direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Gorredijk - De Tsjerk Hiddes
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0086.05BPTsjerkhiddes-0301

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het grasveld op de hoek van de Schansburg, Houtmoune en De Tsjerk Hiddes zijn plannen om twee vrijstaande woningen te bouwen. In het verleden stonden hier rijwoningen van woningbouwcorporatie Elkien. De woningen zijn in 2014 gesloopt.

De gronden hebben in het huidige bestemmingsplan Gorredijk Kom gedeeltelijk al een woonbestemming en gedeeltelijk een groenbestemming. Binnen de groenbestemming zijn woningen niet toegestaan. De beoogde woningen zijn dan ook in strijd met het geldende bestemmingsplan.

De gemeente wil medewerking verlenen aan de ontwikkeling door middel van het opstellen van een bestemmingsplan. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Plangebied

In figuur 1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. De locatie ligt in het woongedeelte van Gorredijk ten noordoosten van het centrum. De begrenzing is afgestemd op het perceel kadastraal bekend als gemeente Gorredijk, sectie C, nummer 2642.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.05BPTsjerkhiddes-0301_0001.png"

Figuur 1. Ligging plangebied (bron: Kadaster)

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Gorredijk Kom, dat is vastgesteld op 4 april 2016. In dit plan heeft het plangebied de bestemmingen 'Groen' en 'Wonen'. Binnen de bestemming 'Groen' is de woonfunctie niet toegestaan. De woonfunctie is al wel toegestaan binnen de bestemming 'Wonen'. Bebouwing dient plaats te vinden in het aangegeven bouwvlak. Tevens is middels de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden' bepaald dat er maximaal zes woningen aan de Houtmoune aaneengebouwd mogen worden en vier woningen aan de Schansburg. Vrijstaande woningen zijn echter niet toegestaan.

Gezien het initiatief om vrijstaande woningen te bouwen binnen de bestemming 'Groen' én binnen de bestemming 'Wonen', waar geen vrijstaande woningen zijn toegestaan, is de ontwikkeling in strijd met het geldende bestemmingsplan. Een fragment van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.05BPTsjerkhiddes-0301_0002.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.05BPTsjerkhiddes-0301_0003.png"

Figuur 2. Fragment geldend bestemmingsplan (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgezet. In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. Vervolgens bevat hoofdstuk 4 de toetsing aan de voor dit bestemmingsplan relevante wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling van het plan beschreven en tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het project

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in het woongedeelte van Gorredijk. Gorredijk is van oorsprong ontstaan langs de Opsterlânske Kompanjonsfeart ten zuiden van het plangebied. Het dorp heeft zich geleidelijk aan in zuidelijke en in noordelijke richting ontwikkeld. Het plangebied ligt ten noorden van de feart en betreft een uitbreidingswijk, die in de jaren zestig en zeventig ontwikkeld is. De wijk is gelegen in een parkachtige omgeving (de wijk ligt in de kom van dit park). De omgeving wordt gekenmerkt door een strakke en rationele stedenbouwkundige opzet. Hier is met name sprake van halfvrijstaande woningen en vooral ook rijwoningen in twee bouwlagen met een kap. De woningen hebben een oriëntatie op de straat, waarbij de rooilijn de straat volgt. Op basis van het bestemmingsplan zijn direct ten westen van het plangebied vrijstaande woningen toegestaan. Deze zijn echter nog niet gerealiseerd.

Het perceel ligt braak. In het verleden stond hier een rij woningen van woningbouwcorporatie Elkien. De woningen zijn in 2014 gesloopt. Figuur 1 geeft een overzicht van het plangebied en de omgeving weer.

2.2 Toekomstige situatie

Het plan bestaat uit de realisatie van vrijstaande woningen. Daar er in het verleden reeds woningen hebben gestaan is het een passende invulling om het gebied weer te gaan gebruiken voor de woonfunctie. Gezien het feit dat er vrijstaande woningen worden gerealiseerd, zijn er ook grotere woonkavels gewenst. Daarom zullen de woningen verder van de woningen aan de Houtmoune en de Schansburg worden gepositioneerd. De exacte positie en oriëntatie van de woningen staat nog niet vast. Uitgangspunt is dat de voorgevel van de woningen gericht is op De Tsjerk Hiddes en in lijn staan met de rooilijn van de bestaande woningen in de desbetreffende straat. Hierdoor zal worden aangesloten met de stedenbouwkundige structuur van de directe omgeving.

