direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Donkerbroek - 't West 34
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.DonkerbroekWest34-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

In het landelijk gebied ten westen van het dorp Donkerbroek ligt het bebouwingslint 't West. Op het perceel aan de 't West 34 is een houtzagerij gevestigd. De bedrijfseigenaar is van plan de bedrijfsactiviteiten uit te breiden achter het woonperceel aan 't West 36. Het betreft daarbij in hoofdzaak de opslag van bomen ten behoeve van de houtzagerij.

Deze ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2016, het perceel heeft daarin namelijk een agrarische bestemming. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 1.3. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen, heeft de gemeente aangegeven mee te willen werken aan het opstellen van een nieuw bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan maakt de plannen planologisch mogelijk.

1.2 Ligging plangebied

De begrenzing van het plangebied is afgestemd op de gronden van het bestaande houtzagerijbedrijf inclusief de beoogde gronden ten behoeve van de uitbreiding ten noorden van het aangrenzende woonperceel 't West 34a. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.DonkerbroekWest34-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is nu geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied 2016, dat is vastgesteld op 22 maart 2016. De huidige gronden van het bedrijft hebben hierin de bestemming 'Bedrijf'. Op deze gronden is de aanduiding 'ruimere uitbreiding' van toepassing. De aanduiding houdt in dat bedrijfsbebouwing, onder voorwaarden, met ten hoogste 25% van de bestaande oppervlakte van de bedrijfsgebouwen uitgebreid mag worden.

De gronden van de beoogde uitbreiding hebben echter de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is opslag voor de bedrijfsvoering toegestaan. De beoogde ontwikkeling is in strijd met deze bestemming, omdat de opslag van het bedrijf geen betrekking heeft op de normale agrarische bedrijfsvoering.

Dit bestemmingsplan biedt een nieuwe juridisch-planologische regeling voor het plangebied, waarbinnen de gewenste situatie mogelijk is.

Daarnaast zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Cultuurhistorie 1' op het plangebied van toepassing. De dubbelbestemmingen zijn in het bestemmingsplan opgenomen ter bescherming van de archeologische-, landschappelijke- en cultuurhistorische waarden.

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie en de toekomstige situatie besproken. Beginnend bij een beschrijving van het landschap waarin in het plangebied zich bevindt. Vervolgens wordt de huidige en toekomstige situatie besproken. Tevens dient de ontwikkeling landschappelijk- en verkeerskundig ingepast te worden. Dit wordt in paragraaf 2.4 en 2.5 beschreven.

2.1 Landschappelijke context

Het plangebied ligt op een dekzandrug ten noorden van een beekdal. Dekzandruggen zijn hogere en dus drogere plekken in het landschap en daarom van oudsher geschikt als woonplek en andere functies. Op de dekzandruggen liggen langgerekte kavels, die haaks staan op de loop van de beek. De percelen worden van elkaar gescheiden door houtsingels en smalle bosstroken.

De (geconcentreerde) bebouwing volgt de zandrug waardoor de karakteristieke streekdorpen zijn ontstaan. Deze streekdorpen vormen een lang bebouwingslint op de rug. Het streekdorp Donkerbroek maakt hier deel van uit. Het landschap waar het perceel in ligt, heet het Woudontginningen landschap. De woudontginningen zijn een bijzondere vorm van esvorming, waarbij een langgerekt patroon van bouwlanden, heidevelden en hooilanden is ontstaan. De structuur van de woudontginningen wordt bepaald door het ontginningslint met haaks daarop singels, houtwallen en bosstroken die langgerekte landbouwkavels begeleiden. Dit landschappelijke bebouwingslint is een organisch gegroeid lint. Hierdoor is sprake van een variatie aan functies en daarmee een menging van woningen en (agrarische) bedrijven. Voor de inpassing in het landschap wordt verwezen naar paragraaf 2.4.

