyk 50 staat een oude vervallen schuur. De schuur inclusief gronden worden nu nog gebruikt als dierenverblijfsplaats. De initiatiefnemer is voornemens om het perceel in te gaan richten als woonperceel en hier een vrijstaande woning te gaan bouwen.

De ontwikkeling is op basis van het geldende bestemmingplan ''Buitengebied' niet toegestaan (zie paragraaf 1.3). De gemeente wil medewerking verlenen aan het voornemen. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk.

1.2 Begrenzing

Het toekomstige woonperceel vormt het plangebied van dit bestemmingplan. Dit betreft de kadastrale perceel nummers 624, 622 en gedeeltelijk 627. Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom Luxwoude (gemeente Opsterland). In figuur 1.1. is de ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.10BPHegedyk48-0301_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplan

Het plangebied is opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld op 30 juni 2014), zoals herzien met de 'Correctieve en partiële (1e) herziening bestemmingsplan Buitengebied 2018' (vastgesteld op 8 oktober 2018). Een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.2.

Het perceel heeft op grond van het geldende regeling de bestemming 'Agrarisch' (zonder bouwvlak). Op grond van deze bestemming is het niet toegestaan om een woning te realiseren. De op het perceel aanwezige bouwwerk valt onder het overgangsrecht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.10BPHegedyk48-0301_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan (bron www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt het hoofdstuk waarin het project omschreven wordt. Daarna wordt in hoofdstuk 3 een toelichting gegeven op het ruimtelijke beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld en onderbouwd. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt tot slot de uitvoerbaarheid beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied

Het perceel bevindt zich binnen de bebouwde kom van het dorp Luxwoude. Het perceel was voorheen in gebruik voor landbouwkundige doeleinden. Een luchtfoto van de huidige situatie is weergeven in figuur 2.1.

Op het perceel staat een oude, vervallen schuur die gebruikt wordt als dierenverblijf (schapen en jongvee). De schuur (circa 135 m2) staat op een perceel waar sprake is van een rommelig aanzicht en is in een zodanige slechte staat dat er sprake is van landschapsverstoring.

Rondom het perceel staan enkele jonge bomen en bosschages. Aan de zuid, - oost en noordzijde wordt het perceel begrensd door een sloot. Een aanzicht op het perceel is weergeven in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.10BPHegedyk48-0301_0003.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto bestaande situatie (bron: Esri)

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.10BPHegedyk48-0301_0004.png"

Figuur 2.2 Aanzicht (bron: Google Streetview)

Het landschap

De omgeving kent een karakteristieke opstrekkende verkavelingsstructuur die haaks op de Hegedyk staat. De Hegedyk is hierin een historisch lint. Het lint wordt gekenmerkt door een halfopen bebouwingspatroon met woningen en agrarische bebouwing met doorzichten naar de achter gelegen open polder(s). De bebouwing langs het lint is iets versnipperd. De bebouwing wordt veelal uit het zicht gehouden door opgaande beplanting. Verder maakt het landschap deel uit van een open agrarisch landschap. De grootschalige openheid is één van de kernkwaliteiten van het gebied.

2.2 Toekomstige situatie

Het plan is om een ontsierend voormalig agrarisch bedrijfsgebouw (nu nog onder het overgangsrecht in gebruik voor hobbymatige veehouderij) in het plangebied te slopen en het plangebied vervolgens in te gaan richten als woonperceel voor een vrijstaande woning. Een en ander in aansluiting op het naastgelegen bestaande woonperceel. De realisatie van een nieuw woonperceel in het bestaande lint van Luxwoude ter vervanging van het bestaande in verval geraakte agrarische bedrijfsgebouw draagt ruimtelijk-functioneel bij aan een kwaliteitsverbetering van het gebied en de bebouwde omgeving.

De beoogde woonkavel heeft een oppervlakte van circa 3.275 m2. Op die kavel wordt een vrijstaande woning in één bouwlaag met kap gebouwd in het verlengde van de rooilijn van de woning aan de Hegedyk 50. Achter de woning wordt een bijgebouw / garage gebouwd. De beoogde maatvoering van de woning zal passen binnen de uitgangspunten van het bestemmingsplan die op woningen in het buitengebied van toepassing is. Figuur 2.3 weer geeft de beoogde situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.10BPHegedyk48-0301_0005.png"

Figuur 2.3 Toekomstige inrichting (indicatief)

2.3 Landschappelijke inpassing

Van belang is dat de functies en bebouwing op een goede manier zijn ingepast bij de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied. In de structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' heeft de provincie Fryslân aangegeven dat zij hecht aan een goede verankering van ontwikkelingen in het landschap. Grutsk beschrijft de kernkwaliteiten van de verschillende landschapstypen. Het is van belang dat een ontwikkeling zich niet alleen voegt, maar waar mogelijk ook bijdraagt aan deze kernkwaliteiten. Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in het Laagveengebied.

