direct naar inhoud van 6.2 Nadere toelichting op de regels
Plan: Buitengebied 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0082.000300-0004

6.2 Nadere toelichting op de regels

Agrarisch

De gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf. Omdat in deze bestemming geen gebouwen mogen worden gebouwd, ziet de uitoefening van het agrarisch bedrijf binnen deze bestemming op het bedrijfsmatig weiden van vee en/of het telen van gewassen. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het weiden van vee en/of het telen van gewassen door particulieren. In de praktijk zal het vooral om het weiden van paarden en pony's gaan. Het afwegingskader beoogt (onder meer) het landschappelijke karakter van de grond te beschermen. Deze afweging is niet zinloos. Zo mag gebruik van de afwijkingsmogelijkheid bijvoorbeeld niet leiden tot bebouwde volkstuincomplexen.

De gronden zijn tevens bestemd voor het behoud van de landschappelijke waarden, tot uitdrukking komend in de openheid van het landschap of kleinere natuurelementen. Het gaat hierbij om de waarden die aanwezig waren ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan. Dus waar op dat moment sprake was van openheid is de waarde de openheid en waar op dat moment sprake was van kleinere natuurelementen bestaat de waarde uit de kleinere natuurelementen.

Het is mogelijk om af te wijken van de regels om boerengolf toe te staan. Voorwaarde is dat de afwijking niet mogelijk is als de aanduiding "natuurwaarden" van toepassing is. Voordat de afwijking kan worden verleend is het noodzakelijk dat is aangetoond dat er geen onevenredige schade zal ontstaan aan het leefgebied van de weidevogels. Een rapport van een ter zake deskundige ecoloog kan dit onderbouwen.

Van de in de bestemmingsomschrijving opgenomen gebruiksregels kan worden afgeweken ten behoeve van het gebruik van de grond als tuin bij een woning of ten behoeve van een paardenbak, een en ander onder voorwaarden.

Mestsilo's zijn niet toegestaan, mestfoliebassins en mestzakken wel tot een bepaalde hoogte en inhoud. In beginsel mogen geen gebouwen worden gebouwd. Soms komt het voor dat een uitbreiding net niet binnen het agrarisch bouwblok past. In dat geval kan door middel van afwijking bebouwing worden opgericht alsof de grond de bestemming "Agrarisch – Agrarisch bedrijf" had. Dat kan tot maximaal 25 meter buiten de grens van de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf" en mits de belangen van derden niet worden geschaad. Schuilstallen en andere schuilgelegenheden in het veld zijn niet toegestaan. De karakteristieke openheid van het gebied verhoudt zich niet tot het plaatsen van allerlei gebouwen in het veld. Dit kan leiden tot een ongewenste verrommeling.

Een mogelijkheid om het bestemmingsvlak te overschrijden (maar dan niet met bebouwing maar qua gebruik) bestaat ook voor kleinschalige kampeerterreinen. Indien afwijken van de gebruiksregels is toegestaan voor een kleinschalig kampeerterrein op een agrarisch bouwblok of een woonbestemming, maar qua situering is dit niet goed in te passen in dat bestemmingsvlak, mag grond met de bestemming "Agrarisch" daarvoor worden gebruikt. Er moet wel een directe ruimtelijke relatie zijn met het bestemmingsvlak "Agrarisch – Agrarisch bedrijf" of "Wonen".

Wat het de omgevingsvergunningen voor werken en/of werkzaamheden betreft, moet zoals hiervoor is aangegeven, altijd een relatie worden gezocht met de gebruiksregels, die zijn neergelegd in de bestemmingsomschrijving, de specifieke gebruiksregels en de algemene gebruiksregels.

Zowel het planten van bomen als het kappen van bomen is omgevingsvergunningplichtig. Als de waarde ter plaatse de openheid van het landschap is dan kan het planten van bomen in strijd zijn met de bestemming. Als de waarde ter plaatse een bepaald natuurelement is, dan kan het planten van bomen juist gewenst zijn. Het gaat dus om de waarde ter plaatse.

Om aan te geven aan welke voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik moet worden gedacht zijn als voorbeelden te noemen voet-, fiets- en/of ruiterpaden. Skeelerpaden zijn daarmee vergelijkbaar, maar ijsbanen niet. Die zijn alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding "ijsbaan".

Behalve ter plaatse van de aanduiding "agrarisch met waarden" is het graven en dempen van sloten toegestaan zonder omgevingsvergunning, voor zover de keur daar geen beperkingen aan stelt. Een sloot moet wel tot doel hebben de waterhuishouding te reguleren; als de sloot is bedoeld als opvaart is hij alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding "waterweg".

Er is een bevoegdheid opgenomen om het bestemmingsplan te wijzigen op diverse onderdelen. De vorm van een agrarisch bouwblok mag worden gewijzigd onder voorwaarden. Onder voorwaarden mag een nieuw agrarisch bouwblok op de plankaart worden getekend. Het agrarisch bouwblok is dan nieuw, maar het moet wel gaan om een bestaand bedrijf.

De bestemming "Agrarisch" mag worden gewijzigd in "Natuur", maar alleen ter uitvoering van het provinciale natuurbeleid, zodat agrariërs niet voor verrassingen komen te staan.

Agrarisch – Agrarisch bedrijf

Per bestemmingsvlak is één agrarisch bedrijf toegestaan. Een definitie is gegeven in artikel 1. Een definitie van "bedrijf" is niet opgenomen, maar gedacht kan worden aan een bedrijfseconomische eenheid, gericht op het behalen van winst.

Intensieve veehouderijen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij". De als zodanig aangegeven bestemmingsvlakken mogen overigens ook voor andere agrarische bedrijfsactiviteiten worden gebruikt. Op dit moment is Marwei 96 het enige bedrijf met zowel een intensieve veehouderijtak als een rundveehouderijtak. Dat is ook de reden waarom daarvoor op een andere wijze de oppervlakte die voor intensieve veehouderij mag worden gebruikt is vastgelegd. De voor Marwei 96 aangegeven oppervlakte betreft de intensieve veehouderijtak. Voor de rundveehouderijtak geldt geen maximale oppervlakte. Begrenzing vindt plaats via het bestemmingsvlak. De oppervlaktes zijn zowel in de bestemmingsomschrijving als in de bouwregels opgenomen zodat ook het gebruik sec toetsbaar is.

Bepaald is dat dieren alleen in de eerste bouwlaag (de begane grondlaag) mogen worden gehouden. Uiteraard mag pluimvee wel gestapeld worden gehouden op de begane grondlaag.

Zonder nadere procedure is een aantal nevenactiviteiten toegestaan, mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden.

Bed & brochje mag alleen worden gehouden in de bedrijfswoning. Het aantal kamers dat daarvoor mag worden aangewend is beperkt tot 3 en de oppervlakte per kamer mag niet meer dan 25 m2 bedragen.

Een paardenbak tot een oppervlakte van 1.300 m2 is toegestaan. Mits aan een aantal afstandscriteria wordt voldaan.

Bij ambachtelijke bedrijfsfuncties kan worden gedacht aan een functie, waarbij voor een belangrijk deel in handwerk goederen worden gemaakt, bewerkt of hersteld. Ambachtelijke activiteiten kunnen worden afgezet tegen industriële activiteiten, waar het proces voor een belangrijk deel geautomatiseerd plaatsvindt. Detailhandel sec en een groothandel kunnen niet worden beschouwd als een ambachtelijke bedrijfsfunctie.

Bij agrarisch verwante activiteiten kan gedacht worden aan loonwerkzaamheden. Bij de gebruiksregels is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor de maximale oppervlakte die voor de nevenactiviteiten mag worden aangewend. Bij het opnemen van deze mogelijkheid werd met name gedacht aan loonwerkzaamheden, die soms een wat groter ruimtebeslag vragen.

Er zijn voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie toegestaan, waarbij een aantal voorbeelden is genoemd, die deels zijn ingegeven door bestaande nevenactiviteiten. Van belang is dat deze dagrecreatieve voorzieningen niet verworden tot horeca. Het is dus bijvoorbeeld niet toegestaan om terrasjes buiten te creëren waar koffie, frisdrank en tosties geserveerd worden.

De nevenactiviteiten mogen alleen worden uitgeoefend indien blijvend aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • De functies mogen uitsluitend in de bestaande gebouwen worden ondergebracht.

De nevenactiviteit mag geen aanleiding zijn voor een uitbreiding van de bebouwing. Hiermee wordt voorkomen dat het landelijk gebied versteent en verdicht. De bestaande bebouwing is de bebouwing van het agrarisch bedrijf, zoals die bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan.

  • de gezamenlijke oppervlakte van die voorzieningen mag ten hoogste 250 m2 bedragen, tenzij de gronden zijn aangeduid met maximum oppervlakte (BVO) (m2), in welk geval de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan op de plankaart is aangegeven.

Als de bestaande, legale oppervlakte meer bedraagt dan 250 m2 dan is die oppervlakte op de plankaart aangegeven. Voor overige situaties geldt dat 250 m2het maximum is. Wel is er een afwijkingsmogelijkheid voor een grotere oppervlakte als de wenselijkheid daarvan is aangetoond. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij loonwerkactiviteiten, waarvoor aannemelijk kan worden gemaakt dat de stalling van machines niet past binnen 250 m2. Een ander voorbeeld is de situatie dat het bestaand gebouw waarin de nevenactiviteit wordt uitgeoefend net iets groter is dan 250 m2. Bij de afwijkingsmogelijkheid zijn dezelfde voorwaarden expliciet opgenomen om duidelijk aan te geven dat ook dan daaraan moet worden voldaan. De genoemde oppervlakte van 250 m2 is een totale gezamenlijke oppervlakte, dus inclusief oppervlakte van een in gebruik zijnde verdiepingsvloer. Dat geldt uiteraard ook voor een eventuele van de bouwregels voor uitbreiding.

  • De nevenactiviteiten zijn ondergeschikt aan het agrarisch bedrijf.

De term nevenactiviteit veronderstelt dat de hoofdactiviteit de uitoefening van het agrarisch bedrijf is. Wordt met het agrarisch bedrijf gestopt dan is het niet vanzelfsprekend dat de nevenactiviteit mag worden voortgezet. Dat mag alleen als een bestemmingswijziging die activiteiten legaliseert. Of zo'n bestemmingswijziging tot de mogelijkheden behoort moet worden afgewogen, omdat vaak de schaal waarop die activiteiten plaatsvinden zal wijzigen. In beginsel zijn de activiteiten tenslotte alleen maar toegestaan als nevenactiviteit. Bij beantwoording van de vraag wanneer sprake is van ongeschiktheid van de nevenactiviteit aan de agrarische functie kunnen meerdere invalshoeken een rol spelen. In elk geval moeten ze ruimtelijk ondergeschikt zijn aan de agrarische functie. Het erf moet nog steeds ogen als een agrarisch bedrijf. Verder kunnen ook de opbrengsten en de bestede arbeidstijd een invalshoek zijn bij beantwoording van de vraag naar de ongeschiktheid.

  • De visuele uitstraling van de nevenactiviteit moet aansluiten bij de landelijke omgeving.

Door aanpassing van de bebouwing, reclame-uitingen en parkeergelegenheid kan de uiterlijke verschijningsvorm van een agrarisch complex sterk veranderen. Het bedrijfscomplex komt daarmee op zichzelf te staan en past niet meer in het landelijk gebied. Deze voorwaarde strekt ertoe dit te voorkomen. De inrichting en het gebruik van het terrein en de architectuur van de bebouwing moet niet te sterk afwijken van wat gebruikelijk is bij een agrarisch gebruik. Met reclame-uitingen moet zeer terughoudend worden omgegaan. Opvallende reclame langs de weg of op de gebouwen is uit den boze.

  • Naast de bestaande bedrijfswoning(en) is/zijn geen nieuwe (bedrijfs)woningen toegestaan.

Bepalend voor het aantal bedrijfswoningen in het bestemmingsvlak is het aantal toegestane bedrijfswoningen bij het agrarisch bedrijf. In beginsel is 1 bedrijfswoning toegestaan, tenzij anders aangeduid. De nevenactiviteit geeft geen recht op een extra bedrijfswoning. Ook verkoop van een woning of splitsing van het eigendom van het bedrijfscomplex is geen aanleiding tot de bouw van een woning.

  • De infrastructuur hoeft ten gevolge van de nevenactiviteit niet te worden verzwaard, waaronder mede wordt verstaan het verharden van zandwegen.

De nevenactiviteit mag geen verzwaring van de bestaande wegeninfrastructuur vereisen. Dat betekent dat smalle wegen niet verbreed mogen worden. Nevenactiviteiten die een bepaalde infrastructuur vereisten moeten dan ook geweerd worden van slecht ontsloten locaties.

  • Parkeren vindt plaats op eigen terrein.

Door deze voorwaarde te stellen wordt voorkomen dat parkeeroverlast ontstaat in de omgeving van het agrarisch bedrijfscomplex.

  • De verkeersaantrekkendheid dan wel verkeershinder neemt in vergelijking met de agrarische activiteiten niet of nauwelijks toe.

De nevenactiviteit mag niet tot gevolg hebben dat de verkeersaantrekkendheid dan wel verkeershinder toeneemt.

  • Gebouwen met een bouwkundige en/of cultuurhistorische waarde blijven gehandhaafd.

De nevenactiviteit mag niet leiden tot het verwijderen van de bestaande cultuurhistorische en/of architectonisch waardevolle bebouwing. Ook aanpassingen aan gebouwen ten behoeve van de nevenactiviteit mogen niet leiden tot onevenredig verlies van cultuurhistorisch en/of architectonische kwaliteiten. Het al dan niet opgenomen zijn van gebouwen op een monumentenlijst doet in beginsel niet ter zake.

  • De gronden gelegen buiten de opstallen worden niet aangewend als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen.

Het is niet de bedoeling dat de nevenactiviteit buitenopslag met zich mee brengt.

Het gemeentelijk beleid is gericht op de aanwezigheid van maximaal 15 kleinschalige kampeerterreinen. Op basis van de inmiddels vervallen Wet op de openluchtrecreatie is een aantal malen toestemming verleend voor een kleinschalig kampeerterrein. Deze terreinen zijn positief bestemd, voor zover ze na inwerkingtreding van het plan niet zijn beëindigd. Waar het om gaat is dat degenen aan wie in het verleden toestemming is verleend niet onnodig een plaats bezet houdt op de lijst van 15 kleinschalige kampeerterreinen. Bij feitelijke beëindiging kan een ander worden toegestaan af te wijken van het bestemmingsplan voor een kleinschalig kampeerterrein.

Voor de kwaliteit van het landelijke gebied is de inrichting van het boerenerf van groot belang. Die kwaliteit wordt niet alleen bepaald door de hoeveelheid bebouwing, maar ook door de staat van onderhoud van de gebouwen, de wijze waarop het erf is verhard en de beplanting. Op het onderhoud en de wijze van verharding heeft het bestemmingsplan geen invloed, maar het bestemmingsplan beoogt wel de beplanting (landschappelijke inpassing) zeker te stellen. Deze is dan ook expliciet in de bestemmingsplan opgenomen. Er is een gebruiksregel opgenomen die ziet op een goede landschappelijke inpassing. Zowel een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het gebruik moet worden getoetst aan de gebruiksregels. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning moet een beplantingsplan worden ingediend. Het niet naleven van het beplantingsplan levert strijdig gebruik op. Als op dit moment geen sprake is van landschappelijke inpassing en er feitelijk niets verandert, is er geen strijdig gebruik. Huidig gebruik zonder landschappelijke inpassing kan op basis van het overgangsrecht blijven bestaan. Iedere wijziging in het gebruik dan wel iedere nieuwe aanvraag om een omgevingsvergunning moet vergezeld gaan van een beplantingsplan.

De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen schrijft voor dat afwijking van de gebruiksregels en afwijking van de bouwregels apart worden geregeld. Omdat afwijking van de gebruiksregels vaak een bouwplan met zich meebrengt (dat bij toetsing aan de bestemmingsomschrijving zou moeten worden geweigerd), is apart bepaald dat bij afwijking van de gebruiksregels ook mag worden afgeweken van de eis dat wordt gebouwd ten dienste van de bestemmingsomschrijving. Dit is bijvoorbeeld aan de orde bij het vergisten van mest en het leveren van de daarbij vrijkomende energie. Of het vergisten van mest als agrarische activiteit is aan te merken hangt af van hetgeen daarover in de bestemmingsomschrijving en specifieke gebruiksregels is opgenomen. De regels beogen duidelijk te maken dat het vergisten van mest en het leveren van de daarbij vrijkomende energie alleen is toegestaan na afwijking. Afwijking van de regels is ook het juiste instrument om dit mogelijk te maken, omdat met een mestvergister de bestemming feitelijk niet wordt gewijzigd. Het gaat alleen om mestvergisters van de categorieën a, b en c van het landelijke en provinciale beleid daaromtrent, vertaald in de voorwaarden 1 en 2. Als extra eis is, los van het algemene toetsingskader, opgenomen dat de infrastructuur berekend moet zijn op eventueel extra verkeer dat een mestvergister met zich mee kan brengen.

Na beëindiging van het agrarische bedrijf kan de bestemming worden gewijzigd in "Wonen" en de aangrenzende gebiedsbestemming (doorgaans: "Agrarisch"). De aanduiding "bedrijf aan huis" kan worden opgenomen om activiteiten die toelaatbaar zijn maar niet binnen de bestemming "Wonen" passen positief te bestemmen.

De woonfunctie zelf mag na wijziging worden uitgeoefend in de bedrijfswoning en het aangebouwde voormalige bedrijfsgebouw. Daarbij is gedacht aan traditionele boerderijen, niet aan loopstallen die toevallig aan de bedrijfswoning zijn aangebouwd. In beginsel mag na wijziging slechts één woning aanwezig zijn. Er zijn twee uitzonderingen:

  • als het een beeldbepalend pand betreft (wat kenbaar is door de aanduiding "karakteristiek" of "specifieke bouwaanduiding – monument") mogen in het voormalige bedrijfsgedeelte, voor zover aangebouwd aan het woonhuis, meerdere woonhuizen worden gerealiseerd. Omdat er situaties denkbaar zijn waarbij het niet de bedoeling is dat al die woonhuizen weer hun eigen bijgebouwen met zich brengen kunnen burgemeester en wethouders bij het wijzigingsplan beperkingen stellen aan de oppervlakte van de bijgebouwen;
  • als er een aanzienlijke hoeveelheid voormalige agrarische bebouwing wordt gesloopt (1.000 m2 in een lint, 1.500 m2 buiten een lint), kan een extra woonhuis worden toegestaan. Dat woonhuis hoeft niet te worden aangebouwd aan de voormalige bedrijfswoning.

Van belang is, bij beide bevoegdheden, dat een toets plaatsvindt aan het in het artikel genoemde afwegingskader. Er dient een evenredige afweging van belangen plaats te vinden op diverse onderwerpen. Indien deze afweging negatief uitpakt kan van de wijzigingsbevoegdheid geen gebruikt worden gemaakt. Het toestaan van meer dan 1 woonhuis na wijziging mag geen automatisme zijn. Er dient wel degelijk een afweging plaats te vinden. Dat geldt ook voor de andere functies ten behoeve waarvan de bestemming kan worden gewijzigd.

Bij de wijzigingsvoorwaarden is genoemd dat de activiteiten worden uitgeoefend binnen de bestaande gebouwen. Nieuwbouw is mogelijk indien sprake is van ruimtelijke kwaliteitswinst, aan te tonen door een kwaliteitsarrangementsplan. Dit begrip komt uit de Provinciale Structuurvisie (voorheen het streekplan). Voor de vraag wanneer sprake is van een kwaliteitsarrangementsplan kan dan ook worden aangesloten bij hetgeen daaronder op provinciaal niveau wordt verstaan. Voor de overige wijzigingsvoorwaarden zie hetgeen hiervoor bij de nevenactiviteiten is vermeld.

Wonen

De als zodanig aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woonhuizen. Per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 woonhuis worden gebouwd, tenzij anders op de kaart is aangegeven. Het woonhuis is het hoofdgebouw. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m², tenzij op de kaart een andere oppervlakte is aangegeven, in welk geval die andere oppervlakte geldt en tenzij een grotere oppervlakte aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan, in welk geval die oppervlakte als maximum geldt. Bij voormalige boerderijen mag het aangebouwde, voormalige bedrijfsgedeelte bij de woning worden betrokken. Hierbij is gedacht aan inpandige stallen bij traditionele boerderijen, niet aan loopstallen die toevallig zijn aangebouwd aan een modern woonhuis.

Er geldt een minimale breedte van het woonhuis, een minimale en maximale goothoogte, een maximale bouwhoogte, een minimale afstand tot de zijdelingse perceelgrens en een minimale en maximale dakhelling. Bepaald is dat als op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp van het bestemmingsplan een andere maatvoering aanwezig is, dat die dan als maximum respectievelijk minimum mag worden gehanteerd. Dat betekent dus dat als het woonhuis op dat tijdstip breder is dan 5 meter, het bij herbouw weer opnieuw breder mag zijn dan 5 meter. En dat als het woonhuis een dakhelling had van minder dan 30º, de dakhelling bij herbouw ook minder mag zijn dan 30º. De bepaling over afwijkende maatvoering is dus van toepassing als een bestaande maat groter is dan het toegelaten maximum of kleiner is dan een toegelaten minimum.

Het plan maakt een duidelijk onderscheid tussen hoofdgebouwen enerzijds en bijgebouwen en aanbouwen en uitbouwen anderzijds. Voor aanbouwen/uitbouwen/bijgebouwen gelden aparte bouwregels. Ook hiervoor geldt dat als er op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan een afwijkende maatvoering aanwezig is, dat die maatvoering als maximum/minimum mag worden gehanteerd. Een uitzondering geldt voor de oppervlakte: als er nu een bijgebouw van meer dan 200 m² is, dan mag het bijgebouw bij herbouw maximaal 200 m² zijn. Stel: er worden twee bijgebouwen gesloopt; 1 van 500 m² en 1 van 600 m². Er mag dan 2 x 200 m² worden herbouwd. Deze gebouwen hoeven niet op dezelfde plaats te worden herbouwd, maar de oppervlaktes mogen niet worden samengevoegd tot 1 gebouw van 400 m². In zoverre geldt een ontmoedigingsbeleid voor herbouw van grote bijgebouwen. Voor het samenvoegen van bijgebouwen tot een bijgebouw met een oppervlakte van meer dan 75 m² is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen, die overigens ook is begrensd op 200 m². Stel: er worden twee bijgebouwen gesloopt van elk 50 m². Dan mag je twee bijgebouwen herbouwen van 50 m², maar je mag ze ook samenvoegen tot één bijgebouw van 87,5 m². Ander voorbeeld: er wordt één bijgebouw gesloopt van 150 m² en één van 80 m². Ieder afzonderlijk mogen ze worden herbouwd. Na afwijking mogen ze worden samengevoegd tot één bijgebouw van 152,50 m², namelijk 75 m2 + (de helft van (230 - 75 m2) =) 77,5 m2 = 152,50 m2.

De plaats van een gebouw wordt bepaald door de volgende regels:

  • Het beginsel van bebouwingsconcentratie. De gebouwen mogen niet verspreid over het bestemmingsvlak worden gebouwd, maar moeten enigszins bij elkaar worden gebouwd. Het oordeel van burgemeester en wethouders is bepalend bij de vraag of wordt voldaan aan het beginsel van bebouwingsconcentratie.
  • De algemene bouwregels. Er moet een afstand in acht worden genomen tot de as van de weg (deze bepaling heeft een stedenbouwkundige achtergrond; zowel voor de beleving vanaf de weg als vanuit de woning is het prettig als enige afstand tot de weg in acht wordt genomen; een grotere weg vraagt om een grotere afstand). Voorts mag alleen worden gebouwd met inachtneming van de Wet geluidhinder.
  • De nadere eisen. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van een gebouw, bijvoorbeeld ten behoeve van een samenhangend bebouwingsbeeld. Dat betekent dat als een bouwplan wordt ingediend, burgemeester en wethouders kunnen zeggen dat ze alleen bouwvergunning verlenen als een gebouw anders gesitueerd wordt. Zie ook hetgeen hiervoor onder de algemene toelichting is opgenomen.
  • Voor bijgebouwen, aanbouwen, uitbouwen: de regel dat de afstand tot de naar de weg gekeerde gevels van het woonhuis en het verlengde daarvan niet meer dan 4 m mag bedragen.

Bed & brochje mag alleen worden gehouden in het hoofdgebouw. Het aantal kamers dat daarvoor mag worden aangewend is beperkt tot 3 en de oppervlakte per kamer mag niet meer dan 25 m² bedragen.

In de bestemmingsomschrijving zijn opgenomen aan-huis-verbonden-werkactiviteiten die hoofdzakelijk op locatie werken. Deze doeleinden veronderstellen de woonfunctie aanwezig. Hetzelfde geldt voor het hobbymatig houden van vee, dat kan worden afgezet tegen het beroepsmatig houden van vee. Dat betekent dat een hoeveelheid vee, die niet genoeg is voor een agrarische bestemming, hobbymatig mag worden gehouden. Hierop is uiteraard wel de milieuwetgeving van toepassing.

De grond is ook bestemd voor het behoud en de versterking van de landschappelijke waarden, tot uitdrukking komend in de instandhouding en aanleg van boomsingels en andere hoogopgaande beplanting. De kwaliteit van het landelijk gebied wordt in hoge mate bepaald door de aanwezigheid van houtopstanden rond gebouwen. Het is van belang dat de aanwezige houtsingels in stand blijven en worden verbeterd. Waar ze niet aanwezig zijn, mogen ze worden toegevoegd. Het is mogelijk dat een nadere eis wordt gesteld aan de plaats van een gebouw om ruimte te laten voor houtsingels.

Er is afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor een kleinschalig kampeerterrein. Het gemeentelijke beleid is gericht op de aanwezigheid van maximaal 15 kleinschalige kampeerterreinen. Op basis van de Wet op de openluchtrecreatie is een aantal malen toestemming verleend voor een kleinschalig kampeerterrein. Deze terreinen zijn positief bestemd binnen de bestemming "Agrarisch - Agrarisch bedrijf", voor zover ze na inwerkingtreding van het plan niet zijn beëindigd. Waar het om gaat is dat degenen aan wie in het verleden toestemming is verleend niet onnodig een plaats bezet houden op de lijst van 15 kleinschalige kampeerterreinen. Bij feitelijke beëindiging kan een ander worden toegestaan af te wijken van het bestemmingsplan voor een kleinschalig kampeerterrein.

De wijzigingsbevoegdheid geeft dezelfde mogelijkheden omtrent het toevoegen van extra woningen als de wijzigingsbevoegdheid bij de bestemming "Agrarisch – Agrarisch bedrijf". Er dient ook dezelfde afweging te worden gemaakt.