2.2 Huidige situatie

Het bebouwingslint van het 't West karakteriseert zich als een gemengd gebied met afwisselend woon- en (agrarische) bedrijfsfunctie. Ten noorden van het plangebied bevindt zich het open agrarisch landschap. Ten oosten grenst het plangebied aan een agrarisch bedrijf en ten zuiden aan een agrarische- en een woonfunctie met daarachter een overgang naar het open agrarisch landschap. Tot slot grenst het bedrijf ten westen aan een woonfunctie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.DonkerbroekWest34-VG01_0002.jpg"

Figuur 2 Bestaande situatie projectgebied (Bron: Bing Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.DonkerbroekWest34-VG01_0003.png"

Figuur 3 Aanzicht op het plangebied (Bron: Google Streetview)

Het bedrijf dat op het perceel gevestigd is, betreft een houtzagerij. Op het perceel is sprake van compacte bebouwing. Op het perceel is sprake van geconcentreerde bebouwing langs de weg. Hier bevinden zich de bedrijfsgebouwen en de bestaande bedrijfswoning. Achterop het perceel vindt, uit het zicht, de opslag van hout plaats. Op dit moment is 50% van dit terrein verhard met asfalt, de rest is onverhard. Figuur 2 geeft een overzicht van de bestaande situatie. Een vooraanzicht van het bedrijf is weergegeven in figuur 3.

2.3 Voorgenomen initiatief

De initiatiefnemer wil het bedrijf graag uitbreiden. Deze uitbreiding is in eerste instantie nodig om de de opslagcapaciteit van het bedrijf te vergroten. Deze uitbreiding is aan de westzijde voorzien. Hiervoor wordt de grond aan de noordzijde van 't West 34, die nu in gebruik is als opslag, geruild en wordt dat weer agrarische grond met een agrarische bestemming.

Met de opslaguitbreiding kan ook op momenten van lagere houtaanvoer toch hout worden geleverd. Dit is vooral in de zomermaanden, wanneer vanwege de wetgeving (o.a. Flora- en faunawet) minder bomenkap plaatsvindt in de bossen. Daarnaast is een gescheiden opslag van hout nodig door de komst van keurmerken FSC/PEFC. De scheiding van opslag neemt extra ruimte in beslag. Tot slot is extra opslag nodig door de veranderende samenstelling van producten. Hierdoor is extra opslagruimte nodig voor nieuwe houtsoorten (hardhout).

Naast de fysieke uitbreiding van de houtopslag bestaat ook al langer de wens van de initiatiefnemer om de laad en losruimte op eigen terrein te realiseren. Door de groei van het bedrijf in de afgelopen 20-25 jaar is het laden en lossen van auto's steeds meer naar de openbare weg verschoven. Dit vindt nu weer op eigen terrein plaats. Hierdoor worden verkeersonveilige situaties voorkomen en ondervindt het verkeer op 't West hiervan geen hinder.

Door de uitbreiding van het bedrijfsareaal ontstaat tot slot extra ruimte op het erf om te manoeuvreren en te parkeren. Dit is bedoeld voor werknemers en voor de bezoekers en aanvoerders.

Aan de achterzijde van het woonperceel aan 't West 36 bestaat een uitbreidingsmogelijkheid van het huidige bedrijf. Het betreft daarbij de opslag van bomen ten behoeve van de houtzagerij. De opslag vindt plaats in de buitenlucht. De bestaande asfaltstroken worden hiervoor behouden (50% van het terrein). Op het onverharde deel worden steltonplaten en een mengranulaat (gebroken puin) aangebracht.

Een overzicht van de toekomstige situatie is weergegeven in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.DonkerbroekWest34-VG01_0004.jpg"

Figuur 4 Toekomstige situatie (bron: Amd bouwadvies)

2.4 Landschappelijke inpassing

In geval van uitbreiding in het landelijk gebied is het van belang dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke kwaliteit. Een verantwoorde landschappelijke inpassing is daarom van belang. De locatie ligt in het Woudontginningenlandschap, dat in paragraaf 2.1 al is beschreven. Het plangebied ligt aan een bebouwingslint waar de bebouwing geconcentreerd is, met houtsingels als perceelsgrens.

