direct naar inhoud van 4.13 Bestemmingsplan en milieu
Plan: Buitengebied 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0082.000300-0004

4.13 Bestemmingsplan en milieu

Hoewel de ruimtelijke ordening en het milieubeleid zich met dezelfde omgeving bezig houden, is de wettelijke basis verschillend. Het belangrijkste kader voor het milieubeleid is de Wet milieubeheer. Voor de ruimtelijke ordening is dat de Wet ruimtelijke ordening (in werking getreden per 1 juli 2008). Aan de andere kant dient opgemerkt te worden dat juist omdat beide beleidsvelden zich met dezelfde omgeving bezighouden, er van wederzijds negeren geen sprake mag zijn.

Het bestemmingsplan mag geen belemmering zijn voor de uitvoering van milieubeleid. Het bestemmingsplan is daarom afgestemd op wet- en regelgeving. Dubbele regelgeving is zoveel mogelijk voorkomen. Wanneer het milieubeleid wijzigt, moet namelijk ook het bestemmingsplan worden herzien. Bovendien is de milieuregelgeving de laatste jaren volop in ontwikkeling, denk maar aan de Wet ammoniak en veehouderij en het stankbeleid (nu Wet geurhinder en veehouderij). Alleen wanneer dit noodzakelijk is in het belang van een goede ruimtelijke ordening is extra regelgeving opgenomen.

Afstemming op milieuregelgeving vindt plaats door in de planregels op te nemen dat aan bepaalde initiatieven alleen medewerking kan worden verleend als de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen wordt de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en de waterhuishouding. Op grond van deze zinsnede dient altijd getoetst te worden aan milieuregelgeving, zoals deze op dat moment van kracht is.

4.13.1 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect 'geluid'.

In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluid)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. In deze paragraaf wordt ingegaan op de geluidsaspecten met betrekking tot wegverkeerslawaai en industrielawaai. Spoorweglawaai is in de gemeente Lemsterland niet aan de orde.

Op grond van artikel 77 van de Wet geluidhinder dient bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden ingesteld naar geluidbelastingen op de gevels van woningen afkomstig van wegverkeerslawaai. Op basis van het bepaalde in artikel 76, lid 3, kan dit onderzoek achterwege blijven indien op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig is of in aanleg is en de woning of andere geluidsgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. Aangezien het bestemmingsplan rechtens geen nieuwbouw van woningen toelaat, kan een akoestisch onderzoek achterwege blijven. Ten behoeve van de zeer sporadische mogelijkheden van woningen is een oplossing gezocht in een verplichte procedurele koppeling tussen het bestemmingsplan en de Wet geluidhinder.

In hoofdstuk V van de Wet geluidhinder zijn voorschriften opgenomen waarbij wordt voorzien in de vaststelling van geluidzones rond industrieterreinen waarop inrichtingen, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, zijn gevestigd of kunnen worden gevestigd. Door een verplichte zonering te koppelen aan de vestiging van dit type inrichtingen, wordt gewaarborgd dat in het planologisch beleid de milieuhygiënische kwaliteitsdoelstellingen tot hun recht komen. In het buitengebied van Lemsterland is de 50 dB(A)-contourlijn rond het bedrijventerrein Lemsterhoek van belang. Een gedeelte van deze geluidzone ligt binnen het plangebied. Binnen de geluidzone wordt de realisatie van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals (bedrijfs-)woningen, uitgesloten.

4.13.2 Luchtkwaliteit

Met betrekking tot luchtkwaliteit moet rekening worden gehouden met het gestelde in de Wet milieubeheer, hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen en de bijbehorende bijlagen. Op basis van artikel 5.16 Wm kan, samengevat, een bestemmingsplan worden vastgesteld, indien:

  • a. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde6, of
  • b. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een verbetering per saldo van de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof dan wel, bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, de luchtkwaliteit per saldo verbetert door een samenhangende maatregel of een optredend effect, of
  • c. aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 een grenswaarde is opgenomen, of
  • d. het project is genoemd of beschreven dan wel past binnen een programma van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Van een verslechtering van de luchtkwaliteit in betekenende mate als bedoeld onder c is sprake indien zich één van de volgende ontwikkelingen voordoet:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitende weg of 3.000 woningen bij 2 ontsluitende wegen;
  • infrastructuur: 3% concentratiebijdrage (verkeerseffecten gecorrigeerd voor minder congestie);
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 brutovloeroppervlak bij 1 ontsluitende weg, 200.000 m2brutovloeroppervlak bij 2 ontsluitende wegen.

Voorliggend bestemmingsplan voor het buitengebied van Lemsterland is een conserverend bestemmingsplan en omvat dergelijke ontwikkelingen niet.

In het kader van de plan-m.e.r. is tevens onderzocht of de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, leiden tot een overschrijding van de in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarden. In het plan-MER wordt geconcludeerd dat zowel de uitbreiding van veehouderijen als het mogelijk oprichten van mestvergistingsinstallaties nauwelijks van invloed is op de luchtkwaliteit (zie ook paragraaf 4.13.6 van deze toelichting en Bijlage 12 Plan-MER bestemmingsplan Buitengebied gemeente Lemsterland).

4.13.3 Externe veiligheid

In het kader van externe veiligheid zijn 18 ramptypes te onderscheiden (indeling op basis van de Leidraad maatramp). Deze ramptypes zijn niet allemaal ruimtelijk relevant. Voor dit bestemmingsplan zal alleen worden ingegaan op de ramptypes "Ongevallen met brandbare/explosieve stoffen" en "Ongevallen met giftige stoffen".

De ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:

  • inrichtingen;
  • buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Inrichtingen

De risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld door activiteiten met gevaarlijke stoffen in inrichtingen dienen tot een aanvaardbaar minimum te worden beperkt. Daartoe zijn in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) regels gesteld. Bij het toekennen van bepaalde bestemmingen dient onderzocht te worden:

  • of voldoende afstand in acht wordt genomen tussen (beperkt) kwetsbare objecten enerzijds en risicovolle inrichtingen anderzijds in verband met het plaatsgebonden risico;
  • of (beperkt) kwetsbare objecten liggen binnenin het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen en zo ja, wat de bijdrage is aan het groepsrisico.

Met betrekking tot het plaatsgebonden risico blijkt er één inrichting als bedoeld in het Bevi aanwezig te zijn: aan de Hoofdweg 30a te Echten is een lpg-tankstation gelegen. Voor dit tankstation is de doorzet in de milieuvergunning begrensd op 1.000 m3. Het vulpunt bevindt zich op het pompeiland. Op de plankaart is een klein deel van de bij het reservoir behorende zone aangegeven van 25 m. Het overige deel valt buiten de plangrens. De zone van de afleverzuil (15 m) valt geheel binnen de zone van het vulpunt (zie afbeelding 6 LPG-Zones Hoofdweg 30a, Echten ) en die vallen buiten de plangrens. Binnen deze zones liggen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten.

De in de bijlage opgenomen afbeelding 6 LPG-Zones Hoofdweg 30a, Echten geeft naast deze zones ook de zones voor het groepsrisico aan: 150 m vanaf het vulpunt en vanaf het reservoir. Binnen de zone van het reservoir liggen geen (beperkt) kwetsbare objecten; binnen de zone van het vulpunt ligt alleen de kerk (op circa 95 m).

In aanmerking genomen dat het een kleine kerk betreft, wat het maximale aantal aanwezige personen beperkt, en dat het moment van lossen van lpg zelden samen valt met een volle kerk, mede gelet op het feit dat in het weekend geen lpg wordt gelost, acht het gemeentebestuur het groepsrisico aanvaardbaar. Het bestemmingsplan biedt geen mogelijkheden die het groepsrisico doen toenemen.

Buisleidingen

In het plangebied zijn enkele ondergeschikte buisleidingen gelegen waardoor gas wordt getransporteerd. Volgens het provinciale rapport "Knelpunten & aandachtspunten vervoer van gevaarlijke stoffen door Fryslân" van februari 2007 (het Fries Uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid 2006-2010) zijn er geen zogenaamde K1-leidingen met een diameter van meer dan 8 inches aanwezig in Fryslân. Dit betekent dat er zich geen potentiële knelpunten bevinden in de provincie. Wel zouden volgens het rapport de kleinere regionale aardgastransportleidingen risico's kunnen veroorzaken, omdat deze vaak onder bebouwd gebied liggen. Dit is echter in het onderhavige plangebied niet het geval. Aangezien er in dit plan verder geen ontwikkelingsmogelijkheden worden geboden in de directe nabijheid van de gasleidingen behoeft dit aspect geen verder aandacht.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

  • Weg
    Uit het provinciale rapport "Knelpunten & aandachtspunten vervoer van gevaarlijke stoffen door Fryslân" van februari 2007 blijkt dat de A6 in het nieuwe basisnet waarschijnlijk aangewezen gaat worden als categorie 2-route. Daar hoort met betrekking tot het plaatsgebonden risico een veiligheidszone bij van 30 meter. Een veiligheidszone is een gebied waarbinnen beperkingen gelden op het gebied van de ruimtelijke ordening. Binnen de veiligheidszone mogen gemeenten geen kwetsbare objecten realiseren. In de onderhavige situatie is dit ook niet de bedoeling.
    Voor het groepsrisico zal de toetsingszone bij categorie 2 op 200 meter liggen. Binnen deze zone zullen in het onderhavige plan geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt die tot een toename van het groepsrisico zullen leiden.
  • Water
    Volgens het hiervoor genoemde rapport vindt er transport van gevaarlijke stoffen plaats over het Prinses Margrietkanaal, dat in het plangebied is gelegen. In het rapport wordt verwezen naar een ander rapport (Bebouwing rondom rijksinfrastructuur – Basisnet Vervoer Gevaarlijke Stoffen van 24 mei 2006) en daarin wordt geconcludeerd dat er in de huidige situatie nergens in Fryslân een overschrijding van de oriënteringswaarde van het groepsrisico is en ook geen overschrijding van de normen van het plaatsgebonden risico.
  • Spoor
    Er is geen spoorweg in de omgeving van het bestemmingsplan aanwezig.
4.13.4 Kabels en leidingen

Zoals in de vorige paragraaf "Externe Veiligheid" is aangegeven zijn er binnen het plangebied geen leidingen aanwezig waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd.

Wel is er in het plangebied een rioolpersleiding aanwezig. Voor deze leiding geldt een zakelijk rechtstrook van 3 meter.

De rioolpersleiding is niet op de plankaart opgenomen. Rioolpersleidingen hebben geen andere ruimtelijke relevantie dan gewone rioolleidingen, waterleidingen of kabels voor datacommunicatie. In de algemene gebruiksbepalingen van de planregels is opgenomen dat het aanleggen of laten aanleggen van dergelijke kabels en/of leidingen niet strijdig is met de geldende bestemming(en).

4.13.5 Hoogspanningslijnen

Op basis van het voorzorgbeginsel (in verband met gezondeheid) adviseert het ministerie van VROM in oktober 2005 om geen gevoelige bestemmingen (zoals woningen, scholen en creches) toe te laten binnen een bepaalde afstand van hoogspanningslijnen. Voor de hoogspanningslijn kan worden uitgegaan van een indicatieve afstand van 50 meter aan weerszijden van de hoogspanningslijn.

In voorliggend bestemmingsplan worden geen scholen en creches toegestaan. Wel zijn er beperkte mogelijkheden om woningen toe te voegen op basis van de wijzigingsbevoegdheden bij de bestemmingen "Agrarisch - Agrarisch bedrijf", "Agrarisch - Paardenhouderij" "Bedrijf" en "Wonen". Daarin is het inachtnemen van het voorzorgbeginsel ten aanzien van hoogspanningslijnen niet apart benoemd. Wel is genoemd de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu. Het beleidsadvies van de minister kan hieronder worden verstaan. Overigens is concreet nauwelijks reëel dat binnen de zone een nieuwe woning zou kunnen worden gerealiseerd, gelet op de binnen de zone aanwezige bestemmingen en de voorwaarden van de wijziging.

4.13.6 Planmer

Bij een bestemmingsplan is het van belang dat de milieu-effecten die uitvoering van het bestemmingsplan kan hebben, bij de besluitvorming worden meegenomen. Daarom is in het Besluit milieu-effectrapportage 1994 de plicht opgenomen om de milieu-effecten te onderzoeken als het bestemmingsplan kaderstellend is voor bepaalde activiteiten. Een plan-m.e.r. is verplicht wanneer het plan het kader biedt voor mogelijke mer(beoordelings)plichtige activiteiten en/of wanneer een passende beoordeling op basis van de Natuurbeschermingswet moet worden opgesteld.

Bij het bestemmingsplan Buitengebied voor de gemeente Lemsterland is deze verplichting aan de orde. Daarom is ook een plan-MER opgesteld (Plan-MER Bestemmingsplan Buitengebied Lemsterland, 2 maart 2010, Royal Haskoning), zie Bijlage 12 Plan-MER bestemmingsplan Buitengebied gemeente Lemsterland. Het plan-MER is uitgevoerd op basis van het voorontwerpbestemmingsplan.

In het plan-MER staan de onderwerpen uitbreiding veehouderijen en mestvergistingsinstallaties centraal. Voor de melkveehouderijen is als uitgangspunt genomen dat deze met 50% gaan groeien.

Het milieueffectrapport heeft samen met het ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegen. Er zijn geen reacties ingediend omtrent het milieueffectrapport dan wel de verwerking van het milieueffectrapport in het bestemmingsplan.

Hierna wordt per thema ingegaan op de in het milieueffectrapport beschreven gevolgen voor het milieu van de activiteit waarop het plan betrekking heeft en op wijze waarop daarmee rekening is gehouden. Ook komen in het milieueffectrapport beschreven alternatieven aan de orde.

Natuur

Ten aanzien van de natuur worden de volgende conclusies getrokken in het plan-MER. De effecten van de uitbreiding van veehouderijen die in het bestemmingsplan Buitengebied mogelijk worden gemaakt leiden tot serieuze aandachtspunten voor de natuur. De belangrijkste oorzaak hiervoor is de toename van de emissie van ammoniak en als gevolg daarvan de ammoniakdepositie in de wijde omgeving van Lemsterland.

De uitbreiding van veehouderijen is voor zowel Natura2000, Provinciale Ecologische Hoofdstructuur als beschermde soorten een serieus aandachtspunt. De reden hiervoor is de (zeer) hoge depositiebijdrage vanuit het plangebied in combinatie met de gevoeligheid van soorten en habitattypen voor stikstof.

Voor Natura2000gebieden geldt dat significant negatieve effecten niet zijn uitgesloten. De uitbreiding van veehouderijen kan alleen plaatsvinden indien significant effecten op Natura2000gebieden worden uitgesloten. Hiertoe zullen individuele uitbreidingen in overenstemming moeten zijn met de maatregelen die worden voorgesteld in de (nog op te stellen) beheerplannen voor de Natura2000gebieden. Effecten op de EHS moeten voorkomen of in ieder geval gecompenseerd worden. Hierover zijn afspraken gemaakt.

Naast uitbreiding van de veehouderijen leidt ook het mestvergisten op zich tot een toename van de stikstofdepositie, als gevolg van de verbranding van biogas en de uitstoot van NOx. In vergelijking met de depositie als gevolg van de uitbreiding van veehouderijen is de depositie als gevolg van mestvergisting beperkt.

Cumulatie met overige effecten is beperkt.

Landschap, cultuurhistorie en archeologie

Vanwege de voorwaarden die in het bestemmingsplan worden gesteld ten aanzien van landschappelijke inpassing, zal bij de uitbreiding van veehouderijen en de oprichting van mestvergistingsinstallaties, geen sprake zijn van aantasting van de landschappelijke waarden. Ook vindt geen aantasting van de cultuurhistorische waarden plaats.

Archeologie is een serieus aandachtspunt bij de uitbreiding van veehouderijen en de oprichting van mestvergistingsinstallaties. De oorzaak hiervan is een combinatie van een deels hoge en middelhoge archeologische verwachtingswaarde met een grotendeels hoge kwaliteit van eventuele archeologische vindplaatsen.

Bij een maximale invulling van het bestemmingsplan treedt een cumulatief effect op ten aanzien van met name landschappelijke en archeologische waarden. Ook recreatieve voorzieningen en de reserveringszone voor de IJsselmeerkering kunnen (uiteindelijk) leiden tot cumulatieve effecten. Natuurontwikkeling en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding kunnen daarentegen juist landschappelijke waarden versterken en bijdragen aan de de conservering van archeologische waarden.

Bodem en water

Voor bodem en water zijn de effecten over het algemeen beperkt tot enkele aandachtspunten. Het gaat hier om belasting van de bodem bij uitbreiding van veehouderijen als gevolg van de toename van de productie van dierlijke meststoffen, uitspoeling van meststoffen, toename van verharding en lozing van bemalingswater in de aanlegfase. De kwantitatieve en kwalitatieve effecten op het watersysteem kunnen doorwerken naar andere waterlichamen.

Effecten ten gevolge van de verschillende activiteiten kunnen lokaal effecten voor bodem en water veroorzaken, die kunnen doorwerken naar andere waterlichamen. De overige activiteiten kunnen leiden tot een verandering van de belasting van de bodem en water. Met name bij natuurontwikkeling is sprake van een afname van de belasting van de bodem en het watersysteem met nutrienten en bestrijdingsmiddelen. Cumulatie van effecten van de overige activiteiten heeft met name effect op de doorwerking naar andere waterlichamen.

Verkeer

Ten aanzien van verkeer is verkeersveiligheid een aandachtspunt voor de uitbreiding van veehouderijen. De reden hiervoor is een toename van het aantal verkeersbewegingen (met name van zwaar verkeer) op wegen waar ook fietsers van dezelfde rijbaan gebruik maken. Een toename van verkeer hoeft echter niet in alle gevallen van invloed te zijn op de verkeersveiligheid. Voor de ontwikkeling van mestvergistingsinstallaties is in het bestemmingsplan als voorwaarde opgenomen dat de wegen geschikt moeten zijn voor toename van verkeer als gevolg van de ontwikkeling. Vanwege deze voorwaarde worden geen effecten ten aanzien van verkeersveiligheid verwacht als gevolg van mestvergisting.

Voor de overige activiteiten geldt dat deze bijdragen aan het aantal verkeersbewegingen in het gebied, waardoor een cumulatief effect op verkeersveiligheid kan ontstaan. Voor activiteiten als ontwikkeling van bedrijvigheid en recreatie betreft het een permanent effect.

Geluid

Zowel bij uitbreiding van veehouderijen al de oprichting van mestvergistingsinstallaties als gevolg van werkzaamheden in de aanlegfase en een toename van de verkeersbewegingen en bedrijfsactiviteiten. De geluidstoename is een aandachtspunt bij nadere besluitvorming.

Cumulatie van geluidseffecten kan zich voordoen in de aanlegfase, indien veel activiteiten tegelijkertijd worden uitgevoerd. Verder kan ontwikkeling van bedrijvigheid en recreatie leiden tot een toename van geluid, hoewel dit afhankelijk is van de omvang van deze ontwikkelingen.

Geur en luchtkwaliteit

Bij de uitbreiding van de veehouderijen kan toename van geur plaatsvinden, maar zal deze binnen de normen vanuit de gemeentelijke geurverordening blijven. Geur is hooguit een aandachtspunt. Ten aanzien van luchtkwaliteit is de conclusie dat zowel uitbreiding van veehouderijen als mestvergisting nauwelijks van invloed is op de luchtkwaliteit.

Cumulatie van effecten voor geur en luchtkwaliteit kan zich voordoen als gevolg van de ontwikkeling van bedrijvigheid in het buitengebied. Gezien de kleinschaligheid hiervan in combinatie met de achtergrondconcentratie is overschrijding van grenswaarden niet aannemelijk.

Energie

De uitbreiding van veehouderijen leidt tot een toename van het energiegebruik, door toename van transport en bedrijfsactiviteiten. Daarnaast leidt een toename van de veestapel tot een toename van emissie van het broeikasgas methaan. Daar tegenover staat dat er toepassingsmogelijkheden zijn voor duurzame energie. De belangrijkste is de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte mestvergisting. Ontwikkeling van mestvergisting heeft een potentie voor het leveren van electriciteit aan 3.500 tot 5.000 huishoudens.

De cumulatie met overige activiteiten is gering. De ontwikkeling van bedrijvigheid betekent mogelijk een toename van het energiegebruik, maar kan mogelijk ook gebruik worden gemaakt van restwarmte vanuit mestvergisting.

Overwegingen:

Uit het milieueffectrapport komt een mogelijk negatief effect naar voren. Namelijk de mogelijkheid dat de toename van ammoniakdepositie door uitbreidingen van veehouderijen een negatief effect kan hebben op de omliggende Natura2000gebieden. In het milieueffectrapport is beoordeeld wat de effecten zijn wanneer alle melkveehouderijen in Lemsterland met 50% uitbreiden.

De conclusie van het planMER en de passende beoordeling is dat de achtergrondwaarden voor de ammoniakdepositie al te hoog zijn in relatie tot de kritische depositiewaarden voor de meeste habitattypen. De maximale uitbreidingsmogelijkheden van het bestemmingsplan leiden mogelijk tot een significante toename van de ammoniakdepositie.

Concrete plannen zijn niet getoetst (want deze waren er niet), wel het algemene beleid van de gemeente. Conclusie van het planMER is dat de daadwerkelijke effecten van concrete uitbreidingen pas kunnen worden getoetst als die concrete uitbreidingsplannen er liggen. Ook is er nog geen concreet toetsingskader voor ammoniakdepositie, zoals beheerplannen voor de Natura2000 gebieden. In de beheerplannen of een provinciaal beleidsplan kunnen criteria voor de toegestane depositie worden opgenomen, of kan een compensatieregeling voor ammoniakemissie worden opgenomen.

Omdat er op dit moment nog te veel onduidelijkheid is over de precieze effecten en er nog geen toetsingskaders of beheerplannen zijn wil de gemeente niet op voorhand de ontwikkelingsmogelijkheden voor de agrarische bedrijven gaan inperken. De uitbreidingsmogelijkheden kunnen immers ook worden gebruikt voor het bouwen van gebouwen waar geen dieren worden gehouden. Concrete uitbreidingsplannen moeten te zijner tijd per geval worden getoetst aan de milieu- en natuurwetgeving. Omdat het beleid over de Natuurbeschermingswetvergunningen nog in beweging is, wil de gemeente in ieder geval de planologische ruimte bieden. Mochten er in de toekomst mogelijkheden in het vergunningentraject ontstaan (dat al een zwaar traject is), dan wil de gemeente in het planologische spoor vlot mee kunnen werken door een omgevingsvergunning (voor de activiteit bouwen) te kunnen verlenen, zonder verdere afwijkings- of wijzigingsprocedures. Zonder een omgevings- en/of Nbwetvergunning kan de omgevingsvergunning voor het bouwen overigens ook niet worden verleend. Het bestemmingsplan maakt daarmee feitelijk ook geen ongewenste ontwikkelingen mogelijk.

Voor de overige mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt en die mogelijk gevolgen voor het milieu kunnen hebben geldt het volgende. Deze mogelijkheden (natuurontwikkeling, recreatieve ontwikkelingen, mestvergisting en dergelijke) zijn gekoppeld aan een afwijking of een wijzigingsbevoegdheid. Aan deze bevoegdheden zijn voorwaarden gekoppeld. Zo moet er sprake zijn van landschappelijke inpassing, moet rekening worden met de milieuhygienische situatie en zijn eisen gesteld aan de verkeersaantrekkende werking en de infrastructuur moet voldoende zijn.