direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Haulerwijk - Norgerweg 48 en 49
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.BPNorgerweg48en49-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer heeft de panden aan Norgerweg 48 en 49 in Haulerwijk gekocht. Het pand aan Norgerweg 49 betreft een voormalig kerkgebouw en het pand aan Norgerweg 48 betreft een dienstwoning bij de kerk. Het kerkgebouw wordt verbouwd tot woning en de dienstwoning wordt een reguliere woning.

Op 17 september 2021 heeft de initiatiefnemer een principeverzoek ingediend om in te stemmen met het voornemen om het kerkgebouw en de dienstwoning aan de Norgerweg 48 en 49 te gaan gebruiken als reguliere woningen. Hierbij wil de initiatiefnemer in het kerkgebouw gaan wonen en de bijbehorende dienstwoning gaan verkopen. In het collegebesluit van de gemeente van 25 januari 2022 is besloten om principemedewerking te verlenen voor deze ontwikkeling voor de duur van twee jaar. De gemeenteraad zal hierbij worden geïnformeerd over de consequenties voor het woningbouwprogramma.

Met betrekking tot dit besluit heeft het college daarnaast het volgende overwogen:

  • Het initiatief sluit aan bij een ambitie van het college en de raad (verduurzaming vastgoed);
  • Het initiatief past in het gemeentelijk beleid (duurzaamheid en kerkenvisie);
  • Het plan kan voldoen aan de regels van de provincie (omgevingsverordening en woningbouwafspraken);
  • Hiermee wordt de raad tijdig voldoende geïnformeerd;
  • De locatie ligt buiten het bestaand stedelijk gebied;
  • De provincie stelt een voorwaarde aan het plan (cultuurhistorie).

De diverse afwegingen komen in hoofdstuk 3 en 4 aan de orde.

Het kerkgebouw en de dienstwoning hebben echter geen woonbestemming en het gewenste gebruik is niet mogelijk op basis van de geldende beheersverordening Haulerwijk 2014. Met dit bestemmingsplan wordt de woonbestemming planologisch-juridisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied maakt deel uit van de lintbebouwing aan de Norgerweg en is gelegen ten oosten van het dorp Haulerwijk. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPNorgerweg48en49-VG01_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied in Haulerwijk

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is nu geregeld in de beheersverordening Haulerwijk 2014, dat is vastgesteld op 20 mei 2014 door de gemeenteraad van de gemeente Ooststellingwerf. Het besluitgebied van deze beheersverordening beslaat het dorp Haulerwijk. De bestaande situatie en de huidige kernkwaliteiten van het dorp en de ontwikkelingsmogelijkheden op grond van de hiervoor geldende bestemmingsplannen zijn het vertrekpunt geweest voor de beheersverordening. In de beheersverordening is aangegeven dat de binnen het verordeningsgebied gelegen gronden en bestaande bouwwerken mogen worden gebruikt overeenkomstig het bestaand gebruik. Nieuwe (planologisch) ruimtelijk relevante ontwikkelingen zijn hier niet in geregeld.

In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van de beheersverordening ter plaatse van het plangebied weergegeven. Op de verbeelding is aangegeven dat de bebouwing bestaand is. Verder is het bouwvlak aangegeven en een maximale bouwhoogte van 10 meter in het bouwvlak. In de huidige situatie is de bestemming 'maatschappelijk' (kavel 1.914 en 1.913). Een ander deel van het plangebied heeft in de huidige situatie de bestemming 'gemengd' (kavel 1.908). In paragraaf 2.1 wordt ingegaan op welke kavels dit bestemmingsplan betrekking heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPNorgerweg48en49-VG01_0002.jpg"

Figuur 1.3 Uitsnede beheersverordening Haulerwijk 2014

1.4 Leeswijzer

Overeenkomstig het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vormt de toelichting de onderbouwing voor het feitelijke bestemmingsplan, bestaande uit een verbeelding (plankaart) en regels. De opbouw van deze toelichting is als volgt:

  • na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste situatie beschreven;
  • in hoofdstuk 3 wordt het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau behandeld;
  • een toetsing van het project aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten is in hoofdstuk 4 opgenomen;
  • in hoofdstuk 5 is de beschrijving van het juridische systeem en de bestemming opgenomen;
  • de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid worden in hoofdstuk 6 beschreven.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied bestaat uit de kavels met perceelnummer 1.914 en 1.908 (Sectie K, Kadastrale gemeente Donkerbroek). In de beheersverordening liggen de kavels 1.914 en 1.913 in het besluitvlak 'bestaand' en kavel 1.908 (Sectie K, Kadastrale gemeente Donkerbroek) in het subbesluitvlak 'gemengd' binnen besluitvlak 'bestaand'. In figuur 2.1 zijn de kavels weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPNorgerweg48en49-VG01_0003.jpg"

Figuur 2.1 Kavels

Bij de koop van de kerk en de bijbehorende dienstwoning heeft initiatiefnemer kavel 1.908 gekocht en kavel 1.913 verkocht. Gezien het feit dat er geen ontwikkeling plaatsvindt op kavel 1.913 en deze kavel niet van toepassing is op de planontwikkeling wordt deze kavel niet meegenomen in dit bestemmingsplan.

