direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Donkerbroek - Bovenweg tussen 27 en 29
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.BpBovenweg2729-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer J. Timmermans heeft het perceel tussen de Bovenweg 27 en 29 te Donkerbroek in eigendom. De initiatiefnemer wil hiervan graag een woonperceel maken. Het gaat daarbij om de realisatie van een bouwkavel voor een vrijstaande woning.

Het perceel heeft op basis van het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2016 van de gemeente Ooststellingwerf een agrarische bestemming. De realisatie van een woonperceel is bij recht niet mogelijk. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft op 13 december 2016 echter aangegeven in principe mee te willen werken aan het wijzigen van het bestemmingsplan voor de gewenste ontwikkeling. Hiervoor is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

Met dit bestemmingsplan worden de functionele en ruimtelijke kaders voor het toekomstige woonperceel vastgelegd. Het bestemmingsplan geeft hiervoor een juridisch-planologisch kader.

1.2 Ligging plangebied

De planlocatie ligt aan de Bovenweg, tussen de woningen met de nummer 27 en 29. Deze locatie betreft het volledige perceel zoals kadastraal begrensd (zie ook de volgende afbeelding) en is het plangebied voor dit bestemmingsplan. Meer over het plangebied en de begrenzing ervan is aangegeven in hoofdstuk 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BpBovenweg2729-VG01_0001.jpg" De ligging van het plangebied in de omgeving

Op onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BpBovenweg2729-VG01_0002.jpg"

1.3 Planologische regeling

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Ooststellingwerf. Het geldende bestemmingsplan is dan ook "Buitengebied 2016" (vastgesteld op 22 maart 2016). Het plangebied heeft hierin de bestemming "Agrarisch", met de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 4" en "Waarde - Cultuurhistorie 1" (zie ook de volgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BpBovenweg2729-VG01_0003.jpg" Fragment bestemmingsplan Buitengebied 2016 

De bestemming Agrarisch is bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Het perceel heeft geen bouwvlak, dus bebouwing ten behoeve van een agrarisch bedrijf is niet mogelijk. Ook is bij recht een woning niet toegestaan. Het bestemmingsplan biedt voor dit perceel geen opties om af te wijken van het plan, of de bestemming te wijzigen voor de gewenste woning. Voor het verlenen van medewerking hieraan door de gemeente moet dit bestemmingsplan worden vastgesteld.

De dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" richt zich op de bescherming van mogelijk in de ondergrond aanwezige archeologische waarden. De regels zijn aanvullend op overige geldende bestemmingsregels. De regels gaan over het uitvoeren van werkzaamheden in de ondergrond. Officieel geldt voor deze gronden een bouwverbod voor bouwwerken die dieper gaan dan 40 cm onder het maaiveld. Dit geldt niet voor bouwwerken met een kleinere oppervlakte dan 500 m2, die binnen de bestemming gebouwd kunnen worden. Voor grotere bouwwerken is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen, maar hieraan is een onderzoeksplicht gekoppeld.

De dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie 1" is gericht op het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Voor dit plangebied zijn daarbij de landschappelijke waarden van belang.

Deze dubbelbestemmingen belemmeren de ontwikkeling in eerste instantie niet, maar er moet op een passende manier mee omgegaan worden. Hoe dit gebeurt wordt beschreven in onder meer hoofdstuk 2 en de paragrafen 4.5 en 4.6.

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING

In dit hoofdstuk wordt de huidige situatie en de toekomstige situatie besproken. Voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld die is bijgevoegd in bijlage 1. Dat inpassingsplan is een belangrijke basis voor de input van dit hoofdstuk. In dit hoofdstuk staan de belangrijkste uitgangspunten vanuit het inpassingsplan voor dit bestemmingsplan. Daarbij zijn de landschappelijke context (bestaande situatie omgeving) en de gewenste ontwikkeling het meest van belang. De gewenste ontwikkeling is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.

2.1 Landschappelijke context

Het perceel maakt deel uit van het landschapstype 'woudontginning'. In de voorlaatste ijstijd zijn door de afzetting van smeltwater beekdalen ontstaan in Friesland, zo ook in de omgeving van het plangebied. In de dertiende eeuw is begonnen met het in cultuur brengen van de dekzandruggen tussen de beekdalen. De hoger gelegen dekzandruggen vormden een logische plek voor bewoning. Vanaf de dekzandrug zijn de beekdalen ontgonnen, waardoor haaks op de loop van de beek langgerekte kavels zijn ontstaan op de dekzandruggen. Het woudontginningslandschap wordt gekenmerkt door een opstrekkende verkaveling vanuit de beek op de zandruggen.

