direct naar inhoud van Ruimtelijke Onderbouwing
Plan: Nieuwbouw supermarkt Poiesz te Appelscha
Status: vastgesteld
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.OVVaartzz47-VG01

Ruimtelijke Onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor deze ruimtelijke onderbouwing betreft het planvoornemen voor de verplaatsing van de Poiesz supermarkt aan de Vaart Zuidzijde te Appelscha. Reden voor de verplaatsing van de supermarkt betreft de introductie van de nieuwe winkelformule van Poiesz om in te spelen op de veranderende vraag van de consument. Om het klantenbestand op peil te houden moet de winkel worden opgewaardeerd. Op de huidige locatie is geen mogelijkheid voor uitbreiding van het winkelpland. In voorliggende ruimtelijke onderbouwing is daarom de verplaatsing van de supermarkt uitgewerkt. Het nieuwe winkelpand zal deels op de locatie van het (voormalig) Chinees restaurant aan de Vaart Zuidzijde 47 worden geplaatst. Daarnaast is de verplaatsing van de Poiesz supermarkt een versterking voor het bestaande winkelcentrum in Appelscha welke zeer gewenst is vanuit de gemeente en de ondernemers van het winkelcentrum.

1.2 Ligging van het projectgebied

Het projectgebied is gelegen aan de Vaart Zuidzijde in het centrum van Appelscha en betreft de kadastrale percelen 7566, 7565, 7720, deels 7726 en deels 7678 sectie C gemeentecode MKG00 van de gemeente Ooststellingwerf. De oppervlakte van het projectgebied bedraagt circa 1.500 m2. Navolgende figuur geeft de ligging van het projectgebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVVaartzz47-VG01_0001.png"

Figuur 1. Weergave ligging projectgebied in rood

Naast het projectgebied ligt een groot parkeerterrein dat bedoeld is voor parkeren van de omliggende winkels. Hier bevindt zich ook het Winkelcentrum Appelscha. Direct naast het projectgebied (vanaf Vaart Zuidzijde 46) bevinden zich diverse woningen en appartementen.

1.3 Doelstelling

Strijdigheid met geldende beheersverordening
Voor het projectgebied is de beheersverordening 'Appelscha 2014' (vastgesteld op 20 mei 2014) van kracht. In deze beheersverordening is ter plaatse het besluitsubvlak 'Gemengd', en het besluitsubvlak 'centrum' van toepassing. Daarnaast is ter plaatse van het voormalige restaurant, bestaande horeca toegestaan. Binnen de beheersverordening is alleen bestaand gebruik toegestaan. Voor bouwwerken geldt dat bestaande bouwwerken vervangen mogen worden mits de bestaande maatvoering gehanteerd wordt.

Met het voornemen wordt de bebouwing van het restaurant (inclusief bovenwoning) gesloopt en een nieuwe supermarkt teruggebouwd. Gebruik van de gronden in de besluitvlakken gemengd en centrum voor een supermarkt is toegestaan. Het bouwen van de nieuwe supermarkt is voor alle gronden in het projectgebied strijdig met de beheersverordening omdat slechts bestaande (of vervangende) bouwwerken zijn toegestaan.

Voor het voornemen ontbreken daarmee de juiste juridisch-planologische mogelijkheden om tot realisatie van de supermarkt te komen. Om het voorgenomen plan in het projectgebied mogelijk te maken dient een ruimtelijke procedure te worden doorlopen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVVaartzz47-VG01_0002.png"

Figuur 2. Weergave geldende beheersverordening

Ruimtelijke procedure art. 2.12, lid 1, onder a, onder 3o van de Wabo
Er is voor gekozen om een procedure artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 3o van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor het planvoornemen te volgen. Met een dergelijke procedure wordt omgevingsvergunning verleend voor het afwijken van een geldend bestemmingsplan of beheersverordening.

Een omgevingsvergunning herziet het bestemmingsplan of beheersverordening niet, maar biedt de mogelijkheid om af te wijken van het bestemmingsplan of beheersverordening. In een omgevingsvergunning kunnen voorwaarden worden opgenomen. De omgevingsvergunning wordt bij een eventuele actualisatie van het bestemmingsplan meegenomen en conform de omgevingsvergunning bestemd.

Goede ruimtelijke onderbouwing
Een dergelijke omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan moet samengaan met een ruimtelijke onderbouwing. Hierin is uiteengezet of er vanwege een planvoornemen sprake is van een goede ruimtelijke ordening. In voorliggende ruimtelijke onderbouwing is de uitvoerbaarheid van het planvoornemen verantwoord. Daarnaast omvat de ruimtelijke onderbouwing een plancontour die het besluitvlak weergeeft waarmee het mogelijk is om plannen in een digitale omgeving weer te geven en de locatie vast te leggen (geometrische plaatsbepaling). De illustratie hiervan is in bijlage 1 van deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen.

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 nader op het plan ingegaan. Relevant overheidsbeleid is daaropvolgend in hoofdstuk 3 uiteengezet. Een omschrijving van de omgevingsaspecten betreffende de planologische en milieukundige randvoorwaarden is opgenomen in hoofdstuk 4. Tot slot is in hoofdstuk 5 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet. Bij deze ruimtelijke onderbouwing zijn verder enkele bijlagen opgenomen. Hiervan is ter afsluiting een overzicht gegeven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

In het projectgebied is nu nog bebouwing van een voormalig restaurant en naastgelegen parkeerterrein aanwezig. De oppervlakte van de bebouwing bedraagt circa 400 m2. Deze bebouwing wordt echter gesloopt en wordt braak aan de initiatiefnemer opgeleverd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVVaartzz47-VG01_0003.png"

Figuur 3. Weergave huidige situatie projectgebied

Terreininrichting
Het terrein van het projectgebied is volledig verhard. Deze verharding wordt gevormd door de huidige restaurantbebouwing en door de omringende verkeers- en verblijfsinfrastructuur, zoals wegen, voet- en fietspaden en de aangrenzende parkeervakken. Daarnaast bevinden zich op het terrein groenstroken.

2.2 Planvoornemen

Het planvoornemen ziet toe op de nieuwbouw van de supermarkt van circa 1.400 m2. De nieuwe bebouwing bestaat deels uit één bouwlaag met platte afdekking. Er is sprake van een incidentele verhoging bij de ingang met één bouwlaag. In dit gedeelte bevinden zich de kantine, spreekkamer, toiletgroepen en een berging. Aan de kant van de Vaart Zuidzijde komen twee kleinere verhogingen op het pand. Dit zijn zogenoemde 'schijnkapjes' met enkel esthetische functie.

Het planvoornemen voor de nieuwbouw van de supermarkt leidt er verder toe dat het projectgebied een eigentijdse uitstraling kan krijgen, passend bij de huidige manier van boodschappen doen. Dit zal terug te zien zijn in de uitstraling van het geheel. In de hiernavolgende paragraaf is nader ingegaan op de achtergronden van het plan en wat verder nog meer met de vernieuwde winkelfomule van de supermarkt kan worden verwacht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVVaartzz47-VG01_0004.png"

Figuur 4. Weergave verplaatsing supermarkt

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVVaartzz47-VG01_0005.png"

Figuur 5. Weergave nieuwe situatie projectgebied (Wijbenga Architecten, 2019)

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVVaartzz47-VG01_0006.png"

Figuur 6. Gevelontwerp nieuwe situatie gezien vanaf de Vaart Zuidzijde (Wijbenga Architecten, 2019)

Laden en lossen
In de toekomstige situatie vindt het laden en lossen plaats aan de noordwestzijde van het gebouw. Dagelijks vindt op verschillende momenten bevoorrading van de supermarkt plaats. De vrachtwagens - gemiddeld 3 per dag in totaal - worden over het algemeen direct na aankomst gelost. De vrachtwagens rijden via de Vaart Zuidzijde over het parkeerterrein naar de opstelplaats en rijden, na het lossen, via een rondrijroute over het parkeerterrein weer terug naar de Vaart Zuidzijde. De effectieve laad- en losduur bedraagt ongeveer 30 minuten per vracht- of bestelwagen.