De langgerekte lineaire bebouwingslinten in samenhang met de sterke richting van de verkaveling (opstrekkend en regelmatig) zijn hierbij van provinciaal belang. Het betreft een open landschap. Het landschap wordt gekenmerkt door het open agrarisch landschap, met opstrekkende verkaveling. Rondom de erven en langs de wegen is sprake van hoogopgaande beplanting. De erven worden daarnaast begrenst door waterlopen.

De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van het Laagveengebied. Met de uitvoering van dit bestemmingsplan wordt de westelijke sloot in noordelijke richting verlengd en buigt ter hoogte van de noordelijke sloot van het perceel Hegedyk 50 weer naar links. Zo ontstaat er rondom het perceel een kenmerkende slotenpatroon zoals dit bij de rest van de percelen in de omgeving ook voorkomt. Verder wordt het perceel ingepast met (hoog) opgaande beplanting.

Met de plaatsing van de woning wordt aangesloten bij de positionering van de woning aan de Hegedyk 50. Dit betekent dat de woning op circa 9 meter vanaf de zuidelijke perceelsgrens wordt gebouwd. De gronden voor de voorgevel van de woning worden ingericht als tuin.

De sloop van de beeldverstorende agrarische bebouwing en de ontwikkeling van een nieuwe woonfunctie is in zijn totaliteit een ruimtelijke kwaliteitsverbetering.

In het kader van de ontwikkeling is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. Het landschappelijk inpassingsplan is opgenomen in bijlage 3 bij de regels. In de regels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg en instandhouding van de groenstructuur die voortvloeit uit het landschappelijk erfinrichtingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.10BPHegedyk48-0301_0006.png"

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleid van het rijk, de provincie én de gemeente geeft uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk zijn deze uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels over de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking.

In dit bestemmingsplan wordt geen stedelijke ontwikkeling mogelijk gemaakt. De bouw van één woning is op basis van jurisprudentie (18 december 2013 201302867/1/R4) geen verstedelijking. Toepassing van de ladder van duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007 en Verordening Romte 2014

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Het provinciaal beleid is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit fan de romte'. In het streekplan is bepaald dat het buitengebied primair is bedoeld voor aan het buitengebied gebonden functies, zoals agrarische bedrijven. In de Verordening Romte 2014 zijn de beleidsuitgangspunten van de provincie vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

In de Verordening Romte Fryslân (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. De Verordening bevat instructies over de inhoud van gemeentelijke ruimtelijke plannen en over de onderbouwing en motivering in de plantoelichting. Kort gezegd geeft de Verordening weer wat in een ruimtelijk plan wel (toestemming) of niet (verbod) is toegestaan. Bij een verbodsbepaling geeft de Verordening vaak ook afwijkingsmogelijkheden. Daaruit blijkt onder elke voorwaarden de ontwikkeling toch is toegestaan (ja 'mits'). De gemeente zal bij de toepassing van die afwijkingsbepaling afdoende moeten motiveren dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Bij het vooroverleg over ruimtelijke plannen kunnen gemeente nadere afspraken met de provincie maken over de invulling van de voorwaarden.

In de verordening is geregeld dat in het landelijk gebied in principe geen bouwmogelijkheden voor stedelijke functies, zoals het wonen, geboden mogen worden (artikel 1.1.1 lid 1). Op grond van de kaarten bij de verordening grenst het plangebied aan het bestaand stedelijk gebied. Een uitsnede van de kaart is weergeven in figuur 3.1. De voorgenomen ontwikkeling is reeds met de provincie besproken. De provincie heeft hierbij aangegeven dat de woning op de beoogde locatie aanvaardbaar is. De provincie beschouwt de locatie namelijk als 'grenzend aan' stedelijk gebied. Op basis van artikel 1.1.1 lid 2 kan in een ruimtelijk plan een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied worden toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.10BPHegedyk48-0301_0007.png"

Figuur 3.1 Uitsnede bestaand stedelijk gebied

Wonen

In artikel 3.1.1 is bepaald dat in woningbouw kan worden voorzien indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hierop wordt in paragraaf 3.3 ingegaan.

Ruimtelijke kwaliteit

In artikel 2.1.1 lid 3 is opgenomen dat een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van het voornemen binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is verwoord in paragraaf 2.3. Ook de cultuurhistorische kernkwaliteiten blijven behouden. Dit is nader omschreven in paragraaf 4.10.

Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de regels van de Verordening Romte Fryslân.

Grutsk op 'e Romte

In maart 2014 is de Structuurvisie Grutsk op 'e Romte vastgesteld. In Grutsk op 'e Romte worden landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd, gewaardeerd en van een richtinggevend advies voorzien. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, adviseren en inspireren. Op deze wijze verwacht de provincie de doorwerking van de provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten te borgen.

Het voornemen betreft een perceelsgebonden ontwikkeling dat zich binnen de bestaande landschappelijke contouren plaatsvindt. De landschappelijke en cultuurhistorische structuren in de omgeving worden (zoals ook in paragraaf 2.3 is aangegeven) met dit plan niet aangetast. De nieuwe woning wordt op een goede manier landschappelijke ingepast.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woonvisie gemeente Opsterland 2017 - 2021

In de woonvisie beschrijft de gemeente Opsterland het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2017-2021. In de woonvisie wordt aangegeven dat er tussen 2016 en 2030 behoefte is aan maximaal 600 woningen.

De gemeente wil initiatieven van dorpen en bewoners faciliteren indien die voorzien in een behoefte, draagvlak hebben en realistisch zijn. Daarbij kan het gaan om initiatieven voor huur- of koopwoningen, of een combinatie van huur- en koopwoningen. De gemeente staat ook open voor (Collectief) Particulier Opdrachtgeverschap.

Omdat de woningbehoefte beperkt is, kiest de gemeente voor flexibiliteit in programma en locaties. Zo kan zij flexibel en via maatwerk optimaal inspelen op de concrete vraag. De gemeente zet in op snellere procedures bij vergunningverlening voor nieuwbouw.

Dit initiatief voorziet in een particulier initiatief op een locatie aansluitend aan het bestaand stedelijk gebied. Naar de woning is een concrete behoefte. De ontwikkeling past binnen de uitgangspunten van de woonvisie.

Qua woningbouwontwikkeling ligt de focus in Opsterland meer op inbreiding en minder op uitbreiding.

Met het oog op het belang van het behoud van het waardevolle open landschap en de versterking van de (ruimtelijke) kwaliteit van het bestaande bebouwd gebied wordt daarbij gedacht aan woningbouw op open plekken in de bestaande kernen, op de plaats van of in leegstaande bebouwing (herbestemming) of op plekken waar bestaande woningen worden gesloopt om plaats te maken voor nieuwe woningen (herstructurering). Het gemeentebestuur wil investeren in de ruimtelijke kwaliteit door binnen de hoofdstructuur van een kern opengevallen plekken op te vullen, door 'rotte kiezen', zoals langdurig leegstaande of vervallen panden, aan te pakken en door sloop en nieuwbouw mogelijk te maken, mits passend in het ruimtelijk beeld van het dorp. Daarbij wordt extra aandacht besteed aan het in standhouden en verbeteren van de cultuurhistorische kwaliteiten, van een kern, zoals monumenten, historische landgoederen en oude landschappelijke elementen. Deze beleidslijn past bij een belangrijk deel van de woonwensen: woonruimte dicht bij voorzieningen. In de dorpen gaat het vooral om kleine inbreidingslocaties en om type woningen en woonmilieus die voldoen aan de lokale behoefte.

Het plangebied ligt net buiten de contour van het bestaand bebouwd gebied zoals aangegeven in de Verordening Romte van de provinsje Fryslân (2014). Echter, deze begrenzing is hier enigszins arbitrair te noemen. Het plangebied “schuurt” zeer dicht tegen de kern van Luxwoude aan. De naburige en verder van de kern gelegen percelen Hegedyk 50 en 52 (twee woonpercelen) zijn in het bestemmingsplan Luxwoude Kom (2010) opgenomen. Bovendien ligt het plangebied binnen de bebouwde kom van de Wegenverkeerswet. Feitelijk kan hiermee gesproken worden op een locatie in het bestaand stedelijk gebied.

Met de bouw van een woning is sprake van een aanvaardbare verdichting van het lint. Met het project wordt de organische groei doorgezet. Het betreft dan ook een kleinschalige ontwikkeling die passend is voor het dorp Luxwoude. Het bestaande woonlint aan de Hegedyk wordt met het project versterkt.

Het betreft een (kleinschalig) particulier initiatief vanuit het dorp zelf. Met dit project is sprake van een concrete en actuele vraag. De toekomstige bewoners komen uit het dorp Luxwoude. De gronden in het plangebied komen op korte termijn in het bezit van de aanvrager. Er is dus sprake van een lokale vraag waar de voorgenomen ontwikkeling in voorziet. Daarnaast komt met dit project een woning in het dorp vrij. Dit zorgt voor een verbeterde doorstroming van de woningmarkt.