De ruimtelijke structuren in het landschap bestaan uit lineaire elementen, met de beekloop als oorspronkelijk element en daaraan parallel lopend een wegenpatroon. Op de historische afbeelding hiernaast is rechtsonder de beekloop van de De Kuunder zichtbaar. Verkaveling heeft zich haaks op de beekloop ontwikkeld, waarbij de percelen van elkaar worden gescheiden door houtsingels en smalle bosstroken. De lineaire structuren worden begeleid met singels en houtwallen. De bebouwing heeft zich gestaag in linten ontwikkeld op de dekzandrug. Het plangebied maakt deel uit van het bebouwingslint Donkerbroek – Haule.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied maakt deel uit van het bebouwingslint Donkerbroek - Haule. De bebouwing is daarin op twee manieren op het lint geörienteerd; de ene keer met de voorgevel haaks op de weg, de andere keer in de lengterichting van de verkaveling en daarmee schuin op de weg. De bebouwing bestaat afwisselend uit een of twee lagen met een kap (dwars- of langskap).

Het plangebied zelf bestaat uit grasland en is vrij van bebouwing of beplanting. Het wordt omkaderd door een sloot en de in 2.1 genoemde groenstructuren. Vanaf de Bovenweg is een inrit. Aan weerszijden van het perceel zijn opgaande groensingels aanwezig. Deze zijn aan de voorzijde van het perceel dichter dan aan de achterzijde ervan. Dit geeft de aanblik een meer besloten karakter. Het plangebied is een open plek in het algemene besloten beeld. Het geeft een doorzicht naar het achterliggende landschap. De volgende figuur geeft een beeld van de huidige situatie in en in de directe omgeving van het plangebied. De grens van het plangebied is gebaseerd op de grens van het nieuwe woonperceel. Dit is namelijk het enige deel van het perceel dat een andere bestemming krijgt. De overige gronden blijven agrarisch. Bij deze uitgangssituatie is rekening gehouden met verschillende factoren, waaronder de bestaande vliegroute voor vleermuizen (zie ook paragraaf 4.7).

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BpBovenweg2729-VG01_0004.jpg" De huidige situatie in en om het plangebied met de begrenzing van het plangebied

2.3 Voorgenomen initiatief

De inrichting van het plangebied is beschreven in het eerder genoemde landschappelijke inpassingsplan. De inrichting is gebaseerd op de uitgangspunten zoals die zijn opgenomen in "Grutsk op 'e Romte" van de provincie Fryslân en het procesboek 'Ontwikkeling (agrarische) erven Ooststellingwerf' van de gemeente.

Vanuit het landschappelijke inpassingsplan zijn de volgende aspecten van belang voor dit bestemmingsplan. De gewenste ontwikkeling in het plangebied is in de volgende afbeelding weergegeven en hierna verder beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BpBovenweg2729-VG01_0005.jpg" Inrichtingsvoorstel plangebied

Situering

Voor de situering van de woning is het belangrijk rekening te houden met de voorkeursgrenswaarde van het geluid vanaf de Bovenweg. Dit is berekend op een afstand van 22 meter vanuit het hart van de weg (zie ook paragraaf 4.2). De woning komt sowieso buiten die contour te staan om overlast voor de nieuwe bewoners te voorkomen.

Ten opzichte van de naburige woningen staat de nieuwe woning hiermee verder naar achteren. Bij woningen die meer achterop de kavel staan, wordt aan de Bovenweg voor de richting meestal de verkavelingsrichting aangehouden. Bij de nieuwe woning is dit ook het geval.

Voor de ligging van het nieuwe woonperceel is de bestaande inrit vanaf de Bovenweg van belang. Het uitgangspunt is dat deze behouden blijft en het nieuwe woonperceel ontsluit. De ligging van het woonperceel is daarom in ieder geval aan de westelijke zijde van het plangebied, omdat hier de inrit gesitueerd is. Alle bebouwing, dus het hoofdgebouw (de woning) en daarbij mogelijke bijgebouw, wordt binnen dit woonperceel gerealiseerd.

