direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Bult 5a, Appelscha
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.BPDeBult5A-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de De Bult 5a te Appelscha (hierna: 'plangebied') was tot voor kort een stacaravan aanwezig. De stacaravan verkeerde in een slechte staat van onderhoud en was - evenals een deel van het omringende terrein - overwoekerd met beplanting. Besloten is het gebied op te schonen en een nieuwe invulling te geven. De eigenaar van De Bult 5a (hierna: 'initiatiefnemer') is voornemens ter plaatse drie hoogwaardige en volledig duurzame recreatiewoningen te bouwen.1 De recreatiewoningen komen in de plaats van de stacaravan én de twee bed & breakfast-eenheden die op het naastgelegen perceel (De Bult 5) gerealiseerd zouden worden. Voor deze transitie is het onder meer noodzakelijk dat de plaatselijke woonbestemming gewijzigd wordt in een recreatieve bestemming (zie 1.3). Daarnaast stelt de gemeente Ooststellingwerf als voorwaarde dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Om aan laatstgenoemde voorwaarde tegemoet te komen, is door een landschapsarchitect op basis van het gemeentelijk 'Procesboek Ontwikkeling (agrarische) erven Ooststellingwerf' een inrichtingsplan opgesteld. Op 16 april 2020 is door het college van burgemeester en wethouders besloten op basis van een bestemmingsplanprocedure in principe medewerking te verlenen aan dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPDeBult5A-VG01_0001.png" Afbeelding 1.1 Situatie voorafgaand aan sanering (bron: Google Street View)

1.2 Plangebied

De ligging en globale begrenzing van het plangebied zijn aangegeven in afbeelding 1.2. De Bult 5a ligt ten westen van de kern Appelscha en is onderdeel van het buitengebied van de gemeente Ooststellingwerf. Aan de noordzijde grenst het plangebied aan De Bult 5, een agrarisch bedrijfsperceel. Dit perceel is in bezit bij familie van de initiatiefnemer. De agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd. Op het betreffende perceel is een loods voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten gebouwd (zie verder 4.3). De bedrijfswoning op nr. 5 ligt op circa 25 m uit de grens van het plangebied. Andere bedrijven van derden liggen op een afstand van meer dan 100 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPDeBult5A-VG01_0002.png" Afbeelding 1.2 Plangebied (bron ondergrond: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Huidig planologisch regime

Het plangebied maakt deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016, Veegplan 2018' (vastgesteld d.d. 26 maart 2019). Er gelden twee bestemmingen. Het deel waar de stacaravan en overwoekerende beplanting aanwezig waren, is bestemd als 'Wonen'. De overige gronden zijn bestemd als 'Agrarisch', waarbij op een deel tevens het agrarische bouwvlak van De Bult 5 van toepassing is. Dit bouwvlak wordt dus deels 'wegbestemd' met het voorliggende plan (zie 2.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPDeBult5A-VG01_0003.png" Afbeelding 1.3 Bestemmingsplan Buitengebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl; plangebied=rode lijn)

1.4 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk gaat in op het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente. Hoofdstuk 3 beschrijft de huidige situatie en laat zien hoe het plangebied in de toekomst wordt ingericht. In Hoofdstuk 4 is het planvoornemen getoetst aan diverse wet- en regelgeving op het gebied van milieu, bodem, water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie. De laatste twee hoofdstukken hebben betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijk

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld door het (voormalige) ministerie van Infrastructuur en Milieu. De SVIR heeft betrekking op de periode tot 2040 en heeft als motto: 'Nederland concurrerend, leefbaar en veilig'. Om dit motto te kunnen bereiken zijn de volgende drie doelen gesteld:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


De drie doelen zijn uitgewerkt in dertien nationale belangen. Nationaal belang dertien luidt: 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Het Rijk is verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijke ordening, inclusief zorgvuldige, transparante ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dat betekent dat het systeem zo ingericht moet zijn dat integrale planvorming en besluitvorming op elk schaalniveau mogelijk is en dat bestaande en toekomstige belangen goed kunnen worden afgewogen. Bij nieuwe ontwikkelingen, aanleg en herstructurering moet in elk geval aandacht zijn voor de gevolgen voor de waterhuishouding, het milieu en het cultureel erfgoed. "Vraaggericht programmeren en realiseren van verstedelijking door provincies, gemeenten en marktpartijen is nodig om groei te faciliteren, te anticiperen op stagnatie en krimpregio's leefbaar te houden. Ook dient de ruimte zorgvuldig te worden benut en overprogrammering te worden voorkomen." Om beide te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (zie onder).

Ladder voor duurzame ontwikkeling
Het doel van deze ‘laddertoets’ is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. Inmiddels heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat planologische ontwikkelingen met een ruimtebeslag van minder dan 500 m2 niet als ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ in de zin van het Besluit worden aangemerkt (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724). De drie recreatiewoningen krijgen een gezamenlijk bebouwingsoppervlak van maximaal 200 m2 en worden gerealiseerd binnen een gebied dat ongeveer even groot is als de ter plaatse geldende woonbestemming (zie 1.3 en 2.3). In feite is de ontwikkeling binnen het plangebied te beschouwen als een 'ruimte-voor-ruimte-project'. Uit de Nota van Toelichting bij het Besluit ruimtelijke ordening blijkt dat dergelijke projecten evenmin beschouwd worden als 'stedelijke ontwikkeling' in de zin van de Ladder. Een en ander betekent dat de ‘Laddertoets’ niet op dit planvoornemen van toepassing is. In deze toelichting wordt wel aandacht geschonken aan de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding, het milieu en cultureel erfgoed (zie Hoofdstuk 4).

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) voorziet in de juridische borging van het beleid uit de SVIR. In het Barro zijn regels opgenomen die de beleidsruimte van andere overheden inperken, daar waar nationale belangen dat noodzakelijk maken. Het gaat hier om de bovengenoemde nationale belangen. Deze hebben geen inperkende werking voor onderhavig plan.

2.2 Provincie

Streekplan Fryslân 2007
In het Streekplan Fryslân 2007 (dd. 13 december 2006) staan de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De missie is: "een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit". 'Ondeelbaar' benadrukt dat stad en platteland elkaar nodig hebben en ondersteunen. 'Ruimtelijke kwaliteit' heeft betrekking op het bovenlokale belang bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Het gaat de provincie hierbij vooral om de landschappelijke kwaliteiten.
Het Streekplan constateert dat recreatie en (cultuur)toerisme voor nieuwe werkgelegenheid binnen de provincie zorgt en een belangrijke economische drager van het platteland is. Binnen het huidige verblijfsrecreatieve aanbod is vooral behoefte aan kwaliteitsverbetering, bijvoorbeeld het omzetten van standplaatsen voor kampeermiddelen in recreatiewoningen. De provincie heeft een voorkeur voor nieuwe verblijfsrecreatie bij stedelijke en regionale centra en recreatiekernen, maar staat ook open voor nieuwe initiatieven in het landelijk gebied, wanneer aan aanvullende landschappelijke en natuurlijke randvoorwaarden is voldaan.
Op de kaart 'Indeling in hoofdlandschappen' is aangegeven dat het plangebied onderdeel is van de 'Zuidelijke Wouden'. Op dit ontginningslandschap wordt hierna verder ingegaan. Zie ook Hoofdstuk 3 waarin de landschappelijke inpassing van het plangebied aan bod komt. Het Streekplan geeft geen specifieke waarden en belemmeringen voor het plangebied en omgeving aan.

Grutsk op 'e Romte!
In Grutsk op 'e Romte - Structuurvisie 2014 (vastgesteld dd. 1 april 2014) worden de landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd, gewaardeerd en van een richtinggevend advies voorzien. Het doel hiervan is: "behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, adviseren en inspireren." De provincie hanteert voor de doorwerking van Grutsk op 'e Romte een tweesporenbeleid: bestuurlijke borging gebeurt via de Samenwerkingsagenda en juridische borging via de Verordening Romte Fryslân 2014 (deze komt hieronder aan bod). Gemeenten moeten in ruimtelijke plannen motiveren hoe ze met de provinciale belangen uit Grutsk zijn omgegaan.
Het plangebied is, zoals gezegd, onderdeel van de 'Zuidelijke Wouden'. Van provinciaal belang binnen dit deelgebied zijn onder meer "de langgerekte, lintvormige structuren van vaarten en wegen (met beplanting), met en zonder bebouwing, met haaks hierop de planmatig aangelegde verkaveling en wijken in de hoogveenontginningen en de daarin gelegen verveningsdorpen en -gehuchten." De provincie streeft binnen de Zuidelijke Wouden naar behoud van het contrast tussen het overwegend open karakter van de hoogveenontginningen en de dichte bebouwingslinten. In Hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de invulling van het plangebied. Daaruit blijkt dat de cultuurhistorische en landschappelijke waarden van dit deelgebied gerespecteerd worden. Op dit punt wordt eveneens verwezen naar 4.10 waarin het planvoornemen getoetst is aan de Cultuurhistorische Kaart Fryslân en de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. Beide provinciale kaarten geven geen specifieke waarden of belemmeringen voor het plangebied aan.

Verordening Romte Fryslân
De Verordening Romte Fryslân 2014 (gewijzigd vastgesteld dd. 8 augustus 2018) bevat instructies op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) over de inhoud van gemeentelijke ruimtelijke plannen en over de onderbouwing en motivering in de plantoelichting. Kortgezegd geeft de Verordening weer wat in een ruimtelijk plan wel (toestemming) of niet (verbod) is toegestaan. Bij een verbodsbepaling geeft de Verordening vaak ook afwijkingsbepalingen. Daaruit blijkt onder welke voorwaarden de ontwikkeling toch is toegestaan ('ja, mits'). De gemeente zal bij de toepassing van die afwijkingsbepaling afdoende moeten motiveren dat aan deze voorwaarden wordt voldaan. Bij het vooroverleg over ruimtelijke plannen kunnen gemeenten met de provincie afspraken maken over de invulling van de voorwaarden.

Sturingsfilosofie
De Verordening is gebaseerd op een tweesporenbenadering, met als uitgangspunt het beginsel van de Wro; 'lokaal wat kan, centraal wat moet'. Deze twee sporen zijn:

  • 1. Heldere, transparante rechtsgelijke afbakening van provinciale en gemeentelijke belangen;
  • 2. Ontwikkelingsgerichte samenwerking gebaseerd op gezamenlijke belangen die bij voorkeur vorm worden gegeven in een planologische samenwerkingsagenda en daarop gebaseerde afspraken en die, voor zover nodig, juridisch worden geborgd door middel van de Verordening.


De Verordening regelt de provinciale belangen die op voorhand door moeten werken naar gemeentelijke ruimtelijke plannen (spoor 1). Het gaat dan om belangen die niet doelmatig of doeltreffend op gemeentelijk niveau kunnen worden afgewogen en behartigd, omdat de effecten het lokale niveau overstijgen. Uitgangspunt is dat niet meer geregeld wordt dan noodzakelijk is. Dubbele regelgeving wordt ook vermeden. Verder is rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen kwantitatieve en kwalitatieve randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk. In het ontwikkelingsgerichte spoor levert de provincie actief haar bijdrage met kennis en inzicht, investeringen, programma's en projecten, organisatie- en regiekracht (spoor 2). Voor de doorwerking van het ruimtelijk beleid wordt nadrukkelijk ingezet op vooroverleg met gemeenten en afstemming tussen gemeenten.


Recreatie/Hergebruik vrijkomende bebouwing
Artikel 1.1 van de Verordening sluit nieuwe stedelijke functies binnen het landelijk gebied in beginsel uit. Verstedelijking dient conform het Streekplan primair gebundeld te worden binnen bestaand stedelijk gebied. Dit bevordert een doelmatig gebruik van de ruimte, draagt bij aan sterke steden en vitale dorpen, en voorkomt onnodige verrommeling en versnippering van het landelijk gebied, aldus de Verordening. Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het bestaand stedelijk gebied.
Op grond van artikel 5.1 van de Verordening zijn recreatiewoningen toegestaan bij recreatiekernen. Een van die recreatiekernen is Appelscha. Het plangebied is weliswaar formeel onderdeel van Appelscha, maar ligt in feite op ruime afstand van het dorpsgebied. In artikel 1.2 van de Verordening is geregeld dat nieuwe stedelijke functies in het landelijke gebied kunnen worden toegestaan indien sprake is van "hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen". Een van de functies die daarbij wordt toegestaan is "verblijfsrecreatie". Daarbij wordt verwezen naar artikel 5.5.1, die buiten de recreatiekernen onder meer "maximaal 15 recreatiewoningen in de bestaande bebouwing op het erf van een [...] woning" mogelijk maakt. Er is op dit moment geen sprake meer van een woning binnen het plangebied (zie 1.1). Deze bebouwing is echter wel toegestaan op grond van het vigerende bestemmingsplan (zie 1.3 en 2.3). Dit is de reden dat er een beroep wordt gedaan op artikel 5.5.1 van de provinciale verordening.2


Toetsing plangebied
Er zijn achttien kaarten als bijlage bij de Verordening opgenomen. Uit de kaart 'Begrenzing bestaand bebouwd gebied' blijkt dat het plangebied in het landelijk gebied ligt. De overige kaarten geven geen specifieke waarden of aandachtspunten aan.

2.3 Gemeente

Welstandsnota
Het plangebied is in de Welstandsnota (versie 23 juni 2009) ingedeeld bij het 'buitengebied'. Dit betekent dat de te bouwen recreatiewoningen moeten voldoen aan de gebiedsgerichte criteria voor het buitengebied. De bouwtekeningen voor de recreatiewoningen zullen te zijner tijd - in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning - aan de welstandscommissie ter beoordeling worden voorgelegd.

Structuurvisie
De raad van de gemeente Ooststellingwerf heeft op 15 september 2009 de Structuurvisie 2010-2020-2030 vastgesteld. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente. Het plangebied valt onder het deelgebied 'Tussen het Drents-Friese Wol en het Fochteloërveen' (zie afbeelding 2.1). Er worden geen concrete richtlijnen voor het plangebied gegeven. Wel is aangegeven dat in de landschappen en dorpen tussen het Drents-Friese Wol en het Fochteloërveen een belangrijke opgave ligt in het saneren en het kwalitatief verbeteren van de recreatievoorzieningen. Appelscha vervult hierbij een sleutelrol.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPDeBult5A-VG01_0004.jpg"
Afbeelding 2.1 Uitsnede visiekaart Structuurvisie 2010-2020-2030

Bestemmingsplan Buitengebied
Het plangebied maakt, zoals gezegd, deel uit van het bestemmingsplan 'Buitengebied, Veegplan 2018' (vastgesteld d.d. 26 maart 2019). Op grond van dit plan gelden de bestemmingen 'Woning' en 'Agrarisch'. Tevens zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Cultuurhistorie 1' en de gebiedsaanduiding 'overige zone - recreatieve zone' van toepassing (zie afbeelding 1.3). Op de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Wonen' is in 1.3 reeds ingegaan. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' is gericht op behoud van eventueel aanwezige archeologische waarden en bevat een onderzoeksverplichting bij bodemverzet met een oppervlak van meer dan 2.500 m2 en een ontgravingsdiepte van meer dan 40 cm. Voor de bouw van de recreatiewoningen is een veel beperkter grondverzet nodig. Het gezamenlijk oppervlak van de drie woningen zal maximaal 200 m2 bedragen. Daarmee is archeologisch onderzoek dus niet nodig. De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' heeft betrekking op behoud, herstel en versterking van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. In dat verband zijn de volgende activiteiten zonder omgevingsvergunning niet toegestaan:

  • het egaliseren of afvlakken van natuurlijk reliëf;
  • het afgraven en vergraven van houtwallen en dykswâlen;
  • het verharden van zandpaden en de vervanging van de verharding van klinkerwegen door een asfaltverharding of daarmee vergelijkbare verharding, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de bestemming 'Recreatie - Verblijfsrecreatie';
  • het aanleggen van verhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m2.


Alleen laatstgenoemde activiteit maakt deel uit van de voorliggend plan. Met de bouw van de drie recreatiewoningen en de bijbehorende erfverharding zal het oppervlak aan verharding binnen het plangebied met maximaal 250 m2 toenemen. In artikel 41.3 van de regels is bepaald dat voor deze toename in verharding kan worden afgeweken van het bestemmingsplan mits "de maatschappelijke noodzaak is aangetoond en er geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, waarbij in ieder geval rekening wordt gehouden met het type verharding dat wordt toegestaan." De bouw van de recreatiewoningen is, zoals gezegd in Hoofdstuk 1, bedoeld om de plek van een vervallen en overwoekerde stacaravan, een hernieuwde invulling te geven. Dit komt de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied ten goede, zeker in combinatie met de beoogde landschappelijke inpassing. Verder blijkt uit diverse onderzoeken naar verblijfsrecreatie3 dat er steeds minder overnacht wordt op reguliere campings/kampeerterreinen en meer op bungalowparken en in appartementen en hotels. Vooral vitale ouderen, die een actieve vakantie willen in eigen land, maken hier gebruik van. Zij verwachten meer comfort tijdens hun vakantie. Dit sluit aan bij onderhavig initiatief, dat inzet op drie hoogwaardige en volledig duurzame recreatiewoningen voor ouderen (m.n. 50-70 jaar). Zie verder Hoofdstuk 3 en 4.7 waarin op de landschappelijke inpassing respectievelijk de toegepaste verharding wordt ingegaan. Hieruit volgt dat voldaan wordt aan alle voorwaarden voor afwijking.
De gebiedsaanduiding 'overige zone - recreatieve zone' heeft tenslotte betrekking op ontwikkelingsmogelijkheden voor recreatie. Ter plaatse van deze aanduiding, bij (voormalige) agrarische bedrijven, is de bouw van 10 trekkershutten toegestaan en worden extra mogelijkheden voor het aanleggen van kampeerplaatsen geboden (tot een maximum van 25 plekken). In afbeelding 2.2 is de ligging van de 'recreatieve zone' aangegeven. Binnen dit gebied wil de gemeente kwalitatief hoogwaardige verblijfsrecreatie in combinatie met landschapsversterking stimuleren. Ruimtelijke ingrepen mogen niet ten koste gaan van de natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPDeBult5A-VG01_0005.png"

Afbeelding 2.2 Recreatieve zone (bron: Bestemmingsplan Buitengebied 2016)

Principebesluit
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 7 april 2020 besloten in principe medewerking te verlenen aan de bouw van de drie recreatiewoningen (zie 1.1). Daarbij is aangegeven dat dit vraagt om een wijziging van de bestemming 'Wonen' in een recreatiebestemming. Het college benadrukt dat de mogelijkheid tot het bouwen van een woning - zowel binnen het plangebied als op een andere locatie, in de toekomst - daarmee is uitgesloten.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Huidige situatie

De ligging en globale begrenzing van het plangebied zijn aangegeven in afbeelding 1.2. Afbeelding 3.1 bevat een close-up van dezelfde luchtfoto. Te zien is dat het perceel deels overwoekerd is met beplanting en dat er te midden van dit groen een stacaravan aanwezig is. Inmiddels zijn zowel de stacaravan als de overwoekerende beplanting verwijderd. Op dit moment is er voornamelijk gras en snoeiafval op het perceel aanwezig. Halverwege het perceel staan tevens enkele bijgebouwen, die deels in gebruik zijn als dierverblijf. Het snoeiafval en de bijgebouwen worden op termijn eveneens verwijderd. Aan de noordzijde van het perceel ligt een sloot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPDeBult5A-VG01_0006.png" Afbeelding 3.1 Huidige situatie

De loods aan De Bult 5 is, net als het plangebied, in eigendom bij de initiatiefnemer. De tussenliggende woning wordt bewoond door familie. In het verleden was hier een agrarisch bedrijf gevestigd. Deze is niet meer actief. De bijbehorende voormalige bedrijfsbebouwing wordt op korte termijn afgebroken.

3.2 Toekomstige situatie

Er is een Inpassingsplan opgesteld op basis van het 'Procesboek Ontwikkeling (agrarische) erven Ooststellingwerf' (20 augustus 2015) en een 'keukentafelgesprek'. Dit Inpassingsplan is in vijf stappen tot stand gekomen, rekening houdend met de karakteristieken van het plaatselijke landschap en enkele specifieke wensen van de initiatiefnemer. Het Inpassingsplan is opgenomen in afbeelding 3.3 (zie Bijlage 1 voor schaal 1: 500). Aan de basis van het Inpassingsplan ligt een cultuurhistorische en landschappelijke analyse, die hierna besproken wordt.
Het plangebied ligt volgens het 'Procesboek Ontwikkeling (agrarische) erven Ooststellingwerf' op de grens van het heideontginningenlandschap en woudontginningenlandschap. Dit is geïllustreerd op afbeelding 3.2. De grens tussen deze landschapstypen is in werkelijkheid minder hard dan op deze kaart is aangegeven. Er is sprake van een geleidelijke overgang tussen landschapstypen. Het plangebied en de omgeving bevatten hierdoor kenmerken van beide landschapstypen, waarbij het karakter van het woudontginningenlandschap het meest zichtbaar is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPDeBult5A-VG01_0007.png" Afbeelding 3.2 Landschapstypen (bron: Procesboek Ontwikkeling (agrarische) erven Ooststellingwerf)

Een van karakteristieken van het woudontginningenlandschap die binnen en rond het plangebied waarneembaar is, betreft het opstrekkend verkavelingspatroon dat haaks op de weg staat (hier: de Klokhuisdijk/De Bult). De structuur van groene erven met erfrandbeplantingen langs wegen, is eveneens zichtbaar en vormt een andere karakteristiek van dit landschapstype. Het plangebied zelf bevat geen (noemenswaardige) erfrandbeplanting. Ook het naastgelegen perceel (nr. 5) staat relatief kaal in het landschap. Het smalle en niet-rechte profiel van Klokhuisdijk/De Bult, is ook kenmerkend te noemen voor wegen binnen het woudontginningenlandschap. Dat geldt tenslotte ook voor de, al dan niet onderbroken, laanbeplanting die langs deze weg ligt. Ten westen van het plangebied wordt de verkaveling grootschaliger en meer blokvormig. Hier is het landschap ook een stuk opener. Dit zijn kenmerken die bij het heideontginningenlandschap horen.
In het Inpassingsplan zijn, zowel voor het bebouwingsbeeld als de inrichting van het erf, de plaatselijke kenmerken van het woudontginningenlandschap als vertrekpunt genomen. De drie recreatiewoningen worden ingepast binnen de reguliere typologie van een 'woning met een schuur'. In het woonhuisvolume aan de straat worden twee recreatiewoningen ingepast. Deze worden dusdanig vormgegeven dat het lijkt alsof er slechts sprake is van één woning. De woning wordt uitgevoerd in hout (eventueel i.c.m. metselwerk). De vormgeving is traditioneel of een moderne interpretatie hiervan. In de 'schuur' erachter wordt de derde recreatiewoning ingepast. De typologie van een houten schuurwoning met een donker dak is het uitgangspunt. Met deze wijze van inpassing voegen de recreatiewoningen zich op een natuurlijke en vanzelfsprekende manier in de bebouwingstructuur van de open lintbebouwing van de Klokhuisdijk/De Bult. De recreatiewoningen krijgen elk een footprint van circa 60 m2. Het hoofdgebouw heeft een grondvlak van circa 130 m2. Voor de achterliggende 'schuur' is dat circa 60 m2. De recreatiewoningen krijgen geen gasaansluiting en zullen volledig energieneutraal worden.
De erfinrichting ondersteunt het bebouwingbeeld van een 'reguliere woning'. De inrichting van de buitenruimte wordt duidelijk vormgegeven als een tuin. Het erf heeft één inrit en de parkeerplaatsen worden geclusterd achter het hoofdgebouw. De privé buiten ruimten bij de recreatiewoningen zijn ondergeschikt in het beeld en duidelijk gekoppeld aan de bebouwing. In de inrichting wordt onderscheid gemaakt tussen de voor- en achtertuin. De voortuin bestaat in ieder geval uit gras, beukenhagen en een grote rode beuk. De randen zijn vormgegeven met enkele bomen. Sierheester kunnen het beeld van de voortuin ondersteunen/versterken. Op het achtererf wordt geparkeerd en een eenvoudige landelijke inrichting nagestreefd. Hagen, gras en fruitbomen bepalen hier het beeld. De randen van het achtererf zijn ingevuld met bomen en struiken.
De nieuwe beplanting binnen het plangebied is afgestemd op het 'Procesboek Ontwikkeling (agrarische) erven Ooststellingwerf'. Aangezien het hier om recreatiewoningen en niet om de inpassing van een agrarisch bedrijf gaat, wordt uitgegaan van een iets 'dunnere' beplanting dan formeel gebruikelijk is binnen het woudontginningenlandschap. Er komt een bomenrij op de zuidelijke perceelgrens. Tussen de bomen, ter plaatse van het achtererf, worden struiken aangebracht. Dit geeft het groen wat meer massa (passend bij de woudontginningen) en het zorgt ook voor privacy. Het achtererf wordt ingevuld met hoogstamfruitbomen. Dit past bij de achtererfsfeer, geeft een groene inpassing met behoud van uitzicht en het verrijkt de landelijke 'recreatie-ervaring'. Op het voorerf komt een rode beuk ter verfraaiing van het aanzicht. De verharding (parkeerplaatsen, terrassen, ed.) wordt ingepast met een beukenhaag. Voor de bestaande inrit en de aan te leggen parkeerplaatsen wordt halfverharding toegepast. Zie ook Bijlage 1 voor het sortiment van beplanting en de plantafstanden die op het erf voorgeschreven worden.
De bouw van de drie recreatiewoningen leidt tot een beperkte toename in het aantal verkeersbewegingen. Het gaat om maximaal 22 extra verkeersbewegingen per etmaal (zie verder 4.2). Het plangebied is via een bestaande inrit direct ontsloten op De Bult. Er is geen reden om deze inrit aan te passen (m.u.v. het aanbrengen van halfverharding) of andere verkeerskundige maatregelen te treffen. Ook de verkeersveiligheid is afdoende. Mede door het een 'open' voorerf is er goed zicht op De Bult. Aankomend verkeer wordt ruim van te voren gezien.


afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPDeBult5A-VG01_0008.jpg" Afbeelding 3.3 Inpassingsplan (bron: BügelHajema Adviseurs BV)

3.3 Juridische vormgeving

3.3.1 Algemeen

In artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening zijn bepalingen omtrent de inhoud van het bestemmingsplan opgenomen. Het eerste lid van dit artikel schrijft voor dat de gemeenteraad "voor het gehele grondgebied van de gemeente een of meer bestemmingsplannen vast [stelt], waarbij ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening de bestemming van de in het plan begrepen grond wordt aangewezen en met het oog op die bestemming regels worden gegeven." Een bestemmingsplan bestaat - conform paragraaf 3.1 Besluit ruimtelijke ordening - uit drie delen:

  • 1. Een verbeelding van het plangebied waarin de bestemmingen van alle gronden zijn aangewezen.
  • 2. De regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming de doeleinden worden genoemd. De regels en verbeelding vormen tezamen het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Beide zijn opgezet volgens de landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO 2012 en SVBP 2012).
  • 3. Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting, waarin onder meer de keuze van de bestemmingen en de uitvoerbaarheid zijn verantwoord.

Het bestemmingsplan wordt langs elektronische weg via www.ruimtelijkeplannen.nl beschikbaar gesteld.

3.3.2 Bestemmingsplanregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.


De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied (geconsolideerde versie 2020)' (27 maart 2019).

Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming met de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.


Bestemmingsregels


Hoofdstuk 2 van de regels bevat de bestemmingen. De navolgende tekst bespreekt de bestemmingen afzonderlijk. Het plan kent de volgende bestemmingen:

  • Artikel 3 Recreatie - Recreatiewoning;
  • Artikel 4 Waarde - Archeologie 5;
  • Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie 1.


RECREATIE - RECREATIEWONING

Aan het plangebied is de bestemming 'Recreatie-Recreatiewoning' toegekend. Voor de inhoud van deze bestemming is aangesloten bij het bestemmingsplan 'Buitengebied, Veegplan 2018' (vastgesteld dd. 26 maart 2019). Er is een bouwvlak opgenomen waarbinnen alle gebouwen gerealiseerd moeten worden. Het Inpassingsplan uit Bijlage 1 is vertaald naar een aanduiding 'groen' op de verbeelding. In de regels is aan deze aanduiding een voorwaardelijke bepaling gekoppeld. Deze bepaling houdt in dat de beplanting van het Inrichtingsplan voorafgaand aan de bouwwerkzaamheden gerealiseerd moet zijn en ook in stand moet worden gehouden (zie ook 4.9).


WAARDE - ARCHEOLOGIE 5

De voor 'Waarde - Archeologie 5' (Artikel 4) aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 40 cm beneden het maaiveld wordt geroerd en met een bouwoppervlakte van 2.500 m2. Hiervoor geldt een vergunningplicht. Voor een aantal werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden geldt ook een vergunningplicht. Gedacht kan worden aan onder andere afgraven, het dempen van watergangen en het diepploegen van gronden. Er is een aantal uitzonderingen geformuleerd, waaronder het normale onderhoud.


WAARDE - CULTUURHISTORIE 1

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie 1' (Artikel 5) aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Hieronder worden begrepen de navolgende landschappen waar de landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken in onderlinge samenhang nog duidelijk aanwezig is:

  • het essenlandschap;
  • de heideontginningen;
  • woudontginningen.


Er zijn specifieke gebruiksregels opgesteld, waaronder onder andere het egaliseren en afvlakken van natuurlijk reliëf en het het aanleggen van verhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m2 verboden is. Onder voorwaarden is afwijking van de gebruiksregels mogelijk (zie ook 2.3).


Algemene regels


In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht.


ANTI-DUBBELTELREGEL

Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 6) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.


ALGEMENE BOUWREGELS

De algemene bouwregels (Artikel 7) bevatten voorschriften voor de afstand van geluid- en geurgevoelige objecten ten opzichte van de weg en omliggende agrarische bouwpercelen. Ten behoeve van de kleinschalige vormen van verblijfsrecreatie is ten hoogste één sanitairgebouw per terrein van maximaal 50 m² toegestaan.


ALGEMENE GEBRUIKSREGELS

In de algemene gebruiksregels (Artikel 8) is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval wel en niet strijdig zijn met de bestemmingen.


ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS

In de algemene afwijkingsregels (Artikel 9) is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.


Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn en moet zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd worden.


ALGEMENE WIJZIGINGSREGELS

In de algemene wijzigingsregels (Artikel 10) is de bevoegdheid opgenomen dat het college het plan kan wijzigen, in die zin dat de archeologische dubbelbestemming wordt aangepast.


OVERIGE REGELS

De overige regels (Artikel 11) bevatten de parkeernormen, om te waarborgen dat sprake is van voldoende parkeergelegenheid.


Overgangs- en slotregels


In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen in Artikel 12 en Artikel 13.


Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.


Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.


In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 4 Toets aan wet- en regelgeving

4.1 m.e.r.-plicht

In bijlage C en D van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van een ruimtelijk plan of besluit plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Voor activiteiten die voorkomen op de D-lijst en die onder de drempelwaarden vallen, moet een vormvrije m.e.r.-beoordeling doorlopen worden. Daarbij gaat het om de vraag of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De 'belangrijke nadelige gevolgen' kunnen worden ontleend aan het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling. Daarin worden drie hoofdthema's genoemd:

  • kenmerken van de activiteit;
  • plaats van de activiteit;
  • kenmerken van het potentiële effect.


Dit bestemmingsplan maakt de bouw van drie recreatiewoningen mogelijk. Het plaatselijke bebouwingsoppervlak neemt daarbij toe met circa 150 m2.4 De drempelwaarde van categorie D16.1 (stedelijk ontwikkelingsproject; 2000 woningen of 100 ha) wordt met deze ruimtelijke ingreep niet overschreden. Onderhavig hoofdstuk geldt als een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling. Uit de beschreven omgevingsaspecten blijkt dat er geen negatieve milieueffecten te verwachten zijn.

4.2 Geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen geluidzones, met uitzondering van wegen die tot een woonerf behoren en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidzone wordt bepaald door het aantal rijstroken en de ligging in stedelijk of buitenstedelijk gebied. Als een ruimtelijk plan voorziet in nieuwe geluidgevoelige bebouwing binnen de zone van een weg, is akoestisch onderzoek noodzakelijk. Voor de Klokhuisdijk/De Bult (een rijstrook, buitenstedelijk gebied) geldt een zonebreedte van 250 m. Het plangebied ligt binnen deze zone, maar recreatiewoningen zijn op grond van de Wet geluidhinder niet aan te merken als geluidgevoelig object. Er komt uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wel een zekere bescherming aan recreatiewoningen op dit punt toe. De feitelijke situatie is daarbij van belang. De recreatiewoningen komen op minimaal 12 m uit de as van De Bult te liggen. Uit tellingen is gebleken dat de verkeersintensiteit ter plaatse ongeveer 375 verkeersbewegingen per etmaal bedraagt.5 Het is gelet op deze omstandigheden niet aannemelijk dat de maximale binnenwaarde van 33 dB voor de recreatiewoningen wordt overschreden.
De bouw van de recreatiewoningen leidt niet tot een (grote) verkeersaantrekkende werking. Er is sprake van circa 22 extra verkeersbewegingen per etmaal6. Indirecte hinder is daarmee - mede gelet op de relatief beperkte verkeersintensiteiten rond het plangebied - redelijkerwijs uit te sluiten.

4.3 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand is de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De recreatiewoningen gelden als gevoelige functie. Er moet dus rekening worden gehouden met omliggende bedrijven.
In de omgeving van het plangebied ligt een aantal bedrijven. Tabel 4.1 laat zien om welke bedrijven het gaat. Voor deze bedrijven geldt dat de feitelijke afstand - gerekend vanaf de plangrens tot het desbetreffende bouwvlak - groter is dan de richtafstand die geldt op basis van de VNG-brochure. Uitzondering hierop vormt het grondgebonden agrarisch bedrijf aan De Bult 5. Dit bedrijf is echter niet meer actief. Daarnaast kan nog gewezen worden op de Verordening geurhinder en veehouderij Ooststellingwerf' (1 oktober 2010). Deze verordening bepaalt dat binnen het buitengebied de afstand tussen veehouderijen en geurgevoelige objecten tenminste 25 m dient te bedragen. Aan deze afstandseis wordt voldaan. Overigens is de vigerende bestemming Wonen, die voor een groot deel van het plangebied geldt (zie 1.3), reeds maatgevend voor wat ter plaatse van De Bult 5 aan bedrijfsactiviteiten is toegestaan. Onderhavig bestemmingsplan leidt niet tot een verkleining van de afstand tot de huidige bedrijfsbebouwing op nr. 5. In dit opzicht is dus geen sprake van een knelpunt.

Bedrijf   Adres   Grootste richtafstand   Feitelijke afstand  
Installatiebedrijf/kantoor   De Bult 5, Appelscha   30 m   56 m  
Melkveehouderij   De Bult 5, Appelscha   100 m   26 m  
Voormalig agrarisch bedrijf   Idem.   50 m   0 m  
Paardenhouderij   Klokhuisdijk 28, Langedijke   50 m   130 m  
Wormenkwekerij   De Bult 3a, Appelscha   100 m   195 m  
Melkveehouderij   De Bult 6, Appelscha   100 m   115 m  

Tabel 4.1 Afstand tussen plangebied en bedrijven in de omgeving

4.4 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels met betrekking tot luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De bouw van de recreatiewoningen leidt, zoals gezegd in paragraaf 4.2, tot maximaal 22 extra verkeersbewegingen per etmaal. Voor ruimtelijke plannen en verkeersplannen met een dergelijk beperkte verkeerstoename heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de NIBM-tool ontwikkeld. Daarmee kan op eenvoudige wijze berekend worden of een plan Niet In Betekenende Mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Er is sprake van NIBM als een project of activiteit maximaal 3% van de jaargemiddelde grenswaarde bijdraagt aan de concentraties fijnstof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met een toename van maximaal 1,2 µg/m3 voor zowel PM10 als NO2. Uit afbeelding 4.1 blijkt dat de bijdrage van onderhavig plan op de luchtkwaliteit NIBM is. Nader onderzoek naar de jaargemiddelde concentraties van PM10 en NO2 is niet nodig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPDeBult5A-VG01_0009.png" Afbeelding 4.1 NIBM-toets (bron: infomil.nl)


Binnen het 'Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit' worden PM2,5-metingen uitgevoerd. Dit leidt tot 'grootschalige concentratiekaarten' waarin de huidige en toekomstige achtergrondconcentraties voor PM2,5 zijn opgenomen. Uit deze kaarten blijkt dat binnen Nederland geen overschrijdingen van de jaargemiddelde concentratie van PM2,5 bekend zijn. Aangenomen wordt dat wanneer voldaan wordt aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, dit ook geldt voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de risico's voor mens en milieu bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook de risico's die luchthavens geven vallen hieronder. Inwoners van een bepaald gebied kunnen te maken krijgen met plaatsgebonden risico (PR). Dit is de kans per jaar dat één persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof. In theorie zou die persoon zich onafgebroken en onbeschermd op één bepaalde plaats moeten bevinden. Deze kans mag niet groter zijn dan één op de miljoen. Het groepsrisico (GR) legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Het is een maatstaf voor de verwachte omvang van een ramp. Bij de berekening van het GR spelen twee factoren mee:

  • 1. de aard en de hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen;
  • 2. het aantal potentiële slachtoffers. In een omgeving met veel inwoners is dit aantal bijvoorbeeld groter dan in een dunbevolkt gebied.


Het plangebied valt niet binnen de risicoafstanden van gevaarlijke inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en/of aardgastransportleidingen (bron: openbare Risicokaart). Zie hiervoor afbeelding 4.2. Onderzoek kan achterwege blijven.


afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPDeBult5A-VG01_0010.png" Afbeelding 4.2 Risicokaart (bron: risicokaart.nl)

4.6 Stikstof

Er is een Aeriusberekening uitgevoerd om te beoordelen of de bouw van de recreatiewoningen leidt tot een depositie van > 0,00 mol/ha/jr binnen Natura 2000-gebieden. Geconcludeerd wordt dat dit zowel in de bouw- als gebruiksfase niet het geval is. Dit betekent dat er geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd hoeft te worden en dat 'stikstof' dus geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit plan. Het Aeriusrapport is als Bijlage 2 opgenomen. Op bladzijde 2 van dit rapport zijn alle uitgangspunten van de stikstofberekening opgesomd.

4.7 Bodem

Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer, waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet de vraag worden beantwoord of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet. Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPDeBult5A-VG01_0011.png" Afbeelding 4.3 Kaart Bodemloket

Op dit moment is het plangebied primair bestemd als 'Wonen'. Er mag vanuit worden gegaan dat de bodemkwaliteit zodanig is, dat deze geschikt is voor de woonfunctie. Op de kaart van het Bodemloket (ministerie van Infrastructuur en Waterstaat) zijn geen verontreinigingen of verdachte activiteiten binnen het plangebied aangegeven. Zie hiervoor afbeelding 4.3. De 'ontgravings- of 'toepassingskaart' maakt duidelijk dat voor het plangebied de kwaliteitsklasse 'Landbouw-Natuur' geldt. Er wordt overigens geen grond afgevoerd. Eventueel vrijkomende grond wordt op het plaatselijke perceel opnieuw toegepast. Bodemonderzoek wordt niet noodzakelijk geacht.

4.8 Water

Beleid
Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Deze paragraaf laat zien hoe rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het plangebied ligt in het beheergebied van Wetterskip Fryslân. Het waterbeleid voor dit gebied is vastgelegd in het 'Waterbeheerplan 2016-2021'.

Plangebied
De huidige en toekomstige inrichting van het plangebied zijn toegelicht in Hoofdstuk 3. Er worden drie recreatiewoningen gebouwd binnen een perceel waar tot voor kort een stacaravan aanwezig was en die deels bestemd is als 'Wonen'. Het bebouwd oppervlak neemt toe met circa 150 m2. Voor de inrit en parkeerplaatsen wordt halfverharding toegepast. Het verhard oppervlak neemt in totaal met circa 250 m2 toe. De drempel voor compensatie van oppervlakteverharding binnen het buitengebied (1500 m2) wordt daarmee niet gehaald.

De sloot aan de zuidzijde van het plangebied betreft een hoofdwatergang (zie afbeelding 4.4). Langs beide zijden van deze hoofdwatergang ligt een beschermingszone van 5 meter vanaf de insteek van de watergang. Deze beschermingszones worden gebruikt voor het uitvoeren van het onderhoud en de ontvangst van hekkelspecie. Wetterskip Fryslân staat in principe niet toe dat beschermingszones ontoegankelijk worden door bebouwing, beplanting of het verwijderen van dammen. De initiatiefnemer heeft het Inpassingsplan aangepast, zodat er geen beplanting of bebouwing binnen de beschermingszone komt te liggen.
Voor de bouw van de recreatiewoningen wordt uitsluitend gebruik gemaakt van duurzame en niet-uitlogende bouwmaterialen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPDeBult5A-VG01_0012.png" Afbeelding 4.4 Uitsnede Legger Wetterskip Fryslân

Digitale watertoetsprocedure
Op 19 oktober 2020 is de digitale watertoetsprocedure doorlopen. Hieruit is naar voren gekomen dat de 'normale procedure' van toepassing is (zie Bijlage 3 voor de details). Het wateradvies zal te zijner tijd in deze paragraaf verwerkt worden.

4.9 Ecologie

In het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) is het noodzakelijk om bij ruimtelijke ontwikkelingen te beoordelen in hoeverre er natuurwaarden in het geding zijn. Het plangebied is bezocht door een ecoloog en beoordeeld op het voorkomen van natuurwaarden. Daarbij is zowel naar soortbescherming als gebiedsbescherming gekeken. De resultaten van dit onderzoek zijn samengevat in bijgevoegde rapportage 'Ecologische quickscan De Bult 5a te Appelscha' (DoornEco). In het rapport wordt het volgende geconcludeerd:

  • "Huismus (leefgebied). In de huidige situatie zijn in het plangebied geen potentiële nestplaatsen aanwezig. Tijdens het veldbezoek zijn in de bult snoeiafval ca. 50 huismussen waargenomen. Deze foerageerden binnen het plangebied en het aangrenzende perceel. Gezien het aanwezige aantal (tijdens het broedseizoen) is niet uit te sluiten dat er sprake is van essentieel leefgebied voor huismus. Essentieel leefgebied dat nodig is voor het behoud van nestplaatsen van huismus valt ook onder de bescherming van de Wet natuurbescherming.
  • Nestplaatsen van diverse broedvogelsoorten. In de bestaande berg snoeiafval en kleine schuurtjes kunnen enkele broedvogels voorkomen. Indien voor de ontwikkeling de berg snoeiafval en de kleine schuurtjes moeten worden verwijderd, dan dient dit buiten het broedseizoen te worden gedaan (dus in de periode 16 juli – 14 maart). Voor deze soorten geldt de zorgplicht.
  • In de groensingel aan de noordwestzijde van de locatie kunnen enkele broedvogelsoorten voorkomen. Indien voor de ontwikkeling deze groenstrook moet worden gerooid, dan dient dit buiten het broedseizoen te worden gedaan (dus in de periode 16 juli – 14 maart).
  • Op de locatie kunnen enkele vrijgestelde soorten voorkomen, zoals kleine marterachtigen en algemene muizensoorten. Deze soorten zijn vrijgesteld door de provincie Fryslân. Voor deze soorten geldt echter wel de zorgplicht.


Om te voldoen aan de bepalingen uit de Wet natuurbescherming is het noodzakelijk om rekening te houden met aanwezige beschermde soorten. Voor huismus zijn twee scenario’s mogelijk:

  • 1. Nader onderzoek naar een eventuele functie van essentieel foerageergebied uit te voeren tijdens het broedseizoen van huismus (in de periode half maart – half juni).
  • 2. Op basis van het uitgevoerde veldbezoek ervan uit gaan dat er sprake is van essentieel leefgebied van huismus. Onder het eerste scenario bepaalt de uitkomst van het nader onderzoek welke vervolg stappen nodig zijn. Onder het tweede scenario is er noodzaak tot het treffen van vervolgstappen. Het gaat hierbij om het volgende stappenplan:
  • Opstellen inrichtingsplan. Het doel hiervan is het terrein in te richten zodat dekking en voedsel aanwezig is en blijft gedurende en na afloop van de werkzaamheden;
  • Inrichten terrein o.b.v. inrichtingsplan. Om ervoor zorg te dragen dat er geen tijdelijke afname plaatsvindt, dient het groen op te terrein voorafgaand aan de bouw reeds te zijn gerealiseerd;
  • Uitvoeren bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen van huismus. Dit houdt in dat de bouwwerkzaamheden geheel dienen te worden uitgevoerd in de periode 1 september – 14 maart;
    • 1. Indien hier niet aan kan worden voldaan dient onder scenario twee ontheffing te worden aangevraagd bij de provincie Fryslân."


De initiatiefnemer kiest voor het tweede scenario en volgt het benoemde stappenplan. Het inrichtingsplan is onderdeel van dit bestemmingsplan en via een voorwaardelijke bepaling geborgd in de regels. Het daarin opgenomen beplantingsplan zal voorafgaand aan de bouw van de recreatiewoningen gerealiseerd worden. De bouwwerkzaamheden vinden buiten het broedseizoen plaats. Daarmee wordt aan de bepalingen uit de Wet natuurbescherming voldaan. Voor de details van het ecologisch onderzoek wordt verwezen naar Bijlage 5.

4.10 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie
Archeologische waarden dienen op grond van de (aangepaste) Monumentenwet 1988 te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Zoals gezegd in 1.3 en 2.3 is voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' van toepassing. Hiervoor geldt een onderzoeksverplichting bij bodemverzet met een oppervlak van meer dan 2.500 m2 en een ontgravingsdiepte van meer dan 40 cm. Voor de bouw van de drie recreatiewoningen is een veel beperkter grondverzet nodig. Het gaat om een oppervlak van maximaal 250 m2 (inclusief aanleg verhardingen). Archeologisch is dus niet nodig.

Cultuurhistorie
Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1) bepaald dat overheden verplicht zijn cultuurhistorie integraal mee te wegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. Dit is gebeurd door raadpleging van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2, geen specifieke waarden) en door het uitvoeren van een cultuurhistorische analyse. Een en ander is verwerkt in Hoofdstuk 3. Het opgestelde Inpassingsplan sluit aan bij de cultuurhistorische karakteristieken van het woudontginningenlandschap.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor realisatie van onderhavig planvoornemen komen voor rekening van de initiatiefnemer. Dat geldt ook voor eventuele planschadekosten, die daarmee dus 'anderszins verzekerd' zijn. Er zal een anterieure overeenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer worden afgesloten waarin een en ander is vastgelegd. De overeenkomst wordt mede ondertekend door de bewoner van De Bult 5, met het oog op de intrekking van de omgevingsvergunning voor de bed & breakfast-eenheden op dit adres (zie 3.1 en 4.3).

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en artikel 6.18 Besluit omgevingsrecht (Bor) verplichten om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te voeren met het Rijk, de provincie en het waterschap. Dit overleg heeft voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan plaatsgevonden. De provincie pleit ervoor om de bebouwing binnen het plangebied te beperken tot één volume met een oppervlak van maximaal 175 m2 en deze te voorzien van een 'robuuste landschappelijke inpassing' (zie Bijlage 6). Het bestemmingsplan is hierop aangepast door af te zien van een losstaand bijgebouw en door de beplanting aan de zuidzijde van het plangebied te 'verzwaren'. Het waterschap heeft in haar overlegreactie aangegeven in te kunnen stemmen met de aanpassingen die naar aanleiding van de watertoets zijn doorgevoerd (zie 4.8 en Bijlage 4). Ook de Brandweer Fryslân heeft een overlegreactie ingediend. Geadviseerd wordt om een brandkraan nabij het plangebied aan te leggen. De gemeente gaat hierover in gesprek met de brandweer. Voor de aspecten externe veiligheid, omgevingskwaliteit, scenario's, opkomsttijd, bereikbaarheid en zelfredzaamheid voorziet de brandweer geen knelpunten. Zie Bijlage 7 voor de details van het advies.

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 29 april 2021 tot en met 10 juni 2021 voor een ieder ter inzage gelegen. Binnen deze termijn zijn geen zienswijzen ingediend.