Het gebouw aan Norgerweg 49 is een voormalig kerkgebouw uit 1925. Het karakteristieke pand is gebouwd in rood/bruin metselwerk en heeft aan de voorzijde 7 boogvensters en een rond venster. Het gebouw heeft door de vorm en de details de uitstraling van een kerk, maar is niet meer als kerkgebouw in gebruik. De entree is in de kerkzaal. Daarachter is een vergaderruimte gebouwd. In de naastgelegen aanbouw aan de westzijde bevinden zich een keuken, toiletten, vergaderzaal en een hal/entree.

De naastgelegen woning op nummer 48 is de bij de kerk behorende dienstwoning en is rond 1965 gebouwd. Bij deze woning bevindt zich een aangebouwde bijkeuken, een berging en een garage. In figuur 2.2 is een foto van het kerkgebouw en de bijbehorende dienstwoning vanaf de Norgerweg weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPNorgerweg48en49-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Voormalig kerkgebouw en bijbehorende dienstwoning (bron: Google maps)

In figuur 2.3 is een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPNorgerweg48en49-VG01_0005.jpeg"

Figuur 2.3 Luchtfoto plangebied

De kerk en de dienstwoning zijn gelegen aan de Norgerweg, buiten de bebouwde kom van Haulerwijk. Deze weg bevindt zich in een 60 km/uur zone. Evenwijdig en grenzend aan de Norgerweg ligt de Haulerwiekster Vaort (Haulerwijkstervaart). Aan de andere kant van deze vaart is de Slotemaker de Bruineweg gelegen, eveneens in een 60 km/uur zone.

2.2 Nieuwe situatie

Het kerkgebouw aan Norgerweg 49 zal worden verbouwd, zodat het pand geschikt wordt gemaakt om in te gaan wonen. De verbouwing vindt inpandig plaats. Aan de buitenzijde zullen geen ingrijpende wijzigingen aan het kerkgebouw plaatsvinden. Bestaande ramen en deuren blijven gehandhaafd en er worden geen nieuwe doorgangen gecreëerd. Het karakteristieke uiterlijk zal niet worden aangetast. Het aangebouwde bijgebouw achter de kerk zal worden ingericht als garage.

Aan de woning aan Norgerweg 48 zullen in eerste instantie geen wijzigingen plaatsvinden. Deze woning is nu in eigendom van de initiatiefnemer en zal worden verkocht zodra het kerkgebouw als woning is ingericht.

Duurzaamheid

Het niet-geïsoleerde kerkgebouw zal worden voorzien van vloer-, wand- en dakisolatie. Door middel van zonnepanelen zal de warmtepomp worden voorzien van elektriciteit. Het kerkgebouw zal een gasloze woning worden.

Verkeer en parkeren

Verkeer

De huidige woning en de woning in het kerkgebouw zijn ontsloten op de Norgerweg. Dit is een ontsluitingsweg vlakbij de kern Haulerwijk en gaat naar het dorp Norg. Gezien het gebruik van de woningen, gaat het verkeer van en naar de woningen op in het heersende verkeersbeeld.

Parkeren

Zowel bij de woning als bij het kerkgebouw zijn voldoende mogelijkheden om te parkeren. Bij de woning is reeds een garage aanwezig en bij het kerkgebouw zal een bijgebouw worden ingericht als garage. Bovendien zijn er op beide erven voldoende mogelijkheden om te parkeren.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleid van het Rijk, de provincie én de gemeente geeft uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk zijn deze uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de lange termijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. Het is de bedoeling er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie;
  • 2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
  • 3. steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
  • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Realiseren opgaven

In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda
    In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  • 2. De NOVI-gebieden
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie

De regio waarvan de gemeente Ooststellingwerf deel uitmaakt is niet aangewezen als NOVI-gebied. De voorgenomen ontwikkeling raakt geen rijksbelangen als opgenomen in de NOVI en draagt bij aan de opgave om de regio leefbaarder te maken.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische doorwerking van het nationale ruimtelijke beleid. Het Besluit bevat regels over 14 aangewezen nationale belangen die juridische borging vragen in gemeentelijk beleid.

