Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Westergeest - Recreatiepark Ljeppershiem
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0079.WpWgLjeppershiem17-Vg01

Toelichting

1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Initiatiefnemer is voornemens een kleinschalig initiatief voor verblijfsrecreatie op het voormalige Ljeppershiem te Westergeest te realiseren. De plannen bestaan uit de herontwikkeling van dit terrein waarbij een bedrijfswoning, tweeëntwintig recreatieverblijven, een kleinschalig horeca en facilitair gebouw gerealiseerd worden. De initiatiefnemer heeft in eerste instantie een verzoek ingediend voor elf recreatiewoningen het voormalige Ljeppershiem. Het huidige plan behelst de definitieve aanvraag voor 22 recreatiewoningen. Vanwege deze ontwikkelingen zal het tevens nodig zijn de groen- en infrastructuren daarop aan te passen. Daarnaast zal, net zoals dat momenteel het geval is, aan passanten de mogelijkheid worden geboden aan te meren.
De tweeëntwintig recreatieverblijven zullen in fases worden ontwikkeld waarbij gestart wordt met het realiseren van elf verblijven. Dezen zullen centraal rond de huidige vijver worden geplaatst. In de toekomst zal uitbreiding richting het noorden en het westen plaatsvinden.
De familie heeft in eerder overleg de gemeente gevraagd of zij bereid is om medewerking te verlenen aan de plannen. De gemeente heeft aangegeven te willen meewerken aan deze inpassing. In het geldende bestemmingsplan 'Westergeest' is voor deze ontwikkelingen ter plaatse van het plangebied een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. In de wijzigingsbevoegdheid zijn voorwaarden opgenomen op basis waarvan het college van burgemeester en wethouders medewerking verlenen aan het wijzigen van het bestemmingsplan 'Westergeest'. In dit wijzigingsplan worden voorwaarden nader uitgewerkt. 

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt aan de Weardebuorsterwei net buiten de bebouwde kom aan de rand van het dorp Westergeest. De locatie is kadastraal bekend, gemeente Westergeest, sectie H, nummer 10 en 23. Het perceel op nummer 10 betreft het voormalige recreatieterrein ‘Ljeppershiem’, en het kadastrale perceel op nummer 23 is momenteel in gebruik als landbouwgrond. Het plangebied ligt aan de doorgaande vaarroute Lits Lauwersmeer. Deze vaarroute verbindt het Lauwersmeer met Drachten.
 
Ligging van het plangebied, weergegeven op de topografische kaart (bron: www.opentopo.nl)
 
Westergeest ligt circa vijf kilometer ten zuidoosten van Dokkum en circa zes kilometer ten zuidwesten van het Natura 2000-gebied 'Het Lauwersmeer gebied'. Het dorp ligt op de overgang tussen het woudenlandschap in het zuiden en het open terpengebied in het noorden. Westergeest is op een zandopduiking ontstaan. Tussen het woudenlandschap en Westergeest ligt het lagere gebied 'De Warren'. Grote delen van de gronden rond Westergeest worden aangewend voor landbouw. De landbouwgronden rond het dorp worden voor een groot deel omzoomd met boomwallen. In het dorp Westergeest wonen circa 640 inwoners.
Het plangebied wordt van het dorp gescheiden door het kanaal Nieuwe Zwemmer.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied maakt onderdeel uit van het op 3 mei 2012 van kracht geworden bestemmingsplan 'Westergeest'. Voor het plangebied gelden de bestemmingen 'Recreatie - Dagrecreatie' en 'Agrarisch'.
Tevens geldt voor het plangebied de gebiedsaanduiding ‘wro-zone – wijzigingsgebied 1’. Vanuit deze wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk om de bestemming van de gronden te wijzigen ten behoeve van het realiseren van kleinschalige dag- en verblijfsrecreatie. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. In artikel 25 onder b van het bestemmingsplan 'Westergeest' is bepaald dat:
 
