direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Langezwaag - Noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0086.08BPLangezwaagNrd-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en achtergrond

Plaatselijk Belang Langezwaag heeft samen met een lokale ontwikkelende partij het voornemen om op een terrein van circa 1.3 ha ten noorden van de bebouwing van het Skoalplein en ten oosten van de Jister in Langezwaag een woonbuurtje met 16 woningen te realiseren. Uitbreiding aan de noordzijde van het dorp is al langere tijd een wens van het dorp en voorziet in een aantoonbare behoefte.

Voor het beoogde gebruik moet de agrarische bestemming worden gewijzigd. Woningbouw is hier niet toegestaan. Om in het plangebied woningen te kunnen bouwen en de benodigde infrastructuur aan te kunnen leggen moet het geldende bestemmingsplan worden herzien.

Door middel van het voorliggende bestemmingsplan kan het juiste planologisch-juridische kader worden geboden voor het voorgenomen gebruik.

1.2 Plangebied

Het plangebied ligt ten oosten van de Jister en ten noorden van het Skoalplein, aan de noordoostrand van het dorp Langezwaag (gemeente Opsterland). Het plangebied omvat delen van de kadastrale percelen 192 en 179, sectie H, gemeentecode LGZ00. De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing in de plankaart (verbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.08BPLangezwaagNrd-0301_0001.png"

Figuur 1. Ligging van het plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied' (vastgesteld d.d. 30 juni 2014) en in het bestemmingsplan 'Correctieve en partiele (1e) herziening bestemmingsplan Buitengebied 2018' (vastgesteld dd. 8 oktober 2018). In de geldende plannen is het plangebied bestemd als 'Agrarisch'. Op grond van deze bestemming is de uitoefening van het agrarisch bedrijf toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.08BPLangezwaagNrd-0301_0002.png"

Figuur 2. Uitsnede verbeelding van het geldende bestemmingsplan (www.ruimtelijkeplannen.nl)

Het realiseren van woningen is op grond van de geldende regelingen niet toegestaan op deze bestemming. Het wijzigen van de agrarische bestemming naar 'Wonen' is slechts toegestaan ter compensatie van de sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Dat is hier niet aan de orde.


Voor het realiseren van het initiatief moet worden afgeweken van het geldende bestemmingsplan. Er is voor gekozen om het geldende bestemmingsplan ter plaatse te herzien. Ten behoeve van de woninguitbreiding is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 ingegaan op het planvoornemen. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het geldende en relevante ruimtelijke overheidsbeleid in het plangebied. Een beschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden volgt daarop in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de toelichting op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot is in hoofdstuk 6 ingegaan op de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan telt verder verschillende bijlagen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat in de huidige situatie uit agrarische cultuurgrond. In het midden van het plangebied loopt in de huidige situatie in noord-zuid richting een watergang met enkele bomen aan de slootkant. Bebouwing is niet aanwezig in het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.08BPLangezwaagNrd-0301_0003.png"

Figuur 3. Luchtfoto huidige situatie

2.2 Gebiedsbeschrijving

Langezwaag (Langsweagen) is een wegdorp gelegen in een veenontginningsgebied in de gemeente Opsterland. Het dorp ligt ten zuidwesten van Gorredijk, aan de weg naar Heerenveen, en telt ruim 1000 inwoners. Het dorp ligt op de grens tussen zand- en veengronden. Ten westen en zuiden van Langezwaag is sprake van een open landschap en ten oosten en noorden heeft het landschap een gesloten karakter. Langezwaag is gelegen in de zuidwestelijke punt van de gemeente Opsterland. Het dorp ligt ongeveer halverwege aan de doorgaande weg tussen Gorredijk en Heerenveen. Deze doorgaande weg is door middel van de aanleg van een rondweg (De Boenders) om het dorp heen geleid.


Op de navolgende kaarten is te zien dat het noordelijke deel van Langezwaag rond 1900 een zeer besloten karakter had. Er zijn meerdere langgerekte bospercelen. Op de kaart van 1930 zijn deze bospercelen verdwenen. Het gehele landschap is dan open van karakter op enkele langgerekte hout-singels na. Rond 1980 wordt het dorp uitgebreid richting het noorden. Er komt een woonstraat direct achter het lint en er worden woningen gebouwd langs de oude Tsjerkeleane. In de volgende decennia zijn er steeds kleine uitbreidingen aan de noordzijde van het dorp. Vrijwel steeds 'lusjes': de voorzijde van de woningen aan een hofje en de achterzijde gericht naar de omgeving. Rond 1990 wordt de omleidingsweg De Boenders en een sportpark aan de noordwestzijde gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.08BPLangezwaagNrd-0301_0004.jpg"

Figuur 4. Historische kaarten die de ontwikkeling van Langezwaag laten zien


Kernkwaliteiten landschap/dorp

Een aantal ruimtelijke kwaliteiten zijn zeer kenmerkend voor Langezwaag. Dit zijn o.a.:

  • het ontginningspatroon met langgerekte wijken waaierend in noord-zuid-richting;
  • de houtsingels langs de langgerekte watergangen in het noordelijke deel van Langezwaag;
  • houtsingels om de woon- en agrarische erven
  • het open zuidelijke deel;
  • het lintdorp als hoofdstructuur;
  • de oude Tsjerkeleane als recreatieve hoofdontsluiting.

2.3 Planvoornemen

De ontwikkelingen bestaan uit de bouw van 16 woningen en de aanleg van de benodigde erftoegangswegen, paden en parkeervakken, waarbij wordt uitgegaan van de volgende typologie:

Aantal + type   Categorie  
7 vrijstaande koopwoningen   Koop, huis, vrijstaand  
4 twee-onder-een-kapwoningen   Koop, huis, twee-onder-een-kap  
5 rij-/tussen-/hoekwoningen   Koop, huis, tussen/hoek  

Centraal in het plangebied wordt een open groen speelveld aangebracht met enkele bomen. Verder wordt een afschermende houtsingel aangelegd aan de westzijde van het plangebied. De sloot die van noord naar zuid door het midden van het plangebied loopt wordt gedempt en rond het plangebied gecompenseerd. Ten behoeve van de wegontsluiting en de te realiseren woningen wordt - voor zover noodzakelijk - een aantal bomen gekapt.

