direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Leeuwarden Buitengebied - Wijzigen bedrijfskavel Langedyk 31 Alde Leie
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0080.01002WP02-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het gemengde agrarisch bedrijf aan de Langedyk 31 te Alde Leie wil de agrariër de bedrijfsvoering uitbreiden. Hiervoor is een uitbreiding van de bestaande schuur (koelloods) nodig. Op basis van het geldende bestemmingsplan dient de bebouwing binnen het aangegeven bouwvlak gebouwd te worden. De beoogde uitbreiding ligt buiten het aangegeven bouwvlak en mag om die reden niet worden gebouwd.

Binnen de agrarische bestemming ter plaatse is in het geldende bestemmingsplan "Bûtengebiet en doarpen" een mogelijkheid tot wijziging opgenomen om een ter plaatse aangegeven bedrijfskavel, met inbegrip van een daarbinnen gelegen bouwvlak, bij gelijkblijvende oppervlakte, qua situering te wijzigen. Dit wijzigingsplan geeft toepassing aan deze wijzigingsbevoegdheid.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van dit wijzigingsplan betreft het perceel Langedyk 31 te Alde Leie. Deze locatie ligt in het agrarisch gebied ten oosten van Oude Leije en ten noorden van Stiens. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01002WP02-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied(bron: pdok.nl).

1.3 Planologische regeling

Voor het huidige bedrijfsperceel is het bestemmingsplan "Bûtengebiet en doarpen" het planologisch kader, met inachtneming van het bestemmingsplan "Reparatieplan Bûtengebiet en doarpen" waarin het perceel eveneens is opgenomen.

Het perceel waarop de uitbreiding van het bedrijf is voorzien, heeft de bestemming 'Agrarisch'. De gronden liggen buiten het bouwvlak en de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel gemengd agrarisch bedrijf” van het gevestigde bedrijf. Aangezien bouwen buiten het bouwvlak niet mogelijk is, is de uitbreiding niet passend binnen het bestemmingsplan. Dit wijzigingsplan moet die bouw wel mogelijk maken.

In het bestemmingsplan is aan het plangebied ook de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop 'toegekend in verband met de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen. In figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven. Binnen het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen dat een ter plaatse aangegeven bedrijfskavel, met inbegrip van een daarbinnen gelegen bouwvlak, bij gelijkblijvende oppervlakte, qua situering wordt gewijzigd. In paragraaf 2.4 wordt het voornemen getoetst aan de wijzigingscriteria.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01002WP02-VG01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Partiële herziening Archeologie ontwerp 13-11-2017

De gemeente is bezig met de voorbereiding van een bestemmingsplan ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden in de gemeente. Dit parapluplan is van toepassing op het grondgebied van de gemeente Leeuwarden. Gronden waar geen onderzoek noodzakelijk is, of gronden die na onderzoek zijn vrijgegeven, zijn niet opgenomen in dit bestemmingsplan.

In dit ontwerpbestemmingsplan is voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' van toepassing. Onderzoek is nodig bij ingrepen groter dan 2.500 m2. Paragraaf 4.8 gaat hier nader op in. Dit ontwerpbestemmingsplan is op de gronden van toepassing, maar geen deel van dit wijzigingsplan.

Bestemmingsplan Leeuwarden - Partiële herziening Parkeren

Tot juli 2018 was het op grond van de gemeentelijke bouwverordening mogelijk om regels te stellen ten aanzien van parkeernormen. Vanaf die datum zijn alle stedenbouwkundige bepalingen van de bouwverordening vervallen en is het bestemmingsplan het enige instrument waarmee parkeernormen kunnen worden afgedwongen. Derhalve heeft de gemeente een partiële herziening vastgesteld.

Deze partiële herziening stelt normen voor het aantal parkeerplaatsen dat beschikbaar moet zijn bij verschillende functies. De regeling geldt voor het hele grondgebied van de gemeente Leeuwarden, inclusief het grondgebied van de voormalige gemeenten Leeuwarderadeel en het deel van Littenseradeel dat nu bij Leeuwarden hoort. Dit bestemmingsplan is primair gericht op het borgen van de bestaande parkeernormen zoals ze zijn opgenomen in de Nota Parkeernormen Leeuwarden 2014. Dit bestemmingsplan is op de gronden van toepassing, maar geen deel van dit wijzigingsplan.