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'wrozone – wijzigingsgebied 1' wijzigen ten behoeve van het realiseren van kleinschalige dag- en verblijfsrecreatie, met dien verstande dat:
  1. er voor er tot wijziging wordt overgegaan ecologisch onderzoek dient plaats te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het wijzigingsplan;
  2. er voor er tot wijziging wordt overgegaan archeologisch onderzoek dient plaats te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het wijzigingsplan;
  3. er voor er tot wijziging wordt overgegaan onderzoek naar de luchtkwaliteit dient plaats te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het wijzigingsplan;
  4. er voor er tot wijziging wordt overgegaan een watertoets heeft plaatsgevonden, waarbij de resultaten worden betrokken bij het wijzigingsplan;
  5. er dagrecreatie en verblijfsrecreatie is toegestaan;
  6. er voor er tot wijziging wordt overgegaan voldoende aandacht is besteed aan een goede stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing van de recreatieve ontwikkeling;
  7. er voor er tot wijziging wordt overgegaan is aangetoond dat de recreatieve ontwikkeling is gecombineerd met de aanleg van nieuwe natuur- en landschapselementen in de verhouding 1:1;
  8. er aan de kleinschalige dag- en verblijfsrecreatie ondergeschikte horeca is toegestaan waarvoor een gebouw tot een gezamenlijk maximum oppervlak van niet meer dan 250 m² en een bouwhoogte van niet meer dan 3,5 m mag worden gebouwd;
  9. er ten hoogste één dienstwoning mag worden gebouwd, mits: a. de goot- en bouwhoogte niet meer bedragen dan 6 m respectievelijk 9,5 m; b. de oppervlakte van een dienstwoning niet meer bedraagt dan 150 m²;
  10. bij dienstwoningen ondergeschikte bebouwing mag worden gebouwd;
  11. er ten behoeve van de verblijfsrecreatie recreatieverblijven zijn toegestaan, mits:
    1. het hoogwaardige recreatieverblijven betreft;
    2. de hoogwaardige recreatieverblijven goed landschappelijk zijn ingepast;
    3. het aantal hoogwaardige recreatieverblijven niet meer dan 22 bedraagt;
    4. de goothoogte van hoogwaardige recreatieverblijven niet meer dan 4 m mag bedragen;
    5. de bouwhoogte van hoogwaardige recreatieverblijven niet meer dan 9 m mag bedragen.
    6. de gezamenlijke oppervlakte van een recreatieverblijf inclusief ondergeschikte bebouwing niet meer dan 80 m² mag bedragen;
    7. de hoogwaardige recreatieverblijven uitsluitend bedrijfsmatig worden geëxploiteerd;
  12. er geen (overige) kampeermiddelen op de gronden zijn toegestaan;
  13. recreatieverblijven niet mogen worden gebruikt ten behoeve van permanente bewoning;
  14. na het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 12 voor het overige van overeenkomstige toepassing zijn.

1.4 Opzet van de toelichting

Het tweede hoofdstuk van deze toelichting geeft een beschrijving van de bestaande situatie. In het derde hoofdstuk wordt beschreven op welke manier de uitbreiding van de werkplaats en de herbouw van de woning worden gerealiseerd. In hoofdstuk vier en vijf wordt het bouwplan getoetst aan respectievelijk het relevante ruimtelijk beleid en milieu- en omgevingswaarden. Hoofdstuk zes bevat een toelichting op de regels. In hoofdstuk zeven en acht komen achtereenvolgens de financiële en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan aan de orde.

2 Planbeschrijving

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de voorgenomen ontwikkeling beschreven en wordt invulling gegeven aan een goede landschappelijk inpassing. Daarnaast wordt beschreven op welke punten de ontwikkelingen afwijken van het geldende bestemmingsplan.

2.2 Ontwikkelingen

Initiatiefnemer is voornemens een kleinschalig complex met recreatiewoningen te realiseren op het voormalig recreatiegebied 'Ljeppershiem' aan de doorgaande vaarroute over de Nije Swemmer. De plannen bestaan uit het realiseren van één bedrijfswoning, tweeëntwintig recreatiewoningen en een kleinschalig horeca en facilitair gebouw. In samenhang met deze voorzieningen zullen de noodzakelijke infra- en groenstructuren binnen het plangebied worden aangelegd.
De voorzieningen voor het aanmeren van boten, zoals deze in de huidige situatie aanwezig zijn, zullen in stand worden gelaten. Passanten kunnen gebruik maken van de (sanitaire) voorzieningen op het terrein.
Het terrein zal autovrij worden uitgevoerd. In de infrastructuur zal één hoofdader worden aangelegd waarover auto’s bij de huisjes kunnen komen om te laden en te lossen. Daarna kunnen auto’s op een centrale parkeerplaats op het terrein worden geparkeerd.    
 
De aanwezige vijver wordt ingericht als een natuurvijver en omzoomd met een rietveld. Dit rietveld zal gebruikt worden als vuilwaterzuivering en daarmee in samenwerking met een IBA–systeem (Individuele Behandeling van Afvalwater) het vuile water dat op de locatie ontstaat, zuiveren. Rond de vijver worden een aantal recreatiewoningen geplaatst, waarvan een gedeelte niet is voorzien van sanitaire voorzieningen.
 
In de eerste fase zullen elf recreatiewoningen rond de natuurvijver en op de rest van het huidige terrein van het Ljeppershiem (kadastraal perceel nummer 10) worden gerealiseerd. In de tweede fase worden de overige verblijfsobjecten zullen in een later stadium gedeeltelijk in het verlengde van de Nije Swemmer worden geplaatst.
 
In bijlage 1 van de bijlagen bij toelichting is het inrichtingsplan voor het recreatiepark opgenomen.

2.3 Bouwplan

Het doel is om de natuurlijke uitstraling van het Ljeppershiem te behouden. De nieuwe bebouwing zal hiertoe als compacte volumes worden uitgevoerd en de gevel zullen grotendeels in hout worden uitgevoerd. De maatvoering van de nieuwe bebouwing sluit zo veel mogelijk aan bij de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Westergeest'.
 
