direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Paraplubestemmingsplan windturbines Ooststellingwerf
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.BPWind-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Provinciale Staten van de provincie Fryslân hebben in hun vergadering van 1 juli 2020 de Wijziging Verordening Romte Fryslân 2014 (windturbines) gewijzigd vastgesteld. Door deze wijziging bestaan er in de provincie nu mogelijkheden om onder voorwaarden windturbines bij agrarische bouwpercelen te realiseren. De provincie geeft aan dat de windturbines geregeld kunnen worden in een paraplubestemmingsplan door middel van een afwijkingsmogelijkheid gebaseerd op een aantal voorwaarden en dat een aanvraag aan de provincie moet worden voorgelegd.


De gemeente Ooststellingwerf wil naar aanleiding van deze beleidswijziging een gemeentedekkende planologische regeling opstellen met daarin een eensluidende regeling voor windturbines bij agrarische bouwpercelen. Het voorliggende paraplubestemmingsplan voorziet daarin.

Hoewel de provincie ruimte biedt tot drie windturbines op een agrarisch erf, heeft de Raad van State geconcludeerd dat er een plan-MER ten grondslag had moeten liggen aan de windturbinenormen uit het Activiteitenbesluit en –regeling. Nu de minister dit heeft nagelaten, is er per windpark een milieubeoordeling nodig. Er is sprake van een windpark vanaf drie windturbines. Door maximaal twee windturbines per agrarisch bedrijf mogelijk te maken, is er geen sprake van een windpark en is er voor het paraplubestemmingsplan geen MER-beoordeling nodig.

De gemeente Ooststellingwerf wil wel ruimte bieden voor projecten met drie windturbines, maar wil tegelijk de realisatie van projecten met één of twee turbines niet onnodig vertragen. Daarvoor is in dit paraplubestemmingsplan een afwijkingsregel opgenomen, die het mogelijk maakt om op of aansluitend op een boerenerf één of twee windturbines met een reguliere procedure omgevingsvergunning te verlenen. Voor plannen met drie turbines biedt dit plan geen ruimte, maar daarvoor is een uitgebreide procedure soms mogelijk.

1.2 Planvorm

Het is mogelijk om meerdere bestemmingsplannen tegelijkertijd op één of meerdere thema's of onderdelen te wijzigen zodat ze weer zijn voorzien van een goede regeling. Dit kan in de vorm van een zogenaamd paraplubestemmingsplan dat thema's of onderdelen regelt voor de bestemmingsplannen die zijn genoemd in het paraplubestemmingsplan. Omdat de regeling overkoepelend geldt voor een aantal bestemmingsplannen wordt het een paraplubestemmingsplan genoemd.

Het voorliggende paraplubestemmingsplan is daarmee een aanvullende regeling voor het onderwerp windturbines bij agrarische bouwpercelen en herziet de bestaande bestemmingsplannen op dit onderdeel. Het paraplubestemmingsplan voorziet in een regeling om onder (de door de provincie gestelde) voorwaarden windturbines op of aangrenzend aan een agrarisch bouwperceel toe te staan.

Tegelijkertijd wordt voor hetzelfde onderwerp ook een herziening voor de beheersverordeningen die in de gemeente gelden, opgesteld. Die beheersverordening heeft hetzelfde doel, maar kan juridisch gezien geen onderdeel zijn van een bestemmingsplanherziening, omdat het gaat om verschillende ruimtelijke instrumenten met elk een eigen procedure.

1.3 Plangebied

Het paraplubestemmingsplan heeft betrekking op alle gronden binnen geldende bestemmingsplannen waar agrarische bouwpercelen aanwezig zijn en op gronden direct grenzend aan agrarische bouwpercelen. Het gaat hierbij hoofdzakelijk om de bestemmingsplannen die voor het buitengebied gelden, te weten het Bestemmingsplan Buitengebied 2016 en Bestemmingsplan Buitengebied 2016, Veegplan 2018. Daarnaast zijn een aantal andere bestemmingsplannen in het onderhavige paraplubestemmingsplan meegenomen, omdat daar agrarische gronden aanwezig zijn die grenzen aan agrarische bouwpercelen. In bijlage 1 van de regels zijn alle bestemmingsplannen opgenomen die met dit paraplubestemmingsplan worden herzien.