Ladder voor Duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder voor duurzame verstedelijking (ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik (artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening). Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Relevant is of het plan is aan te merken als woningbouwlocatie volgens het Bro. Voor wonen ligt de ondergrens op maximaal 11 woningen. Het plan met twee woningen kwalificeert zich daarmee niet als woningbouwlocatie en is dus niet ladderplichtig.

Conclusie

Het plangebied heeft geen raakvlakken met nationale belangen. Het voornemen is daarom niet in strijd met het gestelde in het Barro. Uit het voorgaande blijkt dat er geen Rijksbelangen worden geraakt met het plan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân - De romte diele

Op 23 september 2020 is de omgevingsvisie Fryslân - De romte diele vastgesteld waarin de ambitie voor de provincie voor 2030-2050 wordt uitgesproken. Hierbij wordt gewerkt met 9 principes die richting geven bij het maken van keuzes. Enerzijds zijn de principes inhoudelijk van aard, zoals zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities, gezondheid en veilig. Anderzijds zijn er samenwerkingsprincipes, zoals rolbewust, decentraal wat kan, het ja, mits principe, aansluiting zoeken en sturen op proces, ruimer op inhoud.

De insteek om de ambities te realiseren, is niet door verandering tegen te houden, maar door de gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.

De planontwikkeling past binnen het principe van zuinig ruimtegebruik, omdat de bestaande bebouwing blijft gehandhaafd.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

Artikel 1.2.1

In Artikel 1.2.1 is geregeld dat nieuwe stedelijke functies in landelijk gebied worden toegestaan indien er sprake is van hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen. Passend hergebruik draagt bij aan het behoud van karakteristieke bebouwing en zorgt voor nieuwe sociale en economische dragers in het landelijk gebied waarmee kapitaalvernietiging kan worden voorkomen. Het artikel biedt ruimte voor een vervangende woon- of zorgfunctie. De woonfunctie blijft beperkt tot het voormalige hoofdgebouw.

De provincie Fryslân heeft reeds aangegeven dat het plan kan passen binnen artikel 1.2.1 van de Verordening Romte 2014. De provincie heeft tevens aangegeven dat het plan kan voldoen aan de ontwerpversie van de Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening zal komend jaar de huidige Verordening Romte gaan vervangen. Artikel 1.2.1 noemt het vestigen van een nieuwe stedelijke functie (in dit geval een woning) in landelijk gebied als mogelijkheid wanneer een bestaand gebouw wordt hergebruikt, met aandacht voor behoud van de karakteristiek van gebouw en omgeving. De provincie heeft aangegeven dat bij hergebruik het behoud van de karakteristieke bebouwing een voorwaarde is. In paragraaf 2.2 is reeds aangegeven dat hieraan wordt voldaan.

Artikel 2.3.1

In artikel 2.3.1 is geregeld dat de toelichting bij een ruimtelijk plan dat voorziet in een nieuwe stedelijke functie buiten bestaand stedelijk gebied een verantwoording bevat waaruit blijkt dat toepassing is gegeven van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, en waaruit in ieder geval blijkt dat die functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd.

De locatie ligt net buiten het bestaand stedelijk gebied (BSG). Daarmee is het een buitenstedelijke locatie. Het toestaan van een extra woning op deze plek past niet direct bij het provinciale uitgangspunt van inbreiden voor uitbreiden. Gezien het feit dat een bestaand gebouw een andere functie krijgt, is hier wel het principe van zorgvuldig ruimtegebruik van toepassing. De ontwikkeling gaat niet ten koste van fysieke open ruimte. Bovendien is er sprake van een bebouwingslint met stedelijke functies in de omgeving van het plangebied.

Artikel 3.1.1

Artikel 3.1.1 sluit aan op de systematiek van woningbouwafspraken en woonplannen. In principe moeten alle woningbouwmogelijkheden in een ruimtelijk plan passen in een woonplan. Dit geldt ook voor het realiseren van nieuwe woningen in het kader van bijvoorbeeld hergebruik van vrijkomende gebouwen.

Met het plan wordt reeds geanticipeerd op nog te maken woningbouwafspraken. De locatie zal worden opgenomen in het woningbouwprogramma.

Conclusie

Uit het voorgaande blijkt dat de provinciale belangen voldoende zijn geborgd.

3.3 Gemeentelijk beleid

Het beleid ten aanzien van de ruimtelijke inrichting voor de gemeente Ooststellingwerf is vastgelegd in verschillende beleidskaders. Hieronder is een overzicht geplaatst met de verschillende op het plan van toepassing zijnde beleidskaders.