De bedrijfswoning wordt in het oostelijke deel van het plangebied gebouwd, tussen de entree tot het terrein en de natuurvijver. De bedrijfswoning zal in de vorm van een schuurwoning worden gebouwd en geheel duurzaam en energiezuinig worden uitgevoerd. De maximale goothoogte van de bedrijfswoning bedraagt niet meer dan 6,5 meter en de maximale bouwhoogte niet meer dan 9 meter. De oppervlakte zal niet meer bedragen dan 150 m². Bij de bedrijfswoning kan ondergeschikte bebouwing worden gebouwd.
 
De 22 recreatiewoningen worden verspreid over het terrein gerealiseerd, met uitzondering van de noordwestelijke hoek van het plangebied. De recreatiewoningen bestaan uit compacte volumes met een oppervlakte van maximaal 40 m² per recreatiewoning en een maximale hoogte hebben van maximaal 5 meter. In drie van de 22 recreatiewoningen worden geen voorzieningen worden gerealiseerd, deze recreatiewoningen worden gebouwd als een soort trekkershutten.
 
Het horeca- en het facilitairgebouw, dat ten noorden van de natuurvijver wordt gerealiseerd, heeft een  maximum een oppervlakte van 250 m² met een bouwhoogte van 5 meter en een dakhelling tussen de 30 en 60 graden. Het gebouw is daarmee ruimtelijk ondergeschikt aan de bedrijfswoning. Onderdeel van dit gebouw is een sanitaire voorziening voor de drie recreatiewoningen en toeristen die met een boot aanleggen.
 
Het recreatieterrein wordt terughoudend verlicht. Bij de toe te passen verlichting wordt rekening gehouden met ecologische waarden en uitstraling naar de omgeving of omhoog voorkomen.

2.4 Landschappelijke inpassing

Eén van de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan 'Westergeest' is dat de voorgenomen ontwikkelingen landschappelijk worden ingepast. Buro Greet Bierema heeft hiertoe, op basis van een schetsatelier, een plan gemaakt. De rapportage van het schetsatelier is als bijlage 2 opgenomen in de bijlagen bij toelichting.
 
Tijdens het schetsatelier is de landschappelijke context geformuleerd, is voor het terrein een verdeling in vier deelgebieden gemaakt, is vervolgens gezamenlijk in het terrein zelf gekeken, zijn de landschappelijke kenmerken van de vier onderdelen benoemd en is voor één deelgebied een nieuwe wijze van landschappelijk inrichting bedacht en is gezamenlijk 'geschetst' aan de locaties voor de 22 recreatiewoningen.
 
ln de huidige situatie zijn deelgebieden aan te wijzen die gebaseerd zijn op de bodem en het landbouwkundig gebruik uit het verleden. Het verduidelijkt ook het landschap aan de zuidzijde van het kanaal en de onderlinge relatie tussen noord- en zuidzijde.
 
Plan voor de landschappelijke inpassing van recreatiegebied (Bron: Buro Greet Bierema, 12 december 2017)
 
De vier deelgebieden hebben elk een eigen functie en karakter.
 
Deelgebied 1
De oosthoek, wordt de locatie van de bedrijfswoning met privétuin. De kavelgrens is de historisch lijn die aan de zuidzijde van het kanaal wordt voortgezet in de opvaart. De houtsingel aan de noordoostzijde blijft een gesloten houtsingel. Aan de oever van het kanaal komt een strook met riet. De woning krijgt het karakter van een schuurwoning. De bestaande inrit wordt de centrale toegang tot het plangebied.
 
Deelgebied 2
Dit gebied bestaat uit twee delen die aan weerszijden van een bestaande rij berken liggen. Rond de bestaande vijver blijven de bestaande hoogteverschillen in het terrein aanwezig. Aan de rand van vijver komen de horecagelegenheid met centrale voorzieningen en de recreatiewoningen. Er wordt centraal geparkeerd in de noordhoek van het deelgebied en passanten kunnen aanleggen aan de Nije Swemmer. De grondopslag in het gebied tussen de rij berken en de houtsingel wordt verwijderd. De gehele houtsingel is landschappelijk waardevol en heeft nog steeds dezelfde functie. Hierdoor kan er niet in wordt gebouwd. Het zorgt voor het besloten karakter van dit deelgebied en hoort bij het landschap van de kern Westergeest. Er komt wel een wandelpad tussen de bomen door vanaf het parkeerterrein naar deelgebied 3 en 4 met een bruggetje over de 'scheve' sloot.
 