Openingstijden
De gebruikelijke openingstijden van de supermarkt zijn op maandag t/m woensdag van 08.00 tot 20.00 uur. Op donderdag en vrijdag is de winkel een uur langer tot 21.00 uur geopend. Op zaterdag is de winkel van 08.00 tot 20.00 uur geopend. Op zondag is de winkel geopend van 10.30 tot 18.00 uur. De openingstijden blijven met het planvoornemen ongewijzigd ten opzichte van de huidige situatie.

Oude locatie
De oude locatie van de supermarkt aan de Vaart Zuidzijde 41 is in eigendom van Poiesz Vastgoed bv. In de omgevingsvergunning voor de realisatie van de nieuwe supermarkt wordt een voorschrift opgenomen dat de oude locatie niet langer gebruikt wordt voor een supermarkt. Tevens wordt een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten waarin deze afspraken worden vastgelegd. De verplichting dat de supermarkt op de oude locatie aan de Vaart Zuidzijde 41 te Appelscha niet meer gebruikt mag worden als de nieuwe supermarkt in gebruik wordt genomen, wordt in de openbare registers ingeschreven als kwalitatieve verplichting zoals bedoeld in artikel 6:252 Burgerlijk Wetboek. Een nieuwe invulling voor de locatie is nog niet concreet.

2.3 Markttechnische onderbouwing

Het planvoornemen voor de verplaatsing van de supermarkt in Appelscha is ingegeven door de vernieuwde bedrijfsfilosofie van het supermarktbedrijf in reactie op veranderende behoeften van de consument. De volgende onderwerpen kunnen vanuit deze context puntsgewijs nader worden belicht:

  • 1. Allereerst is het van belang dat een fullservice supermarkt in een kleine kern of buurtcentrum geen of in ieder geval zo weinig mogelijk aanleiding geeft op basis waarvan de consument zou kunnen besluiten elders te gaan winkelen. Om mee te kunnen blijven spelen in de sterk concurrerende markt van de levensmiddelen, moet een supermarktvoorziening worden geboden die op alle fronten voldoet aan de wensen en eisen van de hedendaagse en toekomstige consument. Met de realisatie van de beoogde nieuw te bouwen supermarkt in Appelscha wordt hieraan voldaan.
  • 2. Meer specifiek is het belangrijk om bijvoorbeeld voldoende 'verkeersruimte' in de winkel te kunnen bieden op basis waarvan de consument zich vrijelijk en zonder belemmeringen kan bewegen. De gangpaden moeten niet te smal zijn, de ruimte voor en achter de kassa's moeten de diverse verkeersstromen gemakkelijk aankunnen en daar waar een consument doorgaans even stil staat om een keuze te maken, moet het mogelijk zijn om te passeren en de consument ongestoord haar winkelroute te kunnen laten volbrengen. In de vernieuwde supermarkt is hiervoor in alle gevallen ruimte ingeruimd.
  • 3. Daar waar een consument behoefte heeft aan een efficiënte en effectief ingerichte supermarkt qua verkeersruimte, heeft een medewerker behoefte aan effectief en efficiënt ingerichte voorbewerkingsruimten. Binnen de formule van Poiesz wordt er nog relatief veel op de plaats van verkoop geproduceerd c.q. bewerkt en in dat kader is een substantieel deel van het bvo nodig voor de voorbewerkingsruimten. Met de uitbreiding kan aan de vereisten vanuit de medewerkers worden voldaan.
  • 4. De levensmiddelenmarkt is onophoudelijk in beweging en het fenomeen 'blurring' (branchevervaging) is allang niet meer weg te denken uit de hedendaagse markt. Zo bestaat de vernieuwde 'Puur Poiesz'-formule allang niet meer uit enkel het traditionele supermarktassortiment maar wordt er ook veel gedaan aan het creëren van nieuwe markten en het verkopen van een ander assortiment producten.
  • 5. Door de ontwikkelingen op het gebied van online winkelen en 'omni-channel' (het bedienen van de consument via meerdere kanalen) is ook Poiesz genoodzaakt om de winkels geschikt te maken voor deze tak van sport. In de nieuwe formule is een 'pick-up point'/afhaalpunt voorzien in de supermarkt waarbij er middels 'storepicking' (het verzamelen van een online bestelling in de winkel) sprake is van extra activiteiten. Hiervoor is ook extra opslagcapaciteit nodig, zowel gekoeld als ongekoeld. In de vernieuwde supermarkt worden deze elementen en componenten allemaal ingepast.
  • 6. Een consument wil, mede door de voornoemde ontwikkelingen op het gebied van online en omnichannel, op brede schaal worden gefaciliteerd maar daarnaast nadrukkelijk worden geïnspireerd.
  • 7. Ook op het gebied van communicatie en techniek is de behoefte van de hedendaagse consument sterk in ontwikkeling. Op communicatief vlak wordt de consument in de vernieuwde winkelformule middels traditionele communicatie alsmede de digitale varianten optimaal geïnformeerd en geprikkeld. Daar waar het gaat om de techniek wordt de consument van de mogelijkheid voorzien om gebruik te maken van zelfscanning. Hiervoor zijn aparte 'checkouts' (betaalkassa's) ontwikkeld en uiteraard is er ruimte ingeruimd voor de stalling van de zelfscanners en de stalling van de speciale winkelwagens die voor dit doel zijn ontwikkeld.
  • 8. Het sociale aspect is ook een belangrijk onderdeel binnen het formulebeleid van Poiesz supermarkten. Dit was altijd al zo, maar in de vernieuwde winkels is er ook in praktische zin meer ruimte voorzien voor het ontmoeten van elkaar en het creëren van een omgeving waar de interactie (zowel onderling als vanuit de bedrijfsleider of de medewerkers met de consument) plaats kan vinden. Concreet is de koffiehoek met stamtafel een belangrijk ijkpunt in de vernieuwde formule en uiteraard heeft dit weer ruimtebeslag tot gevolg.
  • 9. Binnen het bedrijf is service een van de 'unique selling points'. Poiesz onderscheidt zich op het gebied van klantgerichtheid en klantvriendelijkheid. Op meerdere fronten krijgen service en dienstverlening bovengemiddeld veel aandacht. Het servicepunt heeft een prominente plaats in de winkel en wordt continu bemand om de consument ten dienste te zijn. De service vertaalt zich verder in activiteiten zoals een stomerijservice en een PostNL pakketservice waarmee de consument op haar wenken wordt bediend. De winkeltrip wordt daarmee voller en interessanter waarmee ook de toevoeging van meer branchevreemde activiteiten belangrijk zijn voor de continuïteit van het bedrijf. Ook in Appelscha is met de vernieuwde supermarkt een verdere groei van deze activiteiten voorzien.
  • 10. Tot slot wil Poiesz ook op het gebied van duurzaamheid voldoen aan de marktnorm waarbij dit onder meer wordt doorvertaald in een beperkte retourette waarin niet alleen sprake is van de inname van lege flessen maar tevens ook het inzamelen van batterijen, lampen en vetten. Omdat de consument zo snel mogelijk de winkelwagen volledig beschikbaar wil hebben voor de producten, wordt de emballageafdeling aan het begin van de winkel gesitueerd waardoor er derhalve meer ruimtebeslag optreedt.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het projectgebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. Per 1 oktober 2012 is deze ladder als motiveringseis in artikel 3.1.6, tweede en derde lid van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De Ladder is als instrument waarmee vraag en aanbod van stedelijke functies goed op elkaar afgestemd worden. Per 1 juli 2017 is de ladder aangepast en luidt als volgt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'. 