Uitgangspunten stedenbouwkundige verkenning 2009

Vanwege de vraag naar nieuwbouw in Langezwaag is in 2009 een stedenbouwkundige verkenning gemaakt voor mogelijke ontwikkellocaties. Omdat de markt stagneerde, is daar toen geen vervolg aan gegeven. De verkenning kan nu gebruikt worden om de aandachtspunten te benoemen bij een nadere invulling van een woningbouwlocatie.


Uitgangspunten uit 2009:

  • Versterking van de huidige uitbreidingsstructuur en landschappelijke structuur: ga uit van een opstrekkende verkaveling en behoud van de groene, recreatief ingerichte ruimte achter bestaande bebouwing.
  • Watercompensatie ook in de lijn van de opstrekkende verkaveling.
  • Bij een uitbreiding zorgt een wandelpad voor het vervolg van een dorpsommetje.
  • Zorg voor een groene dorpsrand.


Opzet uitbreidingsplan 16 percelen

De hoofdopzet voor het uitbreidingsplan voor 16 woningen is passend binnen de herkenbare wijkenstructuur van het landschap. De bestaande watergang die in de huidige situatie in noord-zuid richting dwars door het plangebied loopt wordt gedempt en één-op-één aan de oostzijde van het plangebied gecompenseerd. Aan de noordzijde wordt een nieuwe watergang gegraven om te kunnen voldoen aan de compensatie-eisen als gevolg van de toename van verhard oppervlak. De overige watergangen aan de buitenranden van de uitbreiding worden ook iets verbreed en aan de kant van de nieuwbouw voorzien van flauwe natuurlijk ogende oevers. Voorstel is om de centrale weide als groene open zone in te richten, met enkele gebiedseigen bomen.


Het buurtje is ontsloten via de straat de Jister en met een wandel-/fietspad vanaf het Skoalplein. Doordat woningen zijn gericht op het centrale groene plantsoen, ontstaat er een woonhofje. Aan de rand van de centrale groenzone worden 14 parkeerplekken gerealiseerd. Voor de overige benodigde parkeerplekken is ruimte op de eigen erven.


Aan de westzijde wordt een nieuwe houtsingel gerealiseerd, passend bij de landschapskenmerken voor het noordelijke deel van Langezwaag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.08BPLangezwaagNrd-0301_0005.jpg"

Figuur 5. Schetsontwerp van de woonuitbreiding

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn. Met betrekking tot het voornemen kan worden geconcludeerd dat geen van de 13 nationale belangen wordt geschaad.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13 van de SVIR van het Rijk vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Per 01-07-2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.


Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.


De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of daarvan sprake is wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie blijkt dat de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing is voor kleinschalige ontwikkelingen. Uit rechtspraak (ABRvS 28 juni 2017;ECLI:NL:RVS:2017:1724) blijkt dat niet iedere ontwikkeling van onder meer woningbouw als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Zo is geoordeeld dat er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als meer dan 11 woningen worden gerealiseerd.


ONDERBOUWING BEHOEFTE
De realisatie van 16 woningen betreft een nieuwe stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied. In dit geval is de uitgebreide motiveringsplicht van toepassing.

De gewenste uitbreiding kan niet binnen het stedelijk gebied van het dorp Langezwaag worden gerealiseerd. Nieuwe bebouwing in het plangebied is hiermee niet zondermeer mogelijk. Op grond van artikel 1.1.1. lid 2 kan, mits goed gemotiveerd, in een ruimtelijk plan een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied (zoals hier het geval is) worden toegestaan.

De beoogde locatie van de dorpsuitbreiding grenst aan bestaand stedelijk gebied en vormt daarmee een logische en geschikte plek om 16 woningen toe te voegen aan het dorp.

De gemeente Opsterland heeft de woonuitbreiding geaccordeerd en opgenomen in haar Woonbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân

Op 21 oktober 2020 is de Omgevingsvisie De romte diele vastgesteld. De vraag: 'In wat voor Fryslân wilt u in 2025-2030 wonen, werken, recreëren, kortom: leven?' staat centraal bij het maken van de nieuwe Omgevingsvisie van de provincie Fryslân. In het plan komt al het provinciale beleid voor de fysieke leefruimte te staan. Het gaat om de hoofdlijnen voor de ruimtelijke inrichting van Fryslân, de provinciale waterhuishouding, infrastructuur, natuur, landschap en milieu.


Een van de doelen in de omgevingsvisie is een vitaal en samenhangend netwerk van steden en dorpen met een variatie aan woningen, bedrijven, kennis- en onderwijsinstellingen, werkgelegenheid en voorzieningen.


Fryslân kent een samenhangend netwerk van steden, grote en kleinere dorpen. Deze steden en dorpen vullen elkaar aan op het gebied van wonen, werken en voorzieningen, ieder vanuit de eigen kwaliteiten. Inzet is onderdelen van dit netwerk nog sterker met elkaar te verbinden tot een compleet palet aan woon-, en werkmilieus en voorzieningen. Het netwerk vormt daarmee de basis voor onder andere plezierig wonen in een verscheidenheid aan woonbuurten, waarbij het woningaanbod aansluit op de vraag van inwoners en van mensen die zich in Fryslân willen vestigen.


Vanuit de wettelijke verantwoordelijkheid voor zorgvuldig en verantwoord gebruik van de schaarse ruimte, vindt er regionale afstemming van plannen voor woningbouw, bedrijventerreinen en kantoorvolume plaats. Tussen provincie en gemeenten in regioverband worden meerjarige programmeringsafspraken over passend aanbod, zowel kwantitatief als ook kwalitatief wanneer dat gewenst is, gemaakt.