Deelgebied 3
Dit gebied wordt getransformeerd. De toename aan beplanting komt met name aan de noordzijde, aan weerszijden van het betonpad. Dit past binnen de gedachte dat de noordzuid verlopende Weardebuorsterwei naar en op het midden van de uitstulping van de zandkop is aangelegd. Vanuit het noorden komende komt men dan uit bij een groene wand, waar ten zuiden daarvan het recreatieterrein ligt. Door deze ingreep kunnen de recreatiewoningen in dit gebied een groene achtergrond krijgen. Er komen ook bomen tussen de woningen, zodat het lijkt dat ze niet buiten maar in de groene wand staan. Dit vergroot de privacy. Het uitzicht richt zich vooral op het zuiden en westen over een open weide waarin de biodiversiteit wordt bevorderd. Dit kan worden bereikt door onder anderen geen mest meer, een ander maaibeleid en behoud van de nat-dras situatie. Dwars door dit open gebied loopt een wandelpad van de parkeerplaats naar gebied 4. Voor autoverkeer komt er een aansluiting tussen het betonpad en gebied 4. Beide paden worden tevens een openbaar wandelpad voor alle gebruikers van het gehele terrein. Het pad voor de auto's zal om de eerder benoemde laagte moeten worden aangelegd. Er mag aan het uiteinde alleen worden geladen en gelost. ln die laagte zal riet toenemen en dat wordt als landschappelijke
inpassing gezien. De nieuwe beplanting in dit gebied biedt tevens een landschappelijke inpassingen voor de woningen in gebied 4.
 
Deelgebied 4
De westhoek, wordt de locatie voor vijf vrijstaande recreatiewoningen, enigszins verdiept in het bestaande en oplopende gronddepot. Het uitzicht op het ruime open landschap ligt aan drie zijden. maar ook de vierde zijde is interessant. Een verband tussen de rij is belangrijk voor het beeld; geen individuele woningen als punten in de open ruimte. Voor de locatie van de woningen zelf is vervolgens het concept 'zitkuil' bedacht; het betekent het ingraven van de recreatiewoningen zodat zij niet bovenop de verhoging staan. Omdat het gemaal geen deel uitmaakt van de rij, is een onderlinge afstand noodzakelijk. Er is een afstand van circa 35 meter aangehouden. Aan dit gehele gebied, zowel op als aan de rand, worden enkele struikwilgen of knotwilgen toegevoegd als het ware als 'strooigoed', op een zo natuurlijk mogelijke wijze aangeplant.
 
De bomen per gebied zijn als volgt benoemd: in een gevarieerde mix aan bomen en struiken die passen bij zandgronden. Bij de berkenrij zouden extra berken kunnen worden geplant. In deelgebied 3 worden elzen en in deelgebied 4 wilgenstruiken of knotwilgen, maar geen wilgenbomen, aangeplant.
 
Aandachtspunten
Om lichtvervuiling zo veel mogelijk te voorkomen, stelt dat voor extra aandacht in de deelgebieden 3 en 4. Zo donker mogelijk houden is de kracht van het open landschap en laat het schijnsel van de vuurtorens beter
zien. Dus alleen uiterst noodzakelijke verlichting toepassen en laag bij de grond houden.
 
In deelgebied 3 is de optie besproken om wat meer auto's verstopt te laten parkeren onder en tussen de nieuwe elzen in de noordoosthoek.
 
Na het atelier is als gevolg van de gedachten om een wandelpad binnendoor te maken, het idee ontstaan om dat pad als ontsluitingsroute van de camping voor de deelgebieden 3 en 4 te ontwikkelen. Zo blijft het bestaande betonpad vanaf de openbare weg naar het gemaal alleen toegankelijk voor het waterschap. Dit betekent een breder pad, een bredere brug en een uitgekiende doorbrak in de houtsingel, waarbij belangrijke bomen blijven gehandhaafd zodat er geen groot gat in de groene wand ontstaat.
 

2.5 Strijdigheid geldend bestemmingsplan

De voorgenomen ontwikkelingen passen niet in de bestemmingen 'Agrarisch' en 'Recreatie - Dagrecreatie' uit het bestemmingsplan 'Westergeest'. In de wijzigingsbevoegdheid zijn echter voorwaarden opgenomen op basis waarvan het college van burgemeester en wethouders medewerking verlenen aan de voorgenomen ontwikkelingen. Het voorliggende wijzigingsplan is een uitwerking van deze voorwaarden.

3 Relevant ruimtelijk beleid

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het relevante ruimtelijke beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.

3.2 Europees beleid

3.2.1 Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit

In de Europese Kaderrichtlijn Luchtkwaliteit worden de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid gegeven. De doelstellingen van dit beleid zijn het omschrijven en vastleggen van de luchtkwaliteit om de schade voor mens en milieu te voorkomen, verhinderen of te verminderen, de luchtkwaliteit te kunnen beoordelen, de bevolking te kunnen informeren over de kwaliteit van de lucht en het in stand houden van of verbeteren van de kwaliteit. In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) van 15 november 2007 is de Europese kaderrichtlijn opgenomen in Nederlandse wetgeving. In paragraaf 4.6 worden de gevolgen voor de luchtkwaliteit beschreven als gevolg van het realiseren van het plan.

3.2.2 Kaderrichtlijn Water

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om een gecoördineerd beheer in alle Europese stroomgebieden te realiseren, de waterkwaliteit verder te verbeteren en het publiek sterker bij het waterbeheer te betrekken. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. De gevolgen voor de realisatie van het plan worden beschreven in paragraaf 4.7.