3.3.1 Structuurvisie 2010-2020-2030 Ooststellingwerf

De structuurvisie 2010-2020-2030 Ooststellingwerf - De grenzeloze toekomst is in 2009 opgesteld en is naast een bron van inspiratie vooral de beschrijving van de hoofdlijnen van de voorgenomen ontwikkelingen in de gemeente Ooststellingwerf. Het accent van deze structuurvisie ligt op het verkennen van de mogelijkheden voor de toekomst van Ooststellingwerf en het inspireren en uitdagen van de bewoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties.

3.3.2 Woon(zorg)visie Ooststellingwerf 2022-2026

Op 25 januari 2022 is de woon(zorg)visie Ooststellingwerf 2022-2026 vastgesteld. Deze vervangt de vorige woonvisie en het afwegingskader woningbouw. In de woon(zorg)visie is onder andere opgenomen hoeveel woningen de gemeente Ooststellingwerf de komende jaren wil realiseren, in welke dorpen deze zouden moeten komen en voor wie deze woningen gebouwd moeten worden. In de visie is ook aangegeven dat landschappelijke kwaliteiten, gemeenschapszin en duurzaamheid belangrijk zijn. De gemeente stimuleert prettig wonen in Ooststellingwerf door mee te werken aan een leefbare omgeving en verduurzaamde woningen. Nieuwe en andere initiatieven sluit de gemeente niet uit, omdat de woningmarkt in beweging is. Bovendien is de gemeente bezig met een versnelling van de woningbouwopgave.

3.3.3 Raadsprogramma 2018-2022 en Uitvoeringsprogramma 2018-2022

In het Raadsprogramma is aangegeven dat met betrekking tot wonen inbreiding voor uitbreiding gaat en dat daarbij voor het behoud van de ruimtelijke kwaliteit wordt gekozen. In het uitvoeringsprogramma is het raadsprogramma uitgewerkt. Hierin is aangegeven dat nieuwe woningbouw zorgvuldig wordt afgewogen. Hiervoor is een Afwegingskader woningbouw Ooststellingwerf opgesteld. Dit kader is reeds vervangen door de woon(zorg)visie Ooststellingwerf 2022-2026. Bij het principeakkoord om mee te werken aan dit bestemmingsplan heeft de gemeente aangegeven dat op basis van de lopende regionale woningbouwafspraken (2016-2026) een uitvoeringsprogramma woningbouw is opgesteld (vastgesteld december 2019). Op basis van de lopende onderhandelingen over nieuwe regionale woningbouwafspraken 2020-2030, lijkt er meer ruimte te ontstaan voor woningtoevoegingen. Ook buitenstedelijk komt er ruimte, al blijft dat wel beperkt. Vooruitlopend op de formele bekrachtiging van die woningbouwafspraken, is dit initiatief aan de provincie voorgelegd. De provincie gaf in het digitaal spreekuur aan dat de woning moet worden verrekend met het buitenstedelijk woningbouwprogramma. Door nu vooruit te lopen op de nieuwe woningbouwafspraken en de locatie te zijner tijd op te nemen in een woningbouwprogramma, geeft de gemeente aan dat meegewerkt kan worden aan dit plan.

3.3.4 Kerkenvisie

In de Kerkenvisie hebben de gemeente Ooststellingwerf en de kerkbesturen gezamenlijk hun visie vastgelegd voor de periode 2020-2024. Centraal staan daarin de kerkgebouwen nu en in de toekomst. Veel kerkgebouwen staan mede door het teruglopend kerkbezoek onder druk. Voor het behoud van religieus erfgoed wordt er gekeken naar toekomstige ontwikkelingen. In de visie is aangegeven dat de kerk in het plangebied door de bouwstijl, uitstraling en ligging een bijzonder en karakteristiek gebouw betreft. Het gebouw heeft geen monumentale status. In de visie is ook aangegeven dat bij eventuele toekomstige herbestemming wonen/werken of alleen wonen voor de hand ligt.

Conclusie

Het initiatief past goed in het beleid voor duurzaamheid (hergebruik en energetische verbetering van bestaande gebouwen) en de kerkenvisie. De kerkenvisie gaat voor dit kerkgebouw ook uit van een nieuwe functie, zodra de kerkelijke functie komt te vervallen. Als mogelijke nieuwe functie benoemt de kerkenvisie ook een woonfunctie. Bovendien kan de gemeente de ontwikkeling meenemen in de woningbouwopgave.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden. Dit houdt in dat de richtafstand een trede terug gaat, als een functie de milieucategorie 3.2 heeft maar in een gemengd gebied ligt wordt de richtafstand van milieucategorie 3.1 gebruikt.