Bestemmingsplan Leeuwarden - Kamerverhuur

Tot slot is het bestemmingsplan Bestemmingsplan Leeuwarden - Kamerverhuur van toepassing. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om de verhuur en verkoop van kamers in de gemeente Leeuwarden te reguleren. Dit bestemmingsplan is op de gronden van toepassing, maar geen deel van dit wijzigingsplan.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit wijzigingsplan is als volgt opgezet: In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. Vervolgens bevat hoofdstuk 4 de toetsing aan de voor dit wijzigingsplan relevante omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling toegelicht. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van de ontwikkeling.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het perceel waarop dit wijzigingsplan betrekking heeft ligt aan de Langedyk 31 te Alde Leie. Op het perceel is een gemengd agrarisch bedrijf gevestigd. Het betreft een akkerbouwbedrijf (o.a. pootaardapplen en granen) met pluimveehouderij. Direct ten zuiden van het bedrijf bevindt zich een woning van derden.

Het plangebied ligt middenin een grootschalig open landschap. Er is hier sprake van een onregelmatige verkaveling waarbij de richting van de verkaveling, en tevens de bebouwing, zowel haaks als dwars op de linten zijn gesitueerd. Het slotenpatroon is in dit gebied bepalend voor de verkaveling.

Het perceel ligt open in het landschap. Verdichting is in het gebied in beperkte mate aanwezig en komt als puntvormige elementen voor in de vorm van boerderijen met erfbeplanting en met kleine dorpen. Door de openheid van het gebied is het doorzicht groot. Behalve enige (zware) wegbeplanting en verspreid voorkomende erfbeplanting bij dorpen en boerderijen is er geen opgaande beplanting.

Het plangebied vormt één van de puntvormige elementen in het landschap. Vanaf de openbare weg is het plangebied aan het zicht onttrokken door middel van opgaande beplanting aan de oostkant, zuidkant en westkant. Aan de noordkant, richting het open agrarisch gebied, bevindt zich geen beplanting.

Verder bevindt zich aan de westkant van het plangebied een strook agrarische grond wat op basis van het geldende bestemmingsplan beschermd is. Dit betreffen kruinige percelen die van cultuurhistorische waarde zijn. Verder ligt het plangebied open in het landschap. De bebouwing is geconcentreerd in een denkbeeldig rechthoek.

Op het perceel staat een bedrijfswoning met bijbehorende bedrijfsgebouwen. Een luchtfoto van de huidige situatie is weergeven in figuur 2.1. Een aanzicht in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01002WP02-VG01_0003.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto huidige situatie plangebied (bron: Google maps).

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01002WP02-VG01_0004.png"

Figuur 2.2 Aanzicht plangebied

2.2 Toekomstige situatie

In het te wijzigen bouwvlak is het agrarische bedrijf voornemens de bestaande opslag loods uit te breiden. Zie ook figuur 2.3. Het bouwvlak wordt ter plaatse van de uitbreiding vergroot. Aan de achterzijde wordt een deel van het bouwvlak weggenomen. De opslagloods is aan de noorzijde van de bestaande loods geprojecteerd en krijgt een oppervlakte van ongeveer 670 m2 (27,7 * 25,2 meter). De goothoogte bedraagt 7 meter en de nokhoogte 12,2 meter. De nieuwe bedrijfskavel, met inbegrip van een daarbinnen gelegen bouwvlak, blijft qua oppervlakte ongewijzigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01002WP02-VG01_0005.png"

Figuur 2.3 Situatietekening van de voorgenomen situatie (bron: Bouwbedrijf Lont).

2.3 Landschappelijke inpassing

Dit wijzigingsplan maakt een ontwikkeling in het landelijk gebied mogelijk. Het is van belang dat deze ontwikkeling op een verantwoorde manier wordt ingepast in het landschap. De Structuurvisie Grutsk op 'e Romte van de provincie Fryslân vormt hierbij een handvat. Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in het Kleigebied Oostergo. Het open kleiterpenlandschap en de kweldervlakte met groene puntverdichtingen in de vorm van terpen, terpdorpen en (veelal verhoogde) boerderijerven, met een ondergrond van zeeklei, een rijk stelsel van geulen, kreken en prielen en de vaarten en opvaarten naar dorpen en boerderijen is van provinciaal belang. Het kleigebied heeft lange tijd onder directe invloed gestaan van de zee. Deze dynamiek van de zee heeft het landschap gevormd en is in het landschap zichtbaar. Deze weerslag van dynamiek wordt ruimtelijk vertaald door bovengenoemde onderdelen en is van provinciaal belang.