3.2.3 Natura 2000

Om de natuur in Europa te beschermen en te ontwikkelen, werken de lidstaten van de Europese Unie (EU) samen aan Natura 2000: een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in alle lidstaten. Dit netwerk vormt de hoeksteen van het EU-beleid voor behoud en herstel van biodiversiteit. De Nederlandse bijdrage hieraan bestaat uit 162 gebieden.
Natura-2000 omvat alle gebieden die zijn beschermd op grond van de Vogelrichtlijn (1979) en Habitatrichtlijn (1992), die zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet. In beide richtlijnen staan ook maatregelen voor soortenbescherming. Deze zijn opgenomen in de Flora- en faunawet.
In en rond Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten geldt voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de natuur een vergunningplicht. Activiteiten uitvoeren zonder vergunning is strafbaar. In paragraaf 4.8 wordt besproken in hoeverre de bestemmingswijziging de aanwezige natuurwaarden raakt.

3.2.4 Verdrag van Malta

Het Europese Verdrag van Malta uit 1992 regelt de bescherming van archeologisch erfgoed, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Nederland heeft dit verdrag ondertekend en goedgekeurd. Invoering ervan gebeurt onder meer door de Wet op de archeologische monumentenzorg. In paragraaf 4.9 wordt beschreven op welke manier wordt omgegaan met archeologische en cultuurhistorische waarden.

3.3 Rijksbeleid

3.3.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. In de SVIR geeft de rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en op de manier waarop zij hiermee om zal gaan. Eén van de kernbegrippen in de SVIR is decentralisatie. Het kabinet wil beslissingen over ruimtelijke ontwikkelingen dichter bij burgers en bedrijven brengen en provincies en gemeenten meer ruimte geven om maatwerk te leveren voor regionale opgaven.
Het motto van deze structuurvisie is 'Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig'. Dit is vertaald naar drie concrete doelstellingen:
  • concurrentiekracht verbeteren;
  • bereikbaarheid verbeteren;
  • leefbare en veilige leefomgeving met unieke en cultuurhistorische waarden.
De drie doelstellingen die het motto van de SVIR vertegenwoordigen, zijn terug te vinden in dertien nationale (gelijkwaardige) belangen. Voor de realisatie van de nationale belangen zijn vier instrumenten voorhanden:
  • kaders (gebiedsgerichte of thematische uitwerkingen van de SVIR, relevante wetgeving);
  • bestuurlijke prestatieafspraken (bijvoorbeeld met provincies en gemeenten);
  • financieel (bijvoorbeeld infrastructuurfonds);
  • kennis (bijvoorbeeld inzetten College van Rijksadviseurs bij ruimtelijke ontwikkelingen).
In de realisatieparagraaf van het SVIR is per nationaal belang aan de hand van de hierboven genoemde instrumenten aangegeven hoe het belang gerealiseerd zal worden.

3.3.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De basis van juridische borging van de realisatie van de nationale belangen ligt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Barro geeft juridische kaders voor borging van het ruimtelijke rijksbeleid. Het Barro is in werking getreden op 30 december 2011. In het Barro wordt een aantal onderwerpen dat van rijksbelang is concreet benoemd:
  • Rijksvaarwegen;
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

3.3.3 Realisatieparagraaf National Ruimtelijk Beleid

De nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) verlangt niet alleen dat verantwoordelijkheden en belangen worden benoemd, maar ook dat inzichtelijk is hoe deze belangen zullen worden verwezenlijkt. Het Rijk heeft de nationale ruimtelijke belangen opgenomen in de zogenaamde 'Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid'. Nationale ruimtelijke belangen zijn zaken waarvoor de rijksoverheid een specifieke verantwoordelijkheid neemt, hetgeen blijkt uit de inzet van diverse bevoegdheden en instrumenten om deze belangen te behartigen en te realiseren. Het overzicht van nationale belangen in de Realisatieparagraaf is gebaseerd op een zorgvuldige analyse van de Planologische Kernbeslissingen (PKB's) van het Rijk. De uitspraken in deze PKB's zijn op een beleidsneutrale wijze, dat wil zeggen inhoudelijk ongewijzigd, verwerkt in het overzicht van nationale ruimtelijke belangen,
aangevuld en waar aan de orde geactualiseerd. Een beperkt aantal belangen zal worden geborgd met de (toekomstige) AMvB Ruimte.
Het Rijk geeft met deze werkwijze een transparante en scherp geselecteerde invulling aan de sturingsfilosofie 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. Het resultaat hiervan is een heldere en scherpe markering van datgene wat centraal moet. Hierdoor wordt niet alleen voor medeoverheden duidelijk wanneer afstemming moet worden gezocht met het Rijk, maar wordt ook voor burgers, maatschappelijke en andere private organisaties duidelijk
waar het Rijk voor staat. De Realisatieparagraaf heeft de status van structuurvisie.