De uitvoering van de woningen staat nog niet vast. Dit is afhankelijk van de toekomstige kopers van de woningen. Het voornemen is om de uitrit van noordelijke woning op de Schansburg te laten uitkomen en de uitrit van de zuidelijke woning op de Houtmoune. Tevens zal bij de totstandkoming van het ontwerp bijzondere aandacht worden besteed aan de zijgevels van de nieuw op te richten woningen aan de straten Houtmoune en Schansburg.

In de regels van dit bestemmingsplan worden de uitgangspunten voor de goot- en bouwhoogte, dakhelling en de rooilijn vastgesteld. Concrete bouwplannen zullen uiteindelijk getoetst worden aan de welstandsnota van de gemeente Opsterland. Hiermee wordt gewaarborgd dat er zowel sprake zal zijn van een goede stedenbouwkundige inpassing als van een beeldvorming die passend is in de omgeving.

2.3 Verkeer en parkeren

De locatie wordt goed ontsloten via de omliggende wegen. Deze wegen hebben voldoende capaciteit om de verkeersdruk ten behoeve van de nieuwe woningen op te vangen.

 

Voor het aantal benodigde parkeerplaatsen wordt aangesloten bij de kencijfers uit de publicatie 'kencijfers verkeersgeneratie' van de CROW. Voor de vrijstaande woningen geldt een parkeernorm van 2,4 plekken per woning. Dit betekent dat er 5 parkeerplaatsen nodig zijn. In het plangebied en de directe omgeving is voldoende ruimte om aan de parkeerbehoefte te kunnen voldoen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. In de toelichting van ruimtelijke plannen dient bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling de behoefte beschreven te worden. Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Op basis van jurisprudentie (uitspraak van 23 december 2015 201408383/1) geldt dat voor ontwikkelingen waarin 11 of minder woningen worden mogelijk gemaakt er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In dit bestemmingsplan is, op basis van het aantal woningen dat gerealiseerd wordt, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Deze ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied op een herstructuringslocatie die in het verleden al als woonlocatie in gebruik is geweest. Er is daarmee sprake van duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Op 21 februari 2018 is de provinciale verordening Romte Fryslân aangepast. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen, toegevoegd worden.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken worden indien het woningbouwproject niet meer dan 11 woningen bevat en gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied. In onderhavige situatie is sprake van twee woningen. In de volgende paragraaf wordt beschreven dat het plan binnen de woonvisie van de gemeente past.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân 2014.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woonvisie gemeente Opsterland 2017 - 2021

In de woonvisie beschrijft de gemeente Opsterland het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2017-2021. In de woonvisie wordt aangegeven dat er tussen 2016 en 2030 behoefte is aan maximaal 600 woningen. Voor nieuwbouw wil de gemeente zich focussen op inbreiding in plaats van uitbreiding. Mogelijke uitbreidingslocaties moeten plaats vinden in de grotere dorpen, waaronder Gorredijk.

De gemeente wil initiatieven van dorpen en bewoners faciliteren indien die voorzien in een behoefte, draagvlak hebben en realistisch zijn. Daarbij kan het gaan om initiatieven voor huur- of koopwoningen, of een combinatie van huur- en koopwoningen. De gemeente staat ook open voor (Collectief) Particulier Opdrachtgeverschap.

Omdat de woningbehoefte beperkt is, kiest de gemeente voor flexibiliteit in programma en locaties. Zo kan zij flexibel en via maatwerk optimaal inspelen op de concrete vraag. De gemeente zet in op snellere procedures bij vergunningverlening voor nieuwbouw.

Dit initiatief voorziet in een particulier initiatief op een inbreidingslocatie in Gorredijk. Naar de woningen is concrete behoefte. De ontwikkelingen in het plangebied passen binnen de uitgangspunten van de woonvisie.

Welstandnota gemeente Opsterland

De gemeenteraad van Opsterland heeft in juni 2009 de Welstandsnota gemeente Opsterland 2009 gewijzigd vastgesteld.