Uitgangspunt is het herkenbaar en leesbaar houden van de weerslag van de zee op het landschap en de rol die de zee nog steeds speelt op de inrichting van het gebied en de verschillen tussen perioden van landschapsvorming. Dit betekent:

  • Behouden en beschermen van het reliëf, zowel het natuurlijke (kreken en slenken) als het cultuurhistorische (dijken en terpen).
  • Behouden van puntverdichtingen in de openheid met punten in de vorm van dorp(terp)en en boerderijerven door:
    • 1. beplanting te concentreren in het dorp en bij de toegang tot het dorp;
    • 2. beplanting te concentreren bij de boerderijerven;
    • 3. zeer spaarzaam om te gaan met overige beplanting;
    • 4. waar mogelijk de eind vorige eeuw met dorpsbosjes ingeplante hoeken en restkavels weer open te maken.
  • Zichtbaar houden van inpolderingen (jonge en oude zeepolders) die worden gekarakteriseerd door openheid, dijken in verschillende leeftijden en buitendijkse landen met landaanwinningswerken.

Motivering onderhavige ontwikkeling

Landschap en cultuurhistorie

Het huidige erf bestaat uit twee delen, een historisch boerenerf met de oude boerderij (kaartbeeld

1832) en een jonger deel met nieuwe stallen en loodsen. Het erf van de oude boerderij is in de huidige

situatie goed herkenbaar; vanaf de doorgaande weg is zicht op de boerderij, er staan enkele solitaire

bomen en erfbeplanting die vanaf de weg de stallen en loodsen maskeren.

De gewenste uitbreiding vindt plaats aan de noordzijde van het 'jonger' deel van het erf, het sluit aan

bij de bestaande loodsen. Het erf wordt groter maar blijft 'los' liggen van het dorp. Vanuit het dorp –

met name De Streek en Oan 'e Slink – blijft het zicht op het open landschap bewaard. Daar waar het

bedrijfsgebouw wordt uitgebreid staat nu – gezien vanuit het dorp - een beplantingsgroep (bomen

en singel beplanting). Deze beplanting blijft en wordt rondom het nieuwe deel van het erf uitgebreid. De groene puntverdichting ter plekke wordt hiermee versterkt. Waardevolle zichtlijnen blijven behouden.

Ten westen van het perceel ligt een zogenaamde 'kruinig perceel'. Dit langgerekte perceel loopt parallel aan de Feinsumer Feart en de Hijumer Feart. Kruinige percelen zijn percelen op zware kleigrond die ten behoeve van een betere afwatering zijn onderverdeeld in 5-10 langgerekte delen (akkers of meten genaamd) van doorgaans 10-20 m breed die door middel van een bepaalde manier van ploegen een bolle ligging hebben gekregen. Dit kruinige perceel wordt niet aangetast. Door de aanplant van de erfbeplanting op de grens van dit kruinige perceel wordt deze juist versterkt.

Over het zuidelijk deel van het bouwvlak loopt een molenbiotoop. De vormverandering van het bouwvlak heeft geen invloed op de molenbiotoop.


Beplanting

De erfbeplanting wordt met de uitbreiding van de bedrijfsloods ook uitgebreid. Er wordt daarbij rekening gehouden met de mogelijkheid tot doorwaaien door de schuur (natuurlijke droging van de oogst). Er wordt een 5 meter brede, dichte singelbeplanting met bomen en struiken aangelegd met inheemse soorten, die thuishoren op deze gronden. Vanuit duurzaamheid en biodiversiteit is een mix van verschillende soorten wenselijk.

Hierbij kan gedacht worden aan de zwarte populier (Populus nigra), ruwe iep (Ulmus glabra) en de fladderiep (Ulmus laevis). Struiken die hier toegepast kunnen worden zijn bijvoorbeeld hazelaar, hondsroos en rode kornoelje. Met de verdere uitwerking van voorgenoemde zal sprake zijn van een ontwikkeling die passend is in het landschap.

2.4 Toetsing aan de wijzigingscriteria

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een ter plaatse aangegeven bedrijfskavel, met inbegrip van een daarbinnen gelegen bouwvlak, bij gelijkblijvende oppervlakte, qua situering wordt gewijzigd, mits:

  • 1. er een bedrijfstechnische noodzaak is om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen of het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten de situering van de bedrijfskavel te wijzigen.