Onderzocht moet worden of er wel behoefte is aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling. Herstructurering en verbetering van bestaande terreinen dan wel transformatie van bestaande gebouwen heeft de voorkeur boven het ontwikkelen van nieuwe terreinen en gebouwen.

Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' De eerste afweging in de toetsing is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor kan worden gekeken naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ontwikkeling als een nieuwe stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving en de bestemde situatie in het geldende bestemmingsplan (juridisch-planologisch ruimtebeslag). Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Voor stedelijke ontwikkelingen zijn geen harde ondergrenzen opgenomen. Of in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling kan gekeken worden naar jurisprudentie. Voor een winkelfunctie ligt de ondergrens 'in principe' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2.

TOETSING
De bestaande bebouwing van het restaurant beslaat momenteel een oppervlakte van circa 400 m2 bvo. De nieuwe bebouwing van de supermarkt op deze kavels beslaat circa 1.400 m2 bvo. De toename van de bebouwing vanwege het planvoornemen is dan ook 1.000 m2. Op de gronden van het projectgebied is een beheersverordening van kracht. Hierbinnen is alleen (vervanging van) bestaande bebouwing toegestaan. Op basis van de toename aan oppervlakte bebouwing is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het projectgebied is echter gelegen in het centrum van Appelscha, te midden van diverse centrumfuncties. Qua aard en omvang past de ontwikkeling binnen de omgeving.

De oude locatie van de supermarkt beslaat een oppervlakte van circa 1.500 m2. De detailhandelsfunctie die nu op deze locatie mogelijk is, wordt via een privaatrechtelijke overeenkomst en voorschrift in de omgevingsvergunning voor de nieuwe supermarkt, opgeheven. Met de nieuwe supermarkt is daarmee geen sprake van een toevoeging van de detailhandelsfunctie in het gebied maar van een verplaatsing. Het winkelaanbod blijft hetzelfde.

In de huidige situatie bevindt de supermarkt zich enkele meters verderop. Deze locatie wordt opgeheven. De nieuwe locatie grenst direct aan een bestaand winkelcentrum. Hiermee kunnen meer gecombineerde bezoeken aan diverse winkels worden gebracht in plaats van dat voorheen twee ritten werden gemaakt om beide locaties te bezoeken. Het klantenbestand van de nieuwe supermarkt is hetzelfde als het klantenbestand van de huidige supermarkt. Initiatiefnemers verwachten niet zo zeer een groter klantenbestand van de supermarkt maar juist een hogere gemiddelde besteding vanwege een groter en veelzijdiger aanbod van producten. De verplaatsing heeft geen gevolgen voor het klantenbestand van de op korte afstand gevestigde andere detailhandelsfuncties. De nieuwbouw van de supermarkt leidt dan ook niet tot eventuele winkelleegstand van omliggende winkelpanden vanwege een te groot aanbod aan detailhandelsfuncties of tot een onaanvaardbare situatie in de betrokken (detailhandels)regio.

Hoewel sprake is van een toevoeging aan bebouwing in het projectgebied is geen sprake van een toevoeging aan detailhandelsactiviteiten. Het voornemen heeft dan ook geen gevolgen voor het klantenbestand van naastgelegen detailhandelsfuncties en leidt niet tot eventuele winkelleegstand. Het voornemen voldoet aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007
Het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld op 13-12-2006) geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan vormt de basis van het provinciale beleid voor de periode tot 2016. Centraal in het streekplan staat het begrip ruimtelijke kwaliteit. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving.

Verordening Romte Fryslân 2014
Op 25-06-2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 door het College van Gedeputeerde Staten van Fryslân vastgesteld. De verordening wordt regelmatig gewijzigd, waarbij de laatste wijziging is vastgesteld op 21 februari 2018. Met de verordening zijn concrete beleidsregels vastgelegd die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als daaraan onvoldoende tegemoet is gekomen. In de verordening is onderscheid gemaakt tussen het begrip bestaand stedelijk gebied en het begrip landelijk gebied. Voor bestaand stedelijk gebied geldt een grotere mate van beleidsvrijheid voor het realiseren van stedelijke functies.

Het projectgebied ligt in het bestaande kernwinkelgebied van Appelscha. In artikel 4.4 van de verordening is opgenomen dat, een ruimtelijk plan detailhandel buiten het bestaande kernwinkelgebied en het gebied daar direct op aansluitend, slechts toestaan indien sprake is van perifere detailhandel. Regels over het bestaand stedelijk gebied zijn niet opgenomen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat in het bestaand stedelijk gebied diverse vormen van detailhandel zijn toegestaan.

Het projectgebied is gelegen in het centrum van Appelscha en kan beschouwd worden als het bestaande kernwinkelgebied. Een supermarkt op deze locatie is dan ook mogelijk overeenkomstig de regels van de verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie 2010-2020-2030 (de grenzeloze toekomst)
Voor de dorpen noemt de structuurvisie dat deze vitaal en leefbaar moeten blijven. In Appelscha moet ruimte blijven voor bestaande en nieuwe (naar aard en schaal passende) bedrijven en staat het behoud en het versterken van het vrij complete pakket aan basisvoorzieningen voorop.

Met het planvoornemen wordt de bestaande supermarkt verplaatst om vernieuwd en uitgebreid te worden. De supermarkt kan beschouwd worden als basisvoorziening in het dorp. Met deze vernieuwing en uitbreiding kan voldaan worden aan de huidige wensen van de klanten. In het bestaande pand is deze vernieuwing en uitbreiding niet mogelijk. Met het voornemen wordt dan ook voorzien in het behoud en de versterking van de basisvoorzieningen in het dorp. Het voornemen sluit dan ook aan op de Structuurvisie 2010-2020-2030.

Welstandsnota gemeente Ooststellingwerf
Door de gemeenteraad van Ooststellingwerf is in mei 2004 de welstandsnota vastgesteld, deze is herzien in juli 2007 en juni 2009. De welstandscriteria voor het gebied waarin deze locatie zich bevindt staat omschreven in hoofdstuk 2 (Appelscha) van de welstandsnota. De in de welstandsnota vastgestelde richtlijnen vormen het kader voor de welstandsbeoordeling van het bouwplan. Het bouwplan voor de supermarkt is voorgelegd aan de welstandscommissie. Naar aanleiding hiervan is het bouwplan op enkele onderdelen aangepast. Op 16 juli 2019 is een positief welstandsadvies afgegeven. Naderhand zijn nog enkele wijzigingen op het ontwerp doorgevoerd. Ook deze plannen zijn aan de welstandscommissie voorgelegd (18 september 2019).