In de nieuwe situatie vindt de uitbreiding van het bedrijf plaats achter het woonperceel van 't West 36. Het perceel wordt niet bebouwd. Het perceel wordt in de nieuwe situatie omringt door een nieuw aan te leggen grondwal met beplanting. Het zicht op de uitbreiding vanaf de weg blijft in de nieuwe situatie dan ook beperkt. Door het perceel te omringen met erfbeplanting blijft het kleinschalige karakter van het landschap behouden. De landschappelijke inpassing is weergeven in figuur 4. Om de realisatie van de landschappelijke inpassing te waarborgen, wordt hiervoor in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

2.5 Verkeerskundige inpassing

Het bedrijf wordt ontsloten door't West. Deze weg heeft eenn directe en daardoor goede aansluiting op de Provinciale weg (N381). Aan de wijze van ontsluiting van het perceel wijzigt niets. De bestaande infrastructuur is ruimschoots toereikend voor de activiteiten die bij het bedrijf plaatsvinden.

De uitbreiding leidt niet tot een significante toename van de verkeersgeneratie. Zoals in paragraaf 2.3 is opgenomen, is de uitbreiding van de opslag niet direct noodzakelijk voor een toename in de opslagbehoefte, maar is een andere manier van opslag gewenst. Dit betekent dat het aantal verkeersbewegingen van en naar het perceel niet toeneemt.

De parkeervraag op het perceel wijzigt dan ook niet. De verkeersruimte op het perceel zelf wordt gebruikt als manoeuvreerruimte voor vrachtwagens die er laden en lossen. Ook klanten kunnen er materiaal brengen en halen. Tot slot parkeert het personeel op het erf. Door de uitbreiding van het bedrijfsperceel is hiervoor voldoende ruimte aanwezig.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

In dit hoofdstuk worden de relevante planologische beleidskaders op rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau beschreven. Deze beleidskaders zijn richtinggevend voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie gooit het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit project raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren hanteert het rijk een ladder voor duurzame verstedelijking. Hiervoor moeten de volgende stappen worden doorlopen:

  • 1. beoordelen of de beoogde ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. beoordelen of deze vraag ook binnen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd kan worden;
  • 3. en een beoordeling of - indien het voorgaande niet het geval is - de locatie buiten bestaande bebouwd gebied wel multimodaal is of kan worden ontsloten.

De stappen om aan te tonen dat er sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik in de zin van de ladder van de duurzame verstedelijking zijn doorlopen voor een zorgvuldige toetsing van het initiatief:

  • 1. Er bestaat een bedrijfseconomische noodzaak om de bestaande bedrijfsvoering op het perceel uit te breiden. In paragraaf 2.3 is aangegeven waarom het bedrijf de opslagoppervlakte uit wil breiden bij het bestaande bedrijfsperceel.
  • 2. De uitbreiding vindt plaats op gronden grenzend het huidige bedrijfsperceel. Dit grenst aan bestaand stedelijk gebied (provinciale verordening). Het is bedrijfseconomisch en milieutechnisch niet rendabel en wenselijk om de opslag van hout op een locatie elders te realiseren. De uitbreiding is gebonden aan de gewenste locatie, een verhuizing is financieel niet haalbaar.
  • 3. Het betreft hier een uitbreiding van een bestaand bedrijf. Daarbij is de uitbreiding dermate kleinschalig van aard dat deze past bij de schaal en maat van het gebied. Het verplaatsen van het bedrijf is om financiële redenen niet haalbaar. Het bestaande bedrijf is in de huidige situatie goed ontsloten via 't West. De uitbreiding verandert de bestaande ontsluiting niet.
3.1.4 Conclusie

Op grond van de toetsing aan de ladder, is de beoogde ontwikkeling in lijn met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan Fryslân 2007

Het provinciaal ruimtelijk beleid is onder meer opgenomen in het Streekplan Fryslân 2007. Dit plan bevat de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De provincie Fryslân zet in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel.