De toekomstige woningen liggen in het welstandsgebied 'Nieuwbouw seriematig'. De bebouwingsstructuur van de oudere buurten is vaak duidelijk; lange, rechte straten, met daaraan de repeterende bebouwing in rijen gebouwd. Later ontstonden speelser opgezette buurten, bestaand uit twee woningen onder één kap. Binnen deze gebieden zijn de woningen gebouwd met de nokrichting parallel aan de weg. Er is gebouwd in zowel één als twee bouwlagen met een kap. Incidenteel zijn in een cluster plat afgedekte woningen in één bouwlaag gerealiseerd. De detaillering van de woningen is over het algemeen sober.

Voor de gebieden is een regulier ambitieniveau van kracht. De nadruk ligt op het respecteren van de bestaande basiskwaliteit. Zoals in paragraaf 2.2 zullen de woningen stedenbouwkundig worden ingepast in de omgeving. Voor de vormgeving van de woningen wordt het uiteindelijke bouwplan voorgelegd aan de welstandscommissie. De commissie toetst het plan aan de door de gemeenteraad vastgestelde criteria. Dit waarborgt voldoende dat de woningen goed inpasbaar zullen zijn.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieueffectrapportage

Bij het doorlopen van een ruimtelijke procedure moet rekening worden gehouden met mogelijke verplichtingen op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Daarin is vastgelegd wanneer een milieueffectrapport (MER) of een mer-beoordelingsnotitie moet worden opgesteld. In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het ruimtelijke plan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Qua oppervlakte ligt de drempelwaarde op 100 hectare. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen.

Dit project voorziet niet in een stedelijke ontwikkeling. Het betreft een ontwikkeling waar tot voor kort al woningen hebben gestaan. Overigens zijn op de gronden binnen de bestemming 'Wonen' al woningen toegestaan. Er worden nu 2 woningen gerealiseerd die worden ontsloten op de bestaande wegen. Er hoeven dan ook geen andere ontwikkelingen plaats te vinden, zoals de aanleg van nieuwe infrastructuur. Daarnaast is slechts sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling die geen relatie heeft met andere percelen of andere functies in de omgeving. waarbij geen sprake is van een complex project, waar meerdere woningen, winkels of bedrijven worden gevestigd dan wel op stedelijke voorzieningen die een betekenis hebben voor de hele stad of een stadswijk.

Daarnaast blijkt uit de beoordeling in de hiervoor beschreven paragrafen dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een mer-procedure.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

De voorgenomen woningen in het plangebied betreffen gevoelige functies voor milieuhinder van nabijgelegen bedrijfsfuncties. De omgeving kenmerkt zich als een rustige woonwijk. De enige relevante functie die een belemmering voor het project zou kunnen vormen is de basisschool ten zuiden van het plangebied. Een (basis) school behoort tot de milieucategorie 2, waarvoor een richtafstand van 30 meter geldt. In dit geval is het aspect geluid van belang. De aspecten geur, stof en gevaar zijn niet relevant.

De afstand van de voorgevel tot de inrichting van de basisschool bedraagt meer dan 70 meter. De conclusie is dat aan de richtafstand wordt voldaan.

Overige bedrijfsactiviteiten bevinden zich op een dermate grote afstand, dat deze niet relevant zijn voor het project.

Als gevolg van de ontwikkeling wordt de school niet in hun bedrijfsvoering beperkt en ter plaatse van de woningen is sprake van een goed woonklimaat. Er is in de beoogde situatie dan ook sprake van een verantwoorde milieuzonering.

4.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien een geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt en binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied ligt, moet onderzocht worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. In dit geval is alleen het aspect wegverkeerslawaai relevant.

De wegen in de directe omgeving van het plangebied zijn aangewezen als 30-km/uur zone. Voor ontwikkelingen binnen dergelijke zones is geen toetsing aan de Wet geluidhinder noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient echter wel aangetoond te worden dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. De wegen rondom het plangebied zijn relatief rustig, met een te verwachten lage verkeersintensiteit. Door de beperkte breedte van de weg en diverse snelheid beperkende maatregelen (door middel van kruispunten) zijn de snelheden relatief laag. Ten aanzien van wegverkeersgeluid worden er daarom geen belemmeringen verwacht.

Daarnaast moet ook een binnenwaarde van 33 dB worden gegarandeerd bij de omgevingsvergunning aanvraag voor de woningen. Doordat de toekomstige woningen voldoen aan de minimale eisen ten aanzien van geluid vanuit het bouwbesluit, zal sprake zijn van een goed binnenwaardeniveau.