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Erfgoed

Normstelling en beleid
De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2020 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied te bevatten. Voor zover in een projectgebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, en de archeologische beleidskaart van de gemeente Ooststellingwerf. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.1.1 Archeologie

Toetsing
Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Daarbij worden twee verschillende onderzoeksperioden onderscheiden, te weten IJzertijd-Middeleeuwen en Steentijd-Bronstijd.

IJZERTIJD - MIDDELEEUWEN
Navolgende figuur geeft een weergave van de archeologische verwachtingswaarden voor de periode IJzertijd-Middeleeuwen. In het projectgebied is 'karterend onderzoek 3' van toepassing. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijden-middeleeuwen. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m2 een historisch karterend onderzoek te verrichten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVVaartzz47-VG01_0007.png"

Figuur 7. Uitsnede FAMKE-kaart IJzertijd-Middeleeuwen

STEENTIJD - BRONSTIJD
Navolgende figuur geeft een weergave van de archeologische verwachtingswaarden voor de periode Steentijd-Bronstijd. Op het projectgebied is 'quickscan' van toepassing. In de gebieden waar 'quickscan' geldt wordt vermoed dat de eventueel aanwezige archeologische resten al ernstig verstoord zijn. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m2 een quickscan te verrichten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVVaartzz47-VG01_0008.png"

Figuur 8. Uitsnede Famke-kaart Steentijd-Bronstijd

ANALYSE 
Het projectgebied beslaat een oppervlakte van circa 1.500 m2 en blijft hiermee ruimschoots onder de onderzoeksgrens voor beide perioden. Archeologisch onderzoek is op basis van het provinciaal beleid dan ook niet noodzakelijk.

GEMEENTELIJKE BELEIDSKAART
De gemeente Ooststellingwerf heeft in 2014 haar Nota Archeologie vastgesteld. In deze nota zijn de belangrijkste archeologische waarden in de gemeente beschreven. De nota wordt aangevuld met een Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.OVVaartzz47-VG01_0009.png"

Figuur 9. Uitsnede Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart gemeente Ooststellingwerf

Zoals hierboven uit de uitsnede blijkt is het plangebied (rood omcirkeld) gelegen in een gebied waarvoor een lage verwachting geldt. Voor deze gebieden geldt dat planvoornemens zonder nader archeologisch onderzoek uitgevoerd kunnen worden.

Conclusie
Met het voornemen worden de onderzoeksdrempels wat betreft archeologie niet overschreden. Aanvullend onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht. De uitvoerbaarheid van het voornemen wordt niet door de aanwezigheid van eventuele archeologische waarden belemmerd.

NOTA BENE
De archeologische meldingsplicht blijft van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Ooststellingwerf.

4.1.2 Cultuurhistorie

Toetsing
De CHK2 is geraadpleegd op de aanwezigheid van belangwekkende cultuurhistorische elementen en objecten. In en in de omgeving van het projectgebied zijn geen cultuurhistorische elementen of objecten aanwezig die mogelijkerwijs een belemmering kunnen vormen voor het planvoornemen.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect cultuurhistorie uitvoerbaar.

4.2 Ecologie

Normstelling en beleid
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming. Per 01-01-2017 is hiertoe de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht.

Ecologische inventarisatie
Om nader inzicht te verkrijgen in het voorkomen van beschermde natuurwaarden in het projectgebied is zowel een bureau-inventarisatie als veldbezoek uitgevoerd die als Bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing is opgenomen. De consequenties van de voorgenomen graaf- en bouwwerkzaamheden in het projectgebied zijn getoetst aan de Wnb en het provinciaal gevoerde natuurbeleid.

Uit het onderzoek komt naar voren dat geen beschermde soorten in het projectgebied zijn aangetroffen. Daarnaast leidt het voornemen niet tot negatieve effecten op beschermde soorten. Een ontheffing van de Wnb voor beschermde soorten is niet nodig. In verband met de soortbescherming van de Wnb is het wel nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels.

In het kader van de Wnb beschermde gebieden liggen op geruime afstand van het projectgebied. Het meest nabij gelegen beschermde gebied betreft het Natura 2000-gebied 'Drents – Friese Wold & Leggerderveld' dat gelegen is op een afstand van circa 1 kilometer ten zuidwesten van het projectgebied. Het meest nabijgelegen NNN-gebied ligt op ruim 600 meter ten zuidwesten van het projectgebied. Het dichtstbijzijnde gebied dat is aangewezen als 'Natuur buiten het NNN' is ruim 500 meter ten zuidoosten van het projectgebied gelegen.

Gezien de relatief grote afstand tot Natura 2000-gebieden, de ligging van het projectgebied tussen bebouwing en de aard van het plan kunnen de meeste effecten op in het kader van de Wnb beschermde gebieden op voorhand worden uitgesloten. Negatieve effecten door stikstofdepositie kunnen echter ook in gebieden op grotere afstand optreden.

Voor de invloed van het plan op het gebied van stikstofdepositie is zowel de aanlegfase als de gebruiksfase relevant. De stikstofemissie in de aanlegfase bestaat uit de emissie door machines en verkeersbewegingen van bouwverkeer. De stikstofemissie in de gebruiksfase wordt veroorzaakt door de verkeersbewegingen en door de emissie van de supermarkt zelf.

Een toename van stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden kan niet op voorhand uitgesloten worden. Daarom is een stikstofberekening nodig om te bepalen of sprake is van een toename van stikstofdepositie. Op basis hiervan kan bepaald worden of vervolgstappen nodig zijn.

Aeriusberekening
Naar aanleiding van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is een Aeriusbereking uitgevoerd om de stikstofdepositie van het planvoornemen te achterhalen. Deze berekening is ingevoegd als bijlage bij de ecologische inventarisatie in Bijlage 2. Uit deze berekening blijkt dat de bijdrage van stikstofdepositie vanwege het planvoornemen in zowel de aanleg- als de gebruiksfase op het meest nabijgelegen verzuringsgevoelige Natura 2000-gebied, 0,00 mol/ha/jaar bedraagt. Aan de hand hiervan kan geconcludeerd worden dat negatieve effecten vanwege stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten.

Conclusie
Het project is voor het aspect ecologie uitvoerbaar.

4.3 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet in ieder geval een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing. Hierin is geregeld dat als ter plaatse van een projectgebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval. Voor te ontgraven en eventueel buiten een projectgebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) een milieuhygiënische verklaring noodzakelijk zijn.

Toetsing
VOORONDERZOEK
Het zogeheten Bodemloket van Rijkswaterstaat biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd en over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt en waar mogelijk bodemonderzoek moet worden uitgevoerd.

Voor het voornemen is het Bodemloket geraadpleegd. Hieruit blijkt dat een deel van de gronden voldoende zijn onderzocht/gesaneerd. Voor het andere deel is geen informatie bekend. Voor het gehele projectgebied is zowel een verkennend als nader bodemonderzoek uitgevoerd om inzage te verkrijgen in de milieuhygiënische bodemkwaliteit.

VERKENNEND EN NADER BODEMONDERZOEK
Uit de resultaten van het onderzoek, zie Bijlage 3 voor de volledige rapportage, komt naar voren dat in het projectgebied verontreinigingen van zowel zink als lood zijn aangetroffen. De verontreiniging is nog niet voldoende afgeperkt, omdat de bebouwing van het restaurant nog aanwezig is. Na de sloop zal de verontreiniging door middel van een aanvullend nader bodemonderzoek in beeld worden gebracht. Een risicobeoordeling is uitgevoerd naar de te verwachten verontreinigingsstructuur. Verwacht wordt dat de eventuele verontreiniging niet als spoedeisend zal worden beoordeeld. De kosten van eventuele saneringen worden door de initiatiefnemer gedragen. Het uitvoeren van het aanvullend onderzoek geldt als voorwaarde in de omgevingsvergunning.