Een aantal gebieden in de gemeente is geregeld in beheersverordeningen, voor die gebieden is de onderhavige regeling niet van toepassing maar hiervoor is, zoals eerder aangegeven, een aparte regeling opgesteld in de vorm van een (partiële herziening) beheersverordening.

De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPWind-VG01_0001.jpg"

Figuur 1 Plangebied

1.4 Memo achtergrond en uitgangspunten

De parapluregeling maakt het mogelijk om voor windturbines met een ashoogte tot 15 meter een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. Voorafgaande aan het opstellen van de regeling is een beknopte memo opgesteld waarin wordt ingegaan op de achtergrond en de uitgangspunten voor deze juridische regeling. Met deze memo wordt aldus het kader geschetst voor de op te stellen parapluregeling. In de memo wordt ondermeer ingegaan op de achtergrond en de beleidsmatige context. Ook worden de belangrijkste randvoorwaarden in relatie tot omgevingsaspecten toegelicht. Deze randvoorwaarden zijn waar nodig vertaald in de juridische regeling. De memo is als bijlage 1 toegevoegd aan de toelichting van dit paraplubestemmingsplan.

1.5 Landschappelijk kader windturbines

Eén van de voorwaarden die de provincie aan het toestaan van windturbines bij agrarische bouwpercelen stelt, is de voorwaarde dat windturbines zorgvuldig worden ingepast in de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het landschapstype.

Een windturbine is een zichtbaar element in het landschap. Om de impact op het landschap te beperken moet de turbine een ruimtelijke eenheid vormen met de overige bebouwing en beplanting op het perceel. Ten behoeve van de beoordeling van de zorgvuldige inpassing is een landschappelijk toetsingskader opgesteld, waarin randvoorwaarden voor plaatsing worden opgenomen. Het landschappelijk kader is als bijlage 2 bij de regels van het parapluplan opgenomen. Het landschappelijk kader omvat algemene, overal geldende ruimtelijke randvoorwaarden. Daarnaast omvat het landschappelijk kader eisen en randvoorwaarden per landschapstype: in welk landschapstype worden op basis van het beleid windturbines uitgesloten, waar zou terughoudend met windturbines omgegaan moeten worden en waar zou maatwerk geleverd moeten worden.

Met betrekking tot de voorwaarde dat de windturbines zorgvuldig worden ingepast in de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het landschapstype, zal de beoordeling aldus plaatsvinden aan de hand van het separaat opgestelde 'Landschappelijk kader windturbines Ooststellingwerf'.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

Op verschillende niveaus gelden beleidsnota's die betrekking hebben op het plangebied. Op rijksniveau is dit onder andere de "Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte" en de Ontwerp Nationale Omgevingsvisie. Deze beleidsnota's geven geen specifieke uitgangspunten voor het verordeningsgebied.

Verder zijn op basis van rijksbeleid diverse thema's op het plangebied van toepassing. Hierbij worden uitsluitend regels gesteld ten aanzien van ontwikkelingen. Omdat geen sprake is van nieuwe, ruimtelijk relevante ontwikkelingen, zijn deze thema's niet van belang. In algemene zin wordt gestreefd naar een voortzetting en met name een verbetering van het bestaande kwaliteitsniveau. Dit geldt dan ook voor het plangebied.

2.2 Provinciaal beleid

Op provinciaal niveau geldt het Streekplan Fryslân 2007, dat verder is uitgewerkt in de Verordening Romte Fryslân 2014. Voor het onderhavige paraplubestemmingsplan is de Wijziging Verordening Romte Fryslân 2014 (windturbines) van belang. Deze wijziging voorziet in mogelijkheden om onder de volgende voorwaarden maximaal 3 windturbines op of direct grenzend aan het bouwperceel van een bestaand agrarisch bedrijf te realiseren:

  • 1. de windturbines mogen een maximale ashoogte van 15 meter hebben;
  • 2. het op te stellen vermogen is gericht op de energiebehoefte van het agrarisch bedrijf;
  • 3. de turbines moeten zorgvuldig worden ingepast binnen de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten, waarbij de mogelijkheden om te voorzien in de energiebehoefte van het agrarische bedrijf door middel van zonnepanelen op de gebouwen zijn verkend.