In het streekplan is bepaald dat het buitengebied primair is bedoeld voor aan het buitengebied gebonden functies, zoals landbouw. Vestiging van bedrijven in het buitengebied is mogelijk wanneer dit om functionele redenen nodig is.

Voor bestaande bedrijven in het landelijk gebied, die daaraan niet functioneel zijn gebonden, is in beperkte mate ruimte voor uitbreiding, onder de voorwaarde dat de nieuwe (bedrijfs) situatie nog past in de omgeving. Hierbij moet sprake zijn van een milieuhygienische inpassing en gekeken worden naar de belasting op de aanwezige infrastructuur. Tot slot is een goede landschappelijke inpassing van belang.

Het bedrijf in het plangebied betreft een bestaand bedrijf in het buitengebied. Bij de uitbreiding is rekening gehouden met een zorgvuldige landschappelijke inpassing (zie paragraaf 2.4). Ook is sprake van een goede milieuhygienische inpassing. Dit wordt nader beschreven in paragraaf 4.1. Tot slot zorgt de uitbreiding niet voor een toename van de belasting op de bestaande infrastructuur. Dit is beschreven in paragraaf 2.5. De ontwikkeling is hiermee in overeenstemming met het Streekplan.

3.2.2 Structuurvisie Grutsk op 'e Romte

In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij samen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van de kernkwaliteiten en kondigt een nadere uitwerking en waardering hiervan aan. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting voor de kernkwaliteiten.

Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in de Zuidelijke Wouden. Van provinciaal belang voor dit project is de vrij robuuste groenstructuur van singels, houtwallen, grotere en kleinere boscomplexen en boombeplanting langs wegen een belangrijke kwaliteit. Het behoud van de houtwallen, singels en boscomplexen, die samen een essentieel onderdeel vormen van de landschappelijke structuur staat voorop. Het behoud en de versterking van het huidig gebruik van deze structuur is uitgangspunt.

De ontwikkeling beoogt het gebruik van de gronden achter het perceel 't West ten behoeve van de opslag van hout. Deze doet geen afbreuk aan de kernkwaliteiten van de Zuidelijke Wouden. Bij de inrichting van het project is rekening gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap. In paragraaf 2.4 wordt nader op de landschappelijke inpassing ingegaan. Het project voldoet aan het beleid van Grutsk op 'e Romte.

3.2.3 Verordening Romte Fryslân 2014

In de Verordening Romte Fryslân (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden vertaald.

In artikel 2.1.1 lid 3 is aangegeven dat een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied moet voorzien in een zorgvuldige inpassing van de uitbreiding van een bestaand bedrijf in het landelijk gebied. In de toelichting moet worden onderbouwd dat het project invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorie kernkwaliteiten. In paragraaf 2.4 is onderbouwd hoe de ontwikkeling voldoet aan de inpasbaarheid met betrekking tot de kernkwaliteiten landschap en cultuur.

Verder gaat artikel 4.3 van de verordening in op niet-agrarische bedrijven in het landelijk gebied. Artikel 4.3.1 geeft aan dat uitbreiding van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf tot maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak en maximaal 50% van het bestaande bestemmingsvlak wordt toegestaan. Afwijking van artikel 4.3.1 kan voor uitbreiding van agrarische hulpbedrijven. Bij het houtzagerijbedrijf is hiervan echter geen sprake. De gemeente heeft aangegeven alsnog in principe mee te willen werken aan het plan, mits de uitbreiding maximaal 50% van het bestaande bestemmingsvlak betreft en de inpasbaarheid voldoende wordt aangetoond. De uitbreiding van het bedrijf wordt beperkt via de omvang van het bestemmingsvlak. De inpasbaarheid is beschreven in hoofdstuk 2.