PFAS
Er bestaan recente wijzigingen en ontwikkelingen op het gebied van bodemonderzoeken ten gevolge van mogelijk (verplicht) extra onderzoek op PFAS-verbindingen. Op 8 juli 2019 heeft het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een tijdelijk handelingskader vastgesteld voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie. Vanaf deze datum is het verplicht om onderzoek naar de stofgroep PFAS uit te voeren bij partijkeuringen en in sommige gevallen ook in het kader van verkennend bodemonderzoek.

Voor onderhavige situatie is PFAS van toepassing voor het toepassen van vrijkomende grond. Wanneer nog niet bekend is of vrijkomende grond binnen de grenzen van het gebied wordt toegepast, moet de grond in ieder geval onderzocht worden op PFAS. Omdat op voorhand niet duidelijk is te zeggen hoe de grondbalans er definitief uit gaat zien wordt geadviseerd om een tijdeljk depot in te richten, zodat specifiek op de overtollige grond een partijkeuring uitgevoerd kan worden en deze op PFAS onderzocht kan worden.

Conclusie
Nader onderzoek naar de verontreinigingen in het projectgebied wordt uitgevoerd. De sterk met lood en zink verontreinigde grond zal ter plaatse van de nieuwe vestiging gesaneerd moeten worden. De overtollige grond die afgevoerd dient te worden, zal door middel van een ex situ partijkeuring worden beoordeeld. De uitkomsten van dit onderzoek zijn niet bepalend voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. De saneringskosten worden namelijk door de initiatiefnemer gedragen. Het project is wat betreft het aspect bodemkwaliteit uitvoerbaar.

4.4 Externe veiligheid

Normstelling en beleid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim: Activiteitenbesluit).

Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor het planvoornemen is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Hieruit is gebleken dat in en in de omgeving van het projectgebied geen risicobronnen aanwezig zijn.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.5 Hinder van bedrijvigheid

Normstelling en beleid
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies, zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies, zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied). De grootst aangegeven afstand is bepalend.

In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype ‘rustige woonwijk of rustig buitengebied’ wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe bestaat de methode dat de bij functiescheiding op grond van de VNG-publicatie aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, etc.). Een ander methode is om te werken met een categorie-indeling waarbij voorwaarden voor de inpassing worden gegeven, te weten:

  • Categorie A: Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
  • Categorie B: Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
  • Categorie C: Activiteiten zoals genoemd bij categorie B, waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.

In woongebieden is vooral sprake van omgevingstype 1, oftewel de rustige gebieden waar functiescheiding wordt nagestreefd. In centrumgebieden en de directe overgangszones is eerder sprake van omgevingstype 2 betreffende de levendige gebieden met functiemenging. Ter plaatse komen naast elkaar diverse functies als wonen, bedrijvigheid, detailhandel en voorzieningen voor, dan wel dat hier de juridisch-planologische mogelijkheden toe bestaan.

Toetsing
Op basis van de VNG-publicatie geldt voor supermarkten (SBI-code 471) in geval van functiescheiding een minimale richtafstand van 10 m (milieucategorie 1) tot aan hindergevoelige objecten. De aspecten geluid en gevaar gelden hiervoor als maatgevende afstand. In geval van functiemenging is categorie B van toepassing.

De geldende beheersverordening voor het projectgebied vormt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die in de verschillende op de verbeelding aangegeven besluitvakken zijn toegelaten. Op basis hiervan is in planologisch-juridische zin nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid is toegelaten en waar hindergevoelige functies aanwezig zijn. Het projectgebied bevindt zich in een gebied met diverse functies. In het projectgebied is sprake van een centrum functie, de gehele omgeving heeft een gemengd besluitvak. Gelet hierop kan in en rondom het projectgebied worden gesproken van een gebied met functiemenging, ofwel gemengd gebied. Categorie B in het geval van functiemenging staat hindergevoelige functies op korte afstand van elkaar toe als deze bouwkundig van elkaar gescheiden zijn. Voorwaarde is wel dat:

  • het gaat om kleinschalige, meest ambtelijke bedrijvigheid;
  • productie en/of laad en loswerkzaamheden vinden alleen in de dagperiode plaats;
  • de activiteiten (inclusief opslag) geschieden hoofdzakelijk inpandig;

Voornemen leidt tot de verplaatsing van de supermarkt. Hierdoor is met name voor de woningen aan de westzijde sprake van wijzigingen in de hinder van bedrijvigheid rondom het projectgebied. Aan deze zijde bevinden zich geen laad- en losmogelijkheden. Aan de achterzijde bevinden deze zich wel. De afstand van de supermarkt tot de gevel van de woningen bedraagt nog geen 5 m. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting van de supermarkt. De onderzoeksresultaten hiervan zijn in paragraaf 4.7.2 besproken. Hieruit blijkt dat door de toepassing van een geluidsscherm voldaan kan worden aan de richtwaarde voor de maximale geluidsniveaus.

Conclusie
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen ondervindt met het oog op een goede ruimtelijke ordening geen belemmeringen vanwege het aspect hinder van bedrijvigheid.

4.6 Water

Normstelling en beleid
In de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets' van belang voor het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets wordt gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit en kwantiteit van water. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.

Watertoets
Voor het planvoornemen is via de digitale watertoets advies gevraagd bij het Wetterskip Fryslân. Uit dit advies, zie Bijlage 4 blijkt dat de normale procedure gevolgd moet worden. Dit houdt in dat de aanwezige wateraspecten van invloed zijn op het plan.

HOOFDWATEREN
Op korte afstand van het projectgebied ligt een hoofdwatergang. Hoofdwateren hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoerroute. Aan weerszijden van een hoofdwatergang ligt een beschermingszone van 5 meter. Deze beschermingszone is nodig voor de bereikbaarheid van beheer en onderhoud aan de hoofdwatergang. Het is niet toegestaan om in de beschermingszone bebouwingen en dergelijke te realiseren of opgaande beplanting aan te leggen tenzij het een en ander is geregeld in een watervergunning.

De afstand van de nieuwe bebouwing tot de hoofdwatergang bedraagt ruim 10 meter. Met het voornemen zijn dan ook geen werkzaamheden beoogd in de beschermingszone van de hoofdwatergang.

TOENAME VERHARDING
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel.

Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

Gebied   Stedelijk (>200 m2)   Landelijk (>1.500 m2)  
Boezem   5%   5%  
Polder   10%   10%  
Vrij afstromend   Maatwerk mogelijk   Maatwerk mogelijk  

Met het planvoornemen wordt exra verharding gerealiseerd, maar wordt ook een deel van de bestaande verharding omgezet naar groenstroken. Deze groenstroken kunnen zorgen voor voldoende infiltratie van regenwater in de bodem. De totale toename aan verharding resulteert in circa 185 m2.

Conclusie
Het project is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.7 Geluidhinder

4.7.1 Vanwege wegverkeer

Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Overigens is van spoorweglawaai en industrielawaai in het projectgebied sowieso geen sprake. Daarom is alleen op wegverkeerslawaai ingegaan.