Landschappelijke inpassing

Met het nieuwe woonperceel blijven de houtsingels aan weerszijden van het plangebied behouden. De bestaande hoofdstructuur en kenmerkende verkavelingsrichting worden hierdoor benadrukt. Door het behoud van de singels wordt de woning voor de naburige percelen bovendien aan het zicht onttrokken.

Een deel van het perceel moet absoluut onbebouwd blijven, om het bestaande open doorzicht naar het achterliggende landschap (deels) te behouden. Hiervoor mag maximaal 2/3 deel van de breedte het perceel gebruikt worden voor het woonperceel. Het overige deel blijft een open - agrarisch gebruikt - grasland. Dit gebruik is gelijk aan de huidige situatie en daarom buiten het plangebied van dit bestemmingsplan gehouden.

Bebouwing

Zoals eerder aangegeven, voegt de bebouwing zich naar het landschap. De hoofdvorm van het hoofdgebouw (de woning) en het daarbij mogelijke bijgebouw volgen beide dezelfde richting; de lengterichting van de verkaveling.

Het bijgebouw is ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Dit uit zich in eerste instantie in de plaatsing van het hoofdgebouw voor het bijgebouw. Het hoofdgebouw is het prominente gebouw op het perceel. Daarnaast uit zich dit in de toegestane afmetingen van het hoofdgebouw ten opzichte van het bijgebouw.

De bebouwing voegt zich in de bestaande mogelijkheden van woningen in het buitengebied. Dit betekent onder meer dat de maximale bebouwingsoppervlakte voor het hoofd- en bijgebouw 300 m2 bedraagt. Daarnaast bestaat de woning uit een bouwlaag met een kap. Het bijgebouw is ruimtelijk ondergeschikt.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie gooit het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Het SVIR heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan. Geen van de 14 nationale belangen zijn van toepassing op het plangebied.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Ook het Barro heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan, omdat dit project geen nationale belangen raakt.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren hanteert het rijk een ladder voor duurzame verstedelijking. Hiervoor moeten de volgende stappen worden doorlopen:

  • 1. beoordelen of de beoogde ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. beoordelen of deze vraag ook binnen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd kan worden;
  • 3. en een beoordeling of - indien het voorgaande niet het geval is - de locatie buiten bestaande bebouwd gebied wel multimodaal is of kan worden ontsloten.

Een plan om één woning te realiseren wordt, vanwege de relatieve kleinschaligheid, niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening gezien. Hierover heeft de Raad van State op 27 augustus 2014 een uitspraak gedaan (201311233/1/R4, r.o. 3.3). Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan Fryslân 2007

Het provinciaal ruimtelijk beleid is onder meer opgenomen in het Streekplan Fryslân 2007. Dit plan bevat de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De provincie Fryslân zet in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel.

In het streekplan is bepaald dat het buitengebied primair is bedoeld voor aan het buitengebied gebonden functies, zoals landbouw. Voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied geeft het Streekplan geen concrete aanwijzingen.

3.2.2 Structuurvisie Grutsk op 'e Romte

In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij samen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van de kernkwaliteiten en kondigt een nadere uitwerking en waardering hiervan aan. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting voor de kernkwaliteiten.

In het kader van het landschappelijke inpassingsplan heeft een toetsing plaatsgevonden aan deze structuurvisie. Bij het inrichtingsvoorstel voor het plangebied is dan ook nadrukkelijk rekening gehouden met deze structuurvisie. Een uitgebreide beschrijving hiervan is opgenomen in bijlage 1.

3.2.3 Verordening Romte Fryslân 2014

In de Verordening Romte Fryslân (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden vertaald.

Centraal in het streekplan staat het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving. De provincie heeft dit verankerd in artikel 2.1.1. van de verordening, waarin aangegeven is dat het plan een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf moet hebben. Kort samengevat moet daarin opgenomen zijn hoe het plan rekening houdt met de inpassing in het landschap en hoe invulling wordt gegeven aan de blijvende herkenbaarheid van het landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Dit is beschreven in paragraaf 2.3 en in bijlage 1.