 

Voorwaarde bij de afwijking is dat het bedrijf milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving en de ontwikkeling voorziet in een goede inpassing binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. In hoofdstuk 2 is al beschreven dat de ontwikkeling voorziet in een goede landschappelijke- en verkeerskundige inpassing. In het volgende hoofdstuk wordt de milieuhygiënische inpassing beschreven. Hieruit wordt opgemaakt dat aan de voorwaarden van de verordening wordt voldaan.

Het project is in overeenstemming met de Verordening Romte Fryslân.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2010-2020-2030 (de grenzeloze toekomst)

De gemeenteraad van de gemeente Ooststellingwerf heeft op 15 september 2009 de 'Structuurvisie 2010-2020-2030 Ooststellingwerf' vastgesteld. In de structuurvisie legt de gemeente haar profiel voor de toekomst vast. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente Ooststellingwerf.

Voor het buitengebied geldt dat de landbouw een goede bijdrage levert aan het landschap. Natuur en landbouw gaan hand in hand in Ooststellingwerf. De gemeente staat positief tegenover schaalvergroting van de landbouw. De agrarische bedrijven worden steeds groter. Nieuwe natuur, landschap en recreatie zijn sterk in opkomst. Voor de leefbaarheid en de vitaliteit van de buitengebieden en de buurtschappen is het van belang om te blijven vernieuwen zonder dat het ten koste gaat van de kernkwaliteiten van het landschap.

Dit project voorziet in een uitbreiding van een bestaand bedrijf in het landelijk gebied. Bij de uitbreiding is rekening gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap. Dit is in paragraaf 2.4 beschreven.

Hoofdstuk 4 OMGEVINGSASPECTEN

In onderstaande paragrafen wordt een overzicht gegeven van de voor het nieuw op te stellen bestemmingsplan relevante omgevingsaspecten. Omgevingsaspecten zijn een belangrijk onderdeel van de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het bestemmingsplan. Eventuele milieuaspecten kunnen, voorzover mogelijk en noodzakelijk, vertaald worden in de regeling van dit bestemmingsplan.

4.1 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (zoals woningen) noodzakelijk. In de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) zijn richtafstanden voor hinder van bedrijfsactiviteiten ten opzichte van een rustige woonwijk of een rustig buitengebied opgenomen.

Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs uitsluitbaar is. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een rustige omgeving en een gemengd gebied. Het lint waarin het plangebied ligt betreft een gemengd gebied. In het lint is sprake van functiemenging van verschillende agrarische, bedrijfs- en woonfuncties. In het omgevingstype gemengd gebied kunnen de afstanden uit bijlage 1 van de VNG-brochure - zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat - met één afstandsstap worden verkleind.

Voor een houtzagerij (milieucategorie 3.2) geldt in een gemengd gebied een richtafstand van 50 meter ten aanzien van geluid ten opzichte van milieugevoelige functies. Direct ten oosten grenst het plangebied aan een woonbestemming met daarop een burgerwoning. De afstand van de uitbreiding tot deze woning bedraagt ruim 100 meter en het bedrijf komt niet dichter bij de woning te liggen. Tevens heeft de uitbreiding slechts betrekking op het opslaan van hout. Hier is geen sprake van een hoge geluidsbelasting. De meeste geluidsbelasting vindt plaats in de bedrijfgebouwen. Dit is in de bestaande situatie reeds toegestaan. Tevens vindt de uitbreiding plaats op grote afstand van de woning.

Daarnaast is geen sprake van het veranderen van de bedrijfsactiviteiten. In de huidige situatie is de houtzagerij ook al toegestaan op het perceel. Van extra geluidsoverlast is dan ook geen sprake. Daarmee is er sprake is van een verantwoorde milieuzonering.

4.2 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Dit geldt ook voor spoorwegen. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige functies (zoals woningen) enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds.

