direct naar inhoud van Hoofdstuk 5 Gebiedszonering
Plan: Buitengebied 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0082.000300-0004

Hoofdstuk 5 Gebiedszonering

Dit hoofdstuk beschrijft de gebiedszonering van het plangebied. Onder gebiedszonering wordt verstaan de indeling van het plangebied in min of meer homogene deelgebieden, waaraan een gebiedsbestemming dan wel -aanduiding wordt toegekend. Een gebiedsbestemming heeft betrekking op één of meer hoofdfuncties en beslaat een relatief groot deel van het plangebied. Een gebiedsaanduiding is een nadere aanduiding binnen de gebiedsbestemming en is toegekend teneinde belangrijke (plaatselijke) waarden te beschermen.

De gebiedszonering is het resultaat van een gebiedsgerichte integratie van het ruimtelijk relevant beleid, zoals beschreven in hoofdstuk 2, de bestaande gebiedskwaliteiten en de functies zoals die in het onderzoek naar voren zijn gekomen (zie hoofdstuk 3), en de sectorale beleidsuitgangspunten, die uiteengezet zijn in het voorgaande hoofdstuk.

Gebiedsbestemmingen

De provincie Fryslân heeft het grondgebied van de gemeente Lemsterland bijna in zijn geheel tot het landschapstype laagveengebied gerekend. Wanneer nader ingezoomd wordt op het landschap kunnen een aantal verschillende landschapseenheden worden onderscheiden (zie paragraaf 3.3.1. en paragraaf 4.3.2.). Onderscheid kan worden gemaakt in het 'echte' veenontginningslandschap, het Tsjongergebied dat vrij is van bebouwing, het gebied ten westen van de Grutte Brekken dat in het kader van de ruilverkaveling opnieuw is ingericht en de Lemsterhoppolder die qua karakter duidelijk aansluit bij het polderlandschap van de Noordoostpolder. Verder komen er verspreid door de gemeente een aantal natuurgebieden voor (zie paragraaf 3.5.1.): veelal oorspronkelijke petgaten-complexen, die bewaard zijn gebleven. De provincie (en het Rijk) zet in op de realisering, bescherming en ontwikkeling van een duurzame ecologische hoofdstructuur (EHS). Aan de hand van gebiedsplannen geeft de provincie aan waar natuurontwikkeling wordt nagestreefd (zie paragraaf 2.4.3. en 2.4.4.).

Het voorgaande bestemmingsplan voor het buitengebied - het bestemmingsplan "Buitengebied" uit 1990 - kende een gradatie in agrarische gebiedsbestemmingen: "Agrarisch gebied I", "Agrarisch gebied II" en "Agrarisch gebied met landschappelijke en natuurlijke waarden". In het voorliggende nieuwe bestemmingsplan laat de gemeente Lemsterland deze gradatie los, om de volgende redenen:

  • a. Vanuit het provinciaal beleid is er geen aanleiding te kiezen voor een gradatie in gebiedsbestemmingen.
  • b. In het streekplan wordt voor het landelijk gebied enkel onderscheid gemaakt in landschapstypen. Voor Lemsterland geldt - naast het Iselmargebied - maar één landschapstype, namelijk laagveengebied.
  • c. In Lemsterland is het verschil in landschapseenheden niet sterk. Qua landschap is eigenlijk alleen de Lemsterhoppolder anders qua karakter.
  • d. De Lemsterhoppolder heeft net als het veenontginningslandschap een bepaalde landschappelijke waarde (openheid) en bij beide gebieden is de agrarische functie primair.

In dit bestemmingsplan is daarom (voor het landoppervlak) gekozen voor een tweetal gebiedsbestemmingen: de bestemming "Agrarisch" en de bestemming "Natuur". De bestemming "Agrarisch" is toegekend aan de gronden waar het agrarisch gebruik primair is. De landschappelijke waarden worden beschermd middels de bestemmingsomschrijving en een daarop afgestemd stelsel voor omgevingsvergunningen voor werken of werkzaamheden. De karakteristieke openheid van het gebied wordt hiermee bestemd en beschermd. Waar nodig worden bepaalde (plaatselijke) landschappelijke en/of natuurlijke waarden beschermd middels een gebiedsaanduiding (zie volgende kopje). De bestemming "Natuur" is toegekend aan de gronden waar de functie natuur primair is.

Gebiedsaanduidingen

Een gebiedsaanduiding is een nadere aanduiding binnen de gebiedsbestemming en is toegekend teneinde belangrijke (plaatselijke) landschappelijke en/of natuurlijke waarden te beschermen. Het bestemmingsplan kent, binnen de bestemming "Agrarisch", de volgende gebiedsaanduidingen:

  • de aanduiding "agrarisch met waarden";

Voor het gebied ten noordoosten van de Grietenijdijk, is de opstrekkende verkaveling kenmerkend. Daar waar nog sprake is van relatief smalle percelen, gescheiden door sloten, is de aanduiding "agrarisch met waarden" opgenomen. Voor dit gebied is een omgevingsvergunning vereist voor het graven, vergraven, verbreden of dempen van sloten. Het slotenpatroon vormt namelijk een wezenlijk onderdeel van de kenmerkende opstrekkende verkaveling.

  • de aanduiding "natuurwaarden";

In het bestemmingsplan is aan de in de gebiedsplannen aangewezen natuur- en beheersgebieden de gebiedsaanduiding "natuurwaarden" opgenomen. Het gaat hier vooral om de weidevogelgebieden, waar openheid, rust en een hoge grondwaterstand (dicht slotenpatroon) van belang zijn om het leefgebied in stand te houden). Hier is voor gekozen omdat de gronden tevens belangrijke natuurwaarden bezitten dan wel de potentie hebben deze te ontwikkelen. In de bestemmingsomschrijving wordt de natuurwaarde van deze gronden beschermd. In het aan deze gebiedsaanduiding gekoppelde stelsel voor omgevingsvergunningen voor werken of werkzaamheden, is een regeling opgenomen ter bescherming van de natuurwaarden.

  • de aanduiding "agrarisch bedrijf uitgesloten";

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid een agrarisch bedrijf te verplaatsen naar een onbebouwde locatie in het buitengebied. Daar waar sprake is van gebieden, die nog niet of nauwelijks bebouwing kennen, is de aanduiding "agrarisch bedrijf uitgesloten" toegekend. Zo kan de karakteristieke openheid van het gebied behouden blijven. In dit gebied wordt de realisatie van een nieuw agrarisch bouwperceel op voorhand uitgesloten.

  • de aanduiding "wro-zone - ontheffingsgebied.

Het gebied Buitendijksveld en het Lemsterhop, dat wil zeggen de gronden ten zuiden van de Grietenijdijk, zijn in het bestemmingsplan aangeduid als "wro-zone - ontheffingsgebied". Binnen dit gebied komen veel gemengde agrarische bedrijven voor (ook akkerbouw). Voor bedrijfsbebouwing ten behoeve van de akkerbouw is vaak een hogere goothoogte wenselijk danwel noodzakelijk. De gemeente acht een hogere goothoogte hier uit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar en heeft daarom voor dit gebied een afwijkingsbepaling opgenomen teneinde voor agrarische bedrijven een hogere goothoogte (tot 7 meter) toe te staan. Voor het overige agrarische gebied is de goothoogte bij recht op 4 meter bepaald en via afwijking tot 5 meter.