4.4 Water

Het aspect water is afgewogen door middel van een watertoets. De watertoets is het proces van informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel is het waarborgen en het expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing nemen van alle waterhuishoudkundige doelstellingen. Door middel van de watertoets kunnen de initiatiefnemer en waterbeheerder, al tijdens de planontwikkeling, overeenstemming bereiken over water in het ruimtelijk plan. In de watertoets worden de waterhuishoudkundige consequenties van het ruimtelijk plan beoordeeld en geconcretiseerd in termen van "vasthouden, bergen en afvoeren" en "voorkomen, scheiden en zuiveren".

Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Wetterskip Fryslân beschikt over de Leidraad Watertoets. Doel van de Leidraad Watertoets is dat in ruimtelijke plannen alle wateraspecten worden meegenomen, waarmee wordt voldaan aan de beleidsdoelstellingen van de thema's veilig, voldoende en schoon. Daarnaast zorgt de Leidraad Watertoets voor draagvlak van het wateradvies bij de gemeenten en voor een betere samenwerking tussen gemeenten en Wetterskip Fryslân tijdens het watertoetsproces. De leidraad geeft duidelijkheid over de juridische status van het wateradvies. De leidraad bevat een overzicht van de onderwerpen die vanuit het oogpunt van water van belang zijn bij ruimtelijke plannen.

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.


Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20180504-2-17809). De watertoets is als bijlage 1 bij de toelichting toegevoegd. De uitkomst is dat de korte procedure moet worden gevolgd. Het plan heeft een beperkte invloed op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen. Deze zijn opgenomen in de leidraad watertoets. Bij de uitvoering van de bouwmogelijkheden die dit bestemmingsplan mogelijk maakt wordt rekening gehouden met deze uitgangspunten.

Meerlaagse veiligheid

Het klimaat verandert en wordt steeds grilliger. Langere perioden van droogte, afgewisseld met korte periodes met intensieve buien, zeespiegelstijging en zwaardere stormen. Naast de verdedigingswerken moet worden ingezet op aanpassingen in de ruimtelijke ordening en calamiteitenbeheersing. Er is in dit verband sprake van meerlaagse veiligheid, dit staat voor Veiligheid in drie lagen. In het kader van ruimtelijke ordening is vooral laag 2 van belang. Het gaat er dan om dat de ruimte op een duurzame manier wordt ingericht. Bijvoorbeeld door geen gevoelige functies te realiseren op plekken die kunnen overstromen. Om grondwateroverlast te voorkomen is naast de drooglegginsnorm daarom ook de ontwateringsdiepte van belang. Bij het bepalen van de aanleghoogte naast de drooglegging wordt ook rekening gehouden met voldoende ontwateringsdiepte.

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hier op geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen.

Bij de uitwerking van de uiteindelijke bouwplannen worden zoveel mogelijk maatregelen genomen ten behoeve van een klimaat bestendige inrichting.

Toename verhard oppervlak

Per saldo zal door de realisatie van de woningen het verhard oppervlak beperkt toenemen. Watercompensatie is niet aan de orde.

Met betrekking tot hemelwater en afvalwater wordt een gescheiden systeem toegepast.

Waterkwaliteit

Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat wordt voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. Zowel tijdens de bouwfase als de gebruiksfase worden geen uitlogende materialen gebruikt.

4.5 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.

De locatie is lange tijd in gebruik geweest ten behoeve van de woonfunctie. Het is niet aannemelijk dat vanuit deze functie verontreinigingen in de bodem zijn ontstaan. Omdat het plangebied reeds geschikt is voor milieugevoelige functie en midden in een woonwijk ligt, is in het kader van het bestemmingsplan nog geen bodemonderzoek noodzakelijk. Dit kan worden uitgesteld tot de vergunningverlening.

4.6 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.). De provincie beveelt in het plangebied aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m² een quickscan archeologisch onderzoek te verrichten voor de periode ijzertijd-middeleeuwen. Voor de periode is steentijd-bronstijd een onderzoek niet noodzakelijk. Op basis van eerder onderzoek is namelijk gebleken dat er zich geen archeologische resten uit deze tijd in de grond bevinden.

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is een ingreep die kleiner is dan 5.000 m2. De totale oppervlakte van het plangebied inclusief verharding bedraagt circa 1.600 m2. Het omgevingsaspect archeologie vormt daarom geen belemmering voor de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan centraal staat.