Dit bestemmingsplan stelt geen nieuwe geluidsgevoelige functies voor. Er ontstaan dan ook geen strijdigheden met de Wgh. Wat betreft geluid zijn dan ook er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

Het bedrijf zelf produceert ook geluid. Zoals beschreven in 4.1 geldt voor dit bedrijf een afstand van 50 meter, terwijl de dichtstbijzijnde woning op ruim 100 meter afstand staat. Een geluidsonderzoek is in dit geval dan ook niet nodig. Wel moet voor de nieuwe situatie een melding in het kader van het Activiteitenbesluit worden gedaan. Deze vindt nog plaats.

4.3 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. De watertoets is een verplicht onderdeel in de bestemmingsplanprocedure. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Wetterskip Fryslân.

De ontwikkeling is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20160526-2-13045). Het plan heeft een beperkte invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Voor de ontwikkeling wordt daarom de korte procedure gevolgd. Bij de uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met de volgende uitgangspunten. Een samenvatting van de watertoets is opgenomen in bijlage 1. De uitgangspunten uit de watertoets worden, zover relevant, onderstaand samengevat.

Probeer regenwater langzaam weg te laten lopen

Regenwater dat op een verhard oppervlak valt, gaat sneller naar het riool of een sloot dan regenwater dat op onverhard oppervlak valt (zoals gras of een groenstrook). Wanneer opeens veel water in de riolen en sloten komt kan dit wateroverlast geven. Het is daarom belangrijk dat het regenwater langzaam wegloopt. Bij dit initiatief wordt hiermee rekening gehouden door op het perceel voldoende ruimte te houden voor stukken gras of andere beplanting.

Zoals aangegeven in paragraaf 2.3 blijven de bestaande asfaltstroken behouden. Tussen deze stroken wordt een puinverharding aangebracht. In de huidige situatie was 50% van de oppervlakte verhard, in de nieuwe situatie wordt het terrein voor de opslag volledig verhard. Hierover is in hoofdstuk 2 meer informatie gegeven.

Regenwater niet op het riool lozen

Geadviseerd wordt om regenwater direct op een sloot te lozen en niet op het vuilwaterriool. De rioolwaterzuivering wordt dan niet onnodig belast met schoon regenwater. In dit geval liggen rondom het perceel sloten waarlangs het regenwater wordt afgevoerd.

Gebruik schone bouwmaterialen en geen chemische onkruidbestrijding

Regenwater dat in het plangebied valt, komt uiteindelijk altijd in het grondwater of in het oppervlaktewater. Watervervuiling wordt voorkomen door geen uitlogende bouwmaterialen zoals zink, koper en lood te gebruiken. Deze materialen zijn een belangrijke bron voor de vervuiling van het water. De initiatiefnemer maakt bij de uitbreiding van het bedrijfsperceel geen gebruik van dergelijke materialen.

4.4 Bodem

Het uitgangspunt voor de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit zodanig is dat geen risico's voor de volksgezondheid optreden bij het gebruik van het plangebied voor de gewenste functie.

Om de kwaliteit van de bodem te onderzoeken is de bodemkwaliteitskaart van het bodemloket geraadpleegd (www.bodemloket.nl). Het bodemloket biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd. De locatie is in de huidige situatie bestemd ten behoeve van agrarisch grondgebruik. Ter plaatse van het perceel 't West 36 is eind 2011 een bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het bodemonderzoek is gebleken dat de bodem alleen in lichte mate verontreinigd is. Omdat ook puin in de bodem is aangetroffen, wordt de locatie als asbestverdachte locatie aangemerkt. Een vervolgonderzoek naar de bodemkwaliteit is echter niet nodig. Voor het gewenste grondgebruik namelijk opslag zijn geen werkzaamheden in de bodem nodig, waardoor gezondheidsrisico's kunnen ontstaan. Het gewenste grondgebruik voor de opslag is bovendien geen gevoelige functie. Wat betreft het aspect bodem bestaan dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Ook is op het terrein van de uitbreiding geen sprake van werken met bodemverontreinigende stoffen en materialen. De risico's voor de volksgezondheid veranderen met de ontwikkeling dan ook niet.