De afgelopen jaren is het akkerbouwgedeelte van het bedrijf flink uitgebreid. Aangezien de hoeveelheid hectares sterk is toegenomen, is ook de hoeveelheid geoogste producten toegenomen. Er is dus een grote behoefte aan meer ruimte voor opslag van aardappelen. De uitbreiding van de bestaande aardappelloods zal in deze behoefte voorzien. Op dit moment wordt er in de buurt (4 km afstand) een loods gehuurd voor de opslag van de producten en afgelopen jaar is gebruik gemaakt van de opslagruimte bij de ZOS in Stiens op 5 km afstand. Dit brengt veel verkeersbewegingen door de omliggende dorpen met zich mee, omdat de aardappelen op de locatie aan de Langedyk bewerkt moeten worden. Bovendien kost dit heel veel tijd.

De nieuwbouw is voor de opslag van pootaardappelen. De planning is dat bij de oogst de kisten met de aardappelen eerst een aantal dagen met mechanische ventilatie worden gedroogd en vervolgens worden overgeplaatst in de uitbreiding. Vervolgens worden ze daar met behulp van natuurlijke ventilatie bewaard. In het winterseizoen worden ze dan weer in de bestaande gebouwen gesorteerd en bewerkt. Hierna moeten ze tot het tijdstip van afleveren weer worden opgeslagen in de uitbreiding. Gezien deze meerder verplaatsingen is het logistiek niet handig om de nieuwbouw voor 1.000 kisten pootaardappelen te bouwen binnen het bestaande bouwblok op grote afstand van de bestaande gebouwen waar de bewerkingen plaatsvinden. Een aansluiting op de bestaande loods is het meest efficiënt.

Als de uitbreiding op grote afstand staat van de bestaande gebouwen heeft dit tot gevolg dat er door de buitenlucht moet worden verplaatst. Aangezien de pootaardappelen uit kwaliteitsoogpunt niet mogen natregenen, is deze afstand zeer ongewenst.

Als de uitbreiding binnen het bestaande bouwblok plaats moet vinden, dan wordt de situering dusdanig dat de gewenste natuurlijke ventilatie minder goed zal werken omdat het gebouw dan meer achter andere gebouwen staat. Meer mechanische ventilatie zal dan nodig zijn, wat veel energie kost.

  • 2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten.

De uitbreiding van het gebouw vindt plaats aan de noordwestkant van het agrarisch bedrijf en wordt middels beplanting ingepast. Zie hiervoor ook paragraaf 2.3. Vanaf de openbare weg wordt het zicht op de waardevolle zichtlijnen op dorpssilhouetten niet aangetast. De uitbreiding vindt namelijk niet plaats in een zichtlijn op de dorpen in de omgeving.

  • 3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de milieusituatie omdat de dichtstbijzijnde bestaande woning van derden zich bevindt op circa 45 meter tot het bouwvlak van het agrarisch bedrijf. Met dit wijzigingsplan wordt de uitbreiding van de akkerbouwtak van het agrarisch bedrijf mogelijk gemaakt. Er verandert evenwel niets ten aanzien van de ontwikkeling van de bedrijfsactiviteiten en het bedrijf komt ook niet dichter bij woningen van derden. Er is dus geen sprake van een toename van milieubelasting. Het woon- en leefklimaat van woningen in de omgeving wordt met dit wijzigingsplan niet aangetast. Paragraaf 4.3 gaat hier nader op in.

De natuurlijke waarden worden niet aangetast omdat de nieuwbouw plaats vindt op een plek dat nu al intensief in gebruik is ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. De ontwikkelingen voorzien verder niet in het kappen van bomen of het dempen van sloten en/of slopen van gebouwen. Aantasting van beschermde soorten en strijdigheid met de Wet natuurbescherming wordt daardoor uitgesloten. Daarnaast is een stikstofberekening uitgevoerd. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Paragraaf 4.2 en bijlage 2 en 3 gaat hier nader op in.

In paragraaf 2.3 is reeds verwoord dat sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Er wordt dan ook geen sprake van een onevenredige afbreuk gedaan aan de landschappelijke waarden.

Voor onderhavig plangebied geldt, op basis van de Partiële herziening Archeologie, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Archeologisch onderzoek is nodig bij ingrepen groter dan 2.500 m². De ontwikkeling die met dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, is een ingreep die kleiner is dan 2.500 m2. De drempelwaarde voor de noodzaak tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek wordt dan ook niet overschreden. Er wordt geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden. Voor een verdere beschrijving hiervan wordt verwezen naar 4.8.

De woonsituatie wordt ook niet aangetast. Zoals eerder beschreven bevinden woningen van derden zich op voldoende afstand. Verder wordt geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld. Een nadere beschrijving hiervan is te vinden in paragraaf 2.3.