Van belang hierbij is dat stedelijke functies naar aard en schaal passen bij stad of dorp, en daarop aansluiten. En dat ze goed ontsloten worden, waarbij vervoersknooppunten zoveel mogelijk benut worden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de verdeling van woningbouw en aanleg van bedrijfslocaties over hun kernen; in hun visies/ plannen bepalen ze waar dit gebeurt en in welke kwaliteit. Bij nieuwe inzichten en ontwikkelingen kan van afspraken worden afgeweken. Dit biedt flexibiliteit, ook om in te spelen op kwaliteiten waar aantoonbaar behoefte aan is.

In de Omgevingsvisie is het water-robuust inrichten van Fryslan als doelstelling benoemd. Onder water-robuust bouwen wordt verstaan het voldoende hoog en/of adaptief bouwen, zodat bij calamiteiten de schade van een overstroming beperkt blijft. Bij water-robuust bouwen gaat het vooral om een juiste aanleghoogte van bebouwing, zodat bij falen van boezemkeringen schade zoveel mogelijk voorkomen wordt. Het gaat dus vooral om een juiste aanleghoogte van bebouwing, zodat bij falen van boezemkeringen schade zoveel mogelijk voorkomen wordt. In het ontwerp Regionaal Waterprogramma is een advies opgenomen over de (minimale) aanleghoogte uitgesplitst naar functie en gebiedstype. Om voldoende aanleghoogte te bereiken is het wenselijk dat het maaiveld zo nodig wordt opgehoogd. Dit ophogen zal (meestal) plaatsvinden in combinatie met het bouwrijp maken van een gebied. Hoewel primair gericht op het falen van boezemkeringen kan dit advies ook kansen bieden om risico op waterschade bij intense neerslag en grond- wateroverlast te beperken. Hierbij is het altijd goed om een te (her)ontwikkelen gebied in relatie tot zijn omgeving te beschouwen. Uit analyse van de omgeving blijkt dat wanneer een vloerpeil wordt gerealiseerd op ca 30-40 cm boven NAP aan het streven naar water-robuust bouwen wordt voldaan.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân

Op 21-02-2018 is de wijzigingsverordening Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze wijzigingsverordening is een hernieuwde vaststelling van de verordening uit 2014. In de verordening zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan, maar ook daarna opgestelde structuurvisies) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied vastgelegd.

Toetsing:
Uit de kaart 'Begrenzing bestaand stedelijk gebied' blijkt dat het plangebied niet is gelegen in 'bestaand stedelijk gebied'. Nieuwe bebouwing in het plangebied is hiermee niet zondermeer mogelijk. Op grond van artikel 1.1.1. lid 2 kan, mits goed gemotiveerd, in een ruimtelijk plan een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied (zoals hier het geval is) worden toegestaan. Provincie Fryslân heeft hiervoor inmiddels toestemming verleend.

3.3 Regionaal en gemeentelijk beleid

3.3.1 Regionale woonafspraken Zuidoost-Friesland

Op regionaal niveau zijn afspraken ten aanzien van woningbouw vastgelegd door gemeenten en provincie. De gemeenten Heerenveen, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland en Weststellingwerf vormen samen de regio Zuidoost. De provinciale prognose is een belangrijk vertrekpunt in de woningbouwafspraken in de regio Zuidoost-Friesland en de provincie Friesland. Op basis van de provinciale prognose (2016) en de geactualiseerde woningbouwafspraken (2019) is de woningbouwruimte voor Zuidoost-Friesland vastgesteld op 1.251 woningen voor de periode 2016 t/m 2025.


In de periode 2016 t/m 2019 zijn er in totaal 430 woningen netto toegevoegd. De resterende reguliere woningbouwopgave tot 2026 komt daarmee uit op 820 woningen. Met de provincie is afgesproken om maximaal 250 woningen over te programmeren voor het binnenstedelijk gebied. Dit biedt de mogelijkheid om planologisch 1.070 woningen te plannen.

3.3.2 Woonvisie 2017 - 2021

De Woonvisie gemeente Opsterland (6 maart 2017) geeft richting aan het woonbeleid voor de periode 2015-2030. In algemene zin ligt de focus op de bestaande voorraad. Inbreiding gaat voor uitbreiding en kwaliteit voor kwantiteit.

Inspelen op demografische ontwikkelingen is tevens belangrijk. In kwantitatieve zin zet de Woonvisie in op het concentreren van woningbouw in de grotere kernen. Tot 2021 was er een nieuwbouwbehoefte van ongeveer 60 woningen per jaar. Verdere prognoses zijn in de woonvisie niet gegeven. Ingezet wordt op voortdurende monitoring van de behoefte en maatwerk op plekken waar zich kansen aandienen. Vanuit het dorp is al vanaf 2009 een duidelijke behoefte ontstaan die met dit plan kan worden verzilverd.

3.3.3 Omgevingsvisie 2015 -2030

In het beleidsdocument 'Omgevingsvisie 2015-2030' van de gemeente Opsterland wordt het ruimtelijk beleid van de gemeente tot 2030 geschetst. Een omgevingsvisie moet heldere doelen kennen en flexibel kunnen inspelen op maatschappelijke veranderingen, maar wel de robuuste ruimtelijke structuren, zoals natuur en landschap, vastleggen. De gemeente Opsterland loopt vooruit op de (ontwerp) Omgevingswet en de daarin opgenomen planfiguur van de Omgevingsvisie voor het gemeentelijke grondbeleid. De missie van de gemeente Opsterland is het creëren van randvoorwaarden, die zorgen voor vitale leefgemeenschappen in een aantrekkelijke en duurzame leefomgeving. Opsterland wil een faciliterende gemeente zijn, die regie voert over de ruimtelijke ontwikkelingen, door duidelijke doelen te stellen en het maatschappelijk middenveld uit te nodigen om te investeren in de samenleving en in de leefomgeving.