Welstandsnota gemeente Opsterland

De gemeenteraad van Opsterland heeft in juni 2009 de Welstandsnota gemeente Opsterland 2009 gewijzigd vastgesteld. Het uiteindelijke bouwplan van dit plan wordt voorgelegd aan de welstandscommissie. De commissie toetst het plan aan de door de gemeenteraad vastgestelde criteria. Dit waarborgt voldoende dat de woning goed inpasbaar zullen zijn.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het plan past in het beleid van de gemeente.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voortkomen voor dit bestemmingsplan. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de omgevingsaspecten beschreven.

4.2 Verkeer en parkeren

De locatie is goed ontsloten via de bestaande inrit. Deze mondt uit op de Hegedyk. Voor het parkeren geldt als uitgangspunt dat parkeren op eigen terrein opgelost wordt.

Voor de woning geldt een parkeernorm van 2,0 plekken per woning. Bij de woning is hier gezien de kavelgrootte voldoende ruimte voor beschikbaar.

4.3 Geluid

Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen met betrekking tot de geluidbelasting van geluidsgevoelige gebouwen en terreinen door drie verschillende geluidbronnen: wegverkeer, spoorwegverkeer en industrie. Indien er binnen een geluidzone een geluidgevoelige functie gerealiseerd wordt, dient getoetst te worden aan de voorkeurgrenswaarde van 48 dB uit de Wgh.

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Onderzoek (spoor)wegen

Binnen het plangebied wordt een woning mogelijk gemaakt. Volgens de Wgh betreft deze ontwikkeling het realiseren van geluidgevoelige functie(s) en dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd als het plangebied ligt binnen de onderzoekzone van een (spoor)weg (met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden). De ontwikkeling ligt binnen de geluidzone (Wet geluidhinder) van de Lúkster Heawei en de Hegedyk. Daarom is een geluidsonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 2 toegevoegd.

Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat ten gevolge van de Hegedyk en de Lúkster Heawei wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB. Het plan kan daarmee worden gerealiseerd binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder. Een hogere waarde is niet aan de orde.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Ten behoeve van de ontwikkeling is een ecologisch quickscan uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 3 bij de toelichting toegevoegd. Hierna worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen uit het onderzoek besproken.

Uit dit onderzoek is gebleken dat er in het plangebied mogelijk beschermde soorten aanwezig zijn. Voor deze soorten is een nader onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 toegevoegd. Tijdens het nader onderzoek zijn geen jaarrond beschermde nesten van huismussen en gierzwaluwen, geen verblijfplaatsen van vleermuizen en geen leefgebied van waterspitsmuis en grote modderkruiper aangetroffen. Negatieve effecten van de voorgenomen werkzaamheden op bovengenoemde soorten kunnen daarom worden uitgesloten. Voor de voortgang van het project betekent dit, dat er vanuit de Wet natuurbescherming (Wnb) geen vervolgstappen (ontheffingsaanvraag) nodig zijn. Met inachtneming van de randvoorwaarden benoemd in de ecologische quickscan (werken buiten het broedseizoen en het naleven van de zorgplicht, zie rapport 20197), kunnen de werkzaamheden doorgang vinden.

Ten slotte is op basis van de Wnb altijd de algemene zorgplicht van toepassing, die inhoudt dat eenieder voldoende zorg in acht neemt voor alle inheemse dieren en planten en hun directe leefomgeving. Concreet betekent dit dat bij (ruimtelijke) ingrepen gezorgd moet worden dat dieren niet verstoord of gedood worden en dat planten niet zomaar verplant worden. Ook dient gelet te worden op bijvoorbeeld broedende vogels, de voortplantingsperiode van amfibieën en de zoogperiode van zoogdieren.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wnb. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), thans genoemd Natuurnetwerk Nederland.

Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang. Het plangebied ligt niet in of nabij beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied de Deelen ligt op circa 4,5 kilometer. Vanwege de relatief grote afstand tot het plangebied, het gebruik van het tussenliggend gebied en de beperkte aard en omvang van de ingreep, kan worden geconcludeerd dat deze Natura 2000-gebieden en de voor deze gebieden aangewezen natuurwaarden buiten de invloedssfeer van de beoogde ingreep liggen. Om deze redenen veroorzaken de plannen geen conflict met de Wet natuurbescherming.