Tot slot worden de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet aangetast. Dit betreffen namelijk agrarische gronden die bij het bedrijf horen.

In Hoofdstuk 4 "Milieu- en omgevingsaspecten" wordt het plan getoetst aan de relevante normen. Op basis van de bevindingen zoals verwoord in dat hoofdstuk en in paragraaf 2.2. en 2.3., kan worden geconcludeerd dat het plan voldoet.

Op basis van het voornoemde wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de wijzigingscriteria van deze wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit wijzigingsplan. Hierbij komt het rijks- provinciaal- en het gemeentelijk beleid aan bod.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen. De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit wijzigingsplan raakt geen van de 14 nationale belangen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit plan raakt, als aangegeven, geen rijksbelangen uit het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007

Het provinciaal ruimtelijk beleid is onder meer opgenomen in het Streekplan Fryslân 2007. Dit plan bevat de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De provincie Fryslân zet, meer dan voorheen, in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering, expliciet de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld.

In het streekplan is bepaald dat het buitengebied primair is bedoeld voor aan het buitengebied gebonden functies, zoals landbouw. Voor agrarische bedrijven gelden uitbreidingsmogelijkheden. De provincie streeft naar voldoende ruimte voor de ontwikkeling van agrarische bouwblokken, zodanig dat een efficiënte agrarische bedrijfsvoering mogelijk is en rekening gehouden wordt met landschappelijke kernkwaliteiten. Hierbij moet aandacht besteed worden aan de beplanting, erfelementen, de nokrichting, dak- en goothoogten van gebouwen en kleur- en materiaalgebruik. In paragraaf 2.3 is reeds omschreven dat er sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Het bestemmingsplan is hiermee in overeenstemming met het Streekplan.

Structuurvisie Grutsk op 'e Romte

In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij samen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.

Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het projectgebied in het Kleigebied Oostergo. Bij de inrichting is rekening gehouden met de kernkwaliteiten van het landschap. In paragraaf 2.3 wordt nader op de landschappelijke inpassing ingegaan. Het wijzigingsplan voldoet aan het beleid van Grutsk op 'e Romte.

Verordening Romte Fryslân

In de Verordening Romte Fryslân (geconsolideerde versie 8 augustus 2018) stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden vertaald.

Hoofdstuk 2 van de verordening houdt regels ten aanzien van de ruimtelijke kwaliteit. Hierin is opgenomen dat in een ruimtelijke plan voor het landelijk gebied een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf opgenomen moet worden, waarin voor zover nodig wordt aangegeven op welke wijze:

  • het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
  • het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op 'e Romte.


De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is verwoord in paragraaf 2.3 van deze toelichting. Het voldoet hiermee aan de voorwaarden uit hoofdstuk 2 van de verordening.

Verder is in artikel 6.1.2 lid 1 aangegeven dat een grondgebonden agrarisch bedrijf van maximaal 1,5 hectare, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt dan 1,5 hectare, is toegestaan. Onder grondgebonden agrarisch bedrijf wordt volgens de verordening verstaan: 'een veehouderij waarbij voldoende grond in de omgeving van het bedrijf aanwezig is om overwegend te voorzien in de mestafzet en het benodigde ruwvoer van de veehouderij, inclusief een neventak niet-grondgebonden veehouderij die wat betreft aard en schaal ondergeschikt is aan de grondgebonden bedrijfsvoering'. Onderhavig agrarisch bedrijf betreft een grondgebonden agrarisch bedrijf.

Met dit wijzigingsplan verandert de oppervlakte van het bouwperceel van het agrarisch bedrijf niet. Aan artikel 6.1.2 lid 1 wordt voldaan. Het project is in overeenstemming met de Verordening Romte Fryslân.

3.3 Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan Bûtengebiet en doarpen

Het gemeentelijke beleid dat van toepassing is op het plangebied is tot uiting gekomen in het geldende bestemmingsplan "Bûtengebiet en doarpen". In dit bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt het bouwvlak te wijzigen. Het plan voldoet aan de wijzigingscriteria (zie paragraaf 2.4) en daarmee is het plan in overeenstemming met het gemeentelijk beleid als verwoord in het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Naast het feit dat ontwikkelingen in het plangebied binnen het beleidskader van Rijk, provincie en gemeente tot stand moeten komen, moet rekening worden gehouden met de aanwezige functies in en rond het plangebied. Uitgangspunt voor het wijzigingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In dit hoofdstuk wordt het plan getoetst aan de relevante milieu- en omgevingsaspecten.