3.3.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 januari 2010 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, en is ‘de ladder voor duurzame verstedelijking’ daaraan toegevoegd. Overheden dienen op grond van het gewijzigde Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen.
3.3.4.1 Wettelijk kader
De ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ is verankerd in artikel 3.1.6 van het Bro. In artikel 1.1.1 Bro
worden de relevante begrippen ‘stedelijke ontwikkelingen’ en ‘bestaand stedelijk gebied’ gedefinieerd:
  • stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen;
  • bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
In de toelichting op de wijziging van artikel 3.1.6. Bro is de wijziging gemotiveerd: ‘Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Daarom voegt artikel II van dit besluit een tweetal nieuwe leden toe aan artikel 3.1.6 van het Bro, op grond waarvan overheden - indien zij een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk willen maken - standaard een aantal stappen dienen te zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Deze stappen zijn geen blauwdruk voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen. Dat zou voorbij gaan aan de specifieke lokale omstandigheden, die van invloed zijn op de inpassing van ruimtevragende functies en het regionale maatwerk dat de overheden moeten kunnen leveren. De stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken, nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbehoefte van een gebied, maar ook met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte, en voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt’. 
3.3.4.2 Werking van de Ladder
De ladder voor duurzame verstedelijking bestaat uit drie treden. Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag (kwantitatief én kwalitatief) voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Dit betreft wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. Kort gezegd is de vraag gelijk aan de behoefte minus het aanbod (in plannen én in de bestaande voorraad met eenzelfde kwaliteit als de gevraagde kwaliteit). Met de regionale ruimtevraag in beeld kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde.
Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte ‘in te vullen’, een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden. De motivering vraagt om te inventariseren wat de potentiële ontwikkelingslocaties zijn waar in de behoefte kan worden voorzien en om een inschatting van de (financiële) haalbaarheid daarvan.
Kan de vraag volledig opgevangen worden binnen bestaand gebied dan is de ladder succesvol doorlopen en is de motivering na de afronding van deze stap klaar. Wanneer de regionale ruimtevraag niet of niet geheel binnen bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden, is trede 3 aan de orde. In deze trede wordt de ontsluiting van het gebied onderbouwd.
3.3.4.3 Uitwerking
Alvorens de ‘Ladder’ voor de voorgenomen ontwikkeling uit te werken volgens de hierboven beschreven treden dient eerst de vraag beantwoord te worden of de voorgenomen ontwikkeling zijn aan te merken als een ‘nieuwe stedelijke ontwikkeling’ in de zin van artikel 1.1.1 Bro en of deze plaatsvindt binnen of
buiten bestaand stedelijk gebied.
 
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
Volgens de definitie in artikel 1.1.1 Bro is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling indien een
bestemmingsplan of ander ruimtelijk plan voorziet in de ruimtelijke ontwikkeling van een
bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere
stedelijke voorzieningen. De realisatie van complex met 22 recreatiewoningen, een horeca en facilitair gebouw en een bedrijfswoning is aan te merken als een andere stedelijke voorziening en in die zin als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als gevolg daarvan dient de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' doorlopen te worden.
 
Bestaand stedelijk gebied
Uitgaande van de definitie voor ‘bestaand stedelijk gebied’ uit het Bro en de jurisprudentie kan
worden gesteld dat de realisatie deze ontwikkeling plaatsvindt buiten bestaand stedelijk gebied. Als gevolg hiervan dient gemotiveerd te worden dat voor deze ontwikkelingen binnen het bestaand stedelijke gebied geen ruimte is.
 
Doel voorgenomen ontwikkeling
Met de realisatie van het kleinschalige recreatiecomplex op het voormalig recreatiegebied 'Ljeppershiem' wil de initiatiefnemer voorzien in mogelijkheden voor recreatiefverblijf aan de doorgaande vaarroute over de Nije Swemmer in een gebied met een hoogwaardige natuurlijke en landschappelijke uitstraling. Dit komt onder meer tot uiting in het plan voor landschappelijke inpassing en de compacte bouw en uitstraling van de recreatiewoningen.
 
Trede 1: actuele behoefte
 
Regio
De voorgenomen ontwikkeling heeft een regionale uitstraling. De regio voor het bepalen van de actuele behoefte bestaat het noordoostelijke deel van de provincie Fryslan, grofweg vanaf Dokkum en Kollum richting het Lauwersmeer.
 
Recreaten
Voor veel watersporters is de regio een doorgangsgebied. Het ligt in de doorgaande route van het Friese Merengebied naar de Wadden, via Lauwersoog en het is voor veel watersporters de entreepoort richting Oost Groningen. Veel watersporters zijn op doorreis en zich niet altijd bewust van de kwaliteiten van de regio.
 
Bestaand aanbod
De regio kent een divers aanbod van recreatieparken, varierend van kleinschalige campings met vast staanplaatsen rondom de dorpen in de regio tot zeer grote recreatiecomplexen rondom het Lauwersmeer met honderden recreatiewoningen. In de regio komen enkele kleinschalige recreatiecomplexen voor die wat betreft het aantal recreatiewoningen vergelijkbaar zijn met het recreatiepark Ljeppershiem. De verschillen met Ljeppershiem zijn dat ze over het algemeen niet langs doorgaang vaarwater liggen en een andere dan de natuurlijke uitstraling hebben die de initiatiefnemers met Ljepperhiem nastreven.
 
