direct naar inhoud van 2.3 Milieuhygiënische aspecten
Plan: Oosterzee - Buren
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0082.000400-0002

2.3 Milieuhygiënische aspecten

In deze paragraaf komen milieuhygiënische aspecten aan bod, waaronder geluidhinder, hinder van bedrijven, externe veiligheid, luchtkwaliteit en de bodemgesteldheid.

Wet geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid". In de Wet is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluid-)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies.

Onderhavig plan heeft geen betrekking op zonering van industrieterreinen en spoorwegen. Hierna wordt dan ook uitsluitend aandacht besteed aan geluidhinder van wegverkeer.

Wegverkeer

Langs wegen geldt van rechtswege een geluidszone. Binnen deze zone dient bij aanwezigheid of projectie van geluidsgevoelige bestemmingen een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd, tenzij voor de betreffende weg zonevrijstelling is verleend. De verplichting tot het verrichten van een onderzoek geldt niet indien:

  • het een woonerf betreft;
  • een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt;

De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt evenmin, indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidsgevoelige objecten.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om nieuwe woningen in het dorp te realiseren. De route door Oosterzee-Buren is geheel ingericht als 30 km/uur-gebied, waardoor realisatie van deze nieuwe geluidsgevoelige objecten in principe geen probleem hoeft te zijn. In de nabijheid van Oosterzee-Buren liggen echter de Rijksweg A6 en de Herenweg, welke zijn voorzien van een zone van respectievelijk 400 en 250 meter, waarbinnen een onderzoeksverplichting geldt bij nieuwbouw. zie Bijlage 2

Voor het woningbouwplan aan de Molenweg (wijzigingsbevoegdheid 1) is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Uit de resultaten blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB vanwege het verkeer op de A6 op de noordelijke woning wordt overschreden. Ook hier geldt dus dat niet zonder meer tot realisering van de ontwikkeling kan worden overgegaan, maar dat maatregelen getroffen moeten worden.

Qua maatregelen kan gedacht worden aan het omleiden van het verkeer. Dit is gezien het belang van de A6 en de eventuele alternatieve wegen in de omgeving echter nagenoeg onmogelijk, en zou voor meer overlast zorgen op het onderliggend wegennet in de regio. Het toepassen van een stil asfalt is al het geval aangezien de A6 met ZOAB al is voorzien van een geluidreducerende verharding. Het plaatsen van een scherm langs de A6 lijkt een erg kostbare oplossing in relatie tot één woning. Het toepassen van dove gevels lijkt niet mogelijk omdat de overschrijding plaats vindt op twee gevels van een twee onder één kap woning. Dat zou betekenen dat er nog slechts één gevel overblijft waarin te openen deuren en ramen mogen zitten.

Als blijkt dat de geschetste oplossingen niet mogelijk zijn dan kan door B&W een hogere grenswaarde worden vastgesteld (artikel 76 Wgh). Dit is in principe mogelijk voor alle gevels omdat de maximale ontheffingswaarde van 53 dB voor nieuwbouw buiten de bebouwde kom niet wordt overschreden. De gemeente heeft besloten om voor deze locatie (wijzigingsbevoegdheid 1) een hogere grenswaarde te verlenen voor de vaststelling van het bestemmingsplan. 

De nieuwbouwlocaties tussen Buren 1 en Buren 11 en tussen Buren 25 en Buren 27 liggen op grotere afstand. Hier zijn geen problemen voor wat betreft wegverkeerslawaai.

Hinder bedrijven

In het onderhavige geval is nagegaan of zich binnen of nabij het plangebied (agrarische) bedrijven bevinden die van invloed zijn op ontwikkelingen in het plangebied. Uit de inventarisatie is gebleken dat zich binnen het plangebied diverse, al dan niet agrarische bedrijven bevinden.

De mogelijk nieuw te bouwen woningen aan de Molenweg (wijzigingsbevoegdheid 1) zullen op een afstand van 35 meter van de riethandel en opslagloods voor hout komen te liggen. De riethandel is een categorie 2 bedrijf, waarvoor een aan te houden afstand geldt van 30 meter.

Het bedrijf Antonides (een bedrijf in steriele verpakkingen (Beukenlaan 3 en Buren 3) betreft een categorie 1-bedrijf waarvoor een minimaal aan te houden afstand van 10 meter geldt. De nieuwbouwlocatie tussen Buren 1 en Buren 11 ligt op meer dan 10 meter van dit bedrijf

Tegenover de locatie tussen Buren 25 en 27 ligt aannemingsbedrijf Bangma B.V. Hiervoor geldt een minimaal aan te houden afstand van 30 meter. Hieraan wordt voldaan. Het agrarisch bedrijf aan de Buren 40 ligt op meer dan 100 meter van de nieuwe woning.

Externe veiligheid

In het kader van "externe veiligheid" zijn 18 ramptypes te onderscheiden (indeling op basis van de Leidraad maatramp). Deze ramptypes zijn niet allemaal ruimtelijk relevant. Voor dit bestemmingsplan zal alleen worden ingegaan op de ramptypes "Ongevallen met brandbare/explosieve stoffen" en "Ongevallen met giftige stoffen". De ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden

  • risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnen het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

In het plangebied en in de omgeving daarvan zijn geen inrichtingen aanwezig die vallen onder Besluit.

Buisleidingen

In het plangebied noch in de omgeving daarvan zijn buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

In de Nota Vervoer gevaarlijke stoffen (2005) wordt een Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen aangekondigd, dat naar verwachting in 2009 wordt voorzien van een wettelijke basis.

Op dit moment wordt het beleidskader nog gevormd door de Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (circulaire RNVGS, 4 augustus 2004) en de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (nota RNVGS, 1995/96). De circulaire is een operationalisering en verduidelijking van het beleid uit de nota. Op basis van deze beleidsstukken gelden er normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Weg

Over de Rijksweg A6 vindt wel transport van gevaarlijke stoffen plaats, echter in een zo beperkte mate dat de risico's gering zijn. De norm voor het plaatsgebonden risico is 10-6. Uit het Anker-rapport "Inventarisatie van EV-risico's bij het vervoer van gevaarlijke stoffen" (2006) blijkt dat de A6 geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour heeft en dat een dergelijke contour voor deze weg ook niet wordt verwacht. Oosterzee-Buren vormt ook geen (mogelijk) aandachtspunt voor het groepsrisico.

Water

Uit voornoemd Anker-rapport blijkt dat het plangebied is gelegen ver buiten de invloedszones van de dichtstbijzijnde vaarweg.

Spoor

Er zijn geen spoorwegen in de nabijheid waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

Luchtkwaliteit

Luchtkwaliteit is een belangrijke pijler voor een goede leefomgeving. Op 19 juli 2001 is het Besluit luchtkwaliteit in werking getreden. Het besluit is de landelijke vertaling van de Europese richtlijnen voor de luchtverontreinigende stoffen en is bedoeld om de mens en het milieu te beschermen tegen luchtverontreiniging.

Op grond van het Besluit Luchtkwaliteit dienen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit grenswaarden in acht te nemen. Het besluit geeft grenswaarden voor stikstofoxide, stikstofdioxide, koolmonoxide, fijn stof, benzeen, zwaveldioxide en lood overschrijden. Voor stikstofoxide, koolmonoxide, benzeen, zwaveldioxide en lood zijn bij landelijke metingen en berekeningen geen overschrijdingen van de grenswaarden geconstateerd of te verwachten. Voor stikstofdioxide en fijn stof ligt dat genuanceerder.

Sinds de wijziging van het Besluit luchtkwaliteit per augustus 2005 hoeven de natuurlijk voorkomende achtergrondwaarden niet langer te worden meegenomen in de berekeningen, wat een gunstig effect heeft op de grenswaarden voor fijn stof. De luchtkwaliteit wordt vooral beïnvloed door emissies van industrie en van auto- en vrachtverkeer.

Door het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML) welke wordt beheerd door het Laboratorium voor Milieumetingen van het RIVM zijn de overschrijdingen van de normen voor luchtkwaliteit in het jaar 2004 in beeld gebracht. Hieruit bleek dat in het plangebied geen sprake was van overschrijdingen van de normen.

Omdat de situatie sindsdien niet is gewijzigd mag in redelijkheid worden aangenomen dat in het plangebied aan de grenswaarden wordt voldaan. Het wordt niet nodig geacht in het kader van het bestemmingsplan onderzoek naar de luchtkwaliteit plaats te laten vinden. Mogelijke ontwikkelingen binnen de juridische regeling zullen de luchtkwaliteit niet of nauwelijks verslechteren.

Bodemgesteldheid

Daar in hoofdzaak sprake is van een consoliderend bestemmingsplan is een gericht bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk. Voor de strook langs de Molenweg waar een wijzigingsbevoegdheid op ligt is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door TAUW. Het doel van het onderzoek is het bepalen van de algemene milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater.

Bodemonderzoek zal voor de nieuwbouwlocaties tussen Buren 1 en Buren 11 en tussen Buren 25 en Buren 27 plaatsvinden in het kader van de verlening van de bouwvergunning. Er worden geen problemen verwacht. Ook indien in de toekomst nieuwbouw zal plaatsvinden, zal zonodig in het kader van de bouwvergunning een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd.

Resultaten onderzoek

De onderzoekslocatie staat bekend als een deel van de oude Schipsloot en is in de huidige situatie als opslagterrein voor onder andere landbouwvoertuigen in gebruik. Op basis van voorgaand onderzoek blijkt dat de Schipsloot deels is gedempt met puin. In de nabijheid heeft in het verleden een brandstoftank gelegen.

Tijdens de locatie-inspectie zijn geen asbestverdachte materialen waargenomen op de bodem.

Uit veldwerkzaamheden blijkt dat de bodem vanaf maaiveld tot op een diepte variërend van 1,5 tot 2,5 m –mv is opgebouwd uit puinhoudende grond (humeus van tot grof zand). De onderliggende laag bestaat, tot de maximale enddiepte van circa 3,2 m –mv, uit veen. Tijdens het veldwerk bevond de grondwaterstand zich op een diepte van circa 1,6 m –mv.

Bij enkele boringen zijn volledig bodemvreemde lagen (dempingsmateriaal) aangetroffen.

Plaatselijk is in de bodem een brandstofgeur waargenomen. Deze geur is bevestigd middels een zwakke olie-waterreactie.

In de grond dan wel de fijne fractie tussen het bodemvreemde materiaal, zijn sterk verhoogde gehalten aan zware materialen (zink), minerale olie en PAK aangetoond (boven de interventiewaarde). Verder zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan overige parameters aangetoond. (boven de streefwaarde).

In het grondwater is plaatselijk een licht verhoogde concentratie aan minerale olie gemeten (boven de streefwaarde). Verder is geen van de onderzochte parameters in een concentratie boven de streefwaarde gemeten.

De aangetoonde sterke verontreiniging wordt in voldoende mate afgeperkt. Verwacht wordt dat nagenoeg de hele locatie verontreinigd is.

Er is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Op basis van uitgevoerde risicobeoordeling is het geval van bodemverontreiniging in de huidige situatie niet spoedeisend. De huidige milieuhygiënische kwalteit van de bovengrond is voor het toekomstige gebruik (wonen en tuin) niet geschikt.Op basis van de modelberekeningen kan onaanvaardbaar hoge blootstelling als gevolg van uitdamping naar de binnenlucht van toekomsige woningen niet worden uitgesloten. Bij werkzaamheden in of met de grond of het grondwater dienen veiligheidsmaatregelen in acht te worden genomen. Aanbevolen wordt de aangetroffen verontreinigingen in de grond te verwijderen.

Momenteel wordt naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek naar een oplossing gezocht, zodat de geprojecteerde woningen gerealiseerd kunnen worden.

Er bestaat een mogelijkheid dat de strook kan worden aangemerkt als stortplaats. In dat geval is er geen noodzaak tot volledige sanering, maar kan worden volstaan met het afgraven en opnieuw aanbrengen van de deklaag. Voordat de provincie een beslissing kan nemen over het aanmerken als stortplaats moet er eerst nader onderzoek plaatsvinden.