4.1 Verkeer en parkeren

Het perceel is in de huidige situatie goed ontsloten door de Langedyk. Richting het westen en zuiden geeft deze aansluiting op de N393. Het parkeren vindt plaats op eigen terrein. Hier is sprake van voldoende parkeergelegenheid.

De ontwikkeling mag niet leiden tot knelpunten of tot onveilige situaties in de verkeersafwikkeling. Het plangebied is direct ontsloten via een bestaande ontsluiting op de Langedyk. Het aantal verkeersbewegingen is gezien de grootte en de aard van het bedrijf beperkt en de Langedyk heeft voldoende capaciteit voor het bedrijf. Het betreft een secundaire weg die voornamelijk bestemd is voor landbouwverkeer en wordt dan ook voornamelijk gebruikt door landbouwvoertuigen en auto's. Daarnaast zal het aantal vervoersbewegingen en daarmee de verkeersintensiteit ten opzichte van de bestaande planologische mogelijkheden niet toenemen.

4.2 Ecologie

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europese regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn, in de Nederlandse wetgeving. In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uit maken van het Europese Netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuurnetwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

Toetsing

In en nabij het plangebied is geen sprake van beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Waddenzee en ligt op circa 4,5 km afstand. Natuurnetwerk Nederland en overige ecologische verbindingen ondervinden geen belemmeringen van de ontwikkeling vanwege de grote afstand. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Het plangebied is door de Provincie niet aangewezen als weidevogelleefgebied. Verstoring van weidevogels is niet aan de orde.

Zekerheidshalve is voor het project een stikstofberekening uitgevoerd. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. De stikstofberekening en stikstofmemo is als bijlage 2 en 3 toegevoegd.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Toetsing

De nieuwbouw vindt plaats op een plek dat nu al intensief in gebruik is ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. De ontwikkelingen voorzien verder niet in het kappen van bomen of het dempen van sloten en/of slopen van gebouwen. Aantasting van beschermde soorten en strijdigheid met de Wet natuurbescherming wordt daardoor uitgesloten.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen de gebiedstypes 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'.

Toetsing

Voor veehouderijen met een milieuvergunning geldt de Wet geurhinder en veehouderij. Op grond van de uitgave Bedrijven en milieuzonering, versie 2009, van de VNG moet tussen een grondgebonden veehouderijbedrijf en woningen een richtafstand van 100 meter gewaarborgd worden. Deze richtafstand wordt bepaald door de mogelijke hinder door geur. De richtafstanden voor stof, geluid en gevaar zijn ten hoogste 50 meter. Voor veehouderijen gelden de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit. Ten opzichte van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom geldt een (vaste) afstand van 50 meter. Als afstand tot woningen die binnen de bebouwde kom liggen geldt als afstand 100 meter. De werkzaamheden van het akkerbouwbedrijf vallen binnen milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter ten opzichte van milieugevoelige functies.

De dichtstbijzijnde bestaande woning van derden bevindt zich op circa 45 meter tot het bouwvlak van het agrarisch bedrijf. Met dit wijzigingsplan wordt de uitbreiding van de akkerbouwtak van het agrarisch bedrijf mogelijk gemaakt. Er verandert evenwel niets ten aanzien van de ontwikkeling van de bedrijfsactiviteiten en het bedrijf komt ook niet dichter bij woningen van derden. Er is dus geen sprake van een toename van milieubelasting. Het woon- en leefklimaat van woningen in de omgeving wordt met dit wijzigingsplan niet aangetast.

4.4 Geluid

Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Toetsing

Een agrarisch bedrijf is geen inrichting die op grond van de Wgh gezoneerd moet worden. Daarnaast worden binnen het plangebied geen nieuwe geluidsgevoelige functie mogelijk gemaakt. Er hoeft daarom ook geen rekening gehouden te worden met een eventuele geluidszone van wegen en/of spoorwegen. Een toetsing aan de Wgh is daarom niet noodzakelijk.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het projectgebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van minder dan 18 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van minder dan 10 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). De huidige luchtkwaliteit ter plaatse is dus zeer goed.

Plannen die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan luchtverontreiniging zijn op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan voldoet hieraan als het een toename van minder dan 3% van de grenswaarden tot gevolg heeft.

Toetsing

Bij het onderhavige plan blijft de toename onder de genoemde 3% van de grenswaarden. Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt hier niet aan voldaan. De beoogde activiteiten op het perceel hebben een dergelijke toename niet tot gevolg. Het plan betreft slechts de bouw van een nieuwe opslagschuur. Ten opzichte van de huidige situatie is de verkeersaantrekkende werking zeer beperkt.

Dit plan valt daarmee onder de vrijstelling van het NIBM besluit; het draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.6 Water

Een belangrijke ontwikkeling in het waterbeleid is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het projectgebied valt in het werkgebied van Wetterskip Fryslân.

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij Wetterskip Fryslân (kenmerk: 20200619-2-23595). In bijlage 1 is de watertoets toegevoegd. Hieruit blijkt dat de normale procedure van toepassing is. Bij de watertoets is ook een uitgangspuntennotitie toegevoegd waar bij de uitwerking van de plannen rekening mee gehouden moet worden. Deze worden hierna nader beschreven.

Regionale waterkering en hoofdwater

Het plangebied ligt binnen de beschermingszones van een regionale kering en een hoofdwatergang. De nieuwbouw wordt gerealiseerd buiten de beschermingszone van 5 meter van de keringen de hoofdwatergang.

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Voor de compensatie van toename verhard oppervlak is onderstaande tabel van toepassing.

Gebied   Stedelijk (>200 m²)   Landelijk (>1.500 m²)  
Boezem   5%   5%  
Polder   10%   10%  
Vrij afstromend   Maatwerk mogelijk   Maatwerk mogelijk  

Met de uitbreiding van de loods is sprake van een toename verharding van circa 670 m². In de keur van Wetterskip Fryslân is opgenomen dat het verboden is zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater.

Omdat de verharding met minder dan 1500 m2 toeneemt zijn compenserende maatregelen niet nodig. Bovendien is er sprake van een bestaand bouwvlak, dat al bebouwd mag worden, dat alleen qua situering wordt aangepast.

Ruimtelijke adaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voorgenoemd advies wordt bij de uitvoering van de plannen rekening gehouden.

Gebruik materialen

Tot slot wordt met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk voorkomen.

4.7 Bodem

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat indien ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

 

Toetsing

Ter plaatse van de geplande uitbreiding is geen sprake geweest van (potentieel) bodembedreigende (bedrijfs-)activiteiten. Ook vinden in de nieuwe loods geen (potentieel) bodembedreigende activiteiten plaats.

De locatie ligt daarnaast in een deel van de gemeente Leeuwarden waar de bodemkwaliteit gemiddeld voldoet aan de kwaliteitsklasse 'landbouw/natuur'. De bodemkwaliteit ter plaatse van de geplande uitbreiding van de loods is geschikt voor het beoogde functiegebruik. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het wijzigingsplan.

4.8 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Bestemmingsplan Bûtengebiet en doarpen

Op basis van het geldende bestemmingsplan geldt voor het plangebied geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie '.

Archeologische waardenkaart Leeuwarden

Op basis van de Archeologische waardenkaart Leeuwarden heeft het plangebied een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor de terreinen met een lage archeologische verwachtingswaarde geldt dat bij (niet mer-plichtige) ontwikkelingen archeologisch onderzoek niet vereist is.

Partiële herziening Archeologie ontwerp 13-11-2017

De gemeente is bezig met de voorbereiding van een bestemmingsplan ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden in de gemeente. Dit parapluplan is van toepassing op het grondgebied van de gemeente Leeuwarden.

Toetsing

Voor onderhavig plangebied geldt, op basis van de Partiële herziening Archeologie, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5. Archeologisch onderzoek is nodig bij ingrepen groter dan 2.500 m². De ontwikkeling die met dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, is een ingreep die kleiner is dan 2.500 m2. De drempelwaarde voor de noodzaak tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek wordt dan ook niet overschreden. Archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk. De bestemming wordt in dit wijzigingsplan niet opgenomen. De wijzigingsbevoegdheid biedt daartoe ook niet de mogelijkheid.

4.9 Cultuurhistorie

Toetsingskader

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Toetsing

De provincie Fryslân heeft op de Cultuurhistorische Kaart Fryslân de cultuurhistorische elementen en structuren op provinciale schaal aangegeven. De boerderij in het plangebied is volgens de deze kaart aangewezen als 'Boerderijplaats'. De kenmerkende onderdelen van de boerderijplaats zijn:

  • het erf met de boerderij, de bijgebouwen, de omgrachting, de groenaanplant en de functioneel erbij horende aangrenzende (kleine) terreinen: boomgaard, moestuin en kalverenweide. De opbouw van het erf geeft informatie over de vorm en structuur van de plaats en zijn ontwikkeling in de tijd
  • de bodem waarop het erf gelegen is. Ze vormt het archeologische archief en biedt kennis over de geschiedenis van de boerderijplaatsen
  • de ligging van de boerderijplaats. Deze die is ontstaan in een nauwe relatie met de omliggende verkaveling en infrastructuur in de ruimtelijke omgeving en verschaft ons kennis over de ontwikkeling van het cultuurlandschap.