Stikstof

Woningbouwplannen of vergelijkbare projecten kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000-gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase (bijvoorbeeld als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen naar en grondverzet op de bouwplaats). Het gebruik van de woningen (de gebruiksfase) kan ook leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Deze toename kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het gebruik van gas en het autoverkeer van bewoners en bezoekers van de woningen.

Bij kleine stedelijke ontwikkelingsprojecten, zoals woningbouwplannen, gemengde stedelijke functies of solitaire bedrijven met een beperkte milieubelasting geldt dat er in de gebruiksfase alleen vanuit verkeer enige stikstofemissie te verwachten, aangezien er vanaf nu gasloos gebouwd moet worden. Effecten van stikstof vanwege wegverkeer hebben een beperkt bereik. Dergelijke bronnen zijn namelijk dicht bij de grond geplaatst, waardoor de stikstof snel neerslaat. De potentiële effecten van kleine woningbouwlocaties zijn uitsluitend het gevolg van verkeer en tijdelijke werkzaamheden in de aanlegfase. Vanwege de aard van de emissie hiervan (beperkt in hoeveelheid en laag bij de grond) en op basis van honderden uitgevoerde AERIUSberekeningen wordt ingeschat dat een toename van de stikstofdepositie niet zal optreden op een afstand meer dan 5 kilometer. Het gaat dan om stedelijke (gasloze) ontwikkelingen met een beperkte omvang, tot maximaal 100 woningen. Er hoeft in die gevallen geen vergunning op grond van de Wnb aangevraagd te worden. De emissie van stikstof vanuit het materieel dat wordt gebruikt in de realisatiefase is vergelijkbaar met dat van wegverkeer, dat tot op afstand van maximaal 5 kilometer relevant kan zijn. Ook deze emissie vindt vlak aan de grond plaats en wordt niet mechanisch hoog de lucht in geblazen.

Het plangebied ligt op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelig gebied, Van Oordt's Mersken, ligt op 5,5 kilometer van het plangebied. Stedelijke (gasloze) ontwikkelingen met een beperkte omvang, tot maximaal 100 woningen, zorgen niet voor een toename van de stikstofdepositie op een afstand meer dan 5 kilometer van het Natura-2000 gebied. Daarnaast wordt voor de woning geen emissie gerekend omdat deze gasloos wordt opgeleverd. Het verkeer gaat daarnaast vrijwel direct op in het heersende verkeersbeeld. Gelet op de beperkte omvang en de aard van het project alsmede de afstand tot de relevante gebieden kan geconcludeerd worden dat het plan niet zal leiden tot een toename van de stikstofdepositie in de kritische gebieden en dat het daarom op voorhand duidelijk is dat deze in redelijkheid, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Ofwel: het is op voorhand voldoende duidelijk dat de toename van stikstofdepositie op gebieden waarvan de kritische depositiewaarde wordt overschreden ten hoogste 0,00 mol/hectare/jaar is.

De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

4.5 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Maatgevende stoffen in Nederland zijn hiervoor stikstofdioxide en fijn stof.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit in Nederland zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er wordt slechts één woning mogelijk gemaakt. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.6 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

De bouwlocatie is in gebruik als grond waar dieren worden gehouden. Aangenomen wordt dat deze grond schoon is. Er is geen sprake van een verdachte locatie. Zekerheidshalve is voor de ontwikkeling een verkennend bodemonderzoek inclusief asbest in puin en indicatief samenstellingsonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 5 toegevoegd. Hierna worden de belangrijkste conclusies en aanbevelingen besproken.

Interpretatie analyseresultaten verkennend bodemonderzoek (NEN 5740)

In de onderzochte deel- en mengmonsters zijn maximaal overschrijdingen van de achtergrondwaarde aan onderzochte componenten aangetoond. In het grondwater ter plaatse van peilbuis 01-1-1 (filter: 1,8 – 2,8 m –mv.) zijn geen overschrijdingen van de streefwaarde aan onderzochte componenten aangetoond.

Interpretatie analyseresultaten verkennend onderzoek asbest (NEN 5897)

Ter plaatse van de onderzoekslocatie is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetoond in de aanwezige halfverharding.

Interpretatie analyseresultaten indicatief samenstellingsonderzoek halfverharding

Van de puinverharding ter plaatse van de onderzoekslocatie is mengmonster SM1 samengesteld. Dit mengmonster is geanalyseerd om indicatief de hergebruiksmogelijkheden te bepalen. Op basis van de indicatieve toetsing van het puin aan de samenstellings- en emissiewaarden blijkt dat het puin voldoet aan de maximale samenstellings- en emissiewaarden voor bouwstoffen en granulaten.