De provincie heeft in de verordening voor het plangebied en haar omgeving aangegeven dat hier verbetering van bebouwingslinten en bebouwingsclusters in het landelijk gebied mag plaatsvinden. Een nieuwe stedelijke functie is daarbij mogelijk in een bestaand bebouwingslint. Belangrijke voorwaarden daarbij zijn dat deze leidt tot een landschappelijk aanvaardbare afronding of verdichting van het bebouwingslint en het geen afbreuk doet aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Een andere voorwaarde is dat het bij woningbouw alleen mag gaan om een of enkele woningen per lint, waarvan de oppervlakte per woning inclusief bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m2. In paragraaf 2.3 en bijlage 1 is onderbouwd hoe de ontwikkeling hieraan.

Vervolgens geeft de provincie in artikel 2.2.1 aan dat de toelichting aan moet geven hoe rekening wordt gehouden met de manier van onderzoek en de bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden. Dit is verwoord in paragraaf 4.5.

Daarnaast schrijft de provincie in artikel 2.3.1. voor dat de toelichting een verantwoording geeft duurzaam ruimtegebruik. Dit is vergelijkbaar met een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Een verantwoording hiervan is opgenomen in paragraaf 3.1.3.

Ook geldt dat het plan moet voldoen aan een woonplan van de gemeente, waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd. Dit plan is echter niet opgenomen in het woonplan. Voor dergelijke woningbouwplannen kent de verordening een afwijkingsregel, waarin opgenomen is dat niet meer dan 3 woningen gebouwd mogen worden (in landelijk gebied) en dat in de toelichting uitgelegd moet worden hoe de overschrijding van het woningbouwprogramma voorkomen kan worden door uitwisseling of fasering van projecten. Een nadere motivering hiervan is opgenomen in paragraaf 3.3.2.

Het project is in overeenstemming met de Verordening Romte Fryslân.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2010-2020-2030 (de grenzeloze toekomst)

De gemeenteraad van de gemeente Ooststellingwerf heeft op 15 september 2009 de 'Structuurvisie 2010-2020-2030 Ooststellingwerf' vastgesteld. In de structuurvisie legt de gemeente haar profiel voor de toekomst vast. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente Ooststellingwerf.

Voor het wonen is gesteld dat in de gemeente, in de periode tussen 2010-2020, minder woningen worden gebouwd dan voorheen. Nieuwbouw wordt niet meer gelijkmatig over de dorpen verdeeld, maar voornamelijk ingezet voor herstructurering, strategische projecten en bijzondere doelgroepen. Voor de ontwikkeling in het plangebied geeft de gemeente in de structuurvisie geen specifiek beleid.

 

Wel is voor het plangebied (en de omgeving) aangegeven dat ingezet wordt op het versterken van de relatie van dorpen, buurtschappen en landschappen. Met de invulling van het plangebied wordt een verdere invulling gegeven van het bebouwingslint aan de Bovenweg. De landschapsstructuur blijft daarbij zo veel mogelijk in tact en wordt waar mogelijk versterkt. Meer hierover is opgenomen in paragraaf 2.3 en bijlage 1 bij deze toelichting.

3.3.2 Woonplan 2011-2020

In het woonplan (vastgesteld door de raad op 19 april 2011) is de kern van het beleid dat eerder is vastgesteld in de Herijking Woonplan 2000. De hoofddoelstelling van het Woonplan is stabilisatie van het inwoneraantal van rond 26.400 in 2020. Om dat doel te bereiken werkt de gemeente mee en biedt het ruimte aan een uitbreiding van de woningvoorraad met minimaal 530 en maximaal 770 woningen; gemiddeld per jaar betekent dat (afgerond) 50-75 woningen.

De te realiseren woning betreft een woning in het buitengebied en valt daarmee volgens het beleid onder een uitbreidingslocatie. De gemeente zet voor de realisatie van nieuwe woningen in op inbreiding voor uitbreiding. De mogelijkheden voor uitbreiding zijn echter niet uitgesloten. Voor de kleinere dorpen, waaronder Donkerbroek, is een aantal van 145-220 woningen beschikbaar voor uitbreidingslocaties.

De genoemde aantallen woningen zijn tot nu toe nog niet allemaal gerealiseerd. De crisis heeft ervoor gezorgd dat enkele woningbouwplannen zijn uitgesteld, of dat de woningbouwaantallen naar onderen zijn bijgesteld. Hoewel de woning in het plangebied niet letterlijk in het woonplan is opgenomen, drukt het niet op de daarin opgenomen woningbouwprogrammering.