Deze missie van de gemeente kan worden vertaald in vier hoofddoelen:
1. De kracht van de gemeenschap

De kracht van de samenleving aanboren en optimaal benutten.

2. De kracht van de leefomgeving

Opsterland is met haar landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, tussen de stedelijke buurgemeenten, bij uitstek een woon- en recreatiegemeente. Deze kwaliteiten moeten behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.

3. De krachten bundelen: regionale samenwerking

De gemeente Opsterland is een robuuste en zelfstandige gemeente, die door samenwerking met andere gemeenten prima in staat is om toekomstige opgaven het hoofd te bieden.

4. De rol en werkwijze van de gemeente

De gemeente Opsterland ontwikkelt zich van een aanbod-gestuurde organisatie naar een faciliterende, vraaggestuurde organisatie.


De ruimtelijke kwaliteit van de dorpen in Opsterland wordt mede bepaald door het omliggende landschap. Voor veel streekdorpen geldt dat het van belang is de doorzichten naar het open landschap te behouden. Ook hier is weer sprake van een gedeelde verantwoordelijkheid van bewoners (beheer aanplant) en gemeente.

Toetsing:

Voor dit plan geldt dat er rekening is gehouden met de landschappelijke kwaliteit van de omgeving. Het plangebied wordt zo ingericht dat langs de buitenranden van het plangebied meer ruimte ontstaat tussen woningen voor behoud van de doorzichten naar het open landschap. Bovendien is aangesloten op de richting van het verkavelingspatroon. Het landschappelijke karakter van het plangebied blijft daarmee in stand.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Erfgoed

4.1.1 Toetsingskader

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.


Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.1.2 Archeologie

Om inzicht te krijgen in de bodemgesteldheid en archeologische verwachtingswaarde van het plangebied is de Friese Archeologische Monumentenkaart (FAMKE) geraadpleegd. Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Hierbij worden ook onderzoeksperioden aangewezen, de Steentijd-Bronstijd en de IJzertijd-Middeleeuwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.08BPLangezwaagNrd-0301_0006.jpg"

Figuur 6. Uitsneden van de Friese Archeologische Monumentenkaart (FAMKE)

STEENTIJD-BRONSTIJD

De provincie beveelt aan om op de noordelijke helft van het plangebied bij ingrepen van meer dan 2.500 m² een archeologisch karterend (boor)onderzoek te verrichten. Aan de zuid(oost) zijde adviseert de provincie om bij ingrepen van meer dan 500 m2 een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren.

IJZERTIJD - MIDDELEEUWEN

De provincie beveelt aan om op deze locatie bij ingrepen van meer 5.000 m² een historisch en karterend archeologisch onderzoek te verrichten.

Verricht onderzoek

Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 13.000 m2. Het uitvoeren van een archeologisch onderzoek is dan ook noodzakelijk. In 2007 is in het kader van de geplande dorpsuitbreiding al een inventariserend veldonderzoek voor archeologie uitgevoerd (Inventariserend veldonderzoek archeologie dorpsuitbreiding Langezwaag, zie bijlage 1 bij deze toelichting). In de tussentijd is de grond niet geroerd en is het gebruik niet veranderd. Geacht wordt dat volstaan kan worden met het in 2007 uitgevoerde onderzoek.

Het booronderzoek heeft aangetoond dat het bodemprofiel van het gehele plangebied tot in de C-horizont verstoord is, vermoedelijk door het diepploegen dat indertijd heeft plaatsgevonden. Uit de boringen blijken aanzienlijke verschillen in de hoogte van de intacte C-horizont ten opzichte van het overigens tamelijk egale maaiveld. Vermoedelijk is het terrein na het diepploegen geëgaliseerd, waarbij nabije dekzandkopjes zijn afgevlakt. De hierbij vrijkomende grond is elders (vaak op veengronden) aangebracht.

Intacte archeologische waarden in het plangebied kunnen worden uitgesloten. De bodem is in veel gevallen tot diep in de C-horizont verstoord. Het onderzoeksgebied is daarom archeologisch niet-behoudenswaardig. Aanbevolen is geen nader archeologisch onderzoek uit te voeren.

4.1.3 Cultuurhistorie

De CHK2 is geraadpleegd op de aanwezigheid van belangwekkende cultuurhistorische elementen en objecten. Uit de inventarisatie blijkt dat direct langs de westgrens van het plangebied ooit een landschapspad heeft gelopen. Dit pad is tegenwoordig niet meer zichtbaar. Het plan belemmert niet de mogelijkheid om hier weer een voetpad aan te leggen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.08BPLangezwaagNrd-0301_0007.jpg"

Figuur 7. Uitsnede van de Cultuurhistorische kaart van Fryslân

Binnen het plangebied en in de nabije omgeving zijn geen cultuurhistorische elementen of objecten aanwezig die mogelijkerwijs een belemmering kunnen vormen voor het planvoornemen.

4.1.4 Conclusie

Met de ontwikkeling worden geen archeologische en cultuurhistorische waarden aangetast.

4.2 Bodem

4.2.1 Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht moet worden verkregen in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals Wonen, in beginsel moet worden voorkomen.

4.2.2 Onderzoek

Het Bodemloket (www.bodemloket.nl) geeft aan dat er voor de percelen binnen het plangebied een (verkennend) bodemonderzoek is uitgevoerd.


De resultaten van het uitgevoerde (historische) bodemonderzoek (uit 2005) geven aan dat de (voormalige) activiteiten en/of de onderzoekslocatie voldoende zijn onderzocht in het kader van de Wet bodembescherming. Uit deze informatie kan worden afgeleid dat het plangebied niet als verdacht wordt aangemerkt en dat de bodem geschikt geacht wordt voor de beoogde functie.