Aanbevelingen

Voor wat betreft de overschrijdingen van de achtergrondwaarde in de grond zijn er, ten aanzien van de kwaliteit van de bodem, op basis van de Wet Bodembescherming geen aanvullende maatregelen noodzakelijk.

De monsters zijn indicatief getoetst aan het Besluit Bodemkwaliteit. De boven- en ondergrond voldoet aan de samenstellingswaarde voor klasse wonen en industrie. Wanneer grond van de locatie wordt afgevoerd is deze toepasbaar binnen de bodemfunctieklasse industrie.

Op basis van de indicatieve toetsing van het puin aan de samenstellings- en emissiewaarden uit de Regeling Bodemkwaliteit blijkt dat het puin voldoet aan de maximale samenstellings- en emissiewaarden voor bouwstoffen en granulaten. Opgemerkt dient te worden dat bij hergebruik op een ander perceel te allen tijde formeel een AP04 bouwstoffen (conform protocol 1002) dient te worden uitgevoerd.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan. Aanvullend hierop is de initiatiefnemer voornemens om het puin in het plangebied af te voeren.

4.7 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.


In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied. Voor het bestemmingsplan gelden ten aanzien van kabels, leidingen en zoneringen geen belemmeringen.

4.8 Water

In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In de zogenaamde waterparagraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets.

Toetsing

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân (kenmerk: 20201111-2-24750). Zie bijlage 6.

Toename verharding

Met het project is geen sprake van een grote toename aan verharding. Deze bedraagt circa 300 m2 en is in ieder geval minder dan 1.500 m2. Watercompensatie is dan ook niet nodig. In de nieuwe situatie wordt de afvoer van het hemelwater rechtstreeks afgevoerd op het oppervlaktewater.

Indien er in de toekomst sprake is van een toename aan verharding dient in het kader van de keur van Wetterskip Fryslân gecompenseerd te worden. In de keur van Wetterskip Fryslân is opgenomen dat het verboden is zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Indien hier in de toekomst sprake van is zal met bovengenoemde rekening gehouden worden in de vorm van compenserende maatregelen. Indien extra oppervlaktewater niet mogelijk is dan, dan dient gekeken te worden naar alternatieve maatregelen. Dit zal in nauw overleg met het Wetterskip tot stand komen.

Demping van oppervlaktewater

Voor het dempen van oppervlaktewater is het beleid van Wetterskip Fryslân dat dit voor 100% gecompenseerd moet worden in hetzelfde peilgebied. Voor de demping is een watervergunning nodig.

Ruimtelijke adaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voornoemd advies wordt bij de uitvoering van de plannen rekening gehouden.

Waterkwaliteit

Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat wordt voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat gebouwd wordt met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

Afkoppelen en waterkwaliteit

Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In het geval van dit bouwplan kan het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak worden geloosd op het oppervlaktewater.

4.9 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysiek leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) biedt informatie over in de provincie bekende of te verwachten archeologische waarden. Voor Opsterland is een verdiepingsslag gemaakt van de FAMKE en dat levert voor de in geding zijnde locatie op dat wat betreft de Steentijd – Bronstijd een quickscan wordt voorgeschreven bij ruimtelijke ingrepen vanaf 5.000 m2 en voor de IJzertijd - Middeleeuwen een karterend onderzoek 3 bij ruimtelijke ingrepen vanaf 5.000 m2. De beoogde woonkavel heeft een oppervlakte van circa 3.275 m2. Met dit bestemmingsplan wordt een dergelijke ingreep van 5.000 m2 niet mogelijk gemaakt. Archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Uitsnedes van beide kaarten zijn weergeven in figuur 4.1 en 4.2.

Indien bij toekomstig graafwerk toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dient hiervan direct melding te worden gemaakt conform de Erfgoedwet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.10BPHegedyk48-0301_0008.png"

Figuur 4.1. Weergave FAMKE-kaart Steentijd-Bronstijd

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.10BPHegedyk48-0301_0009.png"

Figuur 4.2. Weergave FAMKE-kaart IJzertijd - Middeleeuwen.

4.10 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Het plangebied maakt geen deel uit van een cultuurhistorische waardevol gebied. Wel is het landschap van cultuurhistorische betekenis. De ontwikkeling vindt grotendeels plaats binnen de bestaande landschappelijke structuur van het gebied en doet hieraan zodoende geen afbreuk. Luxwoude is van oorsprong een lintdorp dat aan een dijk (de Hegedyk) is uitgegroeid. In paragraaf 2.3 en de landschappelijke inpassing in bijlage 3 van de regels is beschreven dat de ontwikkeling passend is binnen het lint van de Hegedyk. Vanuit dit aspect bestaan dus geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.11 Bedrijven- en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om de milieuruimte van bedrijven voor het bestemmingsplan in beeld te brengen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009). In deze publicatie zijn richtafstanden opgenomen voor bedrijfsactiviteiten ten opzichte van een rustige woonwijk (voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar). Ten opzichte van een gemengd gebied gelden kleinere richtafstanden.