Toetsing
Een supermarkt is in tegenstelling tot een woning geen voor geluidgevoelige functie. Berekeningen naar wegverkeerslawaai zijn voor de supermarkt daarom niet nodig. Op indirecte hinder betreffende wegverkeerslawaai vanwege de inrichting (het supermarktbedrijf) is in navolgende paragraaf ingegaan.

Conclusie
De uitvoerbaarheid van het planvoornemen van voorliggende ruimtelijke onderbouwing wordt niet door geluidhinder vanwege wegverkeer belemmerd.

4.7.2 Vanwege bedrijvigheid

Wet- en regelgeving
De te realiseren supermarkt valt onder de werkingssfeer van het 'Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer' (Activiteitenbesluit milieubeheer) en betreft een inrichting type B. De op grond van het planvoornemen te verwachten geluidsniveaus dienen uit oogpunt van milieuwetgeving getoetst te worden aan de in dit besluit opgenomen geluidsvoorschriften.

Toetsing
Voor het planvoornemen is inzage nodig in de toekomstige geluidssituatie vanwege de supermarktuitbreiding. Er is dan ook akoestisch onderzoek verricht naar de geluidsbelasting van de inrichting op de omgeving. Doel van het onderzoek is het bepalen van de na de uitbreiding te verwachten geluidniveaus vanwege de supermarkt in de omgeving geweest. Het akoestisch onderzoek geldt als bijlage bij deze ruimtelijke onderbouwing. Uit de conclusies hiervan blijkt het volgende.

De geluidsituatie bij woningen rondom een supermarkt wordt gevormd door een samenspel van factoren zoals de grootte van de inrichting, het aantal bezoekers, de afstand tussen bron en ontvanger, de plaats van laad- en losactiviteiten, de mate waarin het geluid in de overdrachtsweg wordt gereduceerd en/of gereflecteerd en de organisatorische aspecten. Teneinde de nadelige gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk te beperken zijn de volgende geluidreducerende maatregelen voorzien:

  • Tijdens het laden of lossen is de motor van de vrachtwagen en (indien aanwezig) de transportkoeling uitgeschakeld.
  • De bevoorrading is beperkt tot de dagperiode (tussen 07.00 en 19.00 uur).
  • Gebruik wordt gemaakt van moderne, relatief stille winkelwagens (Wanzl® of vergelijkbaar), met kunststof aanslagen en stootringen en rubberen loopvlak van de wielen.
  • Ook de wielen van het in te zetten distributiematerieel (Feil® en Hartwall® rolcontainers, roldolly’s en vergelijkbaar) zijn uitgevoerd met een rubber loopvlak, het materieel is aanvullend in belangrijke mate voorzien van kunststof bodems en tussenbodems.
  • Voor de supermarktkoeling en gebouwventilatie wordt gebruik gemaakt van moderne apparatuur die voldoet aan de stand der techniek. De koelcompressoren staan inpandig opgesteld.
  • Het parkeerterrein en daarop aansluitende looproutes worden ‘vlak’ uitgevoerd waardoor extra geluid als gevolg van stoepranden, oneffenheden en putten primair wordt voorkomen.

Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus
Uit het onderzoek volgt dat ten aanzien van de langtijdgemiddelde boordelingsniveaus de inrichting in de nieuwe situatie kan voldoen aan de geldende algemene geluidvoorschriften als verbonden aan het ‘Activiteitenbesluit milieubeheer’. Ook kan worden voldaan aan de richtwaarden voor een gemengde woonomgeving als vastgelegd in de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’.

Maximale geluidniveaus
Maximale geluidniveaus worden veroorzaakt door laad- en losactiviteiten ter hoogte van het magazijn. De bevoorrading en de daarbij optredende maximale geluidniveaus worden beperkt tot de dagperiode en zijn daarmee op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer uitgezonderd van toetsing. Aan de geldende algemene geluidvoorschriften als verbonden aan het besluit kan worden voldaan.

Wel wordt zonder aanvullende maatregel de VNG-richtwaarde van 70 dB(A) in de dagperiode naar verwachting overschreden ter plaatse van de woning aan de Vaart Zuidzijde 45. Om aan te richtwaarde te kunnen voldoen, wordt een 2 meter hoog geluidscherm geplaatst. De plaatsing van het geluidsscherm wordt als voorschrift in de omgevingsvergunning opgenomen.

Indirecte hinder
De voorkeurswaarde voor indirecte hinder bedraagt LAeq . 50 dB(A) als etmaalwaarde. Een hogere waarde tot een maximale grenswaarde van 65 dB(A) is toelaatbaar mits wordt voldaan aan een binnenniveau van ten hoogste 35 dB(A) etmaalwaarde. Uit het onderzoek volgt dat de voorkeurswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde met ten hoogste 5 dB in de dag- en avondperiode wordt overschreden ter plaatse van meerdere appartementen boven het Winkelcentrum Appelscha.

Voor deze appartementen geldt dat gelet op de staat van onderhoud en de gevelopbouw, kan worden uitgegaan van een minimale gevelgeluidwering GA. 20 dB. Het te verwachten binnenniveau bedraagt ten hoogste 55 – 20 = 35 dB(A). Aan de toelaatbare binnenwaarde van ten hoogste 35 dB(A) kan worden voldaan.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect geluidhinder uitvoerbaar.

4.8 Verkeer en parkeren

VERKEER
Voor een ruimtelijk plan geldt dat verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen moeten worden onderbouwd. Hiertoe kan gebruik worden gemaakt van vuistregels en kengetallen die in publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren' (2018) en publicatie nr. 272 'Verkeersgeneratie voorzieningen' (2008) van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn aangereikt. De cijfers zijn algemeen van aard en gelden als hulpmiddel om de bandbreedte van de parkeerbehoefte en verkeersgeneratie bij ruimtelijke ontwikkelingen te kunnen bepalen.

Voor meer specifieke oplossingen dient rekening gehouden te worden met:

  • bereikbaarheidskenmerken van een locatie;
  • specifieke eigenschappen van een functie;
  • mobiliteitskenmerken van gebruikers/bezoekers van een functie;
  • het gemeentelijk parkeer- of mobiliteitsbeleid.

Het CROW beveelt hierover aan de vrijheid te nemen om af te wijken van de kencijfers als er uit ervaring bij een specifieke functie reden is om dit te doen.

Er is vanuit gegaan dat Appelscha in een 'niet stedelijk gebied' ligt en het projectgebied tot de zone 'centrum' wordt gerekend. Verder is het door de CROW gehanteerde begrip 'fullservice supermarkt' voor de Poiesz in Appelscha van toepassing. Een fullservice supermarkt is een supermarkt die zich kenmerkt door een relatief hoog prijsniveau.

Ook het serviceniveau is van een hoog niveau en het assortiment is (soms zeer) uitgebreid. Dit soort supermarkten heeft speciale afdelingen voor vlees, kaas en brood. De verkoopvloeroppervlakte is vaak groter dan 1.000 m2 winkelvloeroppervlakte* (wvo).

* Verkoopvloeroppervlakte (vvo) is gelijk aan winkelvloeroppervlakte (wvo). De winkelvloeroppervlakte is het gedeelte van het brutovloeroppervlak (bvo) van een winkel waar de goederen ter verkoop zijn uitgestald en waar de consument mag komen of die de consument direct kan zien. Het gaat om de verkoopruimten die direct samenhangen met de winkelverkoop (ook etalages, vitrines, toonbanken, schapruimte, paskamers en kassaruimten). Dit in tegenstelling tot het m2 bvo, waarbij onder andere ook kantoorruimte en magazijnruimte worden meegeteld. Voor winkels is het bvo gemiddeld 1,25 maal het wvo.