Om met zekerheid te kunnen zeggen of de bodem geschikt is voor een gevoelige functie als wonen, is bodemonderzoek wenselijk. Dit onderzoek zal in juni/juli 2022 worden uitgevoerd. De uitkomsten zullen beschikbaar zijn bij de vaststelling van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.08BPLangezwaagNrd-0301_0008.jpg"

Figuur 8. Uitsnede van de bodemkwaliteitskaart (www.bodemloket.nl)

Naar aanleidig het voorgaande heeft WMR NEN5740-bodemonderzoek verricht binnen het plangebied. Op 11 juli is het onderzoek gerapporteerd (zie bijlage 2 bij deze toelichting). Uit het onderzoek blijkt het volgende: Op basis van de verhoogde concentratie in de grond en het grondwater is de gestelde onderzoekshypothese, een onverdachte locatie, formeel gezien niet juist. De concentraties zijn echter dusdanig dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen plannen.

4.2.3 Conclusie

Wat betreft het aspect bodemkwaliteit worden geen beperkingen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan verwacht. Om hierover een definitieve conclusie te kunnen trekken, wordt bodemonderzoek uitgevoerd.

4.3 Ecologie

4.3.1 Toetsingskader

De Wet natuurbescherming (Wnb) is van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb vervangt onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998, waarin voorheen respectievelijk de soortenbescherming en de gebiedsbescherming was geregeld. Naast de Wet natuurbescherming zijn ook de provinciale structuurvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS) geregeld.

4.3.2 Onderzoek

Soortenbescherming

Voor een toetsing aan de soortenbescherming van de Wnb is op basis van het uitgevoerde veldbezoek (d.d. 01-09-2020) en het raadplegen van bronnen, gelet op de aard van het plan, een nog onvoldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan (Bijlage 3). Nader onderzoek was nodig naar de aanwezigheid van grote modderkruiper in de watergangen waar werkzaamheden aan zullen worden verricht. Op basis van de resultaten van dit onderzoek wordt bepaald of een ontheffing voor de Wnb nodig is. Voor overige beschermde dier- en plantensoorten was, op basis van de beknopte natuurtoets, overigens een voldoende beeld ontstaan en is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming nodig.

Inmiddels is het aanvullend onderzoek naar de grote modderkruiper uitgevoerd. De rapportage is als bijlage (Bijlage 4) bij deze toelichting gevoegd. Bij dit onderzoek is door middel van analyse van watermonsters bepaald of DNA-materiaal van grote modderkruiper in het water voorkomt. In het watersample is geen eDNA van grote modderkruiper aangetroffen. Dit betekent dat geen grote modderkruiper in de watergang aanwezig is. Een negatief effect op grote modderkruiper bij gedeeltelijke demping van de watergangen is dan ook niet aan de orde. Een ontheffing van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor deze soort is dan ook niet nodig. Bij de realisatie van het plan moet rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels.

4.3.3 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt op ruime afstand van het Natura 2000-gebied 'Van Oordt's Mersken'. Hierdoor zijn in potentie hooguit effecten mogelijk door externe werking. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.


Gezien de terreinomstandigheden, de afstand tot beschermde gebieden, de inrichting van het tussenliggend gebied en de aard van de ontwikkeling, kunnen met betrekking tot het voorgenomen plan negatieve effecten op het NNN, natuur buiten het NNN en weidevogelleefgebieden worden uitgesloten.


Stikstof

Er kan in potentie sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op voor verzuring en vermesting kwetsbare Natura 2000-gebieden als gevolg van de ontwikkeling van het bestemmingsplangebied. Daarom is een AERIUS-berekening gemaakt waaruit moet blijken of tijdens de aanleg- en gebruiksfase al dan niet sprake is van stikstofdepositie boven 0.00 mol N/ha/ja in stikstofgevoelige habitattypen van Natura 2000-gebieden. De AERIUS-berekening en het rapport met de toelichting op deze berekening is te vinden in Bijlage 5. Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar als gevolg van het bouwen en het gebruiken van het plangebied. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

4.3.4 Conclusie

Op basis van de resultaten van de beknopte natuurtoets en het aanvullend onderzoek naar de grote modderkruiper is een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Er is geen ontheffing voor de Wnb nodig. Met betrekking tot de soortbescherming en de gebiedsbescherming in het kader van de Wnb is het plan uitvoerbaar.

4.4 Externe veiligheid

4.4.1 Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij die activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle (bedrijfs)activiteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

4.4.2 Toetsing

Het plangebied bevindt zich buiten het invloedsgebied van risicobronnen. De bouw van de woningen leidt bovendien niet tot de realisatie van een risicobron.

4.4.3 Conclusie

De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan wordt niet beperkt door een extern veiligheidsrisico.

4.5 Geluidhinder

4.5.1 Toetsingskader

De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. De 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan een in de wet bepaalde norm. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wgh. In dit licht moet bij ruimtelijke ontwikkelingen onderzoek worden verricht naar wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai.

Binnen een straal van 1 km van het projectgebied zijn geen spoorwegen aanwezig, waardoor geluidhinder vanwege spoorweglawaai in het projectgebied niet aan de orde is. In de omgeving van het project is industrielawaai ten gevolge van gezoneerde bedrijventerreinen evenmin aan de orde. Er is daarom in voorliggend geval alleen gekeken naar wegverkeerslawaai.

4.5.2 Toetsing

Langs alle wegen – met uitzondering van 30 km/uur-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wgh geluidszones waarbinnen onderzoek dient te worden ingesteld of de geluidhinder bij nieuwe geluidgevoelige objecten aan de wettelijke normen voldoet.

Een gedeelte van de woningen ligt binnen de geluidszone van 250 m van de 80 km/uur-weg Hegedyk. In het kader van een bestemmingsplanprocedure is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om de hoogte van het wegverkeerslawaai vast te stellen ter plaatse van de uibreidingslocatie (Bijlage 6). Voor het akoestisch onderzoek zijn de verkeerstelgegevens opgevraagd van de Hegedyk.