Trends in de recreatiesector
In algemene zin zijn er een aantal trends in de recreatiesector in Nederland te herkennen:
  • Kwaliteit, gastvrijheid en beleving zijn van essentieel belang geworden om nog een meerprijs te kunnen realiseren;
  • Toenemende schaalvergroting en ketenvorming en als tegenreactie: opkomst van de kleine, particuliere exploitant;
  • Integratie van verblijf- en dagrecreatie om meer beleving te creëren of de verblijfsduur te verlengen;
  • Toenemende aandacht voor duurzaamheid; met name energieneutraal opereren;
  • Leisure- en hospitalityconcepten als essentieel onderdeel van nieuwe vastgoedprojecten en transformatie van leegstaand kantoren- of winkelvastgoed.
Beleid gemeente Kollumland
In samenwerking met de andere gemeente in de regio en de provincie Fryslan voert de gemeente beleid ten aanzien van waterrecreatie. Dit beleid is vastgelegd in 'Toekomstbeeld en Strategische visie Waterrecreatie Noordoost Fryslân 2025 - Land en water verbonden'. Het doel van de beleidsnota is om meer verblijfsrecreatieve faciliteiten in de regio te realiseren om waterrecreaten langer in het gebied te houden.
 
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling vormt een aanvulling op het bestaande aanbod aan recreatiecomplexen in de regio doordat het ligt aan een doorgaande vaarroute en een kleinschalige en natuurlijke uitstraling heeft. Met de voorgenomen ontwikkeling spelen de initiatiefnemers in op een aantal algemene trends in de Nederlandse recreatiesector, met nadruk op het tweede, derde en vierde onderscheiden trends. In deze behoefte wordt in de regio in zeer geringe mate voorzien. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een actuele behoefte.
 
Trede 2: bestaand stedelijk gebied
De voorgenomen ontwikkeling kent een ruimtebehoefte waarin niet in het bestaand stedelijk gebied van Westergeest kan worden voorzien. Gezien de aard van de ontwikkeling en de eventuele beperkingen die de ontwikkeling vanuit milieu en omgeving met zich meebrengt ten aanzien van omliggende woningen is de realisatie hiervan binnen bestaand stedelijk gebied niet wenselijk. De voorgenomen ontwikkeling is van milieucategorie 2, dit betekent dat een richtafstand tot omliggende woningen van 30 meter aangehouden dient te worden. Deze ruimte is niet beschikbaar in Westergeest.
 
Voorts is het plangebied in het ruimtelijke beleid van de provincie Fryslan (verordening Romte) en de gemeente Kollumerland (bestemmingsplan Westergeest) specifiek aangewezen als locatie om, onder meer onder voorwaarde van een landschappelijke inpassing, een kleinschalig recreatiecomplex met 22 recreatiewoningen te realiseren.

3.3.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling raakt geen nationale ruimtelijke belangen en voldoet aan de criteria van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.4 Provinciaal beleid

3.4.1 Streekplan Fryslan

In het Streekplan Fryslân 2007 staan de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen de komende tien jaar kunnen plaatsvinden. Binnen deze kaders hebben gemeenten en andere initiatiefnemers ruim de mogelijkheid om ontwikkelingen tot stand te brengen, waarbij de kernkwaliteiten van Fryslân voor de toekomst in stand gehouden en versterkt worden. Daarbij stuurt de provincie op bovenlokale belangen, met als leidende gedachte: lokaal wat kan en provinciaal wat moet.
Het landelijke ruimtelijke beleid wordt door de provincies door vertaald naar haar eigen grondgebieden. Dit beleid wordt vastgelegd in Provinciale Streekplannen. Het Streekplan is voor gemeenten vaak leidend bij de invulling van haar ruimtelijk beleid. Afwijking vindt slechts plaats wanneer door de gemeente daartoe een goede motivering kan worden gegeven. Inpassing zal dan ook een toetsing moeten bevatten ten aanzien van dit plan.
 
Als centraal uitgangspunt van het ontwikkelingsgerichte ruimtelijke beleid kiest de provincie voor een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit. Het gaat 'om de kwaliteit fan de romte'. Een ondeelbaar Fryslân benadrukt dat stad en platteland elkaar nodig hebben en elkaar ondersteunen. Een Fryslân met ruimtelijke kwaliteit benadrukt het bovenlokale belang bij het instandhouden en verder ontwikkelen van de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Het gaat daarbij vooral om het instandhouden en verder ontwikkelen van de landschappelijke kwaliteiten van Fryslân.
De provincie streeft naar een economisch sterk en tegelijkertijd mooi Fryslân. Dat is een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid van een ieder die bij de ruimtelijke ontwikkeling van Fryslân betrokken is: rijk, provincie, gemeenten, waterschappen, marktpartijen, belangengroeperingen en burgers.
 