In het Woonplan wordt verder geconstateerd binnen de 530-770 te bouwen woningen in de periode tot 2020 (inbreiding en uitbreiding) een significante vraag is naar vrijstaande woningen in de koopsector (prijsklasse tot € 300.000 en prijsklasse € 300.000 en duurder). De vrijstaande woning in het plangebied vult een klein deel van deze vraag in.

Hoofdstuk 4 OMGEVINGSASPECTEN

4.1 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (zoals woningen) noodzakelijk. In de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) zijn richtafstanden voor hinder van bedrijfsactiviteiten ten opzichte van een rustige woonwijk of een rustig buitengebied opgenomen.

Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs uitsluitbaar is. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een rustige omgeving en een gemengd gebied. Het lint waarin het plangebied ligt betreft een gemengd gebied. In het lint is sprake van functiemenging van verschillende agrarische, bedrijfs- en woonfuncties. In het omgevingstype gemengd gebied kunnen de afstanden uit bijlage 1 van de VNG-brochure - zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat - met één afstandsstap worden verkleind.

Direct rond het plangebied is sprake van woningen. Deze zijn niet milieubelastend en geven dan ook geen beperkingen voor de gewenste woning in het plangebied. Andersom geldt dat de nieuwe woning voor deze bestaande woning ook geen milieubeperkingen geeft.

Oostelijk en westelijk van het plangebied bestaan (planologische mogelijkheden voor) agrarische bedrijven. In beide gevallen gaan het om een bedrijf met een categorie 3.2 en een grootste afstand voor mogelijke hinder van 100 meter (gereduceerd 50 meter). Het agrarische (bouw)perceel oostelijk ligt op een afstand van ruim 110 meter van het plangebied. Dit bedrijf is bovendien niet meer als dusdanig in gebruik. Het agrarische (bouw)perceel westelijk zelfs op een afstand van ruim 150 meter. Deze geven voor de gewenste woning dan ook geen beperkingen. De nieuwe woning beperkt daarnaast de bedrijfsvoering van de genoemde agrarische bedrijven niet.

Ten zuiden van het plangebied is op een afstand van ruim 200 meter een bedrijf aanwezig. Hiervoor is planologisch maximaal een milieucategorie 2 met een grootste afstand van 30 meter toegestaan (gereduceerd 10 meter). Dit bedrijf hindert de nieuwe woning niet en de nieuwe woning geeft ook geen beperkingen voor dit bedrijf.

Dit aspect geeft geen belemmeringen en uitgangspunten voor de gewenste woning en dit bestemmingsplan.

4.2 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige functies (zoals woningen) enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied is in het kader van de geluidwetgeving alleen het wegverkeerslawaai van belang.

Het is van belang dat de nieuwe bewoners van het plangebied geen hinder ondervinden van het wegverkeerslawaai vanaf de Bovenweg. Hiervoor is het van belang dat de voorkeursgrenswaarde (48 dB) van deze weg bepaald worden. Wanneer de geluidbelasting maximaal 48 dB op de gevels van de woning bedraagt, is geen sprake van geluidhinder. Voor het perceel Bovenweg 31 (circa 120 m oostelijk van het plangebied) geldt eenzelfde woningbouwvraag. In dat kader is voor dat perceel de ligging van de voorkeursgrenswaarde berekend (zie bijlage 2). Door de vergelijkbare situatie ter plaatse van het plangebied zijn de resultaten van die berekening ook voor dit bestemmingsplan relevant.

In de berekening is bepaald dat deze op een afstand van 17,5 meter uit het hart van de weg (de wegas) ligt. Dit is van toepassing bij een maximumsnelheid van 60 km/uur (wensbeeld). Op dit moment geldt echter nog een maximumsnelheid van 80 km/uur. De voorkeursgrenswaarde ligt dan op 22 meter uit het hart van de weg. Met deze afstand is in het inpassingsplan en in dit bestemmingsplan rekening gehouden. Het bouwvlak ligt buiten de genoemde contour. Het aspect wegverkeerslawaai geeft dan ook geen belemmeringen voor de gewenste woning.

4.3 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. De watertoets is een verplicht onderdeel in de bestemmingsplanprocedure. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Wetterskip Fryslân.