Uit de berekening blijkt dat het bouwvlak en de te realiseren woningen buiten de 48 dB geluidscontour van de Hegedyk liggen. Dit houdt in dat wat betreft het aspect geluidhinder sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De Wgh verzet zich niet tegen de komst van de woningen.

4.5.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering ten aanzien van de uitvoerbaarheid van het project.

4.6 Water

4.6.1 Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen moet worden beoordeeld of en in welke mate het plan gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Door middel van een watertoets wordt het planvoornemen in een vroegtijdig stadium ter beoordeling aan het waterschap voorgelegd. Voorliggend projectgebied valt binnen het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. De watertoets is in het kader van een bestemmingsplanherziening uitgevoerd (Bijlage 7). De normale procedure is van toepassing. Dat betekent dat Wetterskip Fryslân een nader advies zal uitbrengen en dat er mogelijk nader overleg zal plaatsvinden over de wateraspecten.


Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Hiervoor wordt een compensatiepercentage van 10% aangehouden.


Ruimtelijke adaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen.

4.6.2 Toetsing

Uitgangspunten watercompensatie
Voor wat betreft de noodzakelijke waterberging zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • a. In de nieuwe situatie is sprake van 7.092 m2 uitgeefbare kavels. In dit plan is rekening gehouden met de volgende percentages verharding en bebouwing per kavel en per woningtype:
    • 1. 40% kavels vrijstaand verhard;
    • 2. 50% kavels 2-onder-1-kap verhard;
    • 3. 60% kavels rijen verhard.
  • b. Daarnaast worden een weg, parkeerplaatsen en een trottoir aangelegd, wat in totaal ongeveer 2.800 m2 aan verharding met zich meebrengt. De totale toename verharding is 5.954 m2. Uitgaande van een compensatiefactor van 10% zal minimaal 595 m2 nieuw water aangelegd moeten worden.
  • c. Ten slotte wordt ook een sloot gedempt (307 m2), die 100% gecompenseerd moet worden.


In totaal is er 902 m2 nieuw water nodig. Dit wordt als volgt gerealiseerd:

  • Eén op één compensatie van de gedempte watergang door het graven van een nieuwe watergang in noord-zuid richting aan de oostzijde van het plangebied.
  • Aan de noordrand van het plangebied wordt een nieuwe watergang van ruim 6 meter breed gegraven.

Met deze maatregelen kan 902 m2 aan nieuw oppervlaktewater worden toegevoegd en wordt voldaan aan de compensatie-eisen van Wetterskip Fryslân, zoals die uit het wateradvies blijken (zie Bijlage 7 bij deze toelichting).

4.6.3 Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.7 Hinder van bedrijven

4.7.1 Toetsingskader

Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van de milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder vanwege bedrijven in woongebieden zo veel mogelijk voorkomen.

In de publicatie ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd, zowel voor bedrijven als maatschappelijke instellingen zoals scholen en sportvoorzieningen. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

4.7.2 Toetsing

Het plangebied ligt aan de rand van het dorp Langezwaag, in een omgeving met uitsluitend woningen en agrarische gronden. Hier geldt dat de nieuwe woningen op voldoende afstand van bedrijfsmatige functies zijn geprojecteerd.


Met het voorliggende bestemmingsplan wordt geen nieuwe bedrijvigheid in het plangebied toegestaan, waardoor hinder vanuit het plangebied op de omgeving niet aan de orde is.

4.7.3 Conclusie

Het plan is voor wat betreft het aspect bedrijfshinder uitvoerbaar.

4.8 Verkeer en parkeren

4.8.1 Verkeer

De woonuitbreiding wordt via de Jister ontsloten. De verkeersgeneratie is beperkt. Op basis van het type en aantal woningen is gerekend met een worstcasescenario. Er is daarbij gebruik gemaakt van CROW publicatie 381 (december 2018), waarbij de onderstaande maximale kencijfers zijn aangehouden ('niet stedelijk' en 'rest bebouwde kom').

Aantal + type   Categorie   Max. kengetal   Totaal  
7 vrijstaande koopwoningen   Koop, huis, vrijstaand   8,6 ritten per woning   60,2  
4 twee-onder-een-kapwoningen   Koop, huis, twee-onder-een-kap   8,2 ritten per woning   32,8  
5 rij-/tussen-/hoekwoningen   Koop, huis, tussen/hoek   7,8 ritten per woning   39  
Totaal   132  

De verkeersgeneratie per weekdagetmaal is dan maximaal 132 voertuigbewegingen. Dit aantal voertuigbewegingen zal via de Jister van en naar andere bestemmingen rijden. De Jister is een woonstraat met een verkeersregiem van 30 km/uur. Gezien het huidige gebruik kan de capaciteit van de weg als voldoende worden beoordeeld om dit extra verkeer te kunnen verwerken.

4.8.2 Parkeerbehoefte

Voor het bepalen van het aantal parkeerplaatsen is in de onderstaande tabel een overzicht gegeven van het type woningen en de parkeernorm die daarvoor aangehouden wordt. Er blijkt voor dit plan een totale parkeerbehoefte te zijn van afgerond 35 parkeerplaatsen. Die kunnen niet allemaal op eigen erf worden gerealiseerd. Er is ruimte voor 18 parkeerplekken op eigen erf. Er zullen 14 parkeerplaatsen in de openbare ruimte worden gerealiseerd. Van de parkeerbehoefte van 35 zijn 5 bedoeld voor bezoekers. Daarmee ontstaan er in het plan 32 'vaste' parkeerplaatsen en zijn er ook nog minimaal 5 'flexibele' plaatsen op straat. Met een positief saldo van 2 parkeerplaatsen kan de parkeerbehoefte ruim worden opgevangen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.08BPLangezwaagNrd-0301_0009.jpg"

Figuur 9. Parkeerbehoefte

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.08BPLangezwaagNrd-0301_0010.jpg"

Figuur 10. Parkeerbalans

4.8.3 Conclusie

Er zijn geen belemmeringen te verwachten met betrekking tot verkeersbewegingen en parkeren. In het plan is voldoende ruimte gereserveerd voor parkeren.

