direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leeuwarden - Buurtschap Barrahûs onderdeel van Middelsee
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0080.06028BP00-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het gebied Middelsee is een nieuw stedelijk gebied aan de zuidkant van de stad Leeuwarden. De ambitie bestaat om in het zuidelijke deel van deze wijk, bij het bestaande buurtschap Barrahûs, ruimte te bieden voor organische gebiedsontwikkeling.

Organische gebiedsontwikkeling stelt de plannen van toekomstige bewoners centraal en kent geen vooraf vastgesteld eindbeeld. Wel zijn er ontwikkelregels waarbinnen initiatiefnemers de inrichting van hun toekomstige woon- en leefomgeving bepalen. Deze vrijheid geldt zowel voor de woning zelf als voor de vorm en omvang van de kavel.

 

De ontwikkeling tot woonwijk, en ook de keuze voor organische gebiedsontwikkeling, past niet binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Om dit juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan voor deze locatie noodzakelijk.

1.2 Begrenzing

Het ontwikkelingsgebied ligt tussen de spoorlijn Leeuwarden - Zwolle en de oude Overijsselseweg en sluit aan op het geprojecteerde stationsgebied Werpsterhoek. De ligging van het plangebied is opgenomen in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06028BP00-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Leeuwarden - De Zuidlanden, restgebied en omgeving, dat is vastgesteld op 30 september 2013. De te ontwikkelen delen hebben de bestemming 'Agrarisch'. De bestaande bebouwde percelen hebben de bestemmingen 'Gemengd' (voormalige boerderijen) en 'Wonen' (verspreide woonpercelen). Verder zijn wegen en watergangen specifiek bestemd en zijn cultuurhistorische structuren voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie'. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06028BP00-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede geldende verbeelding

Partiële herziening Archeologie

Ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden in de gemeente Leeuwarden is een bestemmingsplan vastgesteld dat de onderliggende bestemmingsplannen partieel wijzigt. Dit paraplubestemmingsplan is van toepassing op het grondgebied van de gemeente Leeuwarden, voor zover er sprake is van archeologische (verwachtings-)waarden. Het plangebied ligt binnen de begrenzingen van de partiële herziening Archeologie.

Leeuwarden - Partiële herziening Parkeren

Tot juli 2018 was het op grond van de gemeentelijke bouwverordening mogelijk om regels te stellen ten aanzien van parkeernormen. Vanaf die datum zijn alle stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening vervallen en is het bestemmingsplan het enige instrument waarmee parkeernormen kunnen worden afgedwongen. Derhalve heeft de gemeente een partiële herziening vastgesteld.

Deze partiële herziening stelt normen voor het aantal parkeerplaatsen dat beschikbaar moet zijn bij verschillende functies. De regeling geldt voor het hele grondgebied van de gemeente Leeuwarden, inclusief het grondgebied van de voormalige gemeenten Leeuwarderadeel en het deel van Littenseradeel dat nu bij Leeuwarden hoort. Dit bestemmingsplan is primair gericht op het borgen van de bestaande parkeernormen zoals ze zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen Leeuwarden 2014 (of een latere versie van deze normen, indien aan de orde).

Leeuwarden - Partiële herziening woningsplitsing en woonzorgfuncties

Op 16 november 2021 is het ontwerpbestemmingsplan Partiële herziening woningsplitsing en woonzorgfunctie gepubliceerd. Deze vervangt het 'Voorbereidingsbesluit Leeuwarden - Woningsplitsing en woonzorgfuncties' dat op 25 februari 2021 werd vastgesteld. Hiermee is het verboden "het bestaande gebruik van gebouwen, gelegen binnen de aangegeven gronden, te wijzigen naar één of meer woningen, wooneenheden of naar een woonzorgfunctie". Met deze herziening krijgt de gemeente meer grip op de splitsing van bestaande (zorg)woningen in kleinere (zorg)wooneenheden.

De partiële herziening is een uitwerking van het voorbereidingsbesluit en verandert de huidige situatie door binnen bestaande gebouwen het huidige aantal woningen als maximum toe te staan. Om ruimte te kunnen blijven bieden aan bouwplannen die in overeenstemming zijn met het gemeentelijk woonbeleid en niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening is een afwijkingsgrondslag in deze herziening opgenomen. Deze dient als toetsingskader voor aanvragen voor een omgevingsvergunning waarmee (zorg)woningsplitsing onder voorwaarden mogelijk is.

De partiële herziening voorziet in een regeling die omzetting naar c.q. splitsing naar nieuwe zelfstandige woningen / appartementen reguleert.

Leeuwarden - Kamerverhuur

Tot slot is het bestemmingsplan Bestemmingsplan Leeuwarden - Kamerverhuur van toepassing. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de verhuur en verkoop van kamers in de gemeente Leeuwarden te reguleren.

1.4 Leeswijzer

De juridisch-planologische regeling van dit bestemmingsplan wordt in de volgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een toelichting gegeven op het plangebied en komt het plan aan de orde. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een uiteenzetting van het relevante beleid. Vervolgens worden in hoofdstuk 4 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten besproken. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het bestemmingsplan en in hoofdstuk 6 wordt tot slot een weergave gegeven van de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het buurtschap Barrahûs ligt aan de oude Brédyk, ter hoogte van de voormalige spoorwegovergang. Het bestaat uit enkele verspreid liggende woonpercelen en voormalige boerderijen, waarvan enkele nu als woning of voor andere functies worden gebruikt. Het heeft een landelijk en ruim opgezet karakter. Dit plan heeft betrekking op het deel van het buurtschap dat ten oosten van de spoorlijn ligt. Aan de oostzijde van het plangebied ligt de begrenzing globaal op het voormalig tracé van de Overijsselsweg. Binnen dit gebied liggen enkele extensief beheerde, agrarische kavels en vier bebouwde percelen, die allemaal een woonfunctie hebben.

Een luchtfoto van het plangebied met daarop de globale begrenzing van het plan is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06028BP00-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Masterplan Middelsee

In 2011 heeft de gemeenteraad van Leeuwarden de Structuurvisie De Zuidlanden vastgesteld. Deze structuurvisie vormt de basis voor de woningbouwontwikkeling aan de zuidzijde van de stad. Onderdeel van deze ontwikkeling wordt gevormd door het projectgebied Middelsee. Om richting te geven aan de ontwikkeling van dit gebied is een stedenbouwkundige uitwerking gemaakt voor de Middelsee, genaamd Masterplan Middelsee. In dit Masterplan wordt uitgegaan van grootschalige woningbouwontwikkeling, één en ander conform de Structuurvisie De Zuidlanden. Bij het ontwerp van het Masterplan is uitgegaan van een (water)stad met de volgende kenmerken:

  • compact met hoge dichtheden in het centrum;
  • stedelijke uitstraling;
  • een duidelijke segmentering: Waterstad (compact, grachten, singels) / Havenstad (industrieel, havengebied) en overige uitleg gebieden;
  • differentiatie in woningbouwaanbod;
  • water gerelateerd (haven, vaarten, grachten en singels);
  • ongeveer 2.800 woningen;
  • mobiliteit gericht op fijnmazig langzaam verkeer.

In het Masterplan is uitgegaan van een hoog stedelijke structuur in het centrum, een haven gerelateerd gebied nabij het Van Harinxmakanaal en een meer ontspannen woningbouwprogramma naar de randen toe. Het gebied valt dan ook op te delen in 3 deelgebieden, namelijk Waterstad, Havenstad en Uitleggebieden.

Het toekomstige buurtschap Barrahûs ligt in de zuidelijke punt van Middelsee. Dit gebied is in het Masterplan aangewezen als Uitleggebied (zie figuur 2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06028BP00-VG01_0004.jpg"

Figuur 2.2 Schema van de deelgebieden

2.2.2 Ontwikkelkader Middelsee - De Werp

Het ontwikkelkader Middelzee - De Werp is een uitwerking van de Structuurvisie De Zuidlanden voor het gebied ten westen van de Overijsselselaan. Het geeft de bestuurlijke ambitie voor dit gebied weer en beschrijft hoe de gemeente aankijkt tegen de mogelijke invulling en inrichting van het stadsdeel. Het is op 7 april 2021 vastgesteld door de gemeenteraad.

Barrahûs is hierin beschreven als gebied voor Organisch Ontwikkelen (zelf ontwikkelen), dat is geïnspireerd op het concept van Almere Oosterwold. Dit is een gebied met een sterk groen en duurzaam karakter, beperkte dichtheid en beperkt bebouwingspercentage en een hoge mate van vrijheid. Vrijheid in de zin van welstandsvrij bouwen, kopers kunnen zelf kavelgrootte en locatie (uiteraard binnen bepaalde kaders) bepalen. De gemeente hecht hierbij waarde aan ambities op het gebied van duurzaamheid. Daarnaast dienen de kopers gezamenlijk de openbare ruimte aan te leggen en te onderhouden. De gemeente verzorgt hierbij de ontsluitingswegen en het hoofdriool. Huisaansluitingen en pompen moeten bewoners zelf regelen. Overige nutsvoorzieningen worden aangelegd door de nutsbedrijven, in overleg met de gemeente.

In het “Ontwikkelkader Middelsee-De Werp” is de hoofdgroenstructuur voor de wijk Middelsee opgenomen. Deze hoofdgroenstructuur is binnen dit bestemmingsplan vastgelegd via de bestemming 'Groen'. De globale ligging van de hoofdgroenstructuur is weergegeven in figuur 2.3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06028BP00-VG01_0005.png"

Figuur 2.3.Groenstructuur Middelsee. In paarse cirkel de globale ligging van het plangebied

2.2.3 Organische ontwikkeling buurtschap Barrahus

Het doel van het plan is om een organische ontwikkeling te creëren, zonder sturing naar een eindbeeld. Wel zijn er ontwikkelregels opgesteld waar de verkaveling en nieuwbouw aan moet voldoen. Zo wordt bijvoorbeeld voorkomen dat er onuitgeefbare restpercelen ontstaan en wordt gewaarborgd dat alle percelen bereikbaar zijn via de (organisch te vormen) ontsluitingsroute. Iedere toekomstige eigenaar richt zijn perceel in aan de hand van ontwikkelregels, dat geldt zowel voor de woning als de dimensionering van de onsluitingsweg. De ontwikkelregels zorgen er ook voor dat de ontwikkeling in overeenstemming is met de geldende wetgeving.

Per bouwperceel is de bouw van één vrijstaand woonvolume toegestaan waarin maximaal 3 woningen mogen worden gerealiseerd. Dit kan qua uitstraling een traditionele grondgebonden woning zijn, drijvende woning of woon-werkunit behoort tot de mogelijkheden. De maatvoering van de bouwpercelen is vrij. In het gebied kunnen gebouwen worden gerealiseerd ten dienste van meerdere functies. Zo zijn naast woningen ook kleine bedrijfjes en maatschappelijke en culturele functies toegestaan. Daarbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld medische praktijkruimtes, onderwijsruimtes en religieuze voorzieningen, alsmede musea en ateliers. De oppervlakte hiervan is gerelateerd aan de oppervlakte van het woonhuis.

De maximum grootte van de bebouwing hangt samen met de grootte van het bouwperceel. De oppervlakte van de bebouwing is niet groter dan een kwart van de oppervlakte van het desbetreffende perceel. De inhoud van de bebouwing mag in m3 niet meer bedragen dan de helft van de oppervlakte van de kavel. Bij een bouwperceel van 300 m2 is het dus mogelijk te bouwen tot een oppervlakte van maximaal 75 m2 en een inhoud van maximaal 150 m3. De vorm, kleur en materialisering wordt vrij gelaten. Behalve minimum afstanden tot de perceelsgrenzen ligt de positionering van de bebouwing niet vast. Wel dient er gebouwd te worden in maximaal twee denkbeeldige vrijliggende of aaneengesloten rechthoeken. Een perceel dient verder te voorzien in voldoende parkeerruimte en een ontsluitingsweg conform de voorgeschreven dimensionering. Ook voor de aanleg van open water en een groene inrichting, per kavel, zijn ontwikkelregels opgesteld.

2.2.4 Inpassing in landelijk gebied

Het plangebied ligt nu nog vrij open in het landelijk gebied, maar maakt deel uit van de grote gebiedsontwikkeling Middelsee en zal daar op termijn op aansluiten. Voor het bestemmingsplan is dan ook het uitgangspunt dat het ontwikkelingsgebied Barrahûs in de stedelijke structuur van Leeuwarden ligt en alleen aan de zijde van de spoorlijn nog aan het landelijk gebied zal grenzen. Aan deze zijde wordt uitgegaan van een vrij van bebouwing te houden zone van 30 meter. Een groot deel hiervan is de reservering voor de waterkering, die sowieso groen blijft en niet uitgegeven wordt.

Daarbij komt dat 75% van de kavels een groene inrichting moet krijgen en vrij moet blijven van bebouwing, maar ook van schuttingen en dergelijke. Daarmee is voor het zicht vanuit het landelijk gebied gewaarborgd dat er geen aaneengesloten front van bebouwing ontstaat, maar incidentele bebouwing waarmee een zachte overgang naar het landelijk gebied wordt gecreëerd. Gelet op de relatief lage bebouwingsdichtheid die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, wordt het verantwoord geacht om in deze stadsrand beperkte regels aan de bebouwing te stellen en geen landschappelijk inpassingsplan op te stellen'.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Het beleid van het rijk, de provincie én de gemeente geeft uitgangspunten voor het bestemmingsplan. In dit hoofdstuk zijn deze uitgangspunten weergegeven.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) heeft het Rijk de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving geformuleerd. De NOVI is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en sorteert voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De NOVI ziet op de inrichting en de kwaliteiten van Nederland en heeft daardoor een hoog abstractieniveau. Het bevat geen concreet beleid voor het woongebied Barrahûs. De ontwikkeling van Barrahûs staat de nationale belangen en opgaven uit de NOVI niet in de weg.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de “ladder voor duurzame verstedelijking”. De "treden van de ladder” worden in artikel 3.1.6 lid 2 Bro als volgt omschreven:

  • 1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  • 2. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

Toetsing

Een belangrijke indicator voor het bepalen van marktregio's op de woningmarkt zijn verhuisrelaties. CBS migratiegegevens over de afgelopen 10 jaar geven een gerichte inschatting van de marktregio voor woningbouwplannen. Dit houdt in dat er gekeken wordt welke verhuisrelaties er bestaan tussen de gemeente waarin het plan gaat landen (Leeuwarden) en overige gemeenten in Nederland. Vaak komt daaruit naar voren dat er sterke verhuisrelaties bestaan met omliggende gemeenten.

De Leeuwarder marktregio voor de woningbouw in Barrahûs is regionaal georiënteerd. Ongeveer 63% van de personen die naar Leeuwarden verhuizen komen uit de gemeente zelf. Verder komt nog zo'n 13% vanuit andere Friese gemeenten. De overige 24% komt van elders. Verder blijkt dat de kopers van een nieuwbouwwoning in Leeuwarden voor 90% uit de gemeente zelf komt. Door de herindelingen met Leeuwarderadeel en oostelijk Littenseradiel is het aandeel binnengemeentelijke verhuizingen in de gemeente Leeuwarden nog verder toegenomen. Kortom, de relevante marktregio voor woningbouwplannen is in de regel de gemeente Leeuwarden. Voor Barrahûs zijn er geen redenen om van dit uitgangspunt af te wijken.

Regionale behoefte

Volgens voorspellingen van het CBS en PBL neemt het aantal huishoudens tussen 2015 en 2025 naar verwachting met circa 3.500 toe. In de cijfers is de ontwikkeling van het aantal huishoudens in Leeuwarderadeel en oostelijk Littenseradiel meegenomen. Verder wordt in het afwegingskader woningbouw gemeente Leeuwarden op basis van inkomensprognoses verwacht dat de vraag naar gereguleerde huur niet verder groeit. De jaarlijkse sloop van huurwoningen ligt gemiddeld rond de 100 woningen per jaar, hoofdzakelijk huurwoningen van corporaties. In het afwegingskader wordt ervan uitgegaan dat deze trend zich doorzet, daardoor zullen er tussen 2015 en 2025 naar verwachting ongeveer 1.000 woningen worden gesloopt en is de totale woningbehoefte in de gemeente Leeuwarden voor de periode 2015-2025 circa 4.500 woningen.

Uit het afwegingskader woningbouw gemeente Leeuwarden 2016, inclusief de vanaf 2015 toegevoegde plannen waaronder het buurtschap De Klamp, blijkt dat in de gemeente Leeuwarden circa 2.280 woningen zijn vastgelegd in harde plannen. In de gemeente Leeuwarden is sprake van een kwantitatieve actuele behoefte van bruto 4.500 woningen voor de periode 2015-2025. Hiertoe is gekomen door de vraag volgens CBS/PBL te confronteren met het aanbod in harde plannen.

De resterende actuele regionale behoefte die uit het voorgaande volgt is 2.220 woningen. Inmiddels moet Middelsee fase 1 met circa 750 woningen en Unia met circa 200 woningen hierop in mindering worden gebracht. Daarmee resteert een bruto behoefte van 1.270 woningen.

Volgens het Woningbouwkader Leeuwarden heeft 45-50% van de tot verhuizing geneigde huishoudens een voorkeur voor een suburbaan woonmilieu. Locaties die dit woonmilieu mogelijk maken worden volgens het Woningbouwkader Leeuwarden vooral op de uitleglocaties bij de stad beoogd, zoals plan Middelsee in de Zuidlanden. Gezinnen vormen de belangrijkste doelgroep voor deze wijken, en het aanbod is gericht op huishoudens die een grotere woning en meer buitenruimte belangrijk vinden.

Met de uitgifte van Barrahûs wordt een zeer flexibel en bijzonder onderscheidend programma aan woningen aangeboden binnen de gemeente Leeuwarden. Er worden mogelijkheden geboden voor bedrijvigheid en andere functies die in te passen zijn in een gemengd woongebied. De functies zijn bedoeld om een unieke mogelijkheid te bieden voor een combinatie van wonen met werken. Een dergelijk aanbod is in Leeuwarden niet aanwezig. De behoefte aan een dergelijk brede bestemming past bij de ambitie die wordt nagestreefd voor deze pilot. Gelet op de bijzondere aard en omvang van het gebied en de vastgelegde combinatie met de woonfunctie, zal het bieden van deze mogelijkheden niet leiden tot onevenredig concurrentie met bijvoorbeeld bedrijventerreinen.

Bestaand stedelijk gebied

Voor het plangebied geldt dat het momenteel grotendeels onbebouwd is en dat het buiten het stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ligt. Daarnaast laat het geldende bestemmingsplan geen stedelijke functie toe en wordt de locatie in de Verordening Romte niet aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.

Omdat het een suburbaan woonmilieu betreft en het plan een locatie is binnen het uitleggebied De Zuidlanden kan worden beargumenteerd dat het plan niet binnen BSG kan landen.

De grondslag voor woningbouw in De Zuidlanden is onder andere vastgelegd in de Structuurvisie De Zuidlanden uit 2011. Hierin is vastgelegd dat De Zuidlanden geschikt is voor ongeveer 6.500 woningen.

Zoals reeds beschreven is in de gemeente Leeuwarden behoefte aan 2.220 woningen. Dit kan niet in zijn geheel plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, waardoor de gemeenteraad, in de structuurvisie De Zuidlanden, heeft besloten dat uitbreiding plaats moet vinden in De Zuidlanden.

Een deel van de regionale behoefte wordt ingevuld in bestaand stedelijk gebied. Het gaat hier om opvulling van open plekken of transformatie van bestaande gebouwen. Het betreffen hier voornamelijk woningen met een stedelijk karakter. Het is echter noodzakelijk dat er een gevarieerd woningbouwprogramma wordt aangeboden. Middelsee fase 1 is een locatie waar ongeveer 750 woningen in een suburbaan woonmilieu kunnen worden gerealiseerd. Het betreft een locatie op fietsafstand van de stad met een deels stedelijke uitstraling en liggend in of nabij het landelijk gebied. Er zijn binnen bestaand stedelijk gebied geen inbreidingslocaties voorhanden waar een dergelijke woningbouwontwikkeling kan plaatsvinden.

Conclusie

Er wordt voldaan aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslan - De romte diele

Op 23 september 2020 is de Omgevingsvisie Fryslân - De romte vastgesteld, waarin de ambitie voor de provincie voor 2030 - 2050 is opgenomen. Hierbij wordt gewerkt met 9 principes die richting geven bij het maken van keuzes. Enerzijds zijn de principes inhoudelijk van aard, zoals zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities, gezondheid en veilig. Anderzijds zijn er samenwerkingsprincipes, zoals rolbewust, decentraal wat kan, het ja, mits principe, aansluiting zoeken en sturen op proces, ruimer op inhoud. Deze ambities worden niet gerealiseerd door verandering tegen te houden, maar door de gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.

In de dialoog met de samenleving zijn vier opgaven benoemd die de provincie actief wil aanpakken:

  • Fryslân houdt de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar
  • Fryslân zet de energietransitie met kracht voort
  • Fryslân wordt klimaat-adaptief ingericht
  • Fryslân versterkt de biodiversiteit

De Spoorzone, tussen Werpsterhoeke en de oostelijke ringweg, wordt genoemd als grote ontwikkellocatie voor wonen, hoogwaardige stedelijke en regionale functies en bereikbaarheid over weg, water en met OV, in combinatie met versterking van ruimtelijke kwaliteit. Barrahûs maakt onderdeel uit van deze Spoorzone.

Vanuit de wettelijke verantwoordelijkheid voor zorgvuldig en verantwoord gebruik van de schaarse ruimte, zorgt de provincie voor regionale afstemming van plannen voor woningbouw, bedrijventerreinen en kantoorvolume. Samen met gemeenten worden in regioverband meerjarige programmeringsafspraken gemaakt over passend aanbod, zowel kwantitatief als ook kwalitatief wanneer dat gewenst is. Via flexibele programmering kan worden ingespeeld op veranderingen in de markt. Periodiek voert de provincie prognoses uit naar de behoefte aan woningbouw en bedrijventerreinen en indien gewenst aan kantoren. Ontwikkelingen worden gemonitord en regionale afspraken met gemeenten worden regelmatig herijkt. De provincie ondersteunt gemeenten met het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Daarbij is van belang dat stedelijke functies naar aard en schaal passen bij een stad of dorp, en daarop aansluiten. En dat ze goed ontsloten worden, waarbij vervoersknooppunten zoveel mogelijk benut worden. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de verdeling van woningbouw en aanleg van bedrijfslocaties over hun kernen; in hun visies/ plannen bepalen ze waar dit gebeurt en in welke kwaliteit. Bij nieuwe inzichten en ontwikkelingen kan van afspraken worden afgeweken. Dit biedt flexibiliteit, ook om in te spelen op kwaliteiten waar aantoonbaar behoefte aan is.

De woningbouwontwikkeling in Middelsee, waar het buurtschap Barrahûs onderdeel van uitmaakt, past binnen het provinciale beleid van de Omgevingsvisie en de woningbouwontwikkeling past binnen de provinciale woningbouwafspraken.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014

De Verordening Romte Fryslân is opgesteld om ervoor te zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen. In de verordening staan regels over de thema's bundeling, ruimtelijke kwaliteit, wonen, werken, recreatie en toerisme, landbouw, natuur, kustverdediging en duurzame energie.

De regels in de verordening zijn een verdere uitwerking van het Streekplan Fryslân 2007 en bevatten de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De Verordening Romte is op 25 juni 2014 vastgesteld door Provinciale Staten. Het uitgangspunt is dat de verordening niet meer regelt dan noodzakelijk is. Wat elders al goed geregeld is (in het Barro of in andere wet- en regelgeving) hoeft niet opnieuw te worden gedaan. Verder is rekening gehouden met de verantwoordelijkheid van gemeenten. Binnen randvoorwaarden is ruimte voor lokaal maatwerk.

Zorgvuldig ruimtegebruik (artikel 1)

Binnen bestaand stedelijk gebied wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies, voor zover deze naar aard en omvang passen bij de kern. De provincie is terughoudend met het toestaan van stedelijke functies in het landelijk gebied. Uitbreidingen aansluitend op bestaand bebouwd gebied zijn wel (onder voorwaarden) toegestaan. Het plangebied van dit bestemmingsplan maakt onderdeel uit van de ontwikkeling van de woonwijk Middelsee. Voor de realisatie van deze uitbreidingswijk bij Leeuwarden zijn met de provincie afspraken gemaakt. Buurtschap Barrahûs vormt de zuidelijke grens met het landelijk gebied, wat tot uiting komt door hier een lage dichtheid van bebouwing toe te staan.

Wonen (artikel 3)

Artikel 3.1.1. van de provinciale verordening stelt dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. In artikel 3.1.2. wordt gesteld dat als een woningbouwproject niet past in een woonplan de woningbouwcapaciteit van het ruimtelijk plan kan worden ingepast in het regionale woningbouwprogramma, via uitwisseling van woningbouwcapaciteit op gemeentelijk of regionaal niveau, of door fasering van plannen. Daarbij moeten de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw passen bij de aard en schaal van in dit geval het stedelijk centrum Leeuwarden en voorafgaand aan het voorgeschreven wettelijk overleg over het ruimtelijk plan moet met Gedeputeerde Staten overleg zijn gevoerd over de noodzaak van toevoeging van het project aan het woningaanbod in de gemeente.

Regionale woningbouwafspraken

Zowel de provincie als het Rijk gaan uit van een regionale afstemming van de woningbouw- programmering. De provincie bepaalt op basis van bevolkingsprognoses en in overleg met gemeenten en regio's hoeveel woningbouwruimte er in een bepaalde periode is. De woningbouwafspraken met provincie Fryslân lopen tot 2030. In de Verordening Romte gaat de provincie in op regionale afstemming en heeft de provincie tevens aangegeven dat gemeenten een actueel woonplan moeten hebben waarin de volgende onderdelen zijn opgenomen:

  • Een actueel overzicht van de omvang en kwaliteit van de bestaande woningvoorraad, waarbij aandacht is voor het aanbod van en de vraag naar verschillende woonmilieus.
  • Inzicht in de benodigde herstructurering van de bestaande woningvoorraad.
  • De ontwikkeling van de kwantitatieve en kwalitatieve woningbehoefte op basis van de demografische ontwikkelingen en ontwikkelingen op de woningmarkt.
  • De inpassing van de gemeentelijke woningbehoefte in regionale woningbouwafspraken.
  • In relatie tot de voorgaande onderdelen een overzicht van de lopende en voorgenomen herstructureringsplannen en woningbouwplannen, inclusief fasering, met een duiding van de locaties als binnenstedelijk en buitenstedelijk.

Het Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden is in 2016 door de Raad vastgesteld. Dit geeft goed beeld van de wijze waarop het Leeuwarder woonbeleid wordt vormgegeven. De basis van het woonbeleid is de vraag naar woonruimte. Er wordt de komende decennia nog bevolkingsgroei verwacht voor de gemeente Leeuwarden. Deze groei is echter niet gelijk verdeeld over de gehele gemeente en geldt niet voor alle woningtypen en woonmilieus. De groei gaat voornamelijk plaatsvinden in het stedelijk gebied van Leeuwarden, voor de meeste dorpen wordt afnemende vraag en stabilisatie verwacht. Het is daarom van belang om tot een zorgvuldige regionale afstemming te komen zodat de bouwopgave kan landen op de juiste locaties. Met het Afwegingskader Woningbouw heeft de gemeente Leeuwarden voor de komende 10 jaar keuzes in het woonbeleid vastgelegd.

Woningbouwafspraken 2020-2030

De gemeente Leeuwarden heeft de provincie verzocht om de huidige woningbouwafspraken, die lopen tot 2025, te actualiseren zodat deze als basis kunnen dienen voor de komende jaren tot 2029. De gemeente heeft om 30% extra plancapaciteit gevraagd om te kunnen blijven voorzien in de woningbehoefte. De provincie stemt in met het aanpassen van de capaciteit in Leeuwarden van 3.560 tot 4.628. Daarnaast stemt de provincie ermee in om, vooruitlopend op de sloop van 1.685 woningen, 1.200 nieuwe woningen te realiseren. De provincie heeft instemming gegeven op de gewenste woningbouwaantallen in de wijk Middelsee. De brief waarin de provincie haar instemming geeft voor uitbreiding van de woningbouwaantallen is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

In Barrahûs is het programma afhankelijk van de markt. Het maximum aantal woningen ligt niet vast. Er wordt uitgegaan van circa 100 woningen. De te realiseren capaciteit valt binnen de gemaakte regionale afspraken, zoals vastgelegd in de Woningbouwafspraken 2020-2030.

Hiermee past de woningbouwontwikkeling binnen de voorwaarden die de provinciale verordening stelt in artikel 3.1.1 .

Geconcludeerd kan worden dat het provinciaal beleid de ontwikkeling van het plangebied niet in de weg staat.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Leeuwarden

Op 22 december 2021 is de omgevingsvisie van de gemeente Leeuwarden vastgesteld. De omgevingsvisie heeft als subtitel 'Vergroenen, verbinden, verwaarden'.

De omgevingsvisie is opgesteld in het kader van de wetgevingsoperatie rond de Omgevingswet en biedt een nieuwe integrale visie op de fysieke leefomgeving van de gemeente Leeuwarden. De gemeente gebruikt hierin de drie hoofdambities uit het positioneringsdocument 'Leeuwarden in 2028' als uitgangspunt:

  • 1. Het is goed leven in Leeuwarden in 2028.
    • a. In 2028 voldoet de leefomgeving aan de principes van de brede welvaart waardoor Leeuwarden een fijne plek is om te wonen, te werken, te ondernemen en te verblijven.
  • 2. Leeuwarden is in 2028 het hart van een bijzondere groen-blauwe regio.
    • a. In 2028 is Leeuwarden een gemeente waar water, natuur en open ruimte worden gekoesterd.
  • 3. Leeuwarden is in 2028 een sterke economische gemeente.
    • a. In 2028 is Leeuwarden een sterke, centrale stad waarin veel functies en organisaties op het terrein van zorg, onderwijs, kennis en bedrijvigheid samenkomen.

De realisatie van het Buurtschap Barrahûs draagt bij aan een verbreding van het woonaanbod in Leeuwarden.

3.3.2 Structuurvisie De Zuidlanden - Leeuwarden (2011)

In 2011 heeft de gemeenteraad van Leeuwarden de Structuurvisie De Zuidlanden vastgesteld. Deze structuurvisie vormt de basis voor de woningbouwontwikkeling aan de zuidzijde van de stad. De structuurvisie gaat uit van de volgende uitgangspunten:

  • 6.500 woningen;
  • 100.000 – 150.000 m² kantoren en bedrijven, inclusief transitiezone;
  • 55.000 m² commerciële voorzieningen;
  • 73.000 m² onderwijs-, zorg-, en buurtvoorzieningen;
  • Sportzone: 90.000 m².

De Overijsselselaan vormt de ruggengraat van De Zuidlanden. In functionele zin vormt deze laan de ontsluitingsweg voor circa tweederde van de woon- en werklocaties en is dit de entree voor de zuidkant van de stad. De Overijsselselaan sluit rechtstreeks aan op de Haak, ontsluit het station Werpsterhoek en verbindt de aangrenzende woon- en werkgebieden aan weerszijden. De wijkontsluitingswegen in Middelsee worden op de Overijsselselaan ontsloten via de bestaande kruispunten van Goutum en Goutum-Súd. De Hendrik Algraweg verliest zijn huidige verkeersfunctie. Dit houdt in dat doorgaand verkeer niet meer mogelijk is zodat de ontwikkelingen aan het kanaal kunnen worden gemaakt. Doorgaand verkeer kan immers gebruik maken van de Haak.

Voor het langzaam verkeer is er een fijnmazig fiets- en wandelnetwerk met diverse aantrekkelijke routes: - in noordzuidrichting parallel aan de spoorlijn en de Overijsselselaan; in oost-west richting als schakels tussen Nieuw Stroomland, spoorlijn, Overijsselselaan, Drachtsterweg en Zuiderburen. Ook het openbaar vervoer heeft een nadrukkelijke rol in het gebied. Van wezenlijk belang is het station Werpsterhoek. Dit is een opstaplocatie naar Zwolle en de Randstad; het station dient als P&R-locatie en als schakel tussen de onderscheiden vormen van openbaar vervoer. De lokale busdiensten bedienen Middelsee via de Overijsselselaan en de wijkontsluitingswegen.

Het waternetwerk is een onderdeel voor de planontwikkeling. De inrichting van waterlopen voor recreatief medegebruik is een nadrukkelijke ambitie. Het Van Harinxmakanaal en de noord-zuid afstromende waterwegen in Nieuw Stroomland (Zwette) en De Zuidlanden (Wirdumerfeart) vormen een uniek raamwerk voor verdere ontwikkeling van het waternetwerk. In het gebied Middelsee biedt het Van Harinxmakanaal mogelijkheden voor uitbreiding van het boezemwater in zuidelijke richting. De Wirdumerfeart is geschikt voor kleine recreatievaart en is inmiddels gekoppeld aan De Zuidlanden en Zuiderburen. Door een goede verbinding tussen de Wirdumerfeart en het Alddjip groeit de behoefte om het Alddjip in westelijke richting door te trekken en aan te sluiten op de Zwette. Het Alddjip biedt aantrekkelijke mogelijkheden voor wonen aan het water.

Het merendeel van de voorziene functies wordt in het plangebied van de nieuwe zuidelijke wijken van Leeuwarden verwezenlijkt (Techum, De Klamp, Middelsee etc.). Buurtschap Barrahûs sluit ruimtelijk aan op Middelsee. In Middelsee fase 1 worden circa 750 woningen gerealiseerd en in fase 2 circa 2.800 woningen. In fase 1 en 2 zullen ook de voorzieningen en sportzone worden gerealiseerd. In het plangebied Buurtschap Barrahûs worden circa 100 woningen gebouwd. Door de ruime opzet vormt het buurtschap een overgang met het aangrenzende buitengebied. Het voorliggende plangebied bevindt zich in fase 3 van de invulling van De Zuidlanden (zie visiekaart, figuur 3.1). Dit bestemmingsplan vormt een (onderdeel van de) uitwerking van hetgeen in de structuurvisie is voorgenomen. Het plan past binnen de beoogde ontwikkeling van het gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06028BP00-VG01_0006.jpg"

Figuur 3.1 Visiekaart bij Structuurvisie De Zuidlanden 2011, plangebied in rood kader (indicatief)

3.3.3 Collegeprogramma 2022-2026 'nu investeren in de toekomst'

De ambitie van het collegeprogramma is om de komende jaren te investeren in de toekomst van Leeuwarden door het vergroten van de kwaliteit van leven van inwoners nu, maar ook voor toekomstige generaties zodat de stad en de dorpen goed worden achtergelaten voor kinderen en kleinkinderen. Daarbij beïnvloeden ontwikkelingen elders de samenleving dichtbij. Deze integrale visie komt ook naar voren in grote thema’s zoals klimaatverandering, economie en digitalisering. De coalitie wil samen met inwoners, ondernemers, verenigingen en organisaties bouwen aan een sociale, vernieuwende en duurzame gemeente. Een gemeente waar mensen goed én gezond kunnen wonen, werken en recreëren en waar niemand aan de zijlijn hoeft te staan. Waar bedrijven en kennisinstellingen alle ruimte krijgen om te innoveren. Een gemeente die haar Europese status als Culturele Hoofdstad van 2018 ook de komende jaren weet te verzilveren.

De uitgangspunten van het coalitieakkoord voor 2022-2026 zijn samengevat in vijf uitgangspunten:

  • 1. We vergroenen - We doen het emissievrij, circulair en adaptief;
  • 2. We verbinden - We zoeken de verbinding op thema's; onderwijs met arbeidsmarkt, cultuur met maatschappelijke opgaven, leefomgeving met gezondheid, voedselproductie met voedselconsumptie;
  • 3. We verwaarden - We dragen bij aan leefbaarheid en geluk van mensen;
  • 4. We werken slim - We maken verantwoord gebruik van data en (nieuwe) technologie;
  • 5. We werken samen - We zoeken samenwerking met overheden, met de Mienskip, met bedrijven en kennisinstellingen, met de regio, met het rijk en met Europa. Daarbij komen we tot de juiste verdeling van rollen en verantwoordelijkheden.

De ontwikkeling van het Buurtschap Barrahûs als onderdeel van de wijk Middelsee past binnen de ambities van het college voor 2022-2026.

3.3.4 Welstandsnota gemeente Leeuwarden (2022)

Het welstandsbeleid van de gemeente is opgenomen in de Welstandsnota, die op 26 januari 2022 door de gemeenteraad is vastgesteld. Deze welstandsnota vervangt de vorige welstandsnota die op 26 november 2019 is vastgesteld. Deze nota omvatte een bundeling van de nota's van Leeuwarden, voormalig Boarnsterhim, Littenseradiel en Leeuwarderadeel. De praktische bruikbaarheid van deze nota was verre van optimaal, mede ook door de omvangrijkheid. Deze actualisatie leidt tot een harmonisatie van de welstandscriteria binnen het hele gemeentelijk grondgebied en een betere toegankelijkheid en bruikbaarheid voor burgers en professionals. De inhoudelijke koers van het welstandsbeleid is niet veranderd. Het beleid is gericht op het in stand houden en verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit in de stad.

De geldende welstandsnota biedt onvoldoende toetsingskader voor de beoordeling van toekomstige aanvragen voor omgevingsvergunningen. Bij de ontwikkeling van Buurtschap Barrahûs zal voorafgaand aan de start een raadsbesluit worden genomen om het gebied welstandsvrij te maken en het deel van de welstandsnota dat hier geldt te laten vervallen.

3.3.5 Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden

Het gemeentelijk woonbeleid is in 2016 geactualiseerd en vervat in het document Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden. De gemeente ziet de komende decennia een bevolkingsgroei voor de gemeente. Deze groei is voornamelijk te verwachten in het stedelijk gebied. Gekozen wordt voor een flexibel sturingsinstrument dat ruimte biedt om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen. Dit biedt marktpartijen ruimte om nieuwe initiatieven te ontwikkelen.

Barrahûs valt onder Middelsee fase 2. Dit is opgenomen in de woningbouwafspraken met de provincie en ook de laatste prognose van de provincie laat een groei zien in het aantal huishoudens tot zeker 2050.

Zoals in paragraaf 3.2.2 is aangegeven heeft de gemeente Leeuwarden de provincie Fryslân verzocht om de woningbouwafspraken te actualiseren. Daarop zijn nieuwe woningbouwafspraken gemaakt voor de periode 2020-2030. De ontwikkeling van Barrahûs past binnen deze woningbouwafspraken.

3.3.6 Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad

De gemeente Leeuwarden bevordert op haar grondgebied actief het verduurzamen van de gemeente. Deze verduurzaming richt zich op een aantal aspecten, waaronder energieverbruik, verantwoordelijk watergebruik en waterkwaliteit, ecologie en het beperken van afval. De focus ligt op de thema's energie en water. Om dit beleid te verwezenlijken, heeft de gemeenteraad op 29 november 2010 de visie Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad vastgesteld. Deze visie gold voor de periode van 2011 tot en met 2020. Bij het werken aan een duurzaam Leeuwarden staan twee ambities centraal: een klimaatbestendige stad en een klimaatneutrale energie- en warmtevoorziening. De gemeente focust op het faciliteren en aanjagen van sleutelprojecten die bijdragen aan een aardgasloze toekomst en een klimaatadaptieve gemeente in 2035.

Dit betekent dat in de bestaande woningbouw en bedrijfsgebouwen fors energie bespaard moet worden of dat er duurzaam opgewekte energie gebruikt wordt. Voor nieuwbouw betekent het dat de gemeente verdergaande doelen dan de eisen van het Bouwbesluit nastreeft en dat de gemeente de lijst Duurzaam Bouwen hanteert.

Bij de uitwerking van het bouwplan dient rekening gehouden te worden met de door de gemeente gehanteerde energienorm. Zoals verplicht, worden de woningen in ieder geval gasloos gebouwd.

3.3.7 Leeuwarder Energieagenda 2021-2024; Daadkracht en Dialoog

Duurzaamheid en duurzame energie staan al jaren hoog op de agenda van de gemeente Leeuwarden. Op termijn wil de gemeente onafhankelijk zijn van fossiele brandstoffen zoals olie en aardgas. Dat is een ambitieuze maar haalbare stip op de horizon. De urgentie van de energietransitie is hoog, maar het succes wordt mede bepaald door externe factoren. Zo spelen nationale en Europese beleidsontwikkelingen een rol. Het kabinet presenteerde in 2019 het Klimaatakkoord, waarin het doel is om in 2023 de uitstoot van broeikasgassen in Nederland met 49% terug te dringen ten opzichte van 1990. De koers die de gemeente Leeuwarden wil varen naar dit doel wordt beschreven in de 'Leeuwarder Energieagenda 2021-2024; Daadkracht en Dialoog'.

De ambitie die in de Leeuwarder Energieagenda wordt beschreven is gebaseerd op de meest ideale combinatie van maatregelen en oplossingen: de Energiemix. Hiermee laat Leeuwarden zien hoe ze de 49% CO2 reductie wil realiseren. De gemeente kan voor een belangrijk deel de ambitie op eigen grondgebied verwezenlijken. De gemeente ziet kansen voor zonnestroom, windenergie, geothermie en warmtenetten en overige bronnen. De doelstelling is dat Leeuwarden in 2024 38% van de eigen energie duurzaam opwekt, waarvan 23% duurzame stroom (zon en wind) en 15% duurzame warmte, en dat er bovendien 9% energie wordt bespaard in de gebouwde omgeving.

Daarnaast wordt het huidige succesvolle sociale energiebeleid voortgezet om energie te besparen. Bijvoorbeeld met energiecoaches die mensen met een kleine beurs helpen de energierekening omlaag te brengen en via het energieloket waar verschillende subsidies en leningen om energiebesparende aanpassingen in de woning te realiseren worden verstrekt.

De gemeente Leeuwarden zal zelf het goede voorbeeld geven in het doen en handelen. Bijvoorbeeld met de verduurzaming van eigen gebouwen, de inkoop van energie en duurzaam mobiliteitsbeleid.

Binnen het plangebied Buurtschap Barrahûs wordt ruimte geboden voor energie en innovatie. De woningbouw in het Buurtschap Barrahûs moet voldoen aan alle wettelijke eisen die worden gesteld aan nieuwbouwwoningen. De ontwikkeling past hierdoor binnen de ambities van de energieagenda 2021-2024.

3.3.8 Groenbeleidsplan

Op 18 april 2016 is het Groenbeleidsplan vastgesteld door de gemeenteraad. De gemeente Leeuwarden wil een ‘groene’ gemeente zijn. In de stad, de dorpen en het buitengebied wordt een aantrekkelijk woon- en leefmilieu voorgestaan, waarin het groen een belangrijke rol speelt. Daarbij wordt gestreefd naar hoogwaardig groen op belangrijke plekken, meer groen waar het kan, meer biodiversiteit en aandacht voor eetbaar groen. In het beleidsdocument worden voorzetten gedaan voor verbetering van de groenstructuur en het realiseren van ontbrekende schakels. Het plangebied is niet gelegen in een bestaande groenstructuur. Bij de inrichting van het plangebied wordt aandacht besteed aan een goede groene invulling.

3.3.9 Parkeerbeleidsplan gemeente Leeuwarden 2015

De gemeenteraad heeft op 16 november 2015 het Parkeerbeleidsplan vastgesteld. Dit plan is een actualisatie van het parkeerbeleidsplan uit 2004. In het nieuwe parkeerbeleidsplan wordt de komende jaren voor Leeuwarden ingezet op het voortzetten van het parkeerbeleid op basis van de eerder vastgelegde beleidsregels (ten aanzien van de vergunninguitgifte en de procedure om te komen tot eventuele uitbreiding van de blauwe zone).

Voor de parkeernormen geldt dat wordt vastgelegd hoeveel parkeerplaatsen bij de bouw of vergunningplichtige verbouw moeten worden gerealiseerd. Uitgangspunt bij de parkeernormering is dat het parkeren op eigen terrein wordt opgelost. Wanneer dit ruimtelijk of financieel niet haalbaar is, kan maatwerk worden toegepast, rekening houdende met lokale omstandigheden en de omgeving.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt voorzien in voldoende parkeerruimte door dit kavelgewijs op te lossen. De gemeente gaat geen parkeerplaatsen aanbrengen in het openbaar gebied. Het is niet de bedoeling dat bewoners het openbaar gebied gebruiken voor parkeren. De benodigde parkeerruimte dient op de eigen grond te worden aangelegd en in stand gehouden. Dit is vastgelegd in de regels van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voortkomen voor dit bestemmingsplan. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de omgevingsaspecten beschreven.

4.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft als belangrijkste doel het bestrijden en voorkomen van geluidhinder. Op grond van de wet zijn verschillende vormen van geluidhinder te onderscheiden die directe raakvlakken hebben met de ruimtelijke ordening. Voor Barrahûs zijn wegverkeerslawaai en spoorweglawaai relevant.

4.2.1 Wegverkeerslawaai

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat de geluidsbelasting op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB. Onder voorwaarden kan hiervan worden afgeweken en kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld.

In artikel 74 Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behalve wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied.

Binnen het plangebied is één zoneplichtige weg gelegen. Dit is de Brédyk, die in het zuiden van het plangebied doodloopt. De Brédyk gaat in de toekomst deel uitmaken van het woongebied en zal daarmee naar verwachting worden ingericht als 30 km/uur-zone. Ook in de toekomst, met de mogelijke realisatie van het station Werpsterhoek, zal de Brédyk geen doorgaande verkeersroute voor auto's vormen. Het autoverkeer van en naar het woongebied Barrahûs zal zodanig beperkt zijn dat het voldoende aannemelijk is dat de geluidsbelasting als gevolg hiervan de norm van 48 dB niet overschrijdt. De overige wegen in het plangebied worden zeker ingericht als 30 km/u.

Verder ligt langs de oostzijde van het plangebied de gebiedsontsluitingsweg Overijsselselaan. Door maatregelen aan het wegdek, uitgevoerd met een geluidsreducerende dunne deklaag en een snelheidsregime van 50 km/uur wordt binnen het plangebied voldaan aan de voorkeurswaarde op de gevels van de dichtstbijliggende woningen. Uit onderzoek van gemeente Leeuwarden blijkt namelijk dat ter plaatse van de brug over het Van Harinxmakanaal de afstandscontour ten behoeve van wegverkeerslawaai op ongeveer 45 meter vanaf de weg ligt en dat de verkeersintensiteit op de Overijsselselaan ter hoogte van het plan Barrahûs lager is dan ter hoogte van de brug. De woningen in de laatste fase van Barrahûs komen op minimaal 75 meter vanaf de Overijsselselaan.

Wegverkeerslawaai vormt dan ook geen beperkende factor voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

4.2.2 Railverkeerslawaai

Algemeen

In het Besluit Geluidhinder van 1 juli 2012 is het wettelijk kader van geluidhinder vanwege spoorwegen opgenomen. Op grond van artikel 1.4a is de zonebreedte van de trajecten in Nederland vastgesteld. Deze zonebreedte is afhankelijk van het vastgestelde geluidproductieplafond (hierna GPP). Deze GPP's zijn op 1 juli 2012 door een wetswijziging van de Wet milieubeheer voor hoofdspoorwegen van kracht geworden. GPP's zijn berekende waarden op referentiepunten en stellen een heldere grens over de toelaatbare hoeveelheid geluid en voorkomen een onbelemmerde groei van het geluid door toenemend verkeer. Deze referentiepunten liggen om de 100 meter op 4 meter boven lokaal maaiveld, op een vaste afstand van 50 meter aan weerszijden van het spoor. De GPP's, brongegevens en relevante besluitinformatie zijn opgenomen in het zogenaamde geluidregister. Dit register is openbaar, digitaal toegankelijk via de website van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.

Het plangebied is, op basis van de referentiepunten van het spoor ter hoogte van het plangebied, gelegen in de geluidzone van de spoorlijn Leeuwarden-Zwolle. Langs het betreffende gedeelte van de spoorlijn varieert de GPP-waarde van 62-66 dB. Op basis van het Besluit geluidhinder hoort daarbij een wettelijke zonebreedte van 300 meter. Akoestisch onderzoek naar aanleiding van spoorweglawaai is daardoor noodzakelijk. De voorkeursgrenswaarde bedraagt Lden = 55 dB voor woningen en de maximale grenswaarde Lden = 68 dB.

Akoestisch onderzoek

In het kader van de ontwikkeling van de woongebieden in Middelsee is door FUMO een akoestisch onderzoek uitgevoerd, waarbij de ligging van de Lden = 55 dB en de Lden = 68 dB contouren zijn bepaald. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 2. Hierin is inzichtelijk gemaakt wat het effect is van het aanbrengen van geluidsreducerende maatregelen bestaande uit raildempers en/of geluidschermen.

Het plangebied ligt op relatief korte afstand van de spoorlijn en grenst aan de spoorlijn. Uit Bijlage 2 blijkt dat de Lden = 55 dB geluidcontour (voorkeursgrenswaarde) zonder maatregelen maximaal ca. 200 meter over het plangebied loopt. Afhankelijk van de uiteindelijk te realiseren geluidreducerende maatregel, komt de Lden = 55 dB geluidcontour dichter bij het spoor te liggen en kunnen meer woningen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde.

De 68 dB geluidcontour ligt op ongeveer 30 meter afstand. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat binnen 30 meter in principe geen woningen kunnen worden gebouwd en in de zone van 30 tot circa 200 meter een hogere waarde moet worden vastgesteld van Lden = 58 dB vanwege railverkeerslawaai.

Geluidsreducerende maatregelen

Bij het vaststellen van een hogere waarde moet de gemeente vooraf onderzoeken of de geluidbelasting omlaag kan worden gebracht door het toepassen van bronmaatregelen of afschermende maatregelen. In het geval van railverkeer kan voor wat betreft bronmaatregelen gedacht worden aan raildempers en voor afscherming aan een scherm langs het spoor. Het effect van deze maatregelen is eveneens onderzocht door FUMO.

Uit het onderzoek blijkt dat de toepassing van een geluidsscherm met een hoogte van 1,5 meter boven het spoor de meeste geluidsreductie oplevert. De afstand tot het spoor is nog een punt van aandacht. Hoe dichterbij het spoor, hoe hoger de geluidsreductie, maar voor spoorwegbeheerder Prorail is het waarborgen van voldoende ruimte voor onderhoudswerkzaamheden van belang. Daarom is het wenselijk om uit te gaan van een afstand van 4,5 meter vanaf de buitenste spoorstaaf, omdat er dan geen extra voorzieningen voor onderhoud nodig zijn. De 55 dB contour komt hiermee op 55 à 60 meter vanaf het spoor te liggen. Om het effect te maximaliseren moet langs het gehele traject door Middelsee een scherm worden toegepast. De kosten hiervoor zijn in het onderzoek geraamd. Op basis hiervan is in de exploitatiebegroting van Middelsee de realisatie van een geluidsscherm opgenomen. Ook langs het plan Barrahûs komt een geluidswerend scherm. Daarom wordt in dit bestemmingsplan uitgegaan van de geluidscontour na realisatie van een scherm.

Geluidsbelasting plangebied

Het plangebied ligt op 10 à 15 meter vanaf het dichtstbijzijnde spoor. In een strook van ongeveer 45 meter over de westelijke rand van het plangebied is sprake van een relatief hoge geluidsbelasting als gevolg van spoorweglawaai. In de eerste 10 meter is de geluidsbelasting hoger dan 68 dB en in de zone tussen 10 en 45 meter loopt de geluidsbelasting af van 68 dB naar 55 dB (voorkeursgrenswaarde).

Het verdient de aanbeveling om het plangebied zo in te richten dat het woongebied zoveel mogelijk buiten deze zone komt, bijvoorbeeld door infrastructuur langs het spoor te leggen en ruime tuinen aan deze zijde te realiseren. Echter, door de voorgenomen organische ontwikkeling en de hieraan ten grondslag liggende uitgangspunten, is het ongewenst om dit voor te schrijven. Er zijn ook andere oplossingen mogelijk, zoals het creëren van luwe gevels door bij- of bedrijfsgebouwen langs het spoor te projecteren of op perceelsniveau een afschermde voorziening te bouwen of aan te leggen.

Bovendien geldt een bebouwingsvrije zone van 30 meter die in acht moet worden genomen omdat hier niet aan de grenswaarden kan worden voldaan.

Beleidsruimte hogere waarde

De wetgever heeft ruimte geboden om voor bestaande of nieuwe woningen een hogere grenswaarde vast te stellen. Op basis van de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder moet een hogere waarde procedure worden doorlopen. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.

De gemeente Leeuwarden heeft in 2007 de Beleidsregel vaststellen hogere waarde gemeente Leeuwarden vastgesteld. Hierin wordt selectiever omgegaan met de bevoegdheid een hogere waarde vast te stellen dan dat de wetgever doet.

Voor Barrahûs geldt als uitgangspunt dat de woningen op de begane grond aan de voorkeursgrenswaarde voldoen. Op de verdiepingen is een maximale waarde van 58 dB het uitgangspunt omdat er dan geen gevelmaatregelen nodig zijn om te voldoen aan het wettelijk binnenniveau en er een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

De bestaande woningen langs de spoorlijn zijn meegenomen in het saneringsplan railverkeerslawaai. Met dit saneringsplan zijn de betreffende woningen voorzien van voldoende geluidisolatie.

Conclusie

Met de plaatsing van een geluidscherm en het in acht houden van een bebouwingsvrije zone van 30 meter langs het spoort is er vanuit railverkeerslawaai geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.3 Trillingen

Kader

Door het rijden van treinen over de spoorlijn worden trillingen opgewekt, welke zich voortplanten door de bodem en vervolgens gebouwfunderingen kunnen aanstoten en in trilling kunnen brengen. Deze trillingen planten zich voort in de gebouwconstructie. Eventuele (objectiveerbare) trillinghinder is afhankelijk van de optredende trillingsterkten en de mate van voorkomen (hoe vaak is een trilling voelbaar).

In Nederland bestaan op dit moment geen wettelijke regelingen en normen, die duidelijke grenswaarden met een beoordelingssysteem voor trillingen geven. Sinds 1993 is er wel de meet- en beoordelingsrichtlijn van de SBR “Trillingen deel B – Hinder voor personen in gebouwen”, waarin streefwaarden worden gegeven waarbij redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er geen hinder optreedt. De SBR-publicatie is in 2002 geactualiseerd.

Vanwege de toenemende aandacht voor trillingen en trillinghinder langs spoorlijnen (met name waar veelvuldig goederentreinen rijden) is er sinds mei 2019 de “Handreiking Nieuwbouw en Spoortrillingen” (Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat).

Onderzoek

De woningen komen op minimaal 30 meter afstand van de spoorlijn Leeuwarden-Heerenveen. Hiervoor is een aanduiding op de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen. Er is daarom een onderzoek uitgevoerd naar de te verwachting spoortrillingen. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 3.

Een meetduur van circa 2 uur is bij trillingsmetingen aan treinverkeer voldoende om alle voorkomende personentreinen met verschillende snelheden te meten. Op de spoorlijn is een vaste dienstregeling van toepassing. Met het uitgevoerde onderzoek zijn alle verschillende treintypes (reizigersvervoer) die op het spoor voorkomen gemeten bij representatieve rijsnelheid. Een langere meetperiode leidt daarom naar verwachting niet tot andere (hogere) meetresultaten.

Geconcludeerd wordt dat de gemeten bodemtrillingen ter hoogte van de grens van de in de (voorlopige) plankaart opgenomen onbebouwde zone hoger zijn dan de streefwaarden als gegeven in de SBR meet- en beoordelingsrichtlijn ‘Trillingen deel B – Hinder voor personen in gebouwen’. Echter, binnen het gebied komt een veranderde waterhuishouding, met een regionale waterkering (wal/dijkje) langs de spoorlijn. Daarnaast wordt het gebied opgehoogd. Rekening houdend met deze ontwikkelingen en een verdere overdrachtsverzwakking vanwege de fundatiewijze (op palen) kan binnen de nieuw te bouwen woningen naar verwachting worden voldaan aan de streefwaarden.

Er kan worden uitgegaan dat ten opzichte van de gemeten situatie er een reductie van de trillingsniveaus op het maaiveld zal zijn van circa 3 dB. Dit is een gefundeerde verwachting. Gelet op de aard van het plan, waarbij de toekomstige inrichting nog niet vast staat, is een exacte berekening in dit stadium niet mogelijk.

Binnen het plangebied worden nieuwe op palen gefundeerde gebouwen gerealiseerd. Omdat er geen sprake is van goederentreinen en er sprake is van een zware kleibodem kan een afstand van 100 meter tot het spoor worden gehanteerd als "trillingszone". In de planregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen dat binnen die zone alleen mag worden gebouwd als vooraf wordt aangetoond dat aan de streefwaarden uit de SBR publicatie “Trillingen deel B – Hinder voor personen in gebouwen” wordt voldaan.

Op het moment dat het plan bouwrijp is gemaakt (opgehoogd) en voorzien van infrastructuur wordt binnen de zone van 100 meter nog een uitgebreid trillingsonderzoek uitgevoerd naar de trillingsniveaus op maaiveldniveau in de nieuwe situatie. Dit onderzoek kan bij de toetsing van omgevingsvergunningen worden gebruikt ter uitvoering/toetsing van de voorwaardelijke verplichting.

Indien nodig dienen bij de bouw trillingsreducerende voorzieningen te worden toegepast aan de fundering of in de gebouwconstructie. Dit kan pas bij concrete planvorming worden getoetst.

Conclusie

Op basis van indicatief trillinsonderzoek en andere gegevens wordt niet verwacht dat er binnen het plangebied trillingshinder zal optreden vanwege de spoorlijn Leeuwarden-Zwolle. Voor een zone van 100 meter geldt een voorwaardelijke onderzoeksverplichting waaruit eventueel maatregelen kunnen voortvloeien. Het aspect trillingen staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.4 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijnstof (PM10) en zeer fijnstof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van ‘Niet In Betekenende Mate’ (NIBM) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Dit geldt op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) voor (onder andere):

  • 1. woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • 2. projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3. Dit komt overeen met ruim 1.200 auto's per dag met een aandeel van 5% vrachtverkeer.

Uitgaande van de CROW kentallen voor vrijstaande woningen (8 per dag per woning) zal Barrahûs, waarin maximaal 100 woningen worden gebouwd, circa 800 voertuigbewegingen genereren. Daarmee draagt de ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Bovendien is de huidige luchtkwaliteit zeer goed. Er is geen sprake van een dreigende overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen. Vanuit de luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

In het kader van Middelsee Fase 2 wordt het totale effect van alle woningbouw in het plangebied Middelsee beschouwd. Ook met deze aantallen worden geen grenswaarden voor luchtkwaliteit overschreden.

4.5 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een ruimtelijke ontwikkeling rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Het grootste deel van het plangebied is in gebruik als agrarische grond. Op grond van het huidige gebruik wordt daarom geen bodemverontreiniging verwacht. Echter kunnen in de loop der jaren door ruilverkaveling watergangen zijn gedempt, toegangsdammen zijn aangelegd, wegbermen kunnen vervuld zijn geraakt en er kan voormalige bebouwing (erven) aanwezig zijn, op grond waarvan er in de bodem verontreinigingen kunnen worden aangetroffen. Daarnaast is er een spoorzone langs de agrarische percelen, ook in deze zone kan de bodem zijn verontreinigd. In het kader van dit bestemmingsplan is een historisch bodemonderzoek (conform NEN5725) uitgevoerd. Dit kan bij verkoop van de kavels aan particulieren worden gebruikt om duidelijk te maken of er mogelijk aanvullend onderzoek nodig is. Het aanvullende onderzoek zal door de particuliere kopers uitgevoerd moeten worden.

In algemene zin kan gesteld worden dat de bodemkwaliteit binnen het plangebied geschikt is voor de beoogde functies binnen het gebied. Voorafgaand aan de ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is het historisch bodemonderzoek in deze toelichting verwerkt.

Ten behoeve van de ontwikkeling van Middelsee is in oktober 2021 en januari 2022 een historisch bodemonderzoek uitgevoerd. (Bijlage 4 en Bijlage 5). Het doel van dit onderzoek was om inzicht te krijgen in de actuele bodemkwaliteit zodat beoordeeld kan worden of het plangebied geschikt is voor een woonfunctie. Hierbij zijn de reeds bekende historische gegevens geactualiseerd en is een historisch onderzoek uitgevoerd op de locaties waar voor zover bekend de (water)bodemkwaliteit niet eerder is vastgelegd.

Uit het vooronderzoek is een aantal locaties naar voren gekomen die niet of onvoldoende zijn onderzocht. Bij de verdachte deellocaties is veelal de grond verdacht op immobiele verontreinigingen als gevolg van de aanwezigheid van bodemvreemde bijmengingen (kavelpaden, dempingen, bodemvreemd materiaal op het maaiveld). Plaatselijk is de ondergrond/grondwater verdacht op de aanwezigheid van mobiele verontreinigingen (brandstofproducten) als gevolg van historisch gebruik. Een overzicht van de verdachte deellocaties en van de nog niet voldoende onderzochte deellocaties is opgenomen in de tabel op blz 16 van het onderzoek.

Een aantal watergangen is nog niet eerder onderzocht. Op basis van voorgaande waterbodemonderzoeken in naastgelegen waterbodems en historische voorinformatie en historisch gebruik van de locatie, wordt in de waterbodems geen tot maximaal lichte verontreinigingen verwacht.

Op basis van de resultaten van het vooronderzoek wordt het uitvoeren van een verkennend bodem- en/of asbestonderzoek volgens de landelijke norm NEN 5740 (verrichten van boringen en chemische analyses op grondmonsters) en/of NEN 5707 (inspectie en monsterneming van asbest in bodem en partijen grond) ter plaatse van enkele deellocaties aanbevolen.

Een waterbodemonderzoek conform NEN 5720 is, wanneer het statisch water betreft met een homogene verontreiniging, een geldige kwaliteitsverklaring voor hergebruik van het materiaal. Omdat de waterbodems niet als verdacht zijn aangemerkt, wordt geadviseerd de waterbodems pas te onderzoeken wanneer binnen 5 jaar tijd de waterbodems daadwerkelijk gedempt of gebaggerd worden.

Chloride

Aanbevolen wordt om binnen het plangebied op verschillende punten het chloridegehalte te bepalen tot op de maximale geschatte werkdiepte binnen het perceel. Aanbevolen wordt om de gehalten vast te leggen in relatie met NAP in plaats van enkel via maaiveldhoogte, aangezien het gebied heringericht wordt en daarbij het maaiveld ook kan veranderen in de toekomst. Op basis van voorgaand onderzoek is de verwachting dat de problematiek zich beperkt tot de grond en niet het grondwater, het aanbevolen onderzoek richt zich dan ook enkel op het gronddeel. De gestelde hypothese dat de gehalten op het noordelijk terreindeel hoger zijn dan het zuidelijk terreindeel moet hiermee worden getoetst.

PFAS

De meeste (water)bodemonderzoeken zijn uitgevoerd voordat de PFAS-problematiek aan het licht is gekomen. PFAS is in de voorgaande onderzoeken tot 8 juli 2019 niet (verplicht) meegenomen als analyseparameter. Tijdens verkennende bodemonderzoeken op verdachte en onverdachte locaties, alsmede tijdens uitgevoerde partijkeuringen na 8 juli 2019 is PFAS aangetoond beneden de landelijk gestelde achtergrondwaarde. Dit komt overeen met de verwachting conform opgenomen in de bodemkwaliteitskaart PFAS Friesland. Voor grondverzet binnen de bodemkwaliteitskaart wordt daarom geen aanvullend onderzoek op PFAS aanbevolen.

Voor grondverzet buiten de bodemkwaliteitskaart gelden de regels van het Besluit bodemkwaliteit, de grond moet dan worden onderzocht middels een AP04 keuring waarbij het standaardpakket wordt aangevuld met PFAS conform de vigerende regelgeving.

Voor de waterbodems geldt dat, behoudens de twee watergangen aan de Hendrik Algrawei en de Brédyk, (uitgevoerd in 2019) geen zicht is op de kwaliteit van de waterbodems in de watergangen voor wat betreft de gehalten aan PFAS. Op basis van de te verwachten regionale achtergrondgehalten PFAS in de grond, de afwezigheid van bronlocaties en resultaten uit voorgaande (water)bodemonderzoeken is er geen aanleiding om een verontreiniging met PFAS te verwachten ander dan lichte overschrijdingen van de landelijke achtergrondwaarden.

Conform de NEN 5720 hebben waterbodemonderzoeken (statisch water, homogene verontreiniging) een geldigheid van circa 5 jaar. Wanneer de verwachting is om in 2021 de waterbodems te dempen of op te schonen, wordt geadviseerd ter hoogte van de waterbodems die zijn onderzocht vóór 2016 opnieuw onderzoek uit te voeren, waarbij middels een standaardpakket aangevuld met PFAS wordt voldaan aan het Besluit bodemkwaliteit voor de hergebruiksmogelijkheden. Voor waterbodems die onderzocht zijn tussen 2016 en 8 juli 2019 kan worden volstaan met een waterbodemonderzoek waarbij enkel op PFAS wordt geanalyseerd.

Conclusie

Op het moment dat er sprake is van concrete bouwplannen moet door middel van nader onderzoek worden aangetoond dat de grond waarop men wil bouwen geschikt is voor de beoogde functie.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien deze zich onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren. Dit zijn lijnen die punten met een zelfde risico met elkaar verbinden op een topografische kaart. Voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten (bijvoorbeeld woningen) en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten (bijvoorbeeld bepaalde bedrijfsgebouwen). De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico wordt voor nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gesteld op een niveau van 10-6 per jaar. Binnen de 10-6 contour mogen geen nieuwe kwetsbare functies mogelijk worden gemaakt.

Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Het GR voor transport is de kans per jaar per kilometer transportroute dat een groep van tien of meer personen in de omgeving van een transportroute in een keer het dodelijk slachtoffer wordt van een ongeval op die transportroute. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het groepsrisico wordt overschreden, legt dit vaak ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).

Inventarisatie risicobronnen

Bij de inventarisatie van de risicobronnen die in de omgeving van het plangebied aanwezig zijn, is gebruik gemaakt van de nationale risicokaart. Gebleken is dat met betrekking tot de externe veiligheid alleen twee hogedruk aardgastransportleidingen relevant zijn.

Aan weerszijden van de spoorlijn, aan de westzijde van het plangebied, liggen gasleidingen. Beide hebben een werkdruk van 40 bar. De diameter van de leiding binnen het plangebied is 6 inch en die aan de overzijde van het spoor is 13 inch. Voor deze leidingen geldt geen PR-contour, waarbinnen wettelijke beperkingen voor (beperkt) kwetsbare objecten gelden. Wel ligt een deel van het plangebied in het invloedsgebied waar het GR verantwoord moet worden. Voor het invloedsgebied is de leiding aan de overzijde van het spoor bepalend. Dit invloedsgebied is 140 meter en ligt tot ongeveer 90 meter binnen het plangebied. Het invloedsgebied van de leiding binnen het plangebied is 70 meter. De invloedsgebieden zijn qua potentiële impact in twee delen geknipt:

  • 1. 100% letaliteit: alle aanwezig personen, zowel binnen als buiten gebouwen, komen in geval van een incident te overlijden.
  • 2. 1% letaliteit, letaliteit neemt af van 100% naar 1%, personen binnen gebouwen hebben voldoende bescherming, slachtoffers vallen vooral buiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06028BP00-VG01_0007.png"
Figuur 4.1 100% letaliteitszones gasleidingen

Verantwoording groepsrisico

Het groepsrisico moet in het kader van dit bestemmingsplan verantwoord worden. De hoogte van het groepsrisico wordt bepaald op basis van de bevolkingsdichtheid in het invloedsgebied van de leiding. Dit wordt gedaan op basis van kilometervakken. Ter hoogte van het plangebied liggen er binnen een zone van 90 meter aan weerzijden van de leidingen slechts 4 woningen over een afstand van een kilometer. Op basis van vergelijkbare projecten kan geconcludeerd worden dat deze zeer lage bevolkingsdichtheid geen meetbaar groepsrisico oplevert.

Van de 11 hectare te ontwikkelen woongebied valt ongeveer 3 hectare binnen het invloedsgebied van de leidingen. Uitgaande van een uniforme verspreiding van de maximaal 100 woningen in het plangebied, kan worden verondersteld dat binnen het invloedsgebied circa 30 woningen worden gebouwd. Dat betekent dat er in de nieuwe situatie in totaal 34 woningen in het kilometervak van het invloedsgebied liggen. Uitgaande van 2,5 personen per huishouden komt dit neer op 85 personen. Hieruit kan worden opgemaakt dat het plan invloed heeft op het groepsrisico, maar dat het groepsrisico ook in de nieuwe situatie zeer laag is. Op basis van vergelijkbare situaties kan op voorhand geconcludeerd worden dat het groepsrisco lager is dan 10% van de oriëntatiewaarde.

De aanvaardbaarheid van (de toename van) een groepsrisico is zoals benoemd niet wettelijk geborgd, maar is een afweging voor de gemeente. De hoogte van het risico wordt mede bepaald aan de hand van een oriëntatiewaarde en wordt weergegeven in een grafiek, waarbij de kans (uitgedrukt in een frequentie per jaar) is uitgezet tegenover het effect (aantal overleden personen). Op basis van vergelijkbare situaties kan worden aangenomen dat de kans op een calamiteit in het betreffende kilometervak circa 10-7 is. De kans mensen overlijden is dus 10-7 keer per jaar. Deze kans loopt snel af tegen het aantal personen, omdat dit minder zijn dan 100 personen in het invloedsgebied.

Met andere woorden: de kans dat er in een willekeurig jaar mensen overlijden als direct gevolg van een calamiteit met een leiding is 1 op 10.000.000. Het risico op een calamiteit is dus zeer klein, maar het effect in geval van een calamiteit is groot, met name in de 100% letaliteitszone.

Het nemen van risico's moet altijd afwogen worden. Dat geldt zeker wanneer het om mensenlevens gaat. Voor de woningen die worden mogelijk gemaakt binnen het 100% letaliteitsgebied is het van belang om in dit afweging mee te nemen:

  • de noodzaak voor juist hier bouwen (alternatieven afwegen);
  • de feitelijke effecten beschrijven en erkennen;
  • beoordelen welke maatregelen aan de bron getroffen kunnen worden (zie hierna);
  • beoordelen welke maatregelen aan de nieuwbouw getroffen kunnen worden (zie hierna).


Maatregelen

Voor Barrahûs kunnen de volgende maatregelen worden getroffen ter beperkingen van de risico's:

  • de kans op calamiteiten is in de praktijk het grootst wanneer werkzaamheden worden uitgevoerd in de zone van de leiding. Daarom wordt de leiding ondergronds afgedekt met stelconplaten. Bij graafwerkzaamheden is de leiding daarmee beschermd;
  • er worden met de leidingbeheerder afspraken maken over een voorziening voor noodafsluiting bij calamiteiten, zoals lekkage;
  • er wordt voorzien in een effectieve (grootschalige) bluswatervoorziening;
  • de bereikbaarheid van hulpdiensten wordt geoptimaliseerd.

Bij de inrichting van het terrein wordt rekening gehouden met de eisen vanuit externe veiligheid. De betreffende leiding wordt met een beschermingszone vastgelegd in de regels en op de verbeelding van het bestemmingsplan. Hiermee is de bescherming van de leiding voldoende geborgd. Bij de inrichting van het plangebied moet de gemeente erop toezien dat de bluswatervoorziening wordt gerealiseerd en dat er voldoende doorlopende wegen zijn om de bereikbaarheid voor hulpdiensten te garanderen en er genoeg wegen zijn om het plangebied te ontvluchten in geval van calamiteiten.

Conclusies

Er zijn geen wettelijke beperkingen voor de woningbouw in het invloedsgebied van de leidingen. De hiervoor beschreven risico's en maatregelen ter beperking hiervan worden op bestuurlijk niveau besproken en afgewogen. Centraal in de overwegingen staat de verantwoording van het groepsrisico. Dit betekent het erkennen van de risico's, het beperken van de risico's, het optimaliseren van de bestrijdbaarheid van de risico's en het aanvaarden van de risico's.

In reactie op het voorontwerp bestemmingsplan heeft Brandweer Fryslân een advies uitgebracht. Daarbij wordt verwezen naar de eerdere adviezen die zijn uitgebracht in het kader van de ontwikkeling van Middelsee Fase 1. Voor de volledigheid zijn al deze adviezen gebundeld in Bijlage 7. Het advies naar aanleiding van het voorontwerp bestemmingsplan is te vinden vanaf bladzijde 31 van deze bijlage.

In haar reactie wijst Brandweer Fryslân erop dat het plangebied ligt in het invloedsgebied van een buisleiding, wat ook blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing van het plan en het advies externe veiligheid dat op 10 september 2021 door de FUMO is gegeven. Het advies van de FUMO is als Bijlage 6 bij de toelichting opgenomen.

Uit het advies van de FUMO blijkt:

- Dat er geen groepsrisico aanwezig is;

- Er sprake is van een gering aantal woningen, verspreid over een groot gebied;

- Het grootst aantal woonbestemmingen buiten de 100% letaliteitszone is gelegen;

- Brandweer Fryslân om advies moet worden gevraagd in kader van een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Dit gaat over de zelfredzaamheid en de bestrijdbaarheid.

Volgens Brandweer Fryslân is in de ruimtelijke onderbouwing van het bestemmingsplan voldoende ingegaan op maatregelen die getroffen worden om de risico's te beperken en is er voldoende aandacht voor de risicobeheersing.

Ten aanzien van de bereikbaarheid geeft Brandweer Fryslân als aandachtspunt mee dat er in onderdeel I van het projectgebied een doodlopende weg is gesitueerd die langer is dan 80 meter. Er is daar geen tweede onafhankelijke route, waardoor een mogelijkheid kan ontstaan dat achterliggende bouwwerken niet bereikbaar zijn. Hierom is het belangrijk dat te allen tijde een doorgang mogelijk is.

Daarom adviseert Brandweer Fryslân om de bereikbaarheid te optimaliseren door:

  • Maatregelen te treffen om te voorkomen dat de straat gestremd gaat worden als gevolg van (straat)werkzaamheden. Uitvoerders zijn zich namelijk niet altijd bewust van het blijven garanderen van de bereikbaarheid;
  • Maatregelen te treffen om te voorkomen dat de straat gestremd gaat worden als gevolg van het gebruik, zoals parkeren of het lossen van een vrachtwagen. Een voorbeeld van een mogelijke maatregel is een parkeerverbod langs de weg;
  • Als er gegevens/ ontwerpen beschikbaar komen over de bluswatervoorzieningen in het plangebied, deze ter advisering aan Brandweer Fryslân voor te leggen.

Explosieven

Met het oog op externe veiligheid is het grondgebied voor de wijk Middelsee onderzocht op de aanwezigheid van conventionele explosieven (CE) uit de Tweede Wereldoorlog. Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek en de conclusies is het niet noodzakelijk vervolgstappen te ondernemen in de CE-opsporing voorafgaand aan de voorgenomen werkzaamheden in het onderzoeksgebied. Het rapport is als Bijlage 8 bij de toelichting opgenomen.

4.7 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.

Watertoetsproces

In het kader van de totale stedelijke ontwikkeling van Middelsee is uitvoering overleg geweest met Wetterskip Fryslân. Er is gekozen het totale gebied voor de boezem te brengen. Hierover wordt een peilbesluit genomen. Dit proces loopt separaat het de bestemmingsplanprocedure.

De uitgangspunten die het Wetterskip heeft meegegeven zijn meegenomen bij het opstellen van deze paragraaf. In het kader van het wettelijk vooroverleg (artikel 3.1.1. Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan het Wetterskip. In een later stadium zullen de benodigde vergunningen worden aangevraagd. Het project is tevens aangemeld bij het Wetterskip via de digitale watertoets.

Veilig

Voor dit aspect is vooral het beschermen tegen overstromingsrisico's van belang. Er wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende peilgebieden, waarbij vooral een verschil is in polderpeil en het gebied dat vrij voor het boezemwater ligt. Tussen deze peilgebieden zijn regionale keringen aanwezig. Het plangebied komt zoals benoemd op boezempeil te liggen. Er wordt in aansluiting op bestaande regionale keringen een nieuwe waterkering aangelegd langs de oostzijde van de spoorlijn. De keringen zijn in figuur 4.2 weergeven. De nieuwe kering is aangeduid als bebouwingsvrije zone en daarmee beschermd. De bestaande keringen zijn wegen of cultuurhistorische structuren die op die manier beschermd zijn. Voor ingrepen in de waterkering en de beschermingszones hierlangs is een watervergunning nodig. Verder moet rekening worden gehouden met een mogelijk fluctuerend waterpeil van de boezem.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06028BP00-VG01_0008.png"

Figuur 4.2 Bestaande en nieuwe keringen

Voldoende

Klimaatadaptie

In het kader van klimaatadaptie adviseert het waterschap om bij de inrichting van het plangebied te anticiperen op hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en mogelijk overstroming door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten.

De grondslag in Barrahûs maakt infiltratie van regenwater vrijwel onmogelijk. Afvoer moet oppervlakkig plaatsvinden door middel van sloten en greppels. Daarbij wordt het uitgangspunt van voldoende waterberging gerespecteerd. In de ontwikkelregels die zijn opgenomen in dit bestemmingsplan is bepaald dat bij het verkavelen een percentage van 5% van de kavels wordt ingericht als waterberging. Dit kan bijvoorbeeld door middel van greppels op de erfgrenzen, waarin water kan worden opgeslagen en kan overlopen naar het oppervlaktewater.

Wateroverlast wordt in het nieuwe plan beperkt door de gronden en woningen op voldoende hoogte aan te brengen, waarbij in elk geval rekening wordt gehouden met de droogleggingsnorm van 0,70 tot 1,10 meter ten opzichte van het boezempeil (-0,52m NAP).

Compensatie waterberging

Door een toename aan verharding kan hemelwater versneld afvoeren, waardoor de druk op de waterberging toeneemt. Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat een toename van verharding wordt gecompenseerd in de vorm van nieuwe waterberging. Voor de boezem geldt een compensatienorm van 5%, voor het polderpeil is dit 10%. Te dempen watergangen moeten voor 100% worden gecompenseerd.

De watergangen binnen het plangebied worden in principe gehandhaafd. Er wordt bovendien een nieuwe watergang door het plangebied gegraven die een functie als hoofdwatergang kan vervullen. Deze ligt in het verlengde van het Aldjip en loopt door tot aan het Van Harinxmakanaal.

Zoals benoemd, is in de ontwikkelregels van dit bestemmingsplan bepaald dat op iedere kavel moet worden voorzien in waterberging. Hiermee wordt ruimschoots aan de compensatienorm voldaan.

Drooglegging

In relatie tot het waterpeil adviseert het Wetterskip om bij bebouwing zonder kruipruimte een drooglegging van 0,70 meter aan te houden en bij bebouwing met kruipruimte een drooglegging van 1,10 meter. Daarmee wordt het opdrijven van verharding voorkomen. De ontwikkelaar is niet voornemens bebouwing met kruipruimtes te bouwen.

Het plan is om het plangebied vrij voor de boezem te leggen met een peil van -0,52 m NAP. Dit vastgestelde peil is een streefpeil. Het werkelijke peil is als gevolg van opstuwing en weersomstandigheden niet altijd gelijk aan het streefpeil. Omdat het gebied vrij voor de boezem ligt wordt het niet door een waterkering beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Daarom moet rekening worden gehouden met het maatgevende boezempeil. Dit peil, behorend bij een situatie met een kans van voorkomen van 1/100 per jaar, mag tot 1 meter voor de gevel voorkomen.

Bij de uitwerking van de plannen zal hier rekening mee worden gehouden. Het uitgangspunt is het aanleggen van de gebouwen op 0,4 tot 0,5 m NAP. In ieder geval wordt een aanleghoogte gehanteerd die hoger is dan +0,18 m NAP (streefpeil + 0,7 m drooglegging).

Schoon

Afvalwater en regenwatersysteem

Voor de afvoer van afvalwater en regenwater wordt het voorkeursbeleid van het Wetterskip gevolgd. Onder de wegen in het plangebied komt een vrijvervalriool, waarmee het vuilwater van de recreatiewoningen wordt afgevoerd. Het regenwater wordt via natuurlijke afloop naar open water in de boezem afgevoerd. Hiertoe komen langs de hoofdweg molgoten en straatkolken te liggen.

Waterkwaliteit

De aanlegwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. Er dient aangelegd te worden met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

Conclusie

Door rekening te houden met de aspecten die in deze waterparagraaf worden genoemd is in het plan voldoende rekening gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Dit is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. Ten behoeve van de ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd.

4.8.1 Soortenbescherming

Voor de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden voor het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.

De aanwezigheid van beschermde plant- en diersoorten vormt een te onderzoeken aspect, omdat met de plannen effecten kunnen ontstaan op soorten die beschermd zijn via de Wet natuurbescherming. Voor een inzicht in een potentieel aanwezige beschermde soorten is in het kader van het totaalplan Middelsee een ecologische beoordeling uitgevoerd. Het rapport is opgenomen in Bijlage 9. Voor Barrahûs zijn de volgende constateringen van belang:

  • In de bomenrijen langs de Bredyk en de Overijsselseweg kunnen verblijfplaatsen van vleermuizen voorkomen. Wanneer deze bomen gekapt worden, is aanvullend onderzoek naar deze soorten noodzakelijk;
  • De bomenrijke gedeelten van het gebied zijn geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Omdat er voldoende alternatief foerageergebied beschikbaar blijft, levert de uitvoering van de plannen op dit punt geen conflicten met de Wet natuurbescherming op;
  • Het plangebied kan een potentieel foerageergebied zijn voor de buizerd. Ook kunnen in de bomen jaarrond beschermde nesten van deze soort voorkomen. Naar deze soort wordt nader onderzoek geadviseerd.

In het kader van de ontwikkeling van Middelsee Fase 2 is nader onderzoek gedaan naar de aan-/ afwezigheid van jaarrond beschermde nestplaatsen en verblijfplaatsen voor vleermuizen in de te kappen bomen en mogelijk foerageergebied voor de buizerd.

Bij het veldbezoek zijn enkele boomholtes gevonden; een spechten holte en een oud kraaiennest, die als verblijfplaats voor vleermuizen kunnen dienen. Ook is er een wilg met veel klimop gevonden die als verblijfplaats voor vleermuizen kan dienen. Het rapport van het veldbezoek is als Bijlage 10 bij de toelichting gevoegd. Er kon niet worden vastgesteld of het oude kraaiennest in gebruik is door jaarrond beschermde nesten (met name Buizerd). Daarom is in het voorjaar aanvullend onderzoek uitgevoerd tijdens de broedperiode van de Buizerd.

Tijdens het aanvullend veldonderzoek bleek dat een aantal aangetroffen nesten die mogelijk geschikt waren bij nadere inventarisatie niet meer aanwezig waren. Ook een ander nest dat mogelijk geschikt was, bleek niet in gebruik door beschermde soorten. Het verslag van dat onderzoek is als Bijlage 13 opgenomen.

De aangetroffen holtes konden tijdens het veldbezoek niet worden geïnspecteerd op geschiktheid en gebruik als vleermuizenverblijfplaats. Om te bepalen of de holtes in gebruik zijn als verblijfplaats van vleermuizen is nader onderzoek uitgevoerd. Hierbij zijn drie holtes waargenomen, maar er zijn geen (mogelijk) jaarrond beschermde nesten waargenomen in de bomenrij. Het is mogelijk om een aantal bomen al te kappen, de regels hiervoor zijn in het rapport opgenomen. Voor de overige te kappen bomen moet nader onderzoek worden uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is voor de volledigheid als Bijlage 11 opgenomen.

Omdat er ten behoeve van de plannen voor Barrahus geen relevante bomen worden gekapt, is dit geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

In februari 2022 is een ecologische quickscan (Bijlage 12) uitgevoerd naar de aanwezigheid van vleermuizen in de bomenrij aan de Nije Daam, omdat deze bomen gekapt gaan worden. Uit deze quickscan blijkt dat in de bomenrij holtes aanwezig zijn die gebruikt kunnen worden door vleermuizen. Op 31 juli en 28 augustus 2022 zijn de boomholtes voor de laatste keer gecontroleerd op de aanwezigheid van vleermuizen. Er zijn in de bomenrij ten zuidwesten van Goutum geen vleermuizen aangetroffen in de onderzochte holtes. Het rapport van dat onderzoek is als Bijlage 13 toegevoegd. Eén holte kon niet worden onderzocht. Hiervoor is nader onderzoek gedaan waaruit blijkt dat er geen beschermde soorten aanwezig zijn. Het rapport is als Bijlage 14 toegevoegd.

Nu is gebleken dat er geen vleermuizen aanwezig zijn, kunnen de bomen worden gekapt. Bij het kappen moet rekening worden gehouden met de volgende regels:

  • De afstand tussen twee bomen mag niet meer worden dan 30 meter;
  • De eerste en de laatste boom van de bomenrij mogen niet worden gekapt.

Conclusie

Uit het ecologisch onderzoek is gebleken dat er in het plangebied mogelijk jaarrond beschermde nesten en potentiële verblijfplaatsen voor vleermuizen aanwezig zijn. Er is nader onderzoek gedaan waaruit blijkt dat de nestplaatsen niet in gebruik zijn door de Buizerd.

Wat betreft de holtes die mogelijk door vleermuizen gebruikt worden is uit onderzoek gebleken dat deze niet in gebruik zijn. Nu duidelijk is dat er geen vleermuizen zitten, kunnen de bomen worden gekapt. Daarbij moet buiten het broedseizoen van vogels worden gewerkt.

De plannen zijn uitvoerbaar, mits rekening wordt gehouden met de verschillende werk protocollen en de adviezen uit de verschillende ecologische onderzoeken. In de uitvoering van de werkzaamheden wordt hier rekening mee gehouden.

4.8.2 Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Wnb. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van Natuurnetwerk Nederland.

Met betrekking tot gebiedsbescherming is de ligging van de aangewezen Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur) van belang. Het plangebied ligt op ruime afstand van beschermde natuurgebieden.

Wet natuurbescherming: Natura 2000

In de omgeving van het plangebied liggen de Natura 2000-gebieden 'Groote Wielen' (afstand circa 7 km, ten noordoosten van het plangebied) en 'Alde Feanen' (afstand circa 10 km, ten zuidoosten van het plangebied). Er zijn geen negatieve effecten op de aangewezen natuurwaarden van Natura 2000-gebieden 'Groote Wielen' en 'Alde Feanen' te verwachten.

Stikstofberekening

Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) in werking getreden. De Wsn en de Bsn regelen een vrijstelling voor de vergunningsplicht van artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Op 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3159) is in de zaak van Porthos een uitspraak gedaan door de Afdeling Bestuursrechtspraak over deze partiële bouwvrijstelling. Uit deze uitspraak blijkt dat art. 2.9a van de Wnb en art. 2.5 Bnb in strijd is met art. 6 van de Habitatrichtlijn uit de Wet natuurbescherming. Er wordt daarom teruggegaan naar de situatie vóór 1 juli 2021 waarbij ook de aanlegfase van bouwprojecten moet worden doorgerekend voor stikstofdepositie om significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden te kunnen uitsluiten.

AERIUS Calculator

In het kader van het bestemmingsplan Middelsee fase 2 is met de meest recente versie van de AERIUS Calculator (26 januari 2023) een stifkstofberekening uitgevoerd die inzichtelijk maakt wat de impact is van de gehele ontwikkeling in het plangebied Middelsee, inclusief het Buurtschap Barrahûs. Hieruit is de feitelijke en planologische situatie (referentiesituatie) vergeleken met het toekomstige programma van Middelsee (aanleg- en exploitatiefase). Hierin is bemesting ingezet in de referentiesituatie en vergeleken met diesel aangedreven materieel en wegverkeer in de aanleg- en exploitatiefase. De aanleg- en exploitatiefase zijn afzonderlijk berekend. In een afzonderlijke notitie heeft de gemeente de gekozen aanpak van de stikstofberekening nader toegelicht. Deze memo is als Bijlage 15 toegevoegd.

Uit de resultaten van de verschilberekeningen blijkt dat de netto-stikstofdepositie 0,00 mol/ha/jaar bedraagt. Het plan leidt niet tot een toename van de depositie op omliggende Natura 2000-gebieden Alde Feanen en Van Oordt’s Mersken. Op verschillende hexagonen in beide Natura 2000-gebieden is er een afname in stikstofdepositie. Het opheffen van de bestaande agrarische functie heeft een positief effect op een deel van de hexagonen in de Alde Feanen en Van Oordt’s Mersken. Het stikstofonderzoek is als Bijlage 16 bij dit bestemmingsplan toegevoegd.

Overige gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of nabij overige beschermde gebieden. De plannen veroorzaken daarom geen conflict met de ecologische wet- en regelgeving ten aanzien van overige vormen van gebiedsbescherming in Fryslân (regelgeving betreffende de Ecologische Hoofdstructuur, Ganzenfoerageergebied en Weidevogelkerngebied).

4.9 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld. De gemeente Leeuwarden heeft deze waarden vastgelegd in de Partiële herziening Archeologie.

Partiële herziening Archeologie

Op basis van de Partiële herziening Archeologie, die in 2020 is vastgesteld, heeft het plangebied een aantal verschillende archeologische verwachtingswaarden. Relevant is de oude terp ten westen van de Brédyk. Deze heeft in de Partiële herziening Archeologie de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en Waarde - Archeologie 3' gekregen. De Brédyk zelf valt onder de bestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Het noordoostelijk deel van het plangebied heeft de bestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Het resterende deel valt onder 'Waarde - Archeologie 6'. In de conclusie van deze paragraaf wordt weergegeven in hoeverre deze dubbelbestemmingen zijn overgenomen.

Onderzoek

In het kader van de ontwikkeling van de (toekomstige) uitbreidingswijk Middelsee is in 2020 een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd voor twee gebieden aan weerszijden van de Uniadyk in Leeuwarden (zie Bijlage 17). Van de 2 deelgebieden die zijn onderzocht valt deelgebied 1 binnen het plangebied van het bestemmingsplan Buurtschap Barrahûs (zie legenda onderstaande figuur)

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06028BP00-VG01_0009.png"

Figuur 4.3 Uitsnede topografische kaart met aanduiding onderzochte deelgebieden (bron: archeologisch onderzoek Uniadyk Leeuwarden 

Het onderzoek concludeert dat deelgebied 1 archeologisch interessant is, vanwege een intacte bodemopbouw en de aanwezigheid van archeologische indicatoren. Vanwege de ligging op een kwelderwal ten zuiden van het Oude Diep, en omdat er in de omgeving vele archeologische waarden zijn, geldt hier een hoge verwachting. Daarnaast is van historisch kaartmateriaal bekend dat hier een terp aanwezig was met een verdwenen state, het Barrahuis. Hiervan kunnen zich in de bodem nog resten bevinden zoals puin, sloten en greppels en (delen van) gebruiksvoorwerpen als aardewerk en metaal. Deelgebied 2 valt buiten het bestemmingsplan Buurtschap Barrahûs, daarom zijn de conclusies ten aanzien van dit deelgebied niet opgenomen in deze paragraaf. Een uitsnede van deelgebied 1 is in figuur 4.4. opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06028BP00-VG01_0010.png"

Figuur 4.4 Onderzoeksgebied archeologisch onderzoek (rood omrand het terrein van het voormalige Barrahuis)

Aan de noordzijde van de sloot die deelgebied 1 doorsnijdt zijn geen archeologische resten gevonden. In de boringen ten zuiden van de sloot die het deelgebied doorsnijdt, ligt onder een bouwvoor van enkele decimeters vaak een pakket geroerde klei van enkele decimeters dikte. Dit is mogelijk ontstaan door de winning van terpaarde. In dit pakket klei komt plaatselijk baksteenpuin voor. In acht boringen zijn op diepere niveaus archeologische resten of overige anomalieën aangetroffen die niet aan de winning van terpaarde kunnen worden geweten. Het betreft de mogelijke vulling van een gracht, deeltjes houtskool, fragmenten kogelpotaardewerk en fosfaat. De ligging van deze punten komt vrij nauwkeurig overeen met de ligging van het Barrahuis op de kaart van Eekhof uit 1847. Deze zone is rood omrand weergegeven in Figuur 4.4.

In deelgebied 1 liggen de oudste resten van de Uniadyk waarschijnlijk op enige diepte onder de wegverharding. De verder in deelgebied 1 aangetroffen archeologische resten liggen ten zuiden van de sloot die dit deelgebied doorsnijdt. Voor dit deel (rood omrand weergegeven in figuur 4.4) en voor het deel van de Uniadyk onder de huidige wegverharding, moet rekening worden gehouden met behoudenswaardige archeologische resten in de ondergrond. Er wordt geadviseerd om in die zone geen grondwerkzaamheden te verrichten die dieper gaan dan de bouwvoor. Als de grondwerkzaamheden toch dieper gaan, wordt geadviseerd om daaraan voorafgaand dit deel van het plangebied met proefsleuven te onderzoeken.

Conclusie en bescherming

De dubbelbestemming Waarde- Archeologie 6 is niet overgenomen. In het verleden is ten behoeve van de gewenste ontwikkeling van Leeuwarden Zuid-West namelijk een archeologische inventarisatie uitgevoerd (Bijlage 18) door archeologisch adviesbureau Raap. Voor het gebiedsdeel Goutumer Polder, waar Barrahûs onderdeel van uitmaakt, zijn geen archeologische waarden aangetroffen. Daarom is de dubbelbestemming Waarde Archeologie 6 niet in dit bestemmingsplan overgenomen.

Naar aanleiding van het ten behoeve van dit bestemmingsplan uitgevoerde archeologische onderzoek (Bijlage 17) is de omvang van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' uit de Partiële herziening Archeologie verkleind en is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' uit de partiële herziening vervallen. Ter plaatse van het onderzochte gebied is voor de dubbelbestemming een aangepaste regeling opgenomen in de dubbelbestemming Waarde-Archeologie. Op het moment dat de exacte ligging van de wegen in het plangebied bekend is en de riolering wordt aangelegd zal nader archeologisch onderzoek worden gedaan. Vanwege de aard van de ontwikkeling zal pas na kavelverkoop blijken waar de weg (en dus het riool) komt te leggen.

Wat betreft de kavels legt de gemeente de verantwoordelijkheid bij de kopers van de kavels voor de plaatsing van de bebouwing (en of er op dat deel van de kavel dus archeologisch onderzoek moet worden gedaan). Dat wordt in het kader van de bouwaanvraag getoetst. Overigens kan een tiny house of kruipruimteloos gebouw binnen een archeologische dubbelbestemming worden gerealiseerd zonder dat daarvoor nader archeologisch onderzoek nodig is.

4.10 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Voor de cultuurhistorische waarden in het plangebied zijn de gegevens van Gutsk op 'e romte en de Cultuurhistorische kaart (CHK) 2 van Fryslân geraadpleegd. In figuur 4.5 is een uitsnede opgenomen van de CHK.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06028BP00-VG01_0011.png"

Figuur 4.5 Uitsnede CHK voor plangebied Barrahus

Binnen het plangebied is sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Het gaat om historische dijken/wegen en enkele boerderijplaatsen die nog herkenbaar zijn in het landschap. In figuur 4.6 is een uitsnede van de kaart van Schotanus (1718) opgenomen, waarop onder meer de Piskhoarnedyk/Brédyk goed zichtbaar is. Eens was dit een dijk die bescherming bood tegen de Middelzee, later was het onderdeel van de Rijksstraatweg richting Zwolle.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.06028BP00-VG01_0012.jpg"

Figuur 4.6: Kaart Schotanus 1685-1718

De Kempenaersreed is een hooiweg die na de inpoldering van de Middelzee recht het nieuwe land in stak. De Swichumerdyk leidde ooit helemaal naar Swichum. Dit eerste stukje is zeer gaaf bewaard gebleven en krijgt daarom een iets hogere bescherming. Ook zijn in het gebied boerderijplaatsen en wegenstructuren nog (deels) terug te zien in het landschap door middel van het slotenpatroon. Daar waar cultuurhistorische waarden bewaard zijn gebleven zijn de gronden op de verbeelding aangeduid met de beschermende dubbelbestemmingen 'Waarde - Cultuurhistorie 1 en 2'. Op basis van het Ontwikkelkader voor Middelsee wordt de Brédyk en de oude opvaart bovendien opgewaardeerd tot onderdeel van de groenstructuur. Daarmee wordt deze historische structuurdrager versterkt. 

Behalve de historische structuren, is er een aantal panden die bijzonder zijn voor het gebied. Er is een inventarisatie uitgevoerd naar karakteristieke panden, aanvullend op de gemeentelijke monumentenlijst en de al bestaande rijksmonumenten. Het in het plangebied voorkomende karakteristieke panden is op de verbeelding voorzien van de aanduiding 'karakteristiek' en voorzien van een beschermende regeling.

4.11 Bedrijven- en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een aanvaardbaar woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om de milieuruimte van bedrijven voor het bestemmingsplan in beeld te brengen, wordt gebruik gemaakt van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009). In deze publicatie zijn richtafstanden opgenomen voor bedrijfsactiviteiten ten opzichte van een rustige woonwijk (voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geluid, geur, stof en gevaar). Ten opzichte van een gemengd gebied gelden kleinere richtafstanden. Wanneer niet voldaan wordt aan de richtafstanden, moet nader onderbouwd worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (aanvaardbaar woon- en leefklimaat, waarbij de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven gerespecteerd wordt).

Het plangebied ligt ingesloten tussen een spoorlijn en een gebiedsontsluitingsweg. Bovendien wordt een gemengd woongebied beoogd. Voor het plan wordt daarom niet het toetsingskader van een rustige woonwijk, maar die van een gemengd gebied gehanteerd.

Binnen het woongebied worden naast woningen en aan huis verbonden beroepen en bedrijven ook woon-werkeenheden, culturele en maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt. De regels voor dit gebied zijn zo geformuleerd dat deze functies naast elkaar kunnen bestaan, zonder onevenredige hinder te veroorzaken. In de basis gaat het om functies uit milieucategorie 1 en 2, waarvoor in een gemengd gebied een richtafstand van 0 en 10 meter geldt. Deze functies zijn zonder meer in te passen in een gemengd woongebied. In geval van bedrijfsfuncties uit een hogere categorie gelden extra voorwaarden. Hier moet maatwerk worden geleverd. Zo mag de etmaalwaarde voor geluid op de erfgrens maximaal 50 dB zijn, mogen bedrijfsactiviteiten in de representatieve bedrijfssituatie niet in de avond- en nachtperiode plaatsvinden en moeten bedrijven met een potentiële geuremissie op de erfgrens aantoonbaar voldoen aan de norm uit het Activiteitenbesluit (in het geval van bedrijven) en aan de Wet geurhinder een veehouderij (voor agrarische bedrijven). Risicovolle inrichtingen zijn sowieso niet toegestaan.

Op basis van deze regeling is een goed woon- en leefklimaat in een gemengd woongebied voldoende gewaarborgd en is te spreken van een verantwoorde milieuzonering.

Verder zijn er rondom het plangebied twee bedrijven relevant, namelijk een melkveebedrijf aan de overzijde van het spoor en een woon-zorginstelling aan de Piskhoarnedyk. Voor de zorginstelling geldt dat deze zich binnen dezelfde voorwaarden begeeft als de mogelijkheden die in het plangebied worden geboden, dus verenigbaar zijn met het gemengde woongebied. Voor de melkveehouderij geldt een richtafstand van 100 meter en eveneens een normafstand van 100 meter vanuit geurwetgeving. Met inachtneming van de bebouwingsvrije zone langs het spoor, is er een afstand van minimaal 100 meter tussen het bouwvlak van het melkveebedrijf en de beoogde woningen gewaarborgd.

4.12 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een KLIC-melding in kaart gebracht.

De belemmeringenstrook van de gasleiding langs de oostzijde van de spoorweg is voorzien de van dubbelbestemming 'Leiding - Gas'. Voor ingrepen in deze strook is een vergunning voor werken en werkzaamheden nodig. Verder is deze zone gevrijwaard van bebouwing.

4.13 MER (Milieu effect rapportage) verantwoording

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt maximaal 100 woningen mogelijk en is dus niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Sinds 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in bijlage D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerdergenoemde omstandigheden. Daarom is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld in onderstaande paragraaf.

4.13.1 Mer-beoordeling

Kenmerken en plaats van het project

Dit bestemmingsplan maakt een stedelijk ontwikkelingsproject mogelijk. Deze ligt qua omvang ruim onder de drempelwaarden. Wel is de ontwikkeling in Barrahûs onderdeel van een grotere ontwikkeling, waarmee cumulatie van effecten te verwachten is. In het kader van de ontwikkeling van De Zuidlanden is in 2006 een MER opgesteld. Voor het bestemmingsplan Buurtschap Barrahûs volstaat een vormvrije mer-beoordeling die in deze paragraaf is opgenomen.

Het project voorziet in de bouw van maximaal 100 woningen in een aaneengesloten gebied van ongeveer 13 hectare. Het plan ligt niet nabij gevoelige gebieden, zoals bedoeld in de EEG-richtlijn. Vanuit de plaats en de kenmerken van het project worden geen belangrijke milieueffecten verwacht.

Kenmerken potentiële effecten

De ontwikkeling leidt uitsluitend tot lokale effecten. Het gaat dan vooral om effecten van bestaande elementen (zoals de spoorweg en de gasleidingen) op het nieuwe woongebied en effecten op cultuurhistorische elementen. Daarnaast zijn er effecten op de waterhuishouding en verkeersituatie te verwachten. Op het moment dat de planontwikkeling vorm krijgt, kan nader archeologisch- of bodemonderzoek nodig zijn, afhankelijk van de locatie. Met het plaatsen van een geluidscherm langs het spoor kan aan de voorkeursgrenswaarde worden voldaan vanaf 55 meter vanaf het spoor. Alle potentiële effecten van het project zijn in de paragrafen van Hoofdstuk 4 beschreven.

Conclusie

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat, gelet op de kenmerken van het plan (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan (als onderdeel van de grotere ontwikkeling van de Zuidlanden, waarvoor in het verleden een MER-procedure is doorlopen) en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een MER-procedure.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de planregels

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij het bestaande bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Beschrijving juridische regeling

In deze paragraaf worden de bestemmingen, zoals deze in de regels zijn opgenomen en op de verbeelding zijn weergegeven, beschreven.

Groen

De hoofdgroenstructuur voor de wijk Middelsee is opgenomen in het “Ontwikkelkader Middelsee-De Werp”. Het deel van de hoofdgroenstructuur dat binnen het plangebied van dit bestemmingsplan valt, is vastgelegd in de bestemming 'Groen'. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd.

Verkeer - Verblijfsgebied

De Brédyk is bestemd als 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Deze bestemming is van toepassing op doorgaande wegen en fietspaden die tevens een verblijfsfunctie hebben en een belangrijke structuurdrager voor het gebied zijn.

Om hinder van autoverkeer door huidige bewoners van het plangebied te voorkomen, worden tegenover de bestaande woningen zones opgenomen waar geen ontsluitingswegen zijn toegestaan. Dit is aangegeven door de middel van de functieaanduiding 'ontsluiting uitgesloten'.

Water

De watergangen binnen het plangebied worden in principe gehandhaafd. Er wordt bovendien een nieuwe watergang gegraven door het plangebied gegraven die een functie als hoofdwatergang kan vervullen. Deze ligt in het verlengde van het Aldjip en loopt door tot aan het Van Harinxmakanaal. Voor het deel van deze nieuwe watergang dat binnen de grenzen van dit bestemmingsplan loopt is de bestemming 'Water' opgenomen.

Wonen - Gemengd
De bestaande bebouwde percelen in het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan Leeuwarden - De Zuidlanden restgebied e.o. (2013) bestemd als 'Gemengd', voor de voormalige boerderij waar meer mogelijkheden voor functies naast het wonen mogelijk zijn en 'Wonen', een reguliere woonbestemming. Gelet op het gemengde karakter van het nieuwe woongebied dat wordt ontwikkeld, is ervoor gekozen om voor deze percelen een bestemming op te nemen die de bestaande rechten respecteert, maar extra ruimte biedt voor bedrijfsactiviteiten en dergelijke, gelijkgesteld aan die van de bestemming 'Woongebied'. Deze percelen zijn onder de bestemming 'Wonen - Gemengd' gebracht.

Woongebied
De bestemming 'Woongebied' is van toepassing op het organisch en op particulier initiatief te ontwikkelen, gemengde woongebied. De bestemming biedt ruimte voor wonen, in combinatie met bedrijvigheid geschikt voor functiemenging, culturele voorzieningen, dienstverlening, horecabedrijven t/m categorie 2, maatschappelijke voorzieningen en daaraan ondergeschikte detailhandel.

Van de kavels moet minimaal 75% worden ingericht als groenzone en 25% mag worden ingericht als bouwkavel, waarop bebouwing en verharding is toegestaan. De oppervlakte van een bouwperceel is maximaal 3.000 m². De gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag per bouwperceel ten hoogste 750 m² bedragen. Bovendien mogen er per bouwvolume maximaal 3 woningen worden gerealiseerd. In de groenzone mag slechts 10% worden verhard, hetgeen het groene karakter van het buurtschap waarborgt.

De bebouwing wordt qua vorm vrij gelaten. Deze moet binnen de bouwkavel worden gerealiseerd in een logische rechthoek of samenstel van twee rechthoeken. De omvang van de bebouwing is gerelateerd aan de perceelsoppervlakte. Per 2 m2 perceelsoppervlak, mag 1 m3 (kuub) gebouwinhoud worden gerealiseerd.

In hoofdstuk 2 is nader ingegaan op de visie op het gebied en op de ontwikkelregels die voor de organische ontwikkeling gelden.

Langs het spoor het zijn twee zones relevant. De eerste is een bebouwingsvrije zone, die tot 30 meter vanaf de spoorlijn ligt. Deze zone biedt een waarborg tegen een onaanvaardbaar hoge geluidsbelasting en trillingshinder, maar is ook vanuit de waterkering en de gasleidingen gewenst. Bovendien is deze afstand tussen bebouwing en het spoor wenselijk vanuit landschappelijk oogpunt.

Om aan te tonen dat de te bouwen woningen geen hinder zullen ondervinden van de trillingen als gevolg van de spoorlijn, wordt aanvullend trillingsonderzoek uitgevoerd als het terrein bouwrijp is gemaakt en is opgehoogd. Op dat moment is er namelijk sprake van een definitieve situatie met betrekking tot de ondergrond en zetting en geven de metingen een realistisch beeld. Om te borgen dat dit onderzoek na vaststelling van het bestemmingsplan plaatsvindt, is in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de te bouwen woningen in een zone van 100 meter vanuit het spoor.

De andere zone is de gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor'. Binnen deze zone is de geluidsbelasting als gevolg van spoorweglawaai hoger dan de voorkeursgrenswaarde van 55 dB. Voor de woningen binnen deze zone moet een hogere grenswaarde worden vastgesteld en is maatwerk nodig om de geluidssituatie te optimaliseren.

Leiding - Gas
De belemmeringenstrook van de gasleiding langs de spoorlijn is bestemd als 'Leiding - Gas'. Hier mogen geen gebouwen worden gebouwd en worden grondbewerkingen aan een vergunningstelsel gekoppeld.

Waarde - Archeologie

Voor de oude terp ten westen van de Brédyk golden conform het bestemmingsplan Partiële herziening Archeologie de bestemmingen 'Waarde - Archeologie 2 en deels 3. Op basis van het in paragraaf 4.9 opgenomen onderzoek is een deel van het onderzoeksgebied (dat in de partiële herziening onder Waarde- Archeologie 2 viel) vrijgegeven en onder de 'Waarde - Archeologie' gebracht. Voor deze bestemming is een specifieke, op de uitkomsten van het onderzoek gebaseerde, regeling opgenomen. Deze houdt in dat voor ingrepen dieper dan -0,2 meter NAP en groter dan 100 m² een archeologisch onderzoek nodig is.

Waarde - Archeologie 3

De bestemming Waarde - Archeologie 3 is conform het bestemmingsplan Partiële herziening Archeologie overgenomen met uitsluiting van het deel dat is onderzocht en waarvoor de specifieke regeling uit de bestemming Waarde -Archeologie geldt. Het gaat hier om gebieden of terreinen van archeologische waarde. In eerdere onderzoeken is reeds aangetoond dat in deze gebieden concentraties archeologische resten voorkomen die als behoudenswaardig gekarakteriseerd kunnen worden. Het gaat hierbij om terreinen waarvan is vastgesteld dat hier essentiële informatie over het verleden van de gemeente in de bodem aanwezig is. Voor deze categorie geldt een oppervlakte criterium van 100 m² en een diepte criterium van 30 cm.

Waarde - Archeologie 4

De bestemming Waarde - Archeologie 4 is conform het bestemmingsplan Partiële herziening Archeologie overgenomen. Het gaat hier om gebieden met een hoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een hoge archeologische verwachting. Dat wil zeggen dat in deze gebieden sprake is van een hoge concentratie archeologische vindplaatsen met goede conserveringsomstandigheden. De kans op het aantreffen van archeologische vondsten bij bodemingrepen is dus groot. Voor deze categorie geldt een oppervlakte criterium van 500 m² en een diepte criterium van 50 cm. De Brédyk valt onder de bestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

Waarde - Archeologie 5

De bestemming Waarde - Archeologie 5 is conform het bestemmingsplan Partiële herziening Archeologie overgenomen. Het gaat om een gebied met een middelhoge archeologische verwachting. In deze gebieden geldt op basis van de geologische en bodemkundige opbouw en aangetroffen archeologische vondsten en relicten een middelhoge archeologische verwachting. Deze zones en gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor bewoning, echter bood het landschap regelmatig minder gunstige woonomstandigheden. In deze gebieden is de dichtheid aan vindplaatsen beduidend lager dan in de gebieden met een hoge verwachting. Voor deze categorie geldt een oppervlakte criterium van 2500 m² en een diepte criterium van 50 cm.

Waarde - Cultuurhistorie
De cultuurhistorische waarden die in de gemeentelijke inventarisatie naar cultuurhistorie en landschap in het plangebied zijn onderkend, zijn opgenomen op de verbeelding middels de dubbelbestemming "Waarde – Cultuurhistorie". Hiermee is een beschermingsregeling voor deze elementen en structuren van kracht. Het verschil tussen de beide bestemmingen is dat in 'Waarde - Cultuurhistorie 2' en uitgebreider vergunningenstelsel is opgenomen. In nummer 1 gaat het enkel om het dempen van watergangen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke uitvoerbaarheid (inspraak en vooroverleg) en de economische uitvoerbaarheid (grondexploitatie).

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voorontwerp

Er is mogelijkheid tot inspraak op het voorontwerp bestemmingsplan. Het voorontwerp wordt gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tevens is het voorontwerp van het plan in het kader van het wettelijk vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgelegd aan de voor dit plan relevante instanties. Het resultaat uit inspraak en vooroverleg en de eventuele gevolgen voor het bestemmingsplan worden in de volgende fase van het bestemmingsplan verwerkt, met kennisgeving aan de betreffende personen/instanties.

Het voorontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 4 november tot en met 15 december 2021 zes weken ter inzage gelegen. op 29 november 20212 heeft een digitale inloopbijeenkomst plaatsgevonden. Er zijn 4 inspraakreacties en 5 overlegreacties ontvangen. Naar aanleiding van deze reacties is het bestemmingsplan op een aantal punten aangepast. De reactienota is als Bijlage 19 bij dit bestemmingsplan opgenomen.

Ontwerp

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 20 oktober 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn twee zienswijzen ontvangen. Deze hebben geleid tot een aanpassing in het bestemmingsplan en zijn verwoord in de reactienota die als Bijlage 20 is opgenomen bij de toelichting.

Vaststelling

Na de ter inzagelegging besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. Uiteindelijk is tegen het vaststellingsbesluit beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.3 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten voor bijvoorbeeld bouw- en woonrijp maken en hebben zij sturingsmogelijkheden, zodat in het geval van grondexploitatie van derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien er sprake is van een aangewezen bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, dient de gemeente hiervoor een exploitatieplan op te stellen, tenzij voornoemde kosten “anderszins verzekerd” zijn. De ontwikkeling vindt plaats door de gemeente. De kosten van de aanleg van wegen etc. worden verhaald via de uitgifte van de gronden. De kosten zijn dus anderszins verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is niet nodig. Het bestemmingsplan maakt het tevens mogelijk dat enkele private gronden ontwikkeld kunnen worden. Voorafgaande aan een dergelijke ontwikkeling worden overeenkomsten afgesloten.