direct naar inhoud van Artikel 11 Wonen
Plan: Tramdijk - Oost
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0082.000800-0004

Artikel 11 Wonen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Wonen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, in woonhuizen;
  • b. van de te realiseren woningen dient 30% sociale koop- en huurwoningen te zijn;
  • c. voor aan huis verbonden werkactiviteit in hoofdgebouwen en/of bijgebouwen, waarvoor geen vergunning- of meldingplicht geldt op grond van de Wet milieubeheer mits:
    • 1. de woonfunctie behouden blijft en ten hoogste 35% van het gezamenlijk brutovloeroppervlak van het woonhuis en de bijgebouwen wordt aangewend ten dienste van de werkactiviteit tot een maximum van 75 m2;
    • 2. de werkactiviteit wordt verricht door degene die woonachtig is in de betreffende woning;

met daarbijbehorende:

  • d. gebouwen;
  • e. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  • f. andere-werken;
  • g. tuinen;
  • h. erven.
11.2 Bouwregels

Op de voor ' Wonen ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

11.2.1 Hoofdgebouwen

Voor een hoofdgebouw gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw mag vrijstaand of twee-aaneen worden gebouwd, tenzij anders op de plankaart is aangegeven;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' mogen hoofdgebouwen tevens in een rij met niet meer dan 6 woonhuizen aaneen worden gebouwd;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen uitsluitend gestapelde woningen worden gebouwd;
  • e. de breedte van een woonhuis mag niet minder dan 5 m bedragen;
  • f. de afstand van een vrijstaand woonhuis tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 5 m bedragen en van de vrijstaande zijde van een twee-aaneen en in een rij aaneengebouwd woonhuis niet minder dan 3 m;
  • g. de goothoogte of de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de op de plankaart aangegeven goothoogte respectievelijk bouwhoogte;
  • h. in geval van een aangeduide goothoogte mag de dakhelling niet minder dan 25° en niet meer dan 60° bedragen.
11.2.2 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen

Voor een aanbouw, een uitbouw en een bijgebouw gelden de volgende regels:

  • a. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan mag niet minder dan 4 m bedragen met dien verstande dat bij vrijstaande woonhuizen de afstand niet minder dan 5 m mag bedragen;
  • b. de afstand van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan:
    • 1. 1 m bij een twee-aaneen woonhuis en bij de vrijstaande zijde van een in een rij gebouwd woonhuis;
    • 2. 2 m bij een vrijstaand woonhuis;
  • c. de afstand van een vrijstaand bijgebouw tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan:
    • 1. 1 m bij een twee-aaneen woonhuis en bij de vrijstaande zijde van een in een rij gebouwd woonhuis;
    • 2. 3 m bij een vrijstaand woonhuis;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder c mag een vrijstaand bijgebouw bij een vrijstaand of twee-aaneen woonhuis in de perceelgrens worden gebouwd voor zover het vrijstaande bijgebouw is gesitueerd achter (het verlengde van) de achtergevel van het woonhuis;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan:
    • 1. 20 m2 bij een in een rij aaneengebouwd woonhuis;
    • 2. 40 m2 bij een twee-aaneen woonhuis;
    • 3. 50 m2 bij vrijstaande woonhuizen;

met inachtneming van de volgende regels:

      • de gezamenlijke oppervlakte van aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van het achter de voorgevel van het woonhuis en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel;
      • in afwijking van vorenstaande mag de gezamenlijke oppervlakte meer bedragen dan 50%, mits de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 20 m2;
      • bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte wordt de oppervlakte van de aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen voor zover gelegen binnen het bebouwingsvlak tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw niet meegerekend;
  • f. de bouwhoogte van een aanbouw, een uitbouw of een aangebouwd bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • g. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • h. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 6 m bedragen.

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. indien het voor de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 m bedragen.
11.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een goede woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid.
11.4 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in:

  • a. het bepaalde in 11.2.1 onder h en toestaan dat de dakhelling van hoofdgebouwen wordt verkleind tot 0°;
  • b. het bepaalde in 11.2.2 onder e en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan:
    • 1. 40 m2 bij een in een rij aaneengebouwd woonhuis;
    • 2. 60 m2 bij een twee-aaneen woonhuis;
    • 3. 75 m2 bij vrijstaande woonhuizen;

voor zover het bebouwingspercentage van het bouwperceel van 50% niet wordt overschreden en met dien verstande dat de oppervlakte van het aangebouwde bijgebouw niet meer mag bedragen dan 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;

  • c. het bepaalde in 11.2.2 onder f en toestaan dat de bouwhoogte van een aan-bouw, uitbouw of bijgebouw bij een vrijstaand of twee-aaneen woonhuis wordt verhoogd tot 1,5 m onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 5,5 m mag bedragen en dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan:
    • 1. 3 m bij twee-aaneen woningen;
    • 2. 3,5 m bij vrijstaande woonhuizen.
11.4.1 Afwegingskader

Een in 11.4 genoemde ontheffing kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. een woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • e. de sociale veiligheid.
11.5 Specifieke gebruiksregels
11.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik of laten gebruiken van woonhuizen ten behoeve van recreatieve bewoning.