4.9 Luchtkwaliteit

4.9.1 Toetsingskader

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.740 auto's (bij 100% autoverkeer), dan wel 158 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per dag leidt (grenswaarden 2021). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op haar website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10-normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5-normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.

4.9.2 Toetsing

De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot 1.740 voertuigbewegingen per dag waardoor het planvoornemen kan worden beschouwd als een nibm-plan. Verdere toetsing aan de Wet milieubeheer in het kader van de luchtkwaliteit is niet nodig. Het planvoornemen is voor het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.10 Vormvrije m.e.r.- beoordeling

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.


De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Op voorliggende onderbouwing is categorie D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing, te weten: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen".


De ontwikkeling die met voorliggende ruimtelijke onderbouwing mogelijk wordt gemaakt, betreft het realiseren van 16 woningen. Hiermee vindt bij lange na geen overschrijding van de drempelwaarde van 2.000 woningen plaats. Een m.e.r.-(beoordelings)plicht is niet aan de orde. Relevante omgevingsaspecten zijn daarnaast in voorgaande afdoende aan de orde geweest. Er hoeven geen belangrijk negatieve milieueffecten als gevolg van het planvoornemen te worden verwacht.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Plansystematiek

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • 1. een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • 2. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat bestemmingsplannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

De bestemmingsregels in Hoofdstuk 2 hebben betrekking op de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen en zijn artikelsgewijs in de regels opgenomen. Voor de regels, de verbeelding en de te hanteren bestemmingen wordt zoveel mogelijk het bestemmingsplan 'Langezwaag Kom' aangehouden als basis. Op basis daarvan worden de volgende bestemmingen gehanteerd:

De onderstaande tekst bespreekt de bestemmingen afzonderlijk.

Artikel 3 Groen
De eerste bestemming betreft de bestemming 'Groen'. Deze bestemming is gegeven aan de gronden die primair de functie van openbaar groen vervullen. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn slechts beperkt toegestaan.

Artikel 4 Verkeer - Verblijf

De tweede bestemming betreft de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Deze gronden zijn bedoeld om ter plaatse het verkeer op een juiste manier af te wikkelen. Uitsluitend ter plaatse van de gronden die zijn voorzien van de aanduiding 'parkeerterrein' mogen parkeerterreinen worden aangelegd, buiten die aanduiding is dat dus niet toegestaan. Ook hier geldt dat de gronden niet mogen worden voorzien van gebouwen. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn slechts beperkt toegestaan.

Artikel 5 Wonen
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor woonhuizen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep, een aantal ondergeschikte functies en een aantal bijbehorende functies. De bouwregels bepalen dat gebouwen hier wel zijn toegestaan. Als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd. Het type woonhuis wordt met behulp van een aanduiding aangegeven op de verbeelding. Type huis wil zeggen: aaneengebouwd, twee-aaneen of vrijstaand. Voor het overige is aangesloten bij de regeling zoals in andere voor Langezwaag geldende bestemmingsplannen.

5.2.3 Algemene regels

In dit hoofdstuk zijn de anti-dubbeltelregel, de algemene bouw- en gebruiksregels, de algemene afwijkingsregels en de overige regels opgenomen.

Anti-dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.

Voor de overige algemene regels geldt dat is aangesloten bij de algemene regels die de gemeente elders ook hanteert.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. Het voorgaande geldt niet indien deze bebouwing / dit gebruik reeds strijdig was met het vorige bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan heeft van 27 januari tot en met  9 maart 2022 ter inzage gelegen. Met het ter visie leggen van het ontwerpwijzigingsplan heeft de gemeente een ieder in de gelegenheid gesteld om kennis te kunnen nemen van en te reageren op de inhoud van het planvoornemen.

6.1.1 Resultaten van het overleg

De ontvangen overlegreacties zijn opgenomen in bijlage 9 bij deze toelichting. Hieronder zijn de opmerkingen samengevat en weergegeven hoe de gemeente hierop reageert.

Provincie Fryslân:

Provincie Fryslân heeft de volgende opmerkingen:

  • 1. De ontwikkeling Langezwaag - Noord betreft de realisatie van 16 woningen. Deze woningen zijn niet meegenomen in een woonprogramma. In de ruimtelijke onderbouwing ontbreekt of en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten. Ik verzoek u om dit alsnog in de toelichting op het plan te motiveren.
  • 2. Het onderdeel ecologie is nog niet geheel afgerond.
  • 3. De provincie adviseert om met het oog op waterrobuust bouwen in het plan een voorschrift op te nemen met betrekking tot aanleghoogte/drempelhoogte en daarbij aan te sluiten bij de hoogteligging van de aangrenzende bebouwing. De aangrenzende bebouwing kent overwegend een hoogteligging van ca 30-40 cm boven NAP.
  • 4. De provincie wil het natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen bevorderen. De provincie adviseert de gemeente te onderzoeken of in het ontwerp rekening gehouden kan worden met maatregelen die een positief ecologisch effect sorteren.