Met dit bestemmingsplan wordt de planologische mogelijkheid gecreëerd een nieuwe woning te realiseren. Dit betekent dat het woon- en leefklimaat ter plaatse voldoende moet zijn. In de omgeving van deze locatie is voornamelijk sprake van woningen en agrarische gronden. Hiermee is de voorgenomen woonfunctie goed te combineren en dit leidt niet tot belemmeringen. Ten westen is op het perceel Hegedyk 67 een veehouderij toegestaan op basis van de planologische mogelijkheden. Veehouderijen vallen op basis van de VNG-brochure onder milieucategorie 3.2, waarvoor een richtafstand van 100 meter geldt. De toekomstige woning wordt op ruim 250 meter van het agrarische bedrijf gebouwd. Aan de richtafstand wordt daarmee voldaan. Overige bedrijvigheid bevindt zich op een nog grotere afstand tot het plangebied.

Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de nieuwe woning sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat. Met de realisatie van de nieuwe woning worden bedrijven in de omgeving ook niet in hun ontwikkeling mogelijkheden beperkt.

4.12 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving, bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Onderzoek

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Fryslân bekeken. Uit de Risicokaart blijkt dat in de directe nabijheid van het plangebied twee hogedruk aardgastransportleidingen zijn gelegen. De buisleidingen zijn weergeven in figuur 4.1.

Risicorelevante inrichtingen

Uit de risicokaart voor Nederland blijkt dat in de nabije omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Op de A7 Knooppunt Heerenveen - afrit 29 (De Haven) vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Het plangebied ligt op ruim 560 meter afstand vanaf deze weg. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied (74 meter) van deze weg.

Buisleidingen

Ten noorden en oosten van het plangebied liggen enkele aardgastransportleidingen. De buisleidingen

VE-17-OLD1-10-S-5000 en N-504-20 hebben geen PR 10-6 contour ter hoogte van het plangebied. Deze buisleidingen vormen, voor wat betreft het plaatsgebonden risico, geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan. Het plangebied ligt ook niet binnen het invloedsgebied van deze buisleidingen voor wat betreft groepsrisico.

Een verantwoording van het groepsrisico is daarom ook niet noodzakelijk. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitwerking van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.10BPHegedyk48-0301_0010.png"

Figuur 4.1 Uitsnede risicokaart

4.13 Duurzaamheid

Met het oog op doelstellingen op het gebied van onder andere energiezuinigheid en waterbeheer, wordt duurzaam bouwen door de overheid gestimuleerd. Naast eisen op het gebied van energieprestatie van gebouwen zijn er verschillende stimuleringsregelingen in het leven geroepen. Daarnaast zijn er handreikingen gepubliceerd waarin verschillende maatregelen op het gebied van duurzaam bouwen worden beschreven.

Nederland is bezig met een energietransitie van fossiele naar meer duurzame energiebronnen. In dit kader is op 1 juli 2018 de Wet Voortgang Energietransitie in werking getreden (Wet VET). Met deze wet is de Gaswet gewijzigd, waardoor onder de 40 m3 doorlaatwaarde per jaar netbeheerders nieuwe gebouwen niet meer op het gasnet mogen aansluiten. In de praktijk betekent dit dat nieuwe woningen en (kleinere) bedrijfsgebouwen gasloos moeten worden gebouwd.

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt daarnaast dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG). Die eisen vloeien voort uit het Energieakkoord voor duurzame groei en uit de Europese Energy Performance of Buildings Directive (EPBD).

Deze nieuwe bouwregels stellen eisen aan de maximale energiebehoefte, het fossiele energiegebruik en aan de opwek van hernieuwbare energie van gebouwen. Dit betekent dat bij nieuwe woningen en gebouwen niet alleen rekening moet worden gehouden met een goede isolatie van de gebouwschil en energiezuinige installaties, maar ook met de toepassing van duurzame energie.

Dit betekent dat voor het voorziene project moet worden omgezien naar alternatieven voor verwarming en andere energievoorziening. De nieuwbouw wordt voorzien van de volgende duurzaamheidsmaatregelen:

  • gasloos bouwen;
  • het zo groen mogelijk inrichten van de inrichting;
  • onderzoeken toepassen zonnepanelen.