4.5 Archeologie

In de Monumentenwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2016 heeft de gemeente Ooststellingwerf de 'Nota Archeologie' en de 'Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart' (beleidsadvieskaart) opgesteld. Ter bescherming van de archeologische waarden zijn in het bestemmingsplan archeologische dubbelbestemmingen opgenomen.

Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4'. Onderzoek is nodig bij het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden. Dit geldt echter niet voor werken en werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 500 m² en van 0 - 40 cm onder het maaiveld. De ontwikkelingen betreffen slechts de realisatie van opslag op de grond, archeologisch onderzoek is dus niet noodzakelijk. Als bij ingrepen toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt op grond van de Monumentenwet een meldingsplicht.

4.6 Cultuurhistorie

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aangewezen en aanwezig. Wel kunnen de structuren en kenmerken van de omgeving als landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. In het geldende bestemmingsplan is de dubbelbestemming “Waarde - Cultuurhistorie 1” opgenomen. Deze bestemming is ook voor het plangebied van toepassing. De dubbelbestemming richt zich op het behoud van de aanwezig landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Zoals beschreven in paragraaf 2.4 doet het plan hieraan geen afbreuk.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van natuurgebieden. Dit gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor het Natuur Netwerk Nederland (NNN). De bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Direct nabij het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden aanwezig. Het dichtstbijzijnde NNN gebied ligt op circa 350 meter en de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden liggen op vijf kilometer afstand. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

Soortenbescherming

Ter plaatse van het plangebied worden geen gebouwen gesloopt, sloten gedempt en bomen gekapt. De ontwikkeling vindt verder plaats op agrarische gronden. Het is, vanwege het intensieve gebruik, niet aannemelijk dat deze locatie een waardevol habitat voor beschermde soorten vormt. Overtreding van de Flora- en faunawet wordt daarmee uitgesloten. Voor de locatie hoeft daarom geen ecologisch onderzoek plaats te vinden. Voor alle soorten blijft de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

Voor alle soorten geldt de zorgplicht. Deze schrijft voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (Bevi, Bevb, Basisnet). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Fryslân bekeken. Hieruit blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en (bovengrondse) transportroutes aanwezig zijn die mogelijk risico`s kan opleveren voor het plangebied. Daarnaast betreft de uitbreiding van de opslagcapaciteit geen (beperkt) kwetsbaar object. De conclusie is dat het bestemmingsplan in overeenstemming is met wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Het plangebied ligt in een landelijke omgeving waar sprake is van een goede luchtkwaliteit. Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit plan maakt het gebruik van de gronden voor opslag mogelijk. Het bedrijf blijft van zodanige omvang dat er geen grote effecten op de luchtkwaliteit worden verwacht. Pas bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt dit criterium overschreden. De uitbreiding van het bedrijf heeft een dergelijke toename niet tot gevolg. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

Bovendien is er in en rondom het plangebied sprake van een goede luchtkwaliteit die verreweg onder de normen ligt. De ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt veroorzaakt geen wettelijke overschrijding van de normen voor de luchtkwaliteit.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Wel maakt het plangebied deel uit van een radarverstoringsgebied. Ter voorkoming van radarverstoring met betrekking tot de radarverstoringsgebieden, gerelateerd aan de radarpost Wier en vliegbasis Leeuwarden, geldt een beperking voor bouwwerken hoger dan 89 m. Het bestemmingsplan maakt bij recht geen bouwwerken mogelijk die hoger zijn dan 89 m.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE REGELING

Dit hoofdstuk geeft een algemene beschrijving van de gehanteerde wettelijke richtlijnen voor dit bestemmingsplan en een toelichting op de relevante bestemmingen zoals opgenomen in dit bestemmingsplan.