Vorenstaande leidt er toe dat verkeerscijfers van toepassing zijn met een gemiddeld aantal ritten per etmaal van 135 per 100 m2 brutovloeroppervlak. Het brutovloeroppervlak van de nieuwe supermarkt bedraagt 1.390 m2. De te verwachten verkeersgeneratie bedraagt 1.872 verkeersbewegingen per etmaal. Het betreft hier enkelvoudige verkeersbewegingen, oftewel één verkeersbeweging representeert één aankomende of vertrekkende personenauto.

In de CROW publicaties wordt wat betreft het gecombineerd gebruik voor andere winkels het volgende aangegeven.

‘Als twee (of meer) supermarkten in elkaars directe omgeving liggen, is de totale verkeersgeneratie van deze supermarkten niet gelijk aan de som van de verkeersgeneraties van de afzonderlijke supermarkten. Als de supermarkten qua grootte niet te veel van elkaar verschillen (maximaal een factor 4), dan zal van het totale aantal klanten circa 30% op werkdagen en circa 50% op weekenddagen ook de nabijgelegen supermarkt bezoeken.’

Gegeven het feit dat in de onmiddellijke nabijheid een Aldi zit mag rekening worden gehouden met de hierboven genoemde percentages. Dit houdt in dat rekening moet worden gehouden met gemiddeld 1.204 ritten per etmaal.

In de huidige situatie bevindt de supermarkt zich enkele meters verderop. Deze locatie wordt opgeheven. De nieuwe locatie grenst direct aan een bestaand winkelcentrum. Hiermee kunnen meer gecombineerde bezoeken aan diverse winkels worden gebracht in plaats van dat voorheen twee ritten werden gemaakt om beide locaties te bezoeken. Daarnaast wordt met de uitbreiding en vernieuwing van de supermarkt niet zo zeer meer bezoekers verwacht maar juist meer een hogere besteding per klant vanwege het uitgebreide assortiment.

De hiervoor genoemde kengetallen hebben betrekking op een drukke winkeldag, met relatief veel verkeer en worden gezien als 'worst-case'. De ervaring leert dat ook op drukke winkeldagen, met inachtneming van het genoemde in de vorige paragraaf, in de praktijk de verkeersgeneratie lager is. Het voornemen leidt dan ook niet tot een onaanvaardbare verkeerssituatie.

PARKEREN
Op 4 januari 2011 heeft de gemeente Ooststellingwerf haar parkeerkencijfers voor ontwikkelingen vastgesteld. Deze kencijfers vormen de theoretische basis voor het aantal te realiseren parkeervoorzieningen bij een ontwikkeling en voor het opstellen van een parkeerbalans. Voor een supermarkt wordt een parkeernorm van 4 per 100 m2 (excl. magazijn en kantoor) gehanteerd. De supermarkt (excl. magazijn en kantoor) beslaat een oppervlakte van circa 1.017 m2 bvo. De maximale parkeerbehoefte komt hiermee op 41 parkeerplaatsen.

In de huidige situatie zijn 93 gewone en 3 mindervalide parkeerplaats aanwezig. Deze zijn met name bedoeld voor het aanwezige winkelcentrum. Om de parkeerbehoefte van de supermarkt en het winkelcentrum op te kunnen vangen wordt het bestaande parkeerterrein en het terrein aan de zuidzijde van de supermarkt heringericht. In totaal wordt in de nieuwe situatie ruimte geboden voor het parkeren van 149 motorvoertuigen. Twee parkeerplaatsen worden voorzien van laadpalen voor het opladen van electrische motorvoertuigen. Het voornemen voorziet hiermee in voldoende parkeerplaatsen.

De hiervoor genoemde parkeervoorzieningen zijn, als onderdeel van de inrichting van de openbare ruimte, in de privaatrechtelijke overeenkomst tussen initiatiefnemer en gemeente, opgenomen.

Wat betreft het fietsparkeren wordt door het supermarktbedrijf in voorzieningen van voldoende omvang getroffen.

De bevoorrading van de winkel vindt tot slot dagelijks met vier vrachtwagens plaats. Het laden en lossen gebeurt aan de achterzijde van de supermarkt. Hiervoor is een speciale laad- en losruimte opgenomen. De bestel- of vrachtwagens worden over het algemeen direct na aankomst gelost. De effectieve laad- en losduur bedraagt ongeveer 30 minuten.

Het voornemen voorziet in voldoende parkeergelegenheid om de parkeerbehoefte op te vangen.

Conclusie
Het voornemen voorziet in voldoende parkeergelegenheid daarnaast is met het voornemen geen sprake van onevenredige verkeerseffecten. Het voornemen is wat betreft het aspect verkeer en parkeren uitvoerbaar.

4.9 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 ìg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25ìg/m3 voor PM2,5.

Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn onder andere projecten vrijgesteld die leiden tot minder dan 3% verslechtering van luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met een toename van 1.504 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal (grenswaarde in 2017, per 29-05-2017). PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2.5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2.5 niet wordt overschreden.

Toetsing
Het is geen geval aannemelijk dat als gevolg van het planvoornemen een dusdanige toename van het verkeer plaatsvindt dat de luchtkwaliteit in het geding komt. Het betreft tenslotte een verplaatsing van de reeds bestaande functies. In paragraaf 4.8 is nader ingegaan op de verkeerseffecten van het voornemen.

Er wordt van uit gegaan dat geen grote wijzigingen in de grootte van de dagelijkse verkeersstroom van en naar het projectgebied hoeft te worden verwacht. Het voornemen kan dan ook worden aangemerkt als een project van 'nibm'. Luchtkwaliteitsvereisten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

Conclusie
Het voornemen wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.

4.10 Kabels en leidingen

Het is van belang dat de ligging van kabelverbindingen planologisch wordt veiliggesteld. Ook dient het tracé van een kabelverbinding gevrijwaard te blijven van (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen en activiteiten die van negatieve invloed kunnen zijn op de functionaliteit van de kabelverbinding. Zo wordt voor 50kV-kabelverbindingen doorgaans een dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanning’ opgenomen, zodat de kabel planologisch is beschermd en ontwikkelingen slechts na afweging mogelijk zijn.

Voor het projectgebied en de omgving daarvan is een KLIC-melding gedaan. In het projectgebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen die extra bescherming vragen. Bij het ontwerp en inrichting van de openbare ruimte wordt wel rekening gehouden met onder andere de aanwezige rioleringsleiding. De overige kabels en leidingen worden beschermd via de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION).

4.11 Duurzaamheid

Landelijke eisen
Het Nationaal Plan voor het bevorderen van bijna-energieneutrale gebouwen in Nederland beschrijft het Nederlandse beleid om te komen tot bijna-energieneutrale woningen vanaf 2021. Het beleid is erop gericht dat de Energieprestatiecoëfficient-eis in het Bouwbesluit per 31 december 2020 dichtbij nul komt te liggen, oftewel bijna-energieneutraal. De eis wordt vanaf 2020 op andere wijze bepaald, maar komt ongeveer overeen met een EPC van 0,2. De huidige eis is een EPC van 0,4.