4.7 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

In het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. De wijk waar het plangebied deel van uit maakt betreft een wederopbouw wijk uit de jaren '60 en '70. Wijken werden hierin gebouwd in de vorm van 'stempels''. Tot de jaren '60 werden nog voornamelijk grootschalige woonwijken ontwikkeld in de vorm van rijtjes woningen. In de jaren '70 was sprake van een omslag naar meer kleinschaligheid.

De uitvoering van de woningen staat nog niet vast. Dit is afhankelijk van de toekomstige kopers van de woningen. In de regels van dit bestemmingsplan worden de uitgangspunten voor de goot- en bouwhoogte, dakhelling en de rooilijn vastgesteld. De ontwikkeling zal hiermee binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur passen. Zie hiervoor paragraaf 2.2. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.


Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

Soortenbescherming

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.


Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Toetsing

Het plangebied betreft een braakliggend terrein binnen stedelijk gebied en is omsloten door bebouwing. Het braakliggende perceel is op dit moment in afwachting van de ontwikkeling ingezaaid met gras en wordt continu gemaaid en onderhouden. De locatie is daarom ongeschikt als groeiplaats voor bijzondere en beschermde plantensoorten. Het vormt ook geen waardevol habitat voor beschermde dieren. Daarnaast worden geen werkzaamheden uitgevoerd in het water of aan de walkant, waardoor ter plaatse van deze gronden niets te verwachten is. Ook worden geen bomen gekapt. Er worden dus geen potentiële vaste verblijfplaatsen van beschermde soorten geschaad.

De ontwikkelingen die dit bestemmingsplan mogelijk maakt zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming. Voor alle soorten is de zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving. Hiermee zal tijdens de uitvoering van de werkzaamheden rekening worden gehouden.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten. Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden. Hieruit blijkt dat er geen inrichtingen, geen vervoer van gevaarlijke stoffen en geen buisleidingen in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn. Uit oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er worden slechts 2 wooneenheden mogelijk gemaakt. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.11 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.


In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het geldende bestemmingsplan 'Gorredijk Kom'.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt de bestemming beschreven zoals deze op de verbeelding en in de regels is opgenomen.

Wonen

De woningen in het plangebied zijn ondergebracht in de bestemming 'Wonen'. De woninvrijstaand gebouwd worden in het aangegeven bouwvlak. Door middel van de aanduiding 'gevellijn' op de verbeelding en de regels is vastgelegd dat ten minste één gevel van de woning in de gevellijn wordt gebouwd. Hiermee wordt gewaarborgd dat de woningen passend zijn binnen de stedenbouwkundige opzet van de bestaande woningen in de omgeving.

Op de verbeelding is daarnaast een maximale goothoogte van 7 meter aangegeven en dienen de woningen uitgevoerd te worden met een minimale- en maximale dakhelling van respectievelijk 20 en 60 graden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

Het bestemmingsplan is, conform artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), verzonden naar de overleginstanties. De provincie Fryslan, de Defensie en de brandweer hebben op het voorontwerp gereageerd. De provincie en de Defensie hebben aangegeven geen opmerkingen op het bestemmingsplan te hebben. Met het bestemmingsplan zijn geen provinciale belangen in het geding. De brandweer ziet ook geen noodzaak om opmerkingen te plaatsen. Tevens wordt afgezien van het geven van een repressief advies, omdat de ontwikkeling geen nadelige gevolgen heeft op de basisbrandweerzorg en er in de huidige geen knelpunten zijn. De reacties zijn als bijlage bij de toelichting toegevoegd.

Tevens zijn omwonenden, door middel van een brief, in de gelegenheid gesteld om op het plan te reageren. Van deze gelegenheid is niet gebruik gemaakt.

Zienswijze

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan heeft daarom gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Een ieder is daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststellingsfase
Het bestemmingsplan is vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De kavels worden door woningcorporatie Elkien verkocht aan de toekomstige kopers. De kosten voor het realiseren van de ontwikkeling worden gedragen door de toekomstige koper. Aangenomen wordt dat deze over voldoende financiële middelen beschikt om de woningen te kunnen realiseren. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor dit plan zijn er geen kosten voor de gemeente. De kosten met betrekking tot het begeleiden van de bestemmingsplanprocedure worden gedekt door de leges conform de Legesverordening 2018.

De gemeenteraad moet op grond van bovenstaande gelijktijdig met het vaststellingsbesluit, expliciet besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.