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Ook voldoet het aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels zijn (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden aangegeven.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Agrarisch

Een deel van de gronden in het bestemmingsplan zijn in een eerder stadium in gebruik genomen als bedrijfsgrond en als dusdanig bestemd in het Bestemmingsplan Buitengebied 2016. Dit gebruik was echter niet legaal. Het oorspronkelijke gebruik wordt daarom met dit plan teruggebracht in de vorm van de de bestemming Agrarisch. Deze gronden hebben in dit bestemmingsplan (weer) de bestemming Agrarisch. De regels van deze bestemming uit het Bestemmingsplan Buitengebied 2016 vormen de basis voor deze bestemming. De regels zijn daarbij aangepast aan de specifieke situatie in het plangebied.

Bedrijf

In het geldende bestemmingsplan Bestemmingsplan Buitengebied 2016 heeft onderhavig bedrijf de bestemming 'Bedrijf'. Deze bestemming wordt ook van toepassing op de gronden van de uitbreiding van het bedrijf. Specifiek wordt voor de gronden van de uitbreiding de aanduiding 'opslag' opgenomen. Hiermee wordt de opslag van hout ten behoeve van de houtzagerij toegestaan. Voor deze gronden is de aanduiding 'ruimere uitbreiding’ niet overgenomen. Deze ligt nog wel op de andere gronden.

Voor de realisatie en instandhouding van de landschappelijke inpassing (zie ook paragrafen 2.3 en 2.4) is een voorwaardelijke verplichting opgenomen. De ingebruikname van de gronden voor de bedrijfsbestemming (en dus opslag) is daarbij leidend voor het moment waarop de landschappelijke inpassing gerealiseerd moet zijn.

Dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1'

In het geldende bestemmingsplan Bestemmingsplan Buitengebied 2016 is voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' van toepassing. Deze bestemming wordt ook in dit bestemmingsplan overgenomen. Hiermee blijft de bescherming van de cultuurhistorische- en landschappelijke waarden in de omgeving van het plangebied gewaarborgd.

Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3 en 4'

In het geldende bestemmingsplan Bestemmingsplan Buitengebied 2016 zijn daarnaast voor het plangebied de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing. Deze dubbelbestemming wordt ook in dit bestemmingsplan overgenomen. Hiermee blijft de bescherming van eventueel aanwezig archeologische waarden in het plangebied gewaarborgd. Het verschil tussen de twee dubbelbestemmingen is vanaf welke oppervlakte onderzoek nodig is. Bij 'Waarde - Archeologie 3' is dit vanaf 100 m2, bij 'Waarde - Archeologie 4' is dit vanaf 500 m2.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft overleg (3.1.1. Bro) plaatsgevonden met de provincie Fryslân en het Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip heeft niet gereageerd. De provincie heeft wel inhoudelijk gereageerd. Deze reactie en de beantwoording daarop zijn opgenomen in bijlage 2 bij deze toelichting. Naar aanleiding van de reactie van de provincie zijn enkele aspecten in het bestemmingsplan aangepast, waaronder de toevoeging van de bestemming Agrarisch.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 23 februari tot en met 5 april 2017 voor een eider ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn zijn geen zienswijzen naar voren gebracht.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is op 27 juni 2017 door de raad van de gemeente Ooststellingwerf vastgesteld.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.2.1 Financiële haalbaarheid

Dit bestemmingsplan maakt een particulier initiatief mogelijk. De kosten voor de uitvoering van het plan zijn volledig voor rekening van de aanvrager. Deze heeft hiervoor voldoende financiële middelen. De gemeente heeft hier geen financiële bemoeienis mee. De kosten van de bestemmingsplanprocedure worden verhaald op de aanvrager, deels via leges. Hiermee is het plan economisch uitvoerbaar.

6.2.2 Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Voor dit project geldt dat er geen sprake is van een bouwplan. Een exploitatieplan is daarom niet noodzakelijk. Tussen de gemeente en de initiatiefnemer hoeft dan ook geen exploitatieovereenkomst te worden gesloten. Wel hebben de gemeente en initiatiefnemer een planschadeovereenkomst gesloten.