Ten aanzien van het thema 'recreatie en toerisme' streeft de provincie naar kwaliteitsverbetering van recreatieve voorzieningen en worden de mogelijkheden van recreatie en toerisme als (nieuwe) sociaaleconomische drager bevorderd. Bovendien bevordert de provincie, door onder andere een verhoogde aandacht voor landschappelijke inpassing, de medeverantwoordelijkheid van de sector voor het beheer van natuur, landschap en erfgoed. Herkenbaarheid van de Friese landschappelijke kernkwaliteiten is hierbij randvoorwaarde. Kwaliteitsverbetering vraagt in een aantal gevallen om meer ruimte, zowel voor bestaande als voor nieuwe voorzieningen.
Nieuwe grootschalige en intensieve recreatieve voorzieningen worden primair geconcentreerd in de stedelijke en regionale centra en in de volgende recreatiekernen: Appelscha, Akkrum, Bakkeveen, Earnewâld, Echtenerbrug/Delfstrahuizen, Heeg, Hindeloopen, Holwerd, Idskenhuizen, Koudum, Langweer, Noordwolde, Oldeberkoop, Oosterzee, Oostmahorn, Oudega (Wymbritseradiel), Oudemirdum, Sloten, Stavoren, Terherne, Wergea en Woudsend. Aard en schaal van recreatieve ontwikkelingsmogelijkheden
sluiten aan bij de karakteristiek en de functie van de recreatiekern, rekening houdend met omgevingsfactoren. Naar aard en schaal passende recreatieve initiatieven –zoals een kleine jachthaven, kleinschalige logiesaccommodaties, dorpslogementen, een horeca-uitspanning met speeltuin, een kleinschalige passantencamping en kleinschalig kamperen– zijn ook buiten de bovengenoemde kernen mogelijk.
Naast onze voorkeur voor concentratie van nieuwe verblijfsrecreatieve initiatieven bij de stedelijke en regionale centra en de recreatiekernen, staan wij ook open voor nieuwe initiatieven in het landelijk gebied, wanneer aan aanvullende landschappelijke en natuurlijke randvoorwaarden is voldaan. In dit geval zetten wij bij nieuwe initiatieven die het kleinschalige overstijgen, primair in op een toevoeging van landschappelijke en natuurlijke elementen in een verhouding tussen het oppervlak aan nieuw recreatieareaal en het oppervlak aan nieuwe natuuren landschapselementen (inclusief nieuw water als bijdrage aan de wateropgave) van minimaal 1:1.

3.4.2 Verordening Romte Fryslan 2014

De Verordening Romte Fryslân 2014 is vastgesteld door provinciale staten van Fryslan op 24 juni 2014 en in werking getreden op 1 augustus 2014.
 
De sturingsfilosofie van het Streekplan en de verordening is gebaseerd op een tweesporenbenadering, met als uitgangspunt het beginsel van de Wro; lokaal wat kan, centraal wat moet. Deze twee sporen zijn:
  1. Heldere, transparante rechtsgelijke afbakening van provinciale en gemeentelijke belangen, vast te leggen in de Verordening Romte Fryslân.
  2. Ontwikkelinggerichte samenwerking gebaseerd op gezamenlijke belangen die bij voorkeur vorm worden gegeven in een planologische samenwerkingsagenda en daarop gebaseerde afspraken en die, voor zover nodig, juridisch worden geborgd door middel van de verordening.
Ten aanzien van de bouw van nieuwe recreatiewoningen is in artikel 5.1.2 van de Verordening Romte opgenomen dat een nieuw complex van recreatiewoningen van maximaal 50 recreatiewoningen alleen is toegestaan aansluitend of nabij een recreatiekern. Een recreatiekern is een in de provinciale structuurvisie aangewezen kern. Westergeest is niet als zodanig aangewezen.
 
Verder is in artikel 10.6.1 van de verordening opgenomen dat in afwijking van artikel 5.1.2 een complex recreatiewoningen kan worden toegestaan binnen de gebieden Driesum en Westergeest, zoals begrensd op de van deze verordening deel uitmakende kaart Bijzondere afwijkingen, onder voorwaarden dat voor het gebied Westergeest de ontwikkeling een kleinschalig verblijfsrecreatief terrein met maximaal 22 recreatiewoningen met kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen betreft.
 
Daarnaast ligt het plangebied in het weidevogelkansengebied. In artikel 7.2.2 van de verordening is opgenomen dat een ruimtelijk plan voor landelijk gebied dat betrekking heeft op gronden die gelegen zijn in of grenzen aan gebieden die op de kaart Weidevogelbieden zijn aangewezen als weidevogelkansgebieden of weidevogelparels, voorziet in een regeling waarmee voldoende openheid en rust van die gebieden wordt gehandhaafd, met dien verstande dat de agrarische productiefunctie inclusief de ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande agrarische bedrijven zijn toegestaan. In artikel 7.2.3 van de verordening is verder aangegeven dat in de plantoelichting bij een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dat betrekking heeft op agrarische gronden met bestaande natuurwaarden, wordt aangegeven op welke wijze met deze natuurwaarden in het ruimtelijk plan rