direct naar inhoud van 2.2 Historische ontwikkeling
Plan: Leeuwarden - Industrieterrein Leeuwarden Oost en De Hemrik
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0080.05009BP00-VG01

2.2 Historische ontwikkeling

De ontwikkelingsgeschiedenis begon in de late negentiende eeuw met de aanleg door de gemeente Leeuwarden van het Nieuwe Kanaalgebied. In samenhang met de aanleg van een nieuw kanaal, dat onderdeel vormde van de verbetering van het grootscheepsvaarwater en het voor grotere schepen mogelijk maakte om vanaf de Tijnje de binnenstad te bereiken, gaf Leeuwarden opdracht voor een grote stadsuitbreiding ten oosten van de bestaande stad. Het plan daarvoor kwam gereed in 1895-1896. De stadsuitbreiding was in belangrijke mate bedoeld voor woningbouw, maar in het meest oostelijke deel, juist vóór en vooral ten oosten van de Tweede Kanaalsbrug, was een groot gebied gereserveerd voor industriële activiteiten.

Tastbare sporen uit de vroegste decennia van het bestaan van dit industriegebied zijn verdwenen door opeenvolgende moderniseringen, maar uit de periode van het Interbellum staan nog wel gebouwen overeind. In het bewuste gebied vestigden zich onder meer de bedrijven van de Coöperatieve Condensfabriek Friesland en van Koopmans Meelfabrieken.

Het gebied tussen het kanaal en de spoorlijn naar Groningen bleek ruim genoeg om tot aan de Tweede Wereldoorlog te kunnen voorzien in de behoefte. Na de Tweede Wereldoorlog maakte de Condensfabriek een stormachtige ontwikkeling door en werd de sprong in zuidwaartse richting over de spoorlijn gemaakt, waar gebouwd werd vanaf de jaren-1950 tussen de spoorlijn en de Greunsweg (eerste gebouw in 1952-'53).

Het was ditzelfde gebied tot aan de Tijnje, dat in de naoorlogse periode ook plaats ging bieden aan een groot sportveldencomplex (inmiddels opgeofferd aan uitbreidingen van Friesland Campina) en de Nieuwe Leeuwarder Jachthaven. De Nieuwe Leeuwarder Jachthaven vormde een uitbreiding van een oudere, veel kleinere jachthaven uit de vooroorlogse periode. Er werd in 1948 toe besloten door de gemeenteraad onder andere als een maatregel in het kader van de bestrijding van de werkloosheid. Ten zuiden van de bestaande jachthaven, die meteen aan de spoordijk naar Groningen grensde, werd een aantal havenkommen in directe verbinding met de Tijnje uitgegraven.