Op 3 april 2018 is een aanpassing van de Gaswet in werking getreden waardoor de gasaansluitplicht voor woningen is komen te vervallen. Dit betekent dat geen omgevingsvergunningen meer mogen worden afgegeven voor nieuwbouw van woningen die aangesloten wordt op een gasnet. Deze regeling geldt voor omgevingsvergunningen aangevraagd vanaf 1 juli 2018 en vooralsnog alleen voor woningen. Met voorliggend voornemen is sprake van de nieuwbouw van een supermarkt. Deze supermarkt wordt gasloos gebouwd. Tevens worden zonnepanelen op het dak en een CO2 neutrale koelinstallatie geplaatst. Daarnaast streeft Poiesz supermarkten op het gebied van duurzaamheid naar een beperkte retourette waarin niet alleen sprake is van de inname van lege flessen maar tevens ook het inzamelen van batterijen, lampen en vetten.

4.12 Milieueffectrapportage

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken. De activiteiten die in het plangebied worden beoogd, overschrijden geen drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor de ruimtelijke onderbouwing is daarom de vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing.

Bij wetswijziging van het Besluit m.e.r. per 7 juli 2017 moet (met terugwerkende kracht vanaf 16 mei 2017) een particulier of ondernemer een vormvrije m.e.r.-beoordeling middels een aanmeldnotitie bij het bevoegd gezag aanvragen. Aan de hand hiervan wordt beoordeeld of een voorgenomen activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen zal hebben. Door het bevoegd gezag, in deze de gemeente, zal op grond van de aanmeldnotitie binnen 6 weken na indiening worden beslist of een milieueffectrapportage voor een planvoornemen moet worden opgesteld.

In het kader van het planvoornemen van voorliggend bestemmingsplan is namens initiatiefnemer een aanmeldnotitie bij de gemeente ingediend. Geadviseerd wordt om geen milieueffectrapport op te stellen. Het bijbehorende m.e.r.-besluit wordt als bijlage bij deze toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Grondexploitatie
Artikel 6.12 lid 1 Wro bepaalt dat de gemeenteraad een exploitatieplan moet vaststellen voor gronden waarop een bij Algemene Maatregel van Bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. Op grond van artikel 6.2.1 onder c Bro is voorliggende ontwikkeling een bouwplan.

De gemeentelijke financiën zijn hierbij echter niet in het geding; er zijn geen kosten die de gemeente via een kostenverhaalovereenkomst op de initiatiefnemer hoeft te verhalen. De gemaakte kosten worden gedekt door de leges. Bij verlening van de omgevingsvergunning is dan ook expliciet door het college van burgemeester en wethouders besloten, op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro en van het delegatiebesluit op grond van artikel 6.12 lid 3 Wro, geen exploitatieplan vast te stellen.

Overige kosten en planschade
Een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12 lid 1 onder a, onder 3o van de Wabo is één van de oorzaken waardoor schade als bedoeld in artikel 6.1 Wro kan ontstaan. Door deze planschade kan de economische uitvoerbaarheid van het project in het geding komen. Om de economische uitvoerbaarheid van de uitbreiding van de supermarkt te waarborgen, is daarom een overeenkomst tot planschadevergoeding afgesloten met Poiesz Vastgoed BV. Het voornemen is dan ook economisch uitvoerbaar.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.2.1 Procedure omgevingsvergunning

Met de omgevingsvergunning op grond van artikel 2.12 lid 1 onder a, onder 3o van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), wordt het mogelijk gemaakt de supermarkt Poiesz in Appelscha van De Vaart Zuidzijde 41 naar De Vaart Zuidzijde 47 te verplaatsen. Deze ruimtelijke onderbouwing maakt onderdeel uit van de omgevingsvergunning. Door middel van een omgevingsvergunning kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in de betreffende beheersverordening "Appelscha". De bestemming zelf verandert niet. In de omgevingsvergunning worden voorwaarden genoemd waaraan moet worden voldaan. Op grond van artikel 6.5 lid 1 van het Besluit omgevingsrecht (Bor) mag een omgevingsvergunning niet worden verleend dan wanneer de gemeenteraad heeft verklaard dat hij daartegen geen bedenkingen heeft. Daarom wordt gelijktijdig met de ontwerp omgevingsvergunning, een ontwerpverklaring van geen bedenkingen van de raad ter inzage gelegd.

Artikel 3.10 lid 1, onder a, van de Wabo bepaalt dat de uitgebreide procedure, zoals verwoord in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), van toepassing is op een omgevingsvergunning die op grond van artikel 2.12 lid 1 onder a, onder 3o van de Wabo wordt verleend. Een vergunning kan niet worden verleend wanneer de motivering van het besluit geen goede ruimtelijke onderbouwing bevat. In deze voorliggende ruimtelijke onderbouwing zijn alle ruimtelijke aspecten uitvoerig beschreven.

Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een goed ruimtelijk uitvoerbaar plan. Regels waaraan voldaan moet worden, zijn opgenomen in de omgevingsvergunning en waar nodig in de verklaring van geen bedenkingen van de raad.

5.2.2 Informatiebijeenkomst

Op 4 juni 2019 is een informatiebijeenkomst georganiseerd voor omwonenden, winkeliers en overige betrokkenen over de beoogde plannen. Tijdens deze bijeenkomst zijn de plannen gepresenteerd en is om input gevraagd voor verwerking in de definitieve plannen. In de bijeenkomst is stilgestaan bij de beoogde planning maar ook bij de invulling van oude locatie van de supermarkt. Hieronder worden de belangrijkste aspecten uit de bijeenkomst weergegeven:

  • 1. Aandacht wordt gevraagd voor de veiligheid bij het in- en uitrijden van de parkeergarage onder het Winkelcentrum Appelscha. Daarnaast worden vragen gesteld over de afsluitbaarheid van het parkeerterrein. Tenslotte wordt aandacht gevraagd voor het soort groen waarmee de openbare ruimte wordt ingericht.

Geplaatste opmerkingen worden in de definitieve ontwerpen van de openbare ruimte meegenomen. Verkeersveiligheid heeft hierin de aandacht. Waar nodig vindt afstemming met de gemeente plaats.

  • 2. Vragen worden gesteld over de toekomstige locatie van het Chinees restaurant. Ook worden vragen gesteld over de toekomstige situatie van de oude locatie van de supermarkt.

Over beide aspecten is nog geen duidelijkheid. Ter zijner tijd worden de omwonenden hierover geïnformeerd.

  • 3. Interesse is er voor het ontwerp van de nieuwe supermarkt. Welke vormgeving krijgt de dakbedekking en hoe zit het met geluidhinder vanwege de supermarkt.

Het dak van de supermarkt wordt belegd met zonnepanelen. Onderzoek naar geluidhinder vanwege de supermarkt is uitgevoerd. Waar nodig worden maatregelen getroffen om de overlast/hinder te voorkomen. Afstemming vind hierover plaats met de naastwonende buren.

  • 4. Gepresenteerd plan.

Het gepresenteerde plan is positief ontvangen.

Het volledige verslag is als Bijlage 7 ingevoegd.

5.2.3 Overleg ex. art. 3.1.1 Bro

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro wordt voorliggende ruimtelijke onderbouwing aan verschillende maatschappelijke instanties voorgelegd voor een reactie. In het geval overduidelijk is dat er geen belangen van toepassing zijn, kan hiervan worden afgezien. Zo is overleg met het Rijk niet noodzakelijk als rijksbelangen geen rol spelen.

5.2.4 Tervisielegging ontwerp

Met het ter visie leggen van de ontwerp-omgevingsvergunning stelt de gemeente een ieder in de gelegenheid om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op, de inhoud van het planvoornemen.