4.14 MER (Milieu effect rapportage) verantwoording

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts één woning mogelijk en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Dit bestemmingsplan voorziet in de bouw van één woning. Deze wordt ontsloten op de bestaande weg. Hiervoor hoeven geen andere ontwikkelingen plaats te vinden, zoals de aanleg van nieuwe infrastructuur. Daarnaast is slechts sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling die geen relatie heeft met andere percelen of andere functies in de omgeving, waarbij geen sprake is van een complex project, waar meerdere woningen, winkels of bedrijven worden gevestigd dan wel op stedelijke voorzieningen die een betekenis hebben voor de hele stad of een stadswijk. Er is dan ook geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject.

Daarnaast blijkt uit de beoordeling in de hierboven beschreven paragrafen dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een m.e.r.-procedure.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het bestaande bestemmingsplan Buitengebied.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.2 Beschrijving juridische regeling

Bestemming Wonen

Het perceel is overeenkomstig het bestemmingsplan van het buitengebied voor 'Wonen' bestemd.

Dit houdt o.a. in dat er een woning mag worden gebouwd met een oppervlakte van maximaal 150 m2 en een goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4,5 en 10 meter. De gewenste woning past binnen deze uitgangspunten (zie paragraaf 2.2). In de regels is verder een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor het waarborgen van de sloop van de bestaande bebouwing en het realiseren van de landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Draagvlak

De gemeente vindt het belangrijk dat initiatieven die een zekere invloed hebben op de omgeving kunnen rekenen op voldoende draagvlak van het dorp, in dit geval vertegenwoordigd door Plaatselijk Belang Luxwoude en van de directe omwonenden. De locatie is inmiddels besproken met Plaatselijk Belang en omwonenden. Plaatselijk Belang en omwonenden zijn voorstanders van het benutten van deze locatie voor één woning.

Overleg

In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan voorgelegd aan de overlegpartners. Het voorontwerp is niet voor inspraak ter inzage gelegd. In dit kader heeft de provincie Fryslân, Liander en de NAM gereageerd. Liander en de NAM hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben. De provincie heeft wel een inhoudelijke reactie gegeven. Deze is als bijlage 7 opgenomen.

De provincie heeft een reactie gegeven op de aspecten woningbouwprogramma, soorten bescherming en archeologie.

Ten aanzien van het woningbouwprogramma wordt geadviseerd om de woning mee te nemen in de woningbouwafspraken voor de regio. De gemeente neemt dit advies over en neemt de woning mee in zijn woningbouwprogramma.

Verder adviseert de provincie om het uitgevoerde nader onderzoek naar soortenbescherming in het ontwerp bestemmingsplan mee te nemen. Dit nader onderzoek is inmiddels afgerond en als bijlage bij de toelichting toegevoegd. Paragraaf 4.4 gaat hier nader op in.

Tot slot wordt geadviseerd om een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' op te nemen indien sprake is van ingrepen groter dan 5.000 m2. Dit advies wordt niet door de gemeente overgenomen. De beoogde woonkavel heeft namelijk een oppervlakte van circa 3.275 m2 en is daarmee kleiner dan 5.000 m2. Er is daarom ook geen noodzaak om een een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' op te nemen. In het huidige bestemmingsplan Buitengebied (2014) en het bestemmingsplan Luxwoude Kom (2010) zijn de aanliggende gronden ook niet voorzien van een dergelijke dubbelbestemming. Het lijkt ons daarom logischer om in de nabije toekomst de uitkomsten van de verdiepingsslag ten aanzien van de FAMKE voor Opsterland te verwerken in het omgevingsplan. Dit in plaats van nu een losse regeling in een postzegelbestemmingsplan op te nemen.

Zienswijze

Vervolgens heeft het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens vastgesteld op 14 februari 2022. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het project is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële uitvoerbaarheid

De ontwikkeling betreft een particulier initiatief, waarin de gemeente geen directe financiële rol of belangen heeft. De ontwikkelaar kan het project volledig financieren. Er zijn voldoende financiële middelen beschikbaar. Daarmee is de financiële haalbaarheid voldoende gewaarborgd.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan middels een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

De beoogde ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat is als 'bouwplan' grondexploitatieregeling aangemerkt. Voor dit plan wordt geen anterieure overeenkomst afgesloten. In dit geval zijn de ambtelijke kosten contractueel afgedekt en verder worden er leges gerekend. Hiermee zijn de kosten anderszins verzekerd. Wel is een planschadeovereekomst tussen beide partijen afgesloten.