direct naar inhoud van 4.4 Ecologie
Plan: Lekkum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0080.10001BP00-VG01

4.4 Ecologie

4.4.1 Algemeen

Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en Faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort. Deze ecologische beoordeling van Altenburg & Wymenga van 29 augustus 2011(Bijlage 3 Ecologisch onderzoek) bevat:

  • Een beknopte beschrijving van de ecologische waarden binnen de grenzen van het nieuwe bestemmingsplan, waarbij gebruik gemaakt wordt van de informatie uit de vernieuwde Ecologische Basiskaart van de gemeente Leeuwarden (Biezenaar & Miedema 2010) en een oriënterend veldbezoek.
  • Een beknopte toetsing van de bestaande situatie aan de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet.
  • Een beknopte toetsing van ontwikkelingsruimte.

In hoofdstuk 3 van het Ecologisch onderzoek worden de wettelijk beschermde gebieden en soorten besproken die mogelijk negatieve effecten kunnen ondervinden uitgaande van de bestemmingen in het nieuwe bestemmingsplan en/of mogelijke ruimtelijke ingrepen in het plangebied. Wettelijk beschermde natuurwaarden die in dat hoofdstuk niet worden genoemd, komen hoogstwaarschijnlijk niet voor in het plangebied en/of ondervinden geen negatieve effecten van ruimtelijke ingrepen in het plangebied.

Natuurbeschermingswet

Voor wat betreft de Natuurbeschermingswet wordt het volgende geconcludeerd:

"Het is mogelijk dat het bestemmingsplangebied een ecologische relatie heeft met het Natura 2000-gebied Groote Wielen in verband met de mogelijke verblijfplaatsen en vliegroutes van de Meervleermuis. De geschikte vliegroutes zijn de bredere wateren zoals de Dokkumer Ee en aansluitende vaarten, die in het gebied aanwezig zijn. Deze zijn gevoelig voor onderbreking en verstoring door geluid en licht. Om niet in conflict te komen met de Natuurbeschermingswet is het nodig om:

  • Bij Ruimtelijke ontwikkelingen dicht bij de Dokkumer Ee en aansluitende vaarten onderzoek te doen naar het optreden en de omvang van effecten op de Meervleermuis.
  • Onderzoek te doen naar de Meervleermuis. Het is niet uitgesloten dat in het bestemmingsplangebied verblijven van de Meervleermuis aanwezig zijn in gebouwen. Bij sloop of renovatie van potentieel geschikte gebouwen dient onderzoek gedaan te worden naar mogelijke verblijfplaatsen van deze soort. Bij aanwezigheid van vliegroutes of verblijfplaatsen moet worden nagegaan of de mogelijke effecten significant negatief zijn, d.m.v. een voortoets en eventueel een passende beoordeling."

Flora- en faunawet

Voor wat betreft de Flora- en faunawet wordt het volgende geconcludeerd:

  • a. lichtbeschermde soorten
    In het plangebied komen waarschijnlijk enkele licht beschermde planten-, amfibieën- en zoogdiersoorten voor. Voor deze licht beschermde soorten geldt een vrijstelling van enkele verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet bij projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. De bestemmingen in het nieuwe bestemmingsplan en toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen binnen de kaders van het nieuwe bestemmingsplan veroorzaken daarom geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van licht beschermde soorten uit de genoemde soortgroepen.
  • b. vissen
    Geconcludeerd kan worden, dat de bestemmingen in het nieuwe plangebied en de meeste ruimtelijke ingrepen binnen de kaders van het nieuwe bestemmingsplan geen bezwaren zullen opleveren vanuit de Flora- en faunawet ten aanzien van vissen. Het is echter noodzakelijk om bij ruimtelijke ingrepen aan oppervlaktewater in het plangebied te laten onderzoeken of en welke vervolgstappen noodzakelijk zijn vanuit de Flora- en faunawet ten aanzien van wettelijk beschermde vissoorten.
  • c. vogels
    Geconcludeerd kan worden, dat de bestemmingen in het nieuwe plangebied en de meeste ruimtelijke ingrepen binnen de kaders van het nieuwe bestemmingsplan geen bezwaren zullen opleveren vanuit de Flora- en faunawet ten aanzien van vogels. Bij ingrepen in het plangebied binnen de kaders van het nieuwe bestemmingsplan, waarbij sloop van gebouwen en/of de kap van bomen aan de orde is, dient te worden bepaald of er jaarrond beschermde nestplaatsen van vogels in het gedrang komen. Als dit het geval is, dan moeten vervolgstappen (zie de bijlage van de rapportage) worden uitgevoerd. Daarnaast geldt voor alle ingrepen dat deze in conflict komen met de Flora- en faunawet ten aanzien van vogels, als verstoring van broedende vogels en hun nesten optreedt.
  • d. vleermuizen
    Voor enkele ruimtelijke ingrepen in het plangebied waarbij sloop of ingrijpende renovatie van gebouwen aan de orde is, geldt dat zij mogelijk negatieve effecten veroorzaken op vleermuizen. De bestemmingen in het nieuwe bestemmingsplan geven in principe geen conflicten met de Flora- en faunawet ten aanzien van vleermuizen. Bij bovengenoemde ingrepen in het plangebied dient vooraf vastgesteld te worden of er mogelijk effecten optreden voor vleermuizen. Indien dit het geval is, zijn vervolgstappen noodzakelijk om een conflict met de Flora- en faunawet tegen te gaan. Voor kleinschaligere ingrepen in het plangebied geldt dat ze naar verwachting geen negatief effect hebben op verblijfplaatsen van vleermuizen en de functionaliteit van de leefomgeving daarvan. Dergelijke ingrepen veroorzaken geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van vleermuizen.
  • e. overige zoogdieren (steenmarter)
    De bestemmingen in het nieuwe bestemmingsplan geven in principe geen conflicten met de Flora- en faunawet ten aanzien van de Steenmarter. Wanneer bij ruimtelijke ingrepen in het plangebied gebouwen worden gesloopt of rigoureuze kap- en snoeiwerkzaamheden worden uitgevoerd, kunnen (tijdelijke) verblijfplaatsen van de middelzwaar beschermde Steenmarter verloren gaan. Voorafgaand aan dergelijke ingrepen moet worden vastgesteld of er verblijfplaatsen van deze soort aanwezig zijn. Indien deze soort wordt aangetroffen, ontstaat mogelijk een conflict met de Flora- en faunawet. Een conflict kan worden voorkomen, door de werkzaamheden uit te voeren volgens een door het ministerie van EL&I goedgekeurde gedragscode. Indien niet kan worden gewerkt volgens een gedragscode en/of er zijn in de omgeving geen alternatieve verblijfplaatsen voor de Steenmarter aanwezig, dan dient voor de ingreep een ontheffing volgens de Flora- en faunawet te worden aangevraagd. Andere dan de bovengenoemde ruimtelijke ingrepen in het plangebied veroorzaken geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van Steenmarter.
4.4.2 Planontwikkeling "Het Ei"

Het bouwplan is ecologisch getoetst door Ingenieursburo MUG uit Assen. Blijkens het rapport 'Toetsing Flora- en Faunawet voor nieuwbouw op perceel Buorren 3a te Lekkum' is de uitvoering van het bouwplan niet bezwaarlijk. Wel dient bij de herinrichting van het gebied rekening gehouden te worden met de aanwezigheid van broedvogels. Ook geldt voor de initiatiefnemer de algemene zorgplicht, hetgeen betekent dat de ingrepen zodanig worden uitgevoerd, dat de beïnvloeding van de in het wild levende soorten planten en dieren minimaal is.

Het rapport met de toetsing Flora- en faunawet is opgenomen als Bijlage 4 Toetsing Flora- en faunawet De Buorren.