De ontwikkeling is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20170303-2-14763). Hieruit blijkt dat voor de woning een korte procedure van toepassing is (zie ook bijlage 3). Dit omdat het plan een beperkte invloed heeft op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. De beperkte invloed van het plan kan dus worden opgevangen met standaard maatregelen die vermeld staan in (hoofdstuk 4 van) de Leidraad Watertoets. De maatregelen hebben betrekking op de aspecten 'veilig'. 'voldoende' en 'schoon' en hebben direct betrekking op de te verlenen vergunning(en) voor de gewenste ontwikkeling. Hierbij is bij bepaalde werkzaamheden een watervergunning nodig. In de meeste gevallen is het doen van een melding voldoende, een watervergunning aanvragen is dan niet nodig. De leidraad is te vinden via de website van het Wetterskip: www.wetterskipfryslan.nl/watertoets. Het aspect water geeft geen belemmeringen en uitgangspunten voor dit plan.

4.4 Bodem

Het uitgangspunt voor de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit zodanig is dat geen risico's voor de volksgezondheid optreden bij het gebruik van het plangebied voor de gewenste functie.

Om de kwaliteit van de bodem te onderzoeken is de bodemkwaliteitskaart van het bodemloket geraadpleegd (www.bodemloket.nl). Het bodemloket biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd. De locatie is in de huidige situatie bestemd ten behoeve van agrarisch grondgebruik.

Ter hoogte van het beoogde bouwvlak en een deel van de omgeving ervan, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4). Uit het onderzoek blijkt dat de onderzochte locatie niet geheel onverdacht is, door de vondst van licht verhoogde gehalten van verontreinigingen in de bovengrond en het grondwater. Deze verhoogde gehalten zijn echter dusdanig beperkt, dat hiernaar geen nader onderzoek nodig is. Ze leveren geen belemmeringen op voor de gewenste woningbouw op de locatie.

4.5 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2016 heeft de gemeente Ooststellingwerf de 'Nota Archeologie' en de 'Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart' (beleidsadvieskaart) opgesteld. Ter bescherming van de archeologische waarden zijn in het bestemmingsplan archeologische dubbelbestemmingen opgenomen.

Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4'. Onderzoek is nodig bij het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden. Dit geldt echter niet voor werken en werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 500 m² en van 0 - 40 cm onder het maaiveld. Voor het gewenste woonperceel wordt per woning een oppervlakte van maximaal 300 m2 aan bebouwing vastgelegd. Formeel is een onderzoek vereist. De ontwikkelingen vinden echter plaats op een erf dat al volledig verhard en bebouwd is (geweest). De gronden zijn in het verleden geroerd, het is niet te verwachten dat de ontwikkeling archeologische waarden verstoort. Een archeologisch onderzoek is daarom niet nodig. De dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' blijft in dit bestemmingsplan gehandhaafd. De nodige bescherming van mogelijk aanwezige waarden blijft zo gehandhaafd. Indien uit de aanvraag voor een omgevingsvergunning bouwen blijkt dat alsnog archeologisch onderzoek noodzakelijk is, wordt op dat moment alsnog een archeologisch onderzoek uitgevoerd.

4.6 Cultuurhistorie

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aangewezen en aanwezig. Wel kunnen de structuren en kenmerken van de omgeving als landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. In het geldende bestemmingsplan is de dubbelbestemming “Waarde - Cultuurhistorie 1” opgenomen. Deze bestemming is ook voor het plangebied van toepassing. De dubbelbestemming richt zich op het behoud van de aanwezig landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Zoals beschreven in paragraaf 2.3 en bijlage 1 doet het plan hieraan geen afbreuk.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Wet Natuurbescherming regelt de bescherming hiervan. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor het Natuur Netwerk Nederland (NNN) aangewezen. De gewenste ontwikkeling in het plangebied is getoetst aan de Wet Natuurbescherming, het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 5.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of in de directe omgeving van een Natura 2000-gebied of aangewezen NNN-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is Fochteloërveen op een afstand van ruim 5 kilometer van het plangebied. Een verdere toetsing van de ontwikkeling in het kader van deze gebieden is niet nodig. De werkzaamheden in het plangebied hebben geen negatieve uitwerking op habitattypen of -soorten in die gebieden. Dit vanwege de afstand tot de gebieden en de aard en omvang van de voorgestane ontwikkeling. Dichterbij liggen wel enkele NNN-gebieden. Het plangebied ligt hier echter niet in en hiervoor hoeven dan ook geen extra maatregelen te worden getroffen of regelingen opgenomen te worden.