Onderzoek 

De beoogde ontwikkeling betreft een milieugevoelige functie (woningen). Aangezien op de Norgerweg een doorgaande weg is en er bedrijvigheid aanwezig is nabij het plangebied kan het gebied getypeerd worden als een 'gemengd gebied'. Zo is ten oosten van het plangebied een handel in oud ijzer en andere soorten metalen aanwezig. Ten zuiden van het plangebied is ook de bestemming 'bedrijf' aangegeven. Volgens het bestemmingsplan 'Buitengebied (geconsolideerde versie 2020)' waarin deze bedrijven aanwezig zijn, zijn alleen bedrijven met milieucategorie 1 en milieucategorie 2 toegestaan. Conform de VNG-publicatie is er daarmee sprake van een richtafstand van maximaal 10 meter. Het plangebied ligt op circa 45 meter van de ijzerhandel en op 96 meter de van de bestemming 'bedrijf'. Er wordt daarmee voldaan aan de richtafstanden.

Daarnaast treedt er door de wijziging van de maatschappelijke functie naar een woonfunctie een verbetering op in de milieusituatie door de omgeving.

Conclusie

Ter plaatse van de beoogde ontwikkeling is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder en (agrarische) bedrijven staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.2 Geluid

Toetsingskader

Wettelijke zones langs wegen

Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km-wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege een weg aan bepaalde wettelijke normen dient te voldoen. De breedte van een geluidzone voor wegen is afhankelijk van het aantal rijstroken en van de binnen- of buitenstedelijke ligging. De breedte van een geluidzone van een weg is in tabel 1 weergegeven.

Tabel 1: schema zonebreedte aan weerszijden van de weg volgens artikel 74 Wgh

aantal rijstroken   breedte van de geluidzone [m]  
  buitenstedelijk gebied   stedelijk gebied  
5 of meer   600   350  
3 of 4   400   350  
1 of 2   250   200  

De breedte van de geluidzone wordt hierbij gemeten vanaf de as van de weg en is gelegen aan de buitenste rand van de weg.

In artikel 1 van de Wgh zijn de definities opgenomen van stedelijk en buitenstedelijk gebied. Deze definities luiden:

  • stedelijk gebied: gebied binnen de bebouwde kom, doch, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg;
  • buitenstedelijk gebied: gebied buiten de bebouwde kom alsmede, voor de toepassing van de hoofdstukken VI en VII voor zover het betreft een autoweg of autosnelweg als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, het gebied binnen de bebouwde kom, voor zover liggend binnen de zone langs die autoweg of autosnelweg;

Dosismaat Lden

De berekende geluidsniveaus wordt beoordeeld op basis van de Europese dosismaat Lden (Lday-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. De berekende geluidwaarde in Lden vertegenwoordigt het gemiddelde geluidniveau over een etmaal.

Aftrek op basis van artikel 110g Wgh

De in de Wgh genoemde grenswaarden gelden inclusief de standaard aftrek op basis van artikel 110g van de Wgh. Dit artikel houdt in dat een aftrek mag worden gehanteerd welke anticipeert op het stiller worden van het verkeer in de toekomst door innovatieve maatregelen aan de voertuigen. Voor wegen met een representatief te achten snelheid lager dan 70 km/u geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een representatief te achten snelheid van 70 km/u of hoger geldt de volgende aftrek:

  • 4 dB voor situaties dat de geluidbelasting zonder aftrek artikel 3.4 RMG 2012 57 dB bedraagt;
  • 3 dB voor situaties dat de geluidbelasting zonder aftrek artikel 3.4 RMG2012 56 dB bedraagt;
  • 2 dB voor andere waarden van de geluidbelasting.

Beoordeling van de situatie

Voor het plangebied geldt momenteel de beheersverordening Haulerwijk 2014. In de beheersverordening geldt het principe dat de geldende bestemmingsplannen als uitgangspunt worden genomen. Volgens het toenmalige bestemmingsplan van Haulerwijk 1999 was de bestemming 'Gemengd', waarbij ook een verzorgingstehuis is toegestaan op de locatie. Een verzorgingstehuis is geluidgevoelig op basis van de Wet geluidhinder/Besluit geluidhinder. Dit betekent dat op grond van de beheersverordening al een geluidgevoelige bestemming is toegestaan. Uit dat oogpunt is er geen sprake van een wijziging in de situatie en vormt het aspect geluid geen belemmering voor het plan.

Conclusie

Het aspect geluid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.3 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura-2000 gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Bakkenveense Duinen bedraagt circa 3,4 km en de afstand tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt 1,4 km. Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

De stikstofuitstoot als gevolg van deze ontwikkeling zal zeer klein zijn. De nieuwe woning in de voormalige kerk wordt geïsoleerd en krijgt een warmtepomp die voorzien zal worden van elektriciteit door zonnepanelen. Tevens wordt de nieuwe woning gasloos.

Ook het effect op de verkeersgeneratie zal zeer gering zijn omdat er één woning gerealiseerd zal worden in plaats van een kerk.