Daarnaast zijn de gronden ten westen van het plangebied beschermd, doordat hier sprake is van kruinige percelen. Met dit wijzigingsplan is geen sprake van aantasting van de cultuurhistorische elementen en structuren. Het erf blijft met de ontwikkeling ongewijzigd en vinden er geen ingrepen in de gronden plaats die zijn aangewezen als'' Boerderijplaats'. Er vinden ook geen ingrepen plaats in de kruinige percelen. Het is dan ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

4.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie.

Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de risico's voor de burger door bovengenoemde activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het Groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Toetsing

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of buisleidingen aanwezig zijn die van invloed kunnen zijn op het plangebied. In het plangebied is daarom sprake van een verantwoord groepsrisico.

Het is daarom niet noodzakelijk om in het kader van dit project het groepsrisico te verantwoorden. Vanuit het aspect externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor het plan.

4.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden voorafgaand aan de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Toetsing

In en rondom het plangebied is geen sprake van ruimtelijk relevante kabels en leidingen waarmee rekening gehouden dient te worden in dit wijzigingsplan. Wel ligt het plangebied binnen de aanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop''. De voor 'vrijwaringszone - molenbiotoop' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element. De beoogde uitbreiding van de loods ligt buiten de vrijwaringszone. De ontwikkeling leidt dan ook niet tot negatieve effecten van de molen.

4.12 Mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een plan een dergelijke activiteit mogelijk maakt, maar onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Daarbij dient onderzocht te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Toetsing

In de nieuwe situatie wil de initiatiefnemer een nieuwe schuur ten behoeve van opslag van aardappelen. Er is geen wijzing in het aantal dieren dat wordt gehouden. Daarnaast is er geen wijziging van het stalsysteem waarop de dieren worden gehuisvest. Er vinden geen m.e.r.-plichtige activiteiten plaats. Derhalve is geen sprake van een m.e.r.-beoordelingsplichtig initiatief en is geen m.e.r. besluit noodzakelijk.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

Verbeelding

Het wijzigingsplan "Leeuwarden Buitengebied - Wijzigen bedrijfskavel Langedyk 31 Alde Leie" gaat vergezeld van een verbeelding.

Regels

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Bûtengebiet en doarpen', onherroepelijk geworden op 1 april 2015 en het bestemmingsplan 'Reparatieplan Bûtengebiet en doarpen', dat is vastgesteld op 3 mei 2017 zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit plan betreft een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Voor een wijzigingsplan geldt dat, op grond van artikel 3.9a lid 1 Wro, de Uniforme openbare voorbereidingsprocedure van toepassing is zoals vastgelegd in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Het ontwerpwijzigingsplan heeft voor zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze is het mogelijk geweest om zienswijzen in te dienen. Door de provincie Fryslan is van deze gelegenheid gebruik gemaakt. De zienswijze is in een aparte zienswijze nota samengevat en beantwoord en als bijlage 0896 4 toegevoegd. De provincie verzoekt om in het wijzigingsplan een voorschrift op te nemen ten behoeve van het borgen van de landschappelijke inpassing. De gemeente geeft gehoor aan de zienswijze en heeft derhalve in de regels een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Vervolgens is het plan op 16 maart 2021 vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. Daarna wordt het vastgestelde plan ter inzage gelegd gedurende welke termijn het mogelijk is om beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet vooraf worden getoetst of het plan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door een financieel haalbaar plan en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De kosten voor de ontwikkeling komen voor rekening van de initiatiefnemer. Het is aannemelijk dat deze partij over de benodigde financiële middelen beschikt om het plan uit te kunnen voeren. Hiermee wordt het plan financieel haalbaar geacht.

Grondexploitatie

In artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) is opgenomen dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een aangewezen bouwplan is voorgenomen. Welke bouwplannen dat zijn, is opgenomen in artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Onderhavig plan, het uitbreiden van het bouwvlak ten behoeve van een ter plaatse gevestigd bedrijf, is geen aangewezen bouwplan in de zin van het Bro. Het opstellen van een exploitatieplan is voor deze ontwikkeling niet noodzakelijk.

In dit geval is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten om het kostenverhaal te verzekeren. Hierin is onder andere het aspect planschade afgedekt.