2.3 Gemeentelijk beleid

Ooststellingwerf wil zich ontwikkelen tot een energieneutrale gemeente, een doel dat (reeds) in 2030 behaald moet zijn. Recent zijn ook in regionaal verband afspraken gemaakt over de productie van hernieuwbare energie via de (concept-)RES Fryslân. De vraag is ontstaan hoeverre de huidige energievraag en duurzame-energie-productie zich tot elkaar verhouden, om inzicht te krijgen in de resterende opgave onderweg naar de eigen doelen en die uit de RES. In het verlengde hiervan wil de gemeente graag weten welk potentieel Ooststellingwerf kent om het aandeel duurzame energie op korte en middellange termijn verder uit te breiden. De 'Nulmeting en potentiestudie hernieuwbare energie' geeft hier inzicht in.

Naar aanleiding van het door de provincie vastgestelde nieuwe beleid om windturbines bij agrarische bouwpercelen mogelijk te maken, wenst de gemeente deze vorm van duurzame energievoorzieningen planologisch te faciliteren door middel van een relatief eenvoudige procedure (zie hoofdstuk 3). De juridische regeling sluit zo veel mogelijk aan op de provinciale omgevingsverordening.

Hoofdstuk 3 Juridische toelichting

3.1 Uitleg van de regeling

3.1.1 Inleiding

Het paraplubestemmingsplan is gebaseerd op het behouden van de juridisch-planologische ruimte zoals deze is opgenomen in de geldende bestemmingsplannen. Het paraplubestemmingsplan vormt het juridisch-planologische regime voor het onder voorwaarden mogelijk maken van windturbines op en aangrenzend aan agrarische bouwpercelen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde binnenplanse afwijkingsprocedure.

3.1.2 Opzet en toelichting regels

Per hoofdstuk is de opbouw van de regels beschreven.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Dit hoofdstuk bestaat uit de inhoudelijke begripsbepalingen die van belang zijn voor de toepassing van het paraplubestemmingsplan. Deze regeling heeft zijn eigen begrippen. Deze begrippen worden daarom toegevoegd of vervangen de bestaande begrippen uit de geldende bestemmingsplannen.

Het begrip windturbine: is toegevoegd om aan te geven wat hieronder valt. Het begrip sluit aan op het begrip uit de Verordening Romte 2014.

Het begrip risicovolle inrichting: is opgenomen omdat moet worden voldaan aan bepaalde richtafstanden tot aardgastransportleidingen en hoogspanningsverbindingen.

Verder is, om duidelijk te maken wat onder het gebruik van gronden voor kleinschalige duurzame energiewinning wordt verstaan, het begrip kleinschalige duurzame energiewinning toegevoegd.

Artikel 2. Wijze van meten

Teneinde interpretatieverschillen over het bepalen van de hoogte van een windturbine te voorkomen, wordt gemeten vanaf de ashoogte. Tevens is een meetvoorschrift voor de tiphoogte en rotordiameter van een windturbine opgenomen. Bij de wijze van meten is aangegeven wat hieronder wordt verstaan.

Artikel 3 Van toepassing verklaring

Dit artikel geeft aan op welke gebieden het paraplubestemmingsplan betrekking heeft. De regels in dit bestemmingsplan zijn van toepassing op de in bijlage 1 opgenomen bestemmingsplannen. In deze bestemmingsplannen wordt met de nieuwe regeling binnen de bestemmingen 'Agrarisch', 'Agrarisch -Kwekerij', 'Agrarisch -Paardenhouderij' en daarmee vergelijkbare en/of andere bestemmingen en aanduidingen het plaatsen van windturbines via een afwijkingsbevoegdheid mogelijk gemaakt. De overige regels binnen de vigerende bestemmingsplannen blijven onverkort van toepassing.

Hoofdstuk 2 Regels windturbines

Artikel 4 Algemene bouwregels

In dit artikel is de afwijkingsbevoegdheid opgenomen om windturbines te bouwen bij of aangrenzend aan een agrarisch bouwperceel. De voorwaarden die de provincie aan het toestaan van windturbines stelt, zijn als toetsingskader aan de afwijking met een omgevingsvergunning opgenomen.

Voor de toetsing aan de onderdelen b en c van lid 4.1 Afwijken van de bouwregels kan de toelichting van de provincie als leidraad worden genomen:

4.1.b. Eigen behoefte:

Uit landschappelijke overwegingen is het van belang dat het aantal windturbines beperkt blijft en dat extra druk op het net zoveel mogelijk wordt voorkomen. Om deze redenen mogen alleen bij agrarische bedrijven windturbines worden geplaatst als het opgestelde vermogen van de te plaatsen windturbine(s) is gericht op de eigen behoefte van het agrarisch bedrijf. Voor het bepalen van het eigen gebruik kan het gemiddelde energieverbruik van de afgelopen drie jaar als leidraad aangehouden worden. Wanneer gekozen wordt voor een combinatie met zonnepanelen of een mestvergister is het bijna niet te vermijden dat op enig moment toch sprake is van teruglevering aan het net. Dit mag, zolang gebruik gemaakt kan worden van de bestaande eigen netaansluiting van het agrarische bedrijf. Maatwerk blijft ook hier echter mogelijk. In uitzonderingsgevallen kan gemotiveerd worden dat door omstandigheden een netverzwaring toch nodig is om in de eigen behoefte te kunnen voorzien.

4.1.c. Landschappelijke inpassing

Het is verder van belang om de windturbines goed in te passen en daarbij de tevens mogelijkheden voor zon op dak te verkennen. Maatwerk is belangrijk. Wanneer zon op dak een reële optie is voor het bedrijf dan moet zorgvuldig worden afgewogen of vanuit oogpunt van ruimtelijke kwaliteit het plaatsen van zon op dak dan niet de betere manier is om te voorzien in de eigen energiebehoefte.

Met betrekking tot de voorwaarde dat de windturbines zorgvuldig worden ingepast in de landschappelijke- en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het landschapstype, zal de beoordeling plaatsvinden aan de hand van het door de gemeente Ooststellingwerf separaat opgestelde 'Landschappelijk kader windturbines Ooststellingwerf'.

4.1.d Aan te houden afstand van een windturbine

  • 1. Binnen de gemeente Ooststellingwerf is een locatie voor radioastronomie aanwezig. Om verstoring op de werking van de antennes te voorkomen is een gebied van 2,00 kilometer rondom de locatie uitgesloten voor plaatsing van windturbines.
  • 2. Er dient bij een aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van een windturbine rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van aardgastransportleidingen binnen de gemeente. Binnen een afstand van 25,00 meter, gemeten uit het hart van de leiding, mogen geen windturbines worden gebouwd. In overleg met de leidingbeheerder kan van deze afstand worden afgeweken.
  • 3. In de omgeving van hoogspanningsverbindingen dient rekening te worden gehouden met een minimale afstand van de maximale werpafstand rotorblad bij twee keer het nominaal toerental van een windturbine. Per type windturbine kan deze aan te houden afstand verschillend zijn.
  • 4. De aan te houden afstand tot een woning van derden en andere gevoelige objecten bedraagt minimaal 75 meter.

4.1.e Uit te voeren Natuurtoets

Voorafgaand aan plaatsing van een windmolen voor de eigen energievoorziening, wordt een natuurtoets uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen negatieve gevolgen zijn voor de aanwezige beschermde soorten.

Artikel 5 Algemene gebruiksregels

Het is mogelijk dat in een aantal geldende bestemmingsplannen windturbines niet zijn toegestaan en/of het gebruik van de gronden voor windturbines planologisch niet mogelijk is op agrarische bouwpercelen en de daarbijbehorende agrarische gronden.

Indien hiervan sprake is, dient in combinatie met het bouwen ook het gebruik mogelijk te worden gemaakt. Hiervoor is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die in dat geval in combinatie met artikel 4 lid 4.1 moet worden toegepast.

Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels

De overige artikelen in dit paraplubestemmingsplan zijn opgenomen omdat dat op basis van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht is.

De anti-dubbeltelregeling in hoofdstuk 3 is bedoeld om te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw zou kunnen worden gebruik gemaakt.

Tenslotte is in hoofdstuk 4 nog een standaardbepaling voor het overgangsrecht opgenomen (artikel 7) en een slotregel (artikel 8).

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit enkele aanvullingen en aanpassingen van de bestaande regels die in het kader van het bestemmingsplan vooraf geen toetsing aan de diverse omgevingsaspecten zoals water en milieu vragen.

Bij het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning zal worden beoordeeld in hoeverre deze genoemde omgevingsaspecten van invloed zijn. De Keur van het Wetterskip Fryslân is onverkort van kracht.

4.2 Ecologie

4.2.1 Algemeen

Vanaf 1 januari 2017 is de Wet Natuurbescherming in werking getreden. De Wet Natuurbescherming is ingesteld ter bescherming en behoud van alle in het wild levende inheemse planten- en diersoorten. In deze wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet mogen worden gedood, gevangen of verstoord. Beschermde planten mogen niet worden geplukt, uitgestoken of verzameld. Deze wet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen. Wanneer plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf goed te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige gevolgen voor beschermde inheemse soorten zijn. In beginsel is de initiatiefnemer zelf verantwoordelijk.

 

Van het verbod op schadelijke handelingen kan onder voorwaarden worden afgeweken, in dat geval kan een ontheffing worden verleend. Voor alle soorten geldt een algemene zorgplicht, wat inhoud dat men zorgvuldig om moet gaan met de flora en fauna ter plaatse. Deze zorgplicht geldt ook als er een ontheffing is verleend voor de beschermde soorten.

 

Een ecologische QuickScan zal in het licht van de Wet natuurbescherming nodig zijn indien bijvoorbeeld op een erf sprake is van afbraak van een object om plaats te maken voor een windmolen, zoals een boerenschuur met uilenbroedplaats.

4.2.2 Natuurtoets

Omdat nadelige effecten van kleine windmolens op beschermde soorten niet op voorhand zijn uit te sluiten, is in de regels van het bestemmingsplan een voorwaarde opgenomen inhoudende dat, voorafgaand aan plaatsing van een windmolen voor de eigen energievoorziening, een natuurtoets wordt uitgevoerd waaruit blijkt dat er geen negatieve gevolgen zijn voor de beschermde soorten.

De natuurtoets borgt het zorgvuldig handelen ten aanzien van biodiversiteitsversterking en landschapsecologische processen (inclusief behoud of versterking van (weide)vogelgebieden, trekroutes en foerageergebieden).

 

Uit de natuurtoets moet blijken of er geen overtreding is van de bepalingen in de Wet Natuurbescherming. Wanneer dit wel het geval is, zal de initiatiefnemer ofwel de plannen moeten wijzigen, zodat er geen overtreding meer ontstaat op de Wet Natuurbescherming, ofwel een ontheffing moeten aanvragen bij de provincie Fryslân.

Vanwege de in Ooststellingwerf aanwezige natuurwaarden wordt initiatiefnemers aangeraden voorafgaand aan mogelijke investeringen een natuurtoets uit te voeren, om mogelijk nadelige effecten van een windturbine op beschermde soorten in kaart te brengen.

4.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op 27 oktober 2004 zijn het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.


Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaarcontour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde.


Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.


Onderzoek

Uit de risicokaart blijkt dat in het plangebied van dit bestemmingsplan, verscheidene risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. De onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de betreffende risicokaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPWind-VG01_0002.png"

Figuur 2: Uitsnede risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl)

Binnen het plangebied waarop dit paraplubestemmingsplan van toepassing is, liggen verscheidene hogedruk aardgastransportleidingen, gasleidingen, regionale wegen en andere risicobronnen. Gebieden kunnen op voorhand niet worden getoetst op de mogelijkheid van de bouw van een windturbine met een ashoogte van maximaal 15 meter. Deze toetsing wordt uitgevoerd bij een aanvraag omgevingsvergunning. In de juridische regeling is om die reden een regel opgenomen die de afstand van windturbines tot risicobronnen borgt.

Gasleidingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPWind-VG01_0003.png"

Figuur: uitsnede EV-signaleringskaart met gasinfrastructuur (geraadpleegd op 8 juli 2021)

In bovenstaande figuur wordt de ligging van de gasinfrastructuur die door de gemeente Ooststellingwerf loopt weergegeven. In het noordelijk deel van het plangebied liggen ondergrondse hogedruk aardgastransportleidingen. Zowel de buisleidingexploitanten en exploitanten voor hoogspanningsinfrastructuur adviseren om voldoende afstand te houden tot hun infrastructuur. De afstand van een windmolen tot de gasinfrastructuur moet ten minste 25 meter bedragen (hart leiding), tenzij de leidingbeheerder instemt met een kortere afstand.

Hoogspanningsleidingen

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPWind-VG01_0004.jpg"

Figuur 3: Uitsnede HoogspanningsNet Netkaart (bron: hoogspanningsnet.com)


In bovenstaande figuur wordt de ligging van hoogspanningsverbindingen die door de gemeente Ooststellingwerf lopen weergegeven. Binnen het plangebied bevindt zich hoogspanningsinfrastructuur. Het betreft een 110 kV-leiding van het trafostation Drachten naar het trafostation Oosterwolde en een 110 kV-leiding van het trafostation Oudehaske naar het aftakpunt Donkerbroek .

De eigenaar van de hoogspanningsleidingen, TenneT, bepaalt de afstand die moet worden aangehouden tussen eigendommen van TenneT en windturbines op basis van het 'Handboek Risicozonering Windturbines'. Omdat geen eis voor certificering is opgenomen en omdat de veiligheidsmaatregelen bij windturbines met een ashoogte van maximaal 15 meter afwijken van de grote exemplaren, heeft TenneT rekening gehouden met de maximale werpafstand bij tweemaal nominaal toerentaal waarbij TenneT de mogelijkheid biedt dat kan worden volstaan met een kortere afstand. De gemeente Ooststellingwerf heeft in regels bepaald dat een windturbine op zijn minst op de maximale werpafstand bij twee keer het maximale toerental van hoogspanningsleidingen moeten worden geplaatst. Dat is de afstand die een rotorblad kan afleggen bij het losschieten van de windturbine als deze twee keer zo snel draait dan maximaal mogelijk (nominaal toerental). Het toetsingskader wordt toegepast bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een windturbine, zoals door dit bestemmingsplan geboden. Het plan voldoet hiermee aan de gestelde eisen.


Conclusie

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor de bouw van een windturbine met een ashoogte van maximaal 15 meter moet beoordeeld worden of op grond van het aspect externe veiligheid de omgevingsvergunning kan worden verleend. Eventueel kunnen in het kader van externe veiligheid voorwaarden worden gesteld. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

4.4 Geluid

De kleinschalige windturbine moet voldoen aan de van toepassing zijnde eisen van het Activiteitenbesluit, waaronder de geluidsnormen. Het totale geluidniveau wat een inrichting maximaal mag produceren op de gevel van omwonenden en andere geluidgevoelige objecten is opgenomen in het Activiteitenbesluit. Een windturbine of een combinatie van windturbines moet, ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder, voldoen aan de norm zoals is aangegeven in het Activiteitenbesluit. Er is een akoestisch onderzoek in 2018 uitgevoerd bij een windturbine met een ashoogte van 24 meter. Daaruit blijkt dat bij windsnelheden tussen de 2 en 8 meter per seconde het geluid van de turbine op een afstand van 30 a 40 meter niet meer boven het achtergrondgeluid uitkomt. Naarmate het harder waait maakt de wind zelf ook meer geluid.

4.5 Slagschaduw

In het activiteitenbesluit zijn ook regels voor het voorkomen of beperken van slagschaduw en lichtschittering opgenomen. Bij kleine windturbines treedt geen slagschaduw op. Als de zon de rotor van een grote windturbine belicht, leidt dit tot een bewegende schaduw. Doordat de wieken van een grote windturbine heel lang zijn (30 tot 50 meter) ervaren mensen deze schaduw soms als hinderlijk. De lange wieken maken namelijk een lange schaduw en bewegen bovendien relatief langzaam (20 omwentelingen per minuut). Miniturbines kunnen geen slagschaduw maken. Enerzijds heeft dat te maken met een korte en smalle wiek (maximale wieklengte is 2,5 meter) en anderzijds door een hoog aantal (150 tot 400) omwentelingen per minuut. De wieken van een miniturbine zijn te klein en draaien te snel om een hinderlijke schaduw te kunnen veroorzaken.

4.6 Veiligheid

In het Bouwbesluit staan technische eisen en normen voor een verantwoorde bouw. In de Bouwverordening en in het Besluit omgevingsrecht (Bor) zijn met name eisen gesteld aan de situering van bouwwerken en de toegestane hoogte. Kleinschalige windturbines worden niet expliciet genoemd in de Bouwverordening en het Bor.

Een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet de gemeente op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) toetsen aan het Bouwbesluit. Dit geldt voor alle bouwwerken en dus ook voor de kleinschalige windturbines. De kleinschalige windturbines moeten voldoen aan de van toepassing zijnde eisen uit het Bouwbesluit, bijvoorbeeld ten aanzien van fundering. De kleinschalige windturbine is daarnaast, voor zover mogelijk, voorzien van het Kleinwind-keurmerk opgesteld door de Nederlandse Windenergie Associatie (NWEA) of een daarmee gelijk te stellen keurmerk.

4.7 Verstoring

Locatie voor radioastronomie

In de gemeente Ooststellingwerf is een locatie voor radioastronomie. Kleine windturbines kunnen een effect hebben op de werking van deze antennes. Als er windturbines binnen 2 km van de antennes worden geplaatst dan verstoren zij de signalen die worden opgevangen en zou daarmee de volledige locatie onbruikbaar worden. Daarom wordt er in het parapluplan een bepaling opgenomen dat binnen 2 km van de locatie geen windturbines gebouwd mogen worden. Onderstaande figuur geeft de locatie van de antenne weer inclusief de zone van 2 kilometer.

De twee kilometerzone rond de locatie voor radioastronomie is op de verbeelding en in de regels van dit parapluplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPWind-VG01_0005.png"

Figuur 4: Locatie radioastronomie (bron: Astron)

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting minimaal inzicht te worden gegeven in de economische uitvoerbaarheid van het plan. Als er sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken, moeten deze kosten worden verhaald op de initiatiefnemer c.q. ontwikkelaar.

De kosten die worden gemaakt voor het opstellen van voorliggende paraplubestemmingsplan worden gefinancierd uit de gemeentelijke middelen.

Planschade

Artikel 6.1 van de Wro bepaalt dat burgemeester en wethouders een belanghebbende die als gevolg van een bepaling van een bestemmingsplan (of een ander ruimtelijk besluit) schade lijdt, in de vorm van inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak, op zijn verzoek een tegemoetkoming in de schade toekennen. Daarbij geldt dat de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en dat een tegemoetkoming op een andere wijze niet is verzekerd. Binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade blijft voor rekening van de aanvrager. Daarnaast wordt ook een waardevermindering van maximaal 2% ontstaan door een verandering in het planologisch regime binnen het normale maatschappelijke risico gerekend.

Bij het toepassen van een afwijkingsbevoegdheid (zoals aangegeven in 3.1.1) wordt een planschadeovereenkomst gesloten met de betreffende aanvrager. Hiermee komen eventuele planschadekosten voor rekening van de aanvrager. Dit geldt voor alle afwijkingen van het bestemmingsplan en dus ook voor kleinschalige windturbines.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

Aangezien het gaat om slechts beperkte aanvullingen en aanpassingen van de geldende bestemmingsplannen en beleid van andere overheden/overheidsorganen niet geraakt wordt met dit paraplubestemmingsplan, wordt voor dit plan geen inspraakmogelijkheid geboden. Er wordt wel via verschillende kanalen geïnformeerd over de nieuwe regelgeving. De overlegpartners provincie Fryslân, Wetterskip Fryslân, Veiligheidsregio en FUMO (in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening) zijn afzonderlijk geconsulteerd. Er zijn twee overlegreacties binnengekomen, namelijk van de FUMO en van Brandweer Fryslân. Deze overlegreacties zijn als bijlage 2 en bijlage 3 bij de toelichting opgenomen. Naar aanleiding van de overlegreacties zijn er een aantal wijzigingen in het bestemmingsplan doorgevoerd.

Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd, waarbij een ieder in de gelegenheid wordt gebracht zienswijzen in te dienen. Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 22 september tot en met 2 november 2021 ter inzage gelegen. Er zijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. De zienswijzennotitie is opgenomen in bijlage 4. Naar aanleiding van de ingediende zienswijzen is het paraplubestemmingsplan op enkele punten gewijzigd en/of aangevuld.

Vastgesteld bestemmingsplan

Het plan wordt ten slotte door de gemeenteraad - al dan niet gewijzigd - vastgesteld. Tegen de vaststelling is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.