Door de functiewijziging zal de stiktofuitstoot kleiner zijn dan bij het gebruik van het gebouw in de huidige situatie. Er kan aangenomen worden dat significante negatieve effecten op beschermde gebieden uitgesloten kunnen worden.

Soortenbescherming

De gewenste situatie die initiatiefnemer voor ogen heeft voorziet niet in het kappen van bomen, het dempen van sloten en/of het slopen van gebouwen. Het voormalige kerkgebouw wordt alleen inpandig aangepast. Dit is nu ook al mogelijk binnen de huidige planologische mogelijkheden. Met dit bestemmingsplan wordt de bestemming gewijzigd naar 'Wonen', waarbij geen verandering van de ruimtelijke situatie plaatsvindt. Aantasting van beschermde soorten en strijdigheid met de Wnb wordt daardoor uitgesloten. Bij de uitvoering van de werkzaamheden zal de zorgplicht uit de Wnb worden opgevolgd en indien nodig zal voor de werkzaamheden een omgevingsvergunning worden aangevraagd.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.4 Water

Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheergebied van het Wetterskip Fryslân, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap en de gemeente Oostellingenwerf nader wordt behandeld.

Europees:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Het beleid van Wetterskip Fryslân is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2016-2021. In het Waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft Wetterskip Fryslân de doelen ten aanzien van waterveiligheid, voldoende water, schoon water en water in de samenleving voor de komende jaren. Het wetterskip beschikt over een leidraad watertoets. Het doel van de leidraad is dat alle aspecten meegenomen worden, hiermee wordt voldaan aan de thema's voldoende veilig en schoon water. Hiernaast zorgt de leidraad voor een betere samenwerking doordat het duidelijkheid geeft over de juridische status van het wateradvies. De leidraad bevat een overzicht van onderwerpen die vanuit het oogpunt van water belangrijk zijn bij ruimtelijke plannen.

Onderzoek

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied bestaat uit een voormalig kerkgebouw en een bedrijfswoning. Op Dinoloket is de grondwater trap van het plangebied niet bekend, het gebied net ten noorden van het plangebied heeft grondwatertrap IVc. Dit wil zeggen dat de gemiddelde kleinste diepte 48 cm betreft en dat de gemiddeld grootste diepte 148 cm is. De maaiveldhoogte in het plangebied is 7,2 meter.

Waterkwantiteit

In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig, zie figuur 4.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPNorgerweg48en49-VG01_0006.png"

Figuur 4.2 Oppervlaktewater nabij het plangebied (bron: Legger Wetterskip Fryslân).

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied ligt niet in een kern- of beschermingszone.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op een rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De voormalige kerk zal inpandig verbouwd worden en ook aan de bedrijfswoning wordt aan de buitenkant niks veranderd.

Waterkwantiteit

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. In de waterparagraaf, regels en of verbeelding dient duidelijk aan te worden gegeven wat voor maatregelen er worden genomen om de versnelde afvoer als gevolg van de toename verharding te compenseren.

Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert het waterschap de volgende compensatienorm:

  • Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • Polder 10%

Bij het voorliggende project zijn alle aanpassingen inpandig waardoor de hoeveelheid verharding gelijk blijft. Compensatie is daarom niet van toepassing.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Voor de onderhavige ontwikkeling is dan ook geen ontheffing noodzakelijk. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd.

Onderzoek

Met de beoogde ontwikkeling wordt een kerkgebouw getransformeerd naar een woning. Hierbij wordt de maatschappelijke bestemming gewijzigd in een woonbestemming. Om de bodemkwaliteit inzichtelijk te krijgen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, waarvan de resultaten zijn opgenomen in bijlage 1. Uit dit onderzoek blijkt dat in het mengmonster van de ondergrond geen verhoogde gehalten zijn gemeten, maar dat in het mengmonster van de bovengrond voor lood, zink en PAK-10 licht verhoogde gehalten en in het grondwater voor barium een licht verhoogde concentratie zijn gemeten. De gehalten zijn echter dusdanig dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is.

Conclusie

Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Archeologie

Toetsingskader 

Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

In de provincie Friesland wordt gebruik gemaakt van de archeologische kaart FAMKE (Friese Archeologische Monumentenkaart Extra). De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.). Voor deze indeling in twee perioden is gekozen omdat de adviezen voor mogelijke vindplaatsen uit de steentijd vaak verschillen van die voor mogelijke jongere vindplaatsen.

Onderzoek

Uit de archeologische kaart FAMKE voor de periode ijzertijd-middeleeuwen blijkt dat geen onderzoek noodzakelijk is. Op de kaart voor de periode steentijd-bronstijd wordt het plangebied gemarkeerd met 'quickscan'. Van deze gebieden wordt vermoed dat eventuele aanwezige archeologische resten al ernstig verstoord zijn, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5.000m² een quickscan te verrichten. Aangezien de aanpassingen inpandig plaatsvinden en het perceel zelf slechts een oppervlakte heeft van 1.810 m2, is het niet aanbevolen om de quickscan uit te voeren.

De gemeente Ooststellingwerf heeft een 'archeologische verwachtingskaart en beleidskaart gemeente Ooststellingwerf' opgesteld, die de gemeente hanteert bij ontwikkelingen. Op deze kaart is aangegeven dat ter plaatse van het plangebied een hoge verwachting geldt (WR-a4). Dit betekent dat voor ingrepen groter dan 500 m² en dieper dan 40 cm -mv in deze gebieden een vooronderzoek dient te worden uitgevoerd. Gezien er geen plannen zijn de bodem te verstoren over een oppervlakte groter dan 500 m2, is geen archeologisch vooronderzoek noodzakelijk.

Conclusie

Er is geen aanleiding tot een archeologisch onderzoek en het aspect archeologie levert geen belemmeringen op voor het project. Om eventuele toekomstige ingrepen wel onderzoeksplichtig te maken, is de dubbelbestemming 'Archeologie' opgenomen in het bestemmingsplan.

4.7 Cultuurhistorie

Toetsingskader

De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Onderzoek 

Voor het aspect cultuurhistorie is de Cultuurhistorische kaart geraadpleegd. De voormalige kerk in het plangebied is aangewezen als karakteristiek bouwwerk (niet-woningen). Aan de buitenzijde van het kerkgebouw zullen geen ingrijpende wijzigingen plaatsvinden en het karakteristieke uiterlijk zal ook niet worden aangetast.

Rondom het plangebied zijn twee paden als waardevol aangewezen, dit is een pad wat parallel loopt aan de Norgerweg en een pad wat ten westen van het plangebied ligt, zie figuur 4.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPNorgerweg48en49-VG01_0007.png"

Figuur 4.3 Cultuurhistorisch waardevolle elementen (Bron: Cultuurhistorische Kaart Fryslân)

Conclusie

Aangezien de ontwikkeling inpandig is wordt het cultuurhistorische waardevolle element in het plangebied niet beschadigd. Met de voorgenomen ontwikkeling worden ook geen cultuurhistorische waardevolle elementen in de omgeving van het plangebied aangetast aangezien het een perceelsgebonden ontwikkeling betreft.

4.8 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg/ m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Het bestemmingsplan maakt de realisatie van 2 woningen mogelijk. Dit aantal valt ruim onder de grens van 1.500 woningen, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2020 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de A7, direct ten westen van het plangebied. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2021 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijnstof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedroegen in 2020; 16.2 µg/m³ voor NO2, 14.2 µg/m³ voor PM10 en 6.8 µg/m³ voor PM2,5. Het aantal overschrijdingsdagen van de 24-uur gemiddelde concentratie PM10 bedroeg 6.0 dagen. Hierdoor is er ter plaatste van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Onderzoek 

Aan de hand van de risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde.
In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet ligt binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

In het dorp bevindt zich een risicovolle inrichting in de vorm van een LPG-tankstation aan de Oosterwoldse 7. Het invloedsgebied is 150 m. Aangezien het plangebied op circa 670 m ligt van deze inrichting ligt het plangebied buiten het invloedsgebied.

Ten noordwesten van het plangebied zijn een aantal industriële functies gelegen. Een hiervan is aangegeven op de risicokaart, het gaat hierbij om een koelvriesinstallatie. Het bijbehorend invloedsgebied is 200 meter. Het plangebied ligt op 960 meter en ligt daarmee buiten het invloedsgebied van de inrichting.

Conclusie 

De benoemde risicobronnen zijn op dermate afstand gelegen dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende plan.

4.10 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Rond planologisch relevante leidingen dient rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden (belemmeringenzones).

Onderzoek 

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig.

Conclusie

Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling/Milieueffectrapportage

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek en conclusie

In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C  of D van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk opgenomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een vormvrije m.e.r.-beoordeling over te gaan.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken zijn de kaders van dit bestemmingplan geformuleerd. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een dergelijke toelichting. Een toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven. Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Algemeen

Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

5.3 Regels (hoofdopzet)

De bij dit plan behorende regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken, te weten:

  • 1. inleidende regels;
  • 2. bestemmingsregels;
  • 3. algemene regels;
  • 4. overgangs- en slotregels.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

In dit hoofdstuk zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In de begrippen zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In de wijze van meten is vastgelegd op welke wijze bepaalde afmetingen dienen te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bevat de bestemmingsregels die bestaan uit:

  • a. bestemmingsomschrijving;
  • b. bouwregels;
  • c. nadere eisen;
  • d. afwijken van de bouwregels;
  • e. specifieke gebruiksregels.

Ad a. Bestemmingsomschrijving

De bestemmingsomschrijving is vooral van belang om vast te stellen waartoe de gronden mogen worden gebruikt. In het kader van de handhaving is de bestemmingsomschrijving dan ook van groot belang.

Ad b. Bouwregels

De bouwregels geven de bouwmogelijkheden aan. Omdat alleen mag worden gebouwd ten dienste van de bestemming zijn de bouwmogelijkheden niet los te zien van de bestemmingsomschrijving.

Ad c. Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Ad d. Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bepaalde regels. In beginsel betreft het afwijkingen van geringe aard, waarbij de aan de grond toegekende bestemming niet mag worden gewijzigd.

Ad e. Specifieke gebruiksregels

In dit bestemmingsplan wordt onder de specifieke gebruiksregels uitdrukkelijk aangegeven wat onder strijdig gebruik wordt verstaan.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat regels die voor het hele bestemmingsplan gelden. Het betreffen onder andere de anti-dubbeltelbepaling, de parkeernormen, de algemene gebruiksregels en de algemene afwijkingsregels. De afwijkingsmogelijkheden en de algemene afwijkingsregels zorgen voor enige flexibiliteit van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 geeft regels over hoe om te gaan met bouwwerken en het gebruik vallend onder het overgangsrecht en de benaming van het plan.

5.4 Toelichting op de bestemmingen

In dit bestemmingsplan is de bestemming 'Wonen' in de regels en op de verbeelding opgenomen. Deze bestemming geeft aan dat de gronden alleen bestemd zijn voor wonen al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijf, dienstverlening of een Bed & Brochje. Alle ondergeschikte voorzieningen als onder andere verkeers- en verblijfsvoorzieningen, parkeervoorzieningen en tuinen zijn ook mogelijk binnen de woonbestemming. Voor de twee hoofdgebouwen zijn er alleen mogelijkheden om te bouwen binnen het bouwblok. Het oorspronkelijk kerkgebouw heeft de aanduiding 'karakteristiek', om na te streven dat de bestaande hoofdvorm in stand wordt gehouden. Daarnaast is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen om de archeologische waarden te behouden.

De bestemmingen zijn afgestemd op de standaarden van de gemeente.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit plan wordt voorgelegd aan de betrokken diensten als bedoeld in het Overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Van de volgende overlegpartners is een overlegreactie binnengekomen:

  • 1. Wetterskip Fryslân
  • 2. Brandweer Fryslân
  • 3. Provinsje Fryslân

De overlegreacties zijn opgenomen in bijlage 2.

De provincie geeft in haar reactie aan dat de voormalige kerk is aangewezen als karakteristiek bouwwerk ingevolge de Cultuurhistorische Kaart Fryslân. In dat kader wordt verzocht om een vergunningenstelsel op te nemen, zodat bij eventuele sloop een goede afweging wordt gemaakt. Naar aanleiding van de opmerking van de provincie is een sloopvergunning opgenomen met beoordelingscriteria.

De reacties van het waterschap en de brandweer hebben niet geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan wordt ter visie gelegd waarbij de mogelijkheid wordt gegeven om zienswijzen in te dienen.

Van 28 december 2022 tot en met 7 februari 2023 heeft het ontwerpbestemmingsplan voor iedereen ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn van zes weken in iedereen in de gelegenheid gesteld schriftelijk of mondeling zienswijzen over het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. Van deze mogelijkheid is geen gebruik gemaakt.

Het bestemmingsplan is vervolgens ongewijzigd vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële uitvoerbaarheid

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. In dit geval is er geen sprake van uitvoeringskosten. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Grondexploitatie

In het voorliggende plan is er op basis van artikel 6.2.1 Bro geen sprake van een bouwplan. De grondexploitatieregeling is daarom niet van toepassing. Om deze reden wordt door de gemeente van het opstellen van een grondexploitatieplan afgezien. Tevens is bepaald dat bij exploitatiebedragen minder dan € 10.000,- er sprake is van een 'uitzonderingsgeval' waarbij het opstellen van een exploitatieplan niet verplicht is. In dit geval kan met leges worden volstaan aangezien er geen sprake is van fysieke kosten voor de gemeente en de gemeentelijke kosten minder bedragen dan € 10.000,-. De procedurekosten worden via leges verhaald op de initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en is het vaststellen van een exploitatieplan niet verplicht. Ook wordt er geen anterieure overeenkomst afgesloten tussen initiatiefnemer en gemeente. Voor het overige wordt het initiatief volledig door de initiatiefnemer bekostigd. Gemeente en initiatiefnemer sluiten een planschadeverhaalovereenkomst.