Reactie gemeente Opsterland per opmerking:

  • 1. Vooruitlopend op nieuwe woningbouwafspraken met de provincie zijn gemeente Opsterland en provincie Fryslân in 2021 tot een zgn. shortlist gekomen. Dit is een lijst met een aantal woningbouwprojecten waarover gemeente en provincie het eens zijn dat ze doorgang moeten krijgen. In deze lijst zijn de 16 woningen meegenomen die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt.
  • 2. Het aanvullend ecologisch onderzoek is afgerond. Daaruit blijkt dat er geen exemplaren van de grote modderkruiper voorkomen in het plangebied.
  • 3. In de regels zal een minimumhoogte voor het peil van de beganegrondvloer van hoofdgebouwen worden opgenomen.
  • 4. Het plan biedt op dit punt de meeste kansen bij het realiseren van het groen tussen de bebouwing aan de Jister en de nieuwe woningen in het plangebied. Taluds van sloten kunnen slepend worden aangelegd, waardoor de oevers aanleiding bieden voor nieuwe natuur. Bij het inplanten van bomen en struiken kan rekening worden gehouden met het realiseren van een sortiment dat in trek is bij insecten en vogels. De daken van de nieuwe woningen kunnen worden voorzien van nestpannen. De gemeente zal er bij de initiatiefnemer op aandringen dat deze mogelijkheden zoveel mogelijk zullen worden uitgevoerd.

Conclusie:

De uitkomsten van deze overlegreactie leiden ertoe dat in de regels een minimale vloerhoogte voor hoofdgebouwen is opgenomen.

Brandweer Fryslân:

Brandweer Fryslân vraagt:

  • 1. de initiatiefnemers te informeren over het overschrijden van de norm voor de opkomsttijd van het eerst aankomende blusvoertuig, zodat de verwachtingen van de brandweer bij brand realistisch zijn;
  • 2. te realiseren dat de weg voldoet aan de voorwaarden genoemd onder bereikbaarheid;
  • 3. het knelpunt met betrekking tot een tweede aanrijroute mee te nemen in de planvorming van eventuele toekomstige bebouwing naast het huidige plangebied;
  • 4. de initiatiefnemers te informeren over het knelpunt met betrekking tot een tweede aanrijroute;
  • 5. twee brandkranen met voldoende opbrengst in het plangebied te realiseren en daarvan de locatie in overleg met de brandweer te bepalen;
  • 6. ons op de hoogte te brengen van de mate waarin ons advies is overgenomen.

Reactie gemeente Opsterland per opmerking:

  • 1. de initiatiefnemers zijn hierover geïnformeerd;
  • 2. de weg zal aan de voorwaarden voldoen;
  • 3. er zal voorlopig geen tweede aanrijroute worden gerealiseerd. Wanneer in de toekomst een uitbreiding aan de oostzijde van het plangebied wordt gerealiseerd, kan die route mogelijk alsnog worden gemaakt. Ten zuiden van het plangebied is een wandelpad aanwezig dat bij nood de woningen aan de zuidzijde van het plangebied kan ontsluiten. Dit is echter geen ideale situatie. Er is thans geen sprake van een volgende fase of anderszins een uitbreiding van het plangebied;
  • 4. de initiatiefnemers zijn hierover geïnformeerd;
  • 5. de twee brandkranen zullen worden gerealiseerd. De brandweer zal bij het bepalen van de locatie worden betrokken;
  • 6. Brandweer Fryslân ontvangt een brief met de bovenstaande reactie.

Conclusie:

De uitkomsten van deze overlegreactie hebben geen belangrijke gevolgen voor dit bestemmingsplan die ertoe leiden dat planverbeelding of regels moeten worden aangepast.

Wetterskip Fryslân:

Wetterskip Fryslân wijst erop dat in het plan meerdere sloten met elkaar worden verbonden waarvoor niet hetzelfde oppervlaktepeil geldt. Op onderstaand kaartje is dit weergegeven. Het Wetterskip biedt aan om het plan te bespreken om hiervoor een werkbare oplossing te realiseren.

Reactie gemeente Opserland:

De gemeente wil graag met het Wetterskip in overleg en zal daarvoor het Wetterskip en de initiatiefnemers van het plan uitnodigen.

Conclusie:

Het resultaat van deze overlegreactie heeft geen belangrijke consequenties voor het bestemmingsplan. Bij de uitvoering van het plan zal de uitkomst van dit overleg worden betrokken.

Gasunie nv:

Geen opmerkingen.

Liander:

Geen opmerkingen.

NAM bv:

Geen opmerkingen.

6.1.2 Resultaten van de inspraak

De gemeente ontving een inspraakreactie namens verschillende omwonenden van het plangebied. De ontvangen inspraakreactie en het gemeentelijke antwoord op de aangevoerde standpunten zijn opgenomen in de respectievelijke bijlagen 10 en 11 bij deze toelichting. Op basis van het gemeentelijk antwoord is er geen aanleiding om het bestemmingsplan aan te passen.

6.1.3 Resultaten van de terinzagelegging

Het plan is in ontwerp gedurende zes weken ter inzage gelegd vanaf 27 januari 2022. In die periode zijn drie schriftelijke zienswijzen door de gemeente ontvangen, namelijk van twee bewoners van Langezwaag en van provincie Fryslân. De inhoud van de zienswijzen en de reactie van de gemeente daarop zijn weergegeven in de Reactienota zienswijzen die als bijlage 12 bij deze toelichting is gevoegd.

Uit de nota blijkt dat de beide zienswijzen van bewoners van Langezwaag ongegrond worden geacht en dat de zienswijze van provincie Fryslân in het plan wordt verwerkt. Deze conclusie leidt tot het volgende:

  • bij de toelichting is een bijlage 13 toegevoegd dat als kader voor de welstandsbeoordeling van bouwwerken zal worden gebruikt;
  • in de regels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen met het oog op de borging van de verplichting om de inrichting uit te voeren zoals die is toegelicht in par 2.3 en verbeeld in figuur 5 van deze toelichting. Die specifieke inrichtingsmaatregelen zijn opgenomen in de bijlage 2 Inrichtingsmaatregelen bij de regels.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de initiatiefnemer. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is niet noodzakelijk, omdat tussen de gemeente en de intiatiefnemer een anterieure overeenkomst wordt gesloten. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan voldoende uitvoerbaar wordt geacht.