direct naar inhoud van 4.5 Natuur
Plan: Buitengebied 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0082.000300-0004

4.5 Natuur

4.5.1 Visie provincie

De provincie streeft naar goede ruimtelijke condities voor instandhouding en ontwikkeling van de belangrijke natuurlijke kwaliteiten en waarden in Fryslân waardoor:

  • een bijdrage wordt geleverd aan behoud van de biodiversiteit door de bescherming en ontwikkeling van ecosystemen;
  • de condities voor het voortbestaan van de inheemse flora en fauna en van natuurlijke levensgemeenschappen worden verbeterd;
  • de ruimtelijke kwaliteit en de leefbaarheid van Fryslân worden versterkt.

De provincie Fryslân zet daarbij in op de realisering, bescherming en ontwikkeling van een duurzame ecologische hoofdstructuur (EHS). De provincie versterkt de samenhang van de EHS door ecologische verbindingen (EVZ's), waaronder de robuuste natte verbinding. De provinciale ecologische hoofdstructuur is weergegeven op kaart 11 van het Streekplan Fryslân 2007. Deze kaart is opgenomen in Kaarten Streekplan Fryslan 2007 van deze toelichting.

Ook buiten de EHS draagt de provincie bij aan ruimtelijke condities voor instandhouding en verbetering van natuurwaarden. Specifiek zet de provincie onder andere in op een verantwoorde weidevogelstand en voldoende ganzenfoerageergebieden in de open klei- en veenweidegebieden.

De provincie vindt het verder van belang dat natuur bij allerlei ruimtelijke ontwikkelingen nadrukkelijk aandacht krijgt. In ruimtelijke planvorming dient 'natuurinclusief' te worden gewerkt en dient rekening te worden gehouden met het leefgebied van soorten.

4.5.2 Visie gemeente

Het bestemmingsplan richt zich op behoud van de bestaande natuurwaarden en schept randvoorwaarden voor herstel en ontwikkeling.

De gemeente Lemsterland wil met het bestemmingsplan de bestaande natuurwaarden (binnen en buiten de EHS) beschermen en randvoorwaarden scheppen voor herstel en ontwikkeling. Ten aanzien van herstel en ontwikkeling van natuurwaarden in het agrarisch cultuurgebied is de planologische regeling afgestemd op het provinciaal natuurbeleid, zoals dat beschreven is in paragraaf 4.5.1. en de paragrafen 2.4.3. en 2.4.4. Hierna wordt dit algemeen beleidsuitgangspunt verder uitgediept.

In het bestemmingsplan zijn de bestaande natuurgebieden positief bestemd.

De aanwezige natuurgebieden zijn bestemd als "Natuur". Het gaat voornamelijk om graslandreservaten, rietlanden en moerasbossen. In paragraaf 3.5.1. zijn de verschillende natuurgebieden nader beschreven. Voor het intekenen van de natuurgebieden is gebruik gemaakt van beheersplannen, de topografische kaart en luchtfoto's. Via de bestemmingsomschrijving en een daarop afgestemd stelsel voor omgevingsvergunningen worden de gebieden beschermd tegen ongewenste handelingen. Door de bestaande natuurgebieden positief te bestemmen, wordt een planologische basis gelegd voor het behoud van het leefgebied van veel dier- en plantensoorten. Meren en plassen, die voor de natuur van belang zijn, krijgen, naast de bestemming "Water", de dubbelbestemming "Waarde – Natuur en Landschap" (zie ook paragraaf 4.6.2.).

De op de plankaart voor "Natuur" aangewezen gronden zijn bestemd voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden. Agrarisch medegebruik (denk aan begrazing) is voor sommige gronden (bijvoorbeeld graslandreservaten) nodig om de gewenste natuurdoeltypen te behalen. In deze gevallen is agrarisch medegebruik binnen de bestemming "Natuur" gewoon toegestaan. Agrarisch medegebruik wordt hier dus niet als een gebruik strijdig met de bestemming gezien. In de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Natuur" is agrarisch (mede)gebruik als één van de doeleinden opgenomen.

De Friese Iselmarkust is aangewezen als Natuurbeschermingswetgebied, waar regels gelden die gericht zijn op behoud of herstel van het natuurschoon of van de natuurwetenschappelijke betekenis (zie volgend kader). Het Nb-wet gebied "Friese IJsselmeerkust" bestaat uit open water, moerassige zones en rietlanden. De ecologische kwaliteiten hebben betrekking op broedgebied voor moerasvogels (onder andere Rietzanger, Snor, Bruine kiekendief), de mogelijke aanwezigheid van Rugstreeppadden en rietvegetaties met Gewone dotterbloem. Ook rusten er op het open water groepen eenden.

Ook de vogel- en habitatrichtlijngebieden zijn sinds oktober 2005 beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. In Lemsterland gaat het om de speciale beschermingszones "Friese IJsselmeerkust" en "IJsselmeer" (zie ook paragraaf 2.2.), die aangewezen zijn op grond van de Vogelrichtlijn. Daarnaast is het habitatrichtlijngebied "Rottige Meenthe en Brandemeer" voor Lemsterland van belang, in verband met de externe werking (zie paragraaf 2.2.2.).

Natuurbeschermingswet 1998
Sinds 1968 geldt in ons land de Natuurbeschermingswet. Deze wet maakt het mogelijk natuurmonumenten te beschermen door deze aan te wijzen als "beschermd natuurmonument" of als "staatsnatuurmonument", en aan zo'n aanwijzing bepaalde rechtsgevolgen te verbinden. Onder natuurmonumenten verstaat de wet: terreinen en wateren, welke van algemeen belang zijn uit een oogpunt van natuurschoon of om hun natuurwetenschappelijke betekenis. Een aanwijzing tot beschermd natuurmonument zal doorgaans betrekking hebben op particuliere eigendommen. Voor natuurmonumenten die in handen zijn van de Rijksoverheid is aanwijzing als staatsnatuurmonument mogelijk.
In een beschermd natuurmonument is het verboden zonder vergunning van de minister of in strijd met bij een dergelijke vergunning gestelde voorwaarden handelingen te verrichten, te doen verrichten of te gedogen, die schadelijk zijn voor het natuurschoon of voor de natuurwetenschappelijke betekenis van dat beschermd natuurmonument of die te ontsieren. Een tweede rechtsgevolg is een mogelijk beheersplan: de minister kan in overeenstemming met de eigenaar en gebruiker voor een beschermd natuurmonument of een deel daarvan een beheersplan vaststellen, dat het behoud of het herstel van het natuurschoon ten doel heeft. Voor handelingen die zijn voorzien in een beheersplan is geen vergunning van de minister meer vereist.
Het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is sinds 1 oktober 2005 verankerd in de gewijzigde Natuurbeschermingswet. Voor de vogel- en habitatrichtlijngebieden, de Natura 2000 gebieden, is daarmee het beschermingsregime verankerd in de Nederlandse wetgeving. Ook voor deze gebieden wordt daarmee een vergunningstelsel van kracht en zullen beheersplannen worden opgesteld. De vergunningen zullen verleend worden door de provincies. Indien Natura 2000 gebieden de oude Natuurbeschermingswetgebieden overlappen, zal het oude beschermingsregime terugtreden.  

In de (gewijzigde) Natuurbeschermingswet is het verboden om zonder vergunning, projecten of andere handelingen te realiseren c.q. te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Voor projecten of handelingen, die significante gevolgen kunnen hebben voor een gebied, dient de initiatiefnemer een passende beoordeling te maken. Daarnaast worden voor alle aangewezen gebieden beheersplannen opgesteld.

In het bestemmingsplan is geregeld dat, indien voor deze gebieden (die beschermd zijn krachtens de Natuurbeschermingswet 1998) een vergunning voor een activiteit is vereist krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 of indien overeenkomstig een beheersplan wordt gehandeld, het stelsel voor omgevingsvergunningen aan de kant mag worden geschoven. Daarnaast is bij alle wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan opgenomen dat ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging een evenredige belangenafweging dient plaats te vinden, waarbij ook de uitvoerbaarheid, waaronder wordt begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en de waterhuishouding, betrokken worden. Hiermee is de zogeheten externe werking ook in het bestemmingsplan verankerd.

Voor natuurwaarden in het agrarisch cultuurgebied geldt dat het plan randvoorwaarden schept voor herstel en ontwikkeling.

In het voorgaande is reeds opgemerkt dat de planologische regeling voor herstel en ontwikkeling van natuurwaarden in het agrarisch cultuurgebied afgestemd wordt op het natuurbeleid van de provincie Fryslân. De provincie streeft naar goede ruimtelijke condities voor instandhouding en ontwikkeling van de belangrijke natuurlijke kwaliteiten en waarden in Fryslân. De provincie geeft daarbij prioriteit aan de zogenaamde ecologische hoofdstructuur (EHS). Aan de hand van gebiedsplannen geeft de provincie aan waar herstel en ontwikkeling wordt nagestreefd (zie daarvoor de paragrafen 2.4.3. en 2.4.4.). In de gebiedsplannen wordt onderscheid gemaakt in natuurgebied en beheersgebied.

Natuurgebied

Met natuurgebied wordt in de gebiedsplannen bedoeld: agrarische grond met belangrijke natuurwaarden dan wel grond die de potentie heeft voor ontwikkeling van natuurwaarden en waarvoor het streven is omvorming naar natuur. Voor deze gebieden kan subsidie voor natuurbeheer worden verkregen op basis van het Programma Beheer (zie onderstaand kader), dat op 1 januari 2007 is opgegaan in het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG). In de gebiedsplannen is per deelgebied de begrenzing aangegeven van de natuurgebieden (en de beheersgebieden), de natuurdoelen en de subsidiabele beheerspakketten.

Programma Beheer en Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG)
Het Programma Beheer, dat sinds 1 januari 2000 van kracht is, is een stelsel voor beheer en ontwikkeling van natuur, bos en landschap. In het Programma Beheer staat het systeem van outputsturing centraal; er vindt - waar dit mogelijk is - een koppeling plaats tussen de geleverde prestaties van de beheerder en de hoogte van de subsidies. Het Programma Beheer kent twee subsidieregelingen: de Subsidieregeling Natuurbeheer (SN2000) en de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (SAN).
De SN2000 geldt voor de gebieden, die aangewezen zijn als natuurgebied. De SN2000 richt zich op beheer en ontwikkeling van permanente natuur of bos, eventueel in combinatie met een recreatieve functie. Zowel natuurbeschermingsinstanties als particulieren kunnen gebruik maken van de subsidieregeling. Naast een beheers- en inrichtingssubsidie (eenmalig) kent de SN2000 ook een subsidie functieverandering. De subsidie functieverandering compenseert het inkomensverlies dat ontstaat bij permanente functieverandering van landbouw naar natuur. De subsidie wordt voor een periode van vijf tijdvakken (30 jaar) verstrekt. De SN2000 is in de plaats gekomen van het onderdeel reservaats- en natuurontwikkelingsgebieden van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling (Rbon).
De Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (SAN) heeft als doel verweving van landbouw en natuur en vervangt de Rbon voor wat betreft het onderdeel beheersgebieden. Aan het eind van een tijdvak (van 6 jaar) wordt bepaald of het beoogde natuurresultaat is behaald. Zo niet, dan wordt een korting op de beheersubsidie toegepast. Op basis van de SAN kunnen ook subsidies worden verstrekt aan samenwerkingsverbanden, zoals verenigingen voor agrarisch natuurbeheer en milieucoöperaties.
Met de vaststelling van de Wet Inrichting Landelijk Gebied (WILG), op 5 december 2006, is op 1 januari 2007 het Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) van start gegaan. De WILG vervangt de Landinrichtingswet 1985 en geeft invulling aan de kabinetslijn: 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Met de nieuwe wet wordt één rijksbudget voor het landelijk gebied gecreëerd en geeft het Rijk de verantwoordelijkheid voor de uitvoering aan de provincies. Het Programma Beheer is daarmee opgegaan in het ILG.  

In het bestemmingsplan is aan de aangewezen natuurgebieden de bestemming "Agrarisch" (de agrarische gebiedsbestemming) toegekend, tenzij inmiddels al sprake is van natuur dan wel de gronden al aangekocht zijn door een natuurbeschermingsorganisatie en er sprake is van afgeronde eenheden. In deze situaties zijn de gronden (alvast) bestemd als "Natuur". Omdat de gronden tevens belangrijke natuurwaarden bezitten dan wel de potentie hebben deze te ontwikkelen, is, wanneer de gronden zijn bestemd als "Agrarisch", als extra aanduiding voor deze gronden opgenomen "natuurwaarden". In de bestemmingsomschrijving wordt de natuurwaarde van deze gronden beschermd. Voor bepaalde handelingen is voor deze gebieden een omgevingsvergunning benodigd (zie planregels artikel 3.6.1. onder g).

Teneinde de functiewisseling naar natuur planologisch gezien op een eenvoudige manier mogelijk te maken is, voor de gronden die in het gebiedsplan aangewezen zijn als natuurgebied, in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid naar de bestemming "Natuur" opgenomen. Omdat de begrenzing van deze gebieden soms wijzigt, is ervoor gekozen de gebieden (waarvoor de wijzigingsbevoegdheid geldt) niet op een kaartje te begrenzen, maar dit in de planregels te regelen. Opgenomen wordt daarom dat deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend geldt ten behoeve van natuurontwikkeling ter uitvoering van het provinciaal natuurbeleid.

Beheersgebied

In de gebiedsplannen zijn tevens beheersgebieden aangewezen. Beheersgebieden zijn gebieden waar agrariërs (of verenigingen voor agrarisch natuurbeheer) beheersovereenkomsten kunnen afsluiten, wanneer zij bij het beheer van de gronden tevens rekening houden met de natuurwaarde. Voor deze gronden wordt verweving van landbouw en natuur nagestreefd en is de Subsidieregeling Agrarisch Natuurbeheer (SAN) van toepassing (zie vorig kader). Ook voor de beheersgebieden is per deelgebied de begrenzing aangegeven, de natuurdoelen en de subsidiabele beheerspakketten.

De gebieden, waarvoor beheersovereenkomsten kunnen worden afgesloten, zijn in het bestemmingsplan bestemd als "Agrarisch" met de aanduiding "natuurwaarden". Hier is voor gekozen omdat deze gronden ook belangrijke natuurwaarden bezitten dan wel de potentie hebben deze te ontwikkelen. Een bestemming "Natuur" is voor deze gronden voor nu en in de toekomst niet aan de orde.

Overige onderdelen van de EHS

De provincie wil de samenhang van de EHS versterken door het tot stand brengen van ecologische verbindingen, waaronder de robuuste natte verbinding. Op kaart 11 van het streekplan (zie Kaarten Streekplan Fryslan 2007) is aangegeven waar de ecologische verbindingen voor Lemsterland zijn geprojecteerd. De provincie heeft zich tot doel gesteld om de EHS in 2018 te hebben gerealiseerd. De uitvoering van de ecologische verbindingszone samenhangend met de Follegeasleat is al gestart. Hieraan wordt in het bestemmingsplan een natuurbestemming gegeven. Voor de overige ecologische verbindingen wordt in ieder geval de natuurwaarde in de waterbestemming tot uitdrukking gebracht.

w

Het bestemmingsplan en de Flora- en faunawet

In de Flora- en faunawet is de bescherming van planten- en diersoorten geregeld (zie ook volgend kader). De bescherming krijgt gestalte via een aantal verbodsbepalingen, die gelden bij ruimtelijke ingrepen, plannen en projecten. In het bestemmingsplan is bij ontwikkelingen, die niet bij recht zijn toegestaan en van invloed kunnen zijn op planten- en diersoorten, geregeld dat bij de beoordeling van de toelaatbaarheid tevens de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en de waterhuishouding, bij de belangenafweging dient te worden betrokken. Dit betekent dat ook nagegaan moet worden of er mogelijk nadelige consequenties zijn voor beschermde inheemse soorten. Daarnaast geldt de Flora- en faunawet altijd, dus ook bij ontwikkelingen die het bestemmingsplan bij recht toestaat, zoals bijvoorbeeld de bouw van een schuur binnen het agrarisch bouwperceel.

Flora- en faunawet
De Flora- en faunawet is op 1 april 2002 in werking getreden en richt zich op de bescherming van in het wild levende planten en dieren. Alle van nature in Nederland voorkomende soorten: a. zoogdieren (met uitzondering van de Zwarte en Bruine rat, Huismuis en Muskusrat); b. vogels; c. amfibieën en reptielen; en d. vissen (met uitzondering van de soorten waarop de Visserijwet 1963 van toepassing is), worden in deze wet beschermd. Ook een aantal ongewervelden, onder andere insecten, libellen en kevers, die in hun voortbestaan bedreigd zijn of het gevaar lopen in hun voortbestaan te worden bedreigd, worden beschermd op grond van de Flora- en faunawet.
De bescherming krijgt gestalte via een aantal verbodsbepalingen, die gelden bij ruimtelijke ingrepen, plannen en projecten. Voor planten geldt artikel 8: "Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse soort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei wijze van hun groeiplaats te verwijderen". Verbodsbepalingen betreffende dieren in hun natuurlijke leefomgeving zijn:
- het is verboden dieren behorende tot een beschermde inheemse soort te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen (artikel 9);
het is verboden dieren behorende tot een beschermde inheemse soort opzettelijk te verontrusten (artikel 10);
- het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren behorende tot een beschermde inheemse soort te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren (artikel 11);
- het is verboden eieren van dieren behorende tot een beschermde inheemse soort te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen (artikel 12).

In hoeverre de verbodsbepalingen van toepassing zijn is afhankelijk van het beschermingsregime waartoe de soort behoort. Er gelden drie verschillende beschermingsregimes, afhankelijk van de zeldzaamheid van de soort en de status in Europese richtlijnen:
1. Algemene soorten
Onder deze groep vallen onder andere algemeen voorkomende beschermde zoogdieren, amfibieën en vaatplanten. Bij overtreding van verbodsbepalingen ten opzichte van deze soorten hoeft geen ontheffing aangevraagd te worden wanneer: a. sprake is van een bij de wet genoemd belang; en b. de gunstige staat van instandhouding van de soort gegarandeerd blijft. Een bij de wet genoemd belang is onder andere de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
2. Overige soorten (gedragscode)
Onder deze groep vallen een aantal mindere algemene soorten en vogels, waarvoor vrijstelling verkregen kan worden van de verbodsbepalingen 8 tot en met 12 indien: a. sprake is van een bij wet genoemd belang; b. de gunstige staat van instandhouding van de soort gegarandeerd blijft; en c. de activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. De gedragscode geeft richtlijnen aan om schade aan de soort te voorkomen of te minimaliseren. Hierbij kan gedacht worden aan aanpassing van de planning van werkzaamheden (bijvoorbeeld buiten het broedseizoen van vogels), markeren en afschermen van holen.
3. Soorten van Bijlage I AmvB Artikel 75 en soorten van Habitatrichtlijn Bijlage IV
Voor deze zeldzame soorten blijft een ontheffingsaanvraag voor de artikel 8 tot en met 12 altijd noodzakelijk. De ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan drie criteria: a. er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang; b. er is geen alternatief; en c. de activiteiten doen geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
Naast de verbodsbepalingen, is in de Flora- en faunawet ook een zogenaamde zorgplichtbepaling opgenomen. Deze houdt in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora en fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijke handelingen achterwege te laten. De zorgplichtbepaling geldt voor alle beschermingsregimes.