Soortenbescherming

Met betrekking tot (beschermde) soorten is het plangebied onderzocht voor flora, vogels, zoogdieren, vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden. Het plan geeft geen belemmeringen voor de flora, een groot deel van de zoogdieren, de vissen, amfibieën, reptielen en ongewervelden.

Wel is extra aandacht nodig voor werkzaamheden in relatie tot vogels en vleermuizen. De algemene broedvogels zijn mogelijk aanwezig in het plangebied. Deze mogen tijdens het broedseizoen niet gestoord worden. Het is dan ook van belang de werkzaamheden voor de nieuwbouw buiten het broedseizoen plaats te laten vinden. Dit aspect komt bij de uitvoering van de werkzaamheden aan de orde en heeft geen directe doorwerking in dit bestemmingsplan.

Langs boomsingel oostelijk van het plangebied is een potentiële vliegroute van vleermuizen (watervleermuizen e.a.) aanwezig. Hierbij is het van belang dat de vleermuizen niet gehinderd worden door lichtuitstraling van de nieuwe woning. In het kader hiervan is besloten het woonperceel (en het bouwvlak voor het hoofdgebouw) zo veel mogelijk westelijk op het perceel te plaatsen. De lichtuitstraling naar de vliegroute aan de oostelijke zijde is daarmee minimaal en hinder voor de vleermuizen uit te sluiten.

Tot slot geldt een algemene zorgplicht voor algemeen voorkomende zoogdieren, amfibieën en vissen. Hiermee moet in de uitvoering van de werkzaamheden rekening worden gehouden. Dit heeft geen directe doorwerking in dit bestemmingsplan.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (Bevi, Bevb, Basisnet). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Fryslân bekeken. Hieruit blijkt dat in en direct naast het plangebied geen sprake is van risicovolle inrichtingen, transportroutes of buisleidingen. Op ruim 250 meter ten noorden van het nieuwe woonperceel is een bedrijf aanwezig waarbij een propaangastank (3 m3) aanwezig is. Een dergelijke tank valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Rond de tank is een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) vastgelegd van 0 meter. Het uitvoeren van een kwantitatieve risicoanalyse in relatie tot het groepsrisico is niet nodig. Het aspect externe veiligheid geeft geen beperkingen en uitgangspunten voor het plan.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof en stikstofdioxide gehanteerd.

Het plangebied ligt in een landelijke omgeving waar sprake is van een goede luchtkwaliteit. Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit plan maakt slechts één woning mogelijk. Met de realisatie hiervan blijven grote effecten op de luchtkwaliteit uit. De toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar het nieuwe woonperceel is ten opzichte van het totale aantal verkeersbewegingen in de omgeving te verwaarlozen. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

In en rondom het plangebied is dus sprake van een goede luchtkwaliteit die verreweg onder de normen ligt. De ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt veroorzaakt geen wettelijke overschrijding van de normen voor de luchtkwaliteit.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Wel maakt het plangebied deel uit van een radarverstoringsgebied. Ter voorkoming van radarverstoring met betrekking tot de radarverstoringsgebieden, gerelateerd aan de radarpost Wier en vliegbasis Leeuwarden, geldt een beperking voor bouwwerken hoger dan 89 m. Het bestemmingsplan maakt bij recht geen bouwwerken mogelijk die hoger zijn dan 89 m.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE REGELING

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemming

Binnen het plangebied zijn drie bestemmingen van toepassing, namelijk "Wonen","Waarde - Archeologie 4" en "Waarde - Cultuurhistorie 1". Deze worden hierna nader toegelicht.

5.2.1 Wonen

De nieuwe woning is geregeld in de bestemming 'Wonen'. Deze bestemming is afgestemd op de gehanteerde systematiek in de Bestemmingsplan Buitengebied 2016. Binnen de bestemming wordt voorzien in het wonen, eventueel met een beroep of bedrijf aan huis, mantelzorg en/of een bed en breakfast.

Alle gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Dit bouwvlak is zodanig gesitueerd dat het in het inpassingsplan voorgestelde ruimtelijke beeld gerealiseerd kan worden. Daarnaast is de ligging bepaald door de voorkeursgrenswaarde van de Bovenweg en het voorkomen van (licht)hinder op de mogelijke vliegroute voor vleermuizen langs de oostelijk gelegen boomsingel. De bebouwing moet volledig binnen het bouwvlak worden gebouwd en hiervoor geldt een maximale oppervlakte van 300 m2 (Provinciale Verordening Romte). De bij de woning horende bouwwerken moeten ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw. Dit is vastgelegd in de regels.

5.2.2 Waarde - Cultuurhistorie 1

In het geldende bestemmingsplan Bestemmingsplan Buitengebied 2016 is voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' van toepassing. Deze bestemming wordt ook in dit bestemmingsplan overgenomen. Hiermee blijft de bescherming van de cultuurhistorische- en landschappelijke waarden in de omgeving van het plangebied gewaarborgd.

5.2.3 Waarde - Archeologie 4

In het geldende bestemmingsplan Bestemmingsplan Buitengebied 2016 zijn daarnaast voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing. Deze dubbelbestemming wordt ook in dit bestemmingsplan overgenomen. Hiermee blijft de bescherming van eventueel aanwezig archeologische waarden in het plangebied gewaarborgd.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan vindt overleg (3.1.1. Bro) plaats met de provincie Fryslân en het Wetterskip Fryslân. De reacties worden behandeld en voorzien van een reactie.

Dit bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgelegd aan betrokken instanties. De provincie Fryslân heeft gereageerd. Het plan is naar aanleiding van deze reacties aangepast (archeologie en landschappelijke inpassing). Dit bestemmingsplan zal gedurende zes weken als ontwerp ter visie worden gelegd. De resultaten hiervan zullen te zijner tijd in dit hoofdstuk worden verwerkt.

Inspraak

De bekendmaking van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is op woensdag 19 juli 2017 gepubliceerd op de Gemeentepagina, in de Staatscourant en op de gemeentelijke website. Ook is een aantal overheden en overlegpartners geïnformeerd over het ontwerpbestemmingsplan. Het ontwerpbestemmingsplan heeft zes weken ter inzage gelegen in de periode van 20 juli tot en met 30 augustus 2017.

Ontwerpbesluit vaststelling hogere waarde Wet geluidhinder

De terinzagelegging van het ontwerpbesluit vaststelling hogere waarde Wet geluidhinder behorend bij het ontwerpbestemmingsplan ‘Donkerbroek – Bovenweg tussen 27 en 29’ (hierna ‘ontwerpbesluit’) is op donderdag 28 maart 2019 gepubliceerd op de Gemeentepagina, in de Staatscourant en op de gemeentelijke website. Ook zijn de indieners van zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan per brief geïnformeerd over de terinzagelegging. Het ontwerpbesluit heeft zes weken ter inzage gelegen in de periode van 29 maart tot en met 10 mei 2019.

Zowel op het ontwerpbestemmingsplan als het ontwerpbesluit vaststelling hogere waarde Wet geluidhinder zijn zienswijzen binnengekomen. Naar aanleiding hiervan is het bestemmingsplan aangepast. Bij dit bestemmingsplan is de volledige Nota van Zienswijzen opgenomen als bijlage 6 bij het bestemmingplan.

Vaststelling

Op 2 juli is het bestemmingsplan Bovenweg tussen 27 en 29 Vastgesteld door de gemeenteraad van Ooststellingwerf. Het vaststellingsbesluit opgenomen als bijlage 7.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.2.1 Financiële haalbaarheid

Dit bestemmingsplan maakt een particulier initiatief mogelijk. De kosten voor de uitvoering van het plan zijn volledig voor rekening van de aanvrager. Deze heeft hiervoor voldoende financiële middelen. Een deel van de gemaakte kosten worden bovendien gedekt vanuit de inkomsten van de verkoop van de woningbouwlocatie. De gemeente heeft met dit plan geen financiële bemoeienis. De kosten van de bestemmingsplanprocedure worden verhaald op de aanvrager, deels via leges. Hiermee is het plan financieel haalbaar.

6.2.2 Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Bij dit project is sprake van een bouwplan volgens de wet. De vaststelling van een exploitatieplan is echter niet noodzakelijk, omdat tussen de gemeente en initiatiefnemer een (exploitatie)overeenkomst wordt gesloten. Voor dit project geldt dat geen sprake is van een bouwplan. In die overeenkomst zijn afspraken gemaakt over het verhaal van onder meer de plankosten en de planschade. Eventuele tegemoetkoming in planschade is voor rekening van de initiatiefnemer.