direct naar inhoud van Artikel 21 Wonen
Plan: Oosterzee - Gietersebrug
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0082.000500-0004

Artikel 21 Wonen

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd:

  • a. voor het wonen in woonhuizen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'opslag', voor bedrijfsmatige opslag van goederen, niet zijnde gevaarlijke stoffen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning', voor recreatieve bewoning;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf aan huis', voor de opslag van verf en de opslag en het snijden van vlakglas;
  • e. voor aan huis verbonden werkactiviteit in hoofdgebouwen en/of bijbehorende bouwwerken, waarvoor geen vergunningsplicht geldt op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en geen meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer mits:
    • 1. de woonfunctie behouden blijft en ten hoogste 35% van het gezamenlijk bruto vloeroppervlak (dat wil zeggen inclusief eventueel gebruik van de verdiepingsvloeren) van het woonhuis en de bijbehorende bouwwerken wordt aangewend ten dienste van de werkactiviteit tot een maximum van 75 m2;
    • 2. de werkactiviteit wordt verricht door degene die woonachtig is in de betreffende woning;
  • f. voor bed & brochje in hoofdgebouwen, mits:
    • 1. de woonfunctie behouden blijft;
    • 2. het maximaal aantal kamers ten behoeve van bed & brochje niet meer bedraagt dan 3;
    • 3. de maximale oppervlakte per bed & brochjekamer niet meer bedraagt dan 25 m2;

met daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen en erven.

21.2 Bouwregels

Op voor 'Wonen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

21.2.1 Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen i.c. woonhuizen gelden de volgende regels:

  • a. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw mag vrijstaand, halfvrijstaand of in een rij worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' geldt dat een hoofdgebouw uitsluitend vrijstaand mag worden gebouwd;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' geldt dat hoofdgebouwen tevens halfvrijstaand mogen worden gebouwd;
  • c. de breedte van een hoofdgebouw niet minder dan 5 m mag bedragen;
  • d. de afstand van vrijstaande woonhuizen tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 5 m mag bedragen en de afstand van de vrijstaande zijde van halfvrijstaande en in een rij aaneen gebouwde woonhuizen tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 3 m mag bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduidingen 'maximale goothoogte (m)' en 'maximale bouwhoogte (m)' mogen de goothoogte respectievelijk de bouwhoogte niet meer bedragen dan op de plankaart is aangegeven;
  • f. de dakhelling mag:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'minimale-maximale dakhelling (graden)' niet minder en niet meer bedragen dan de aangegeven minimale respectievelijk maximale dakhelling;
    • 2. in overige gevallen niet minder dan 25o en niet meer dan 60o bedragen;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'plat dak' geldt dat de onder f genoemde regel niet van toepassing is;
  • h. in afwijking van het bepaalde onder c tot en met f geldt dat afwijkingen in de genoemde maten, zoals die bestonden op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan, gelden als minimale c.q. maximale maat.
21.2.2 Bijbehorende bouwwerken

Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de afstand tot de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan niet minder dan 5 m mag bedragen, met dien verstande dat bij woonhuizen ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' de afstand niet minder dan 4 m mag bedragen;
  • b. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens niet minder dan 1 m mag bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' de afstand mag worden verkleind tot 0,50 m;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder b mogen aangebouwde bijbehorende bouwwerken in de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, mits op het direct aan het bouwwerk grenzende perceel eveneens een aangebouwd bijbehorend bouwwerk in de perceelsgrens wordt gebouwd;
  • d. in afwijking van het bepaalde onder b mag de afstand van een vrijstaand bijbehorende bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 3 m bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. voor zover de vrijstaande bijbehorend bouwwerk wordt gesitueerd achter (het verlengde van) de achtergevel van het hoofdgebouw deze in de zijdelingse perceelsgrens mag worden gebouwd;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen' de afstand van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder dan 1 m mag bedragen;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte bij een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan:
    • 1. 20 m2 bij een in een rij aaneengebouwd woonhuis;
    • 2. 40 m2 bij een halfvrijstaand woonhuis of bij een woonhuis ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' of 'twee-aaneen';
    • 3. 50 m2 bij overige vrijstaande woonhuizen;
    • 4. de oppervlakte van de functieaanduiding ter plaatse van de aanduiding 'opslag';

met inachtneming van de volgende regels:

      • de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan 50% van de oppervlakte van het achter de voorgevel van het woonhuis en het verlengde daarvan gelegen bouwperceel;
      • in afwijking van het bepaalde onder 1 mag de gezamenlijke oppervlakte meer bedragen dan 50%, mits de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 20 m2;
      • bij de berekening van de gezamenlijke oppervlakte wordt de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken voor zover gelegen binnen het bebouwingsvlak tussen het verlengde van de zijgevels van het hoofdgebouw niet meegerekend;
  • f. de bouwhoogte van een aangebouwd bijbehorende bouwwerk niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • g. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • h. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk niet meer dan 5 m mag bedragen;
  • i. in afwijking van het bepaalde onder a tot en met h geldt dat afwijkingen in de genoemde maten, zoals die bestonden op het tijdstip van de ter inzage legging van het ontwerp van dit plan, gelden als minimale c.q. maximale maat.
21.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. voor een carport mag de bouwhoogte niet meer dan 2.50 m bedragen, met dien verstande dat de afstand tot de voorgevel niet minder dan 1 m mag bedragen;
  • c. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m bedragen.
21.3 Afwijken van de bouwregels
21.3.1 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 21.2.1 onder d en toestaan dat de afstand van een vrijstaand woonhuis tot de zijdelingse perceelgrens wordt teruggebracht tot 3 m;
  • b. het bepaalde in 21.2.1 onder f en toestaan dat de dakhelling van hoofdgebouwen wordt verkleind tot 15°;
  • c. het bepaalde in 21.2.2 onder a en toestaan dat bijbehorende bouwwerken tot aan de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan wordt gebouwd uitsluitend voor zover het een halfvrijstaand woonhuis betreft;
  • d. het bepaalde in 21.2.2 onder e en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken niet meer mag bedragen dan:
    • 1. 40 m2 bij een in een rij aaneengebouwd woonhuis;
    • 2. 60 m2 bij een halfvrijstaand woonhuis en bij woonhuizen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' of 'twee-aaneen';
    • 3. 75 m2 bij overige vrijstaande woonhuizen voor zover het bebouwingspercentage van het bouwperceel van 50% niet wordt overschreden en met dien verstande dat de oppervlakte van het aangebouwd bijbehorend bouwwerk niet meer mag bedragen dan 80% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  • e. het bepaalde in 21.2.2 onder f en toestaan dat de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk bij een vrijstaand of halfvrijstaand woonhuis wordt verhoogd tot 1,50 m onder de bouwhoogte van het hoofdgebouw, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 5,50 m mag bedragen en met dien verstande dat de goothoogte niet meer mag bedragen dan:
    • 1. 3 m bij halfvrijstaande woningen en bij woonhuizen ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand' of 'twee-aaneen';
    • 2. 3,50 m bij overige vrijstaande woonhuizen.
21.3.2 Afwegingskader

De in 21.3.1 genoemde omgevingsvergunningen worden slechts verleend, indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de sociale veiligheid;
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
21.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik:

  • a. van woonhuizen – met uitzondering van de woonhuizen ter plaatse van de aanduiding 'recreatiewoning' - ten behoeve van recreatieve bewoning;
  • b. van vrijstaande bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • c. van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
21.5 Afwijken van de gebruiksregels
21.5.1 Omgevingsvergunning

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 21.1 onder e sub 2 voor wat betreft het zelfstandige woonachtig zijn wanneer sprake is van de uitoefening van medische beroepen wegens het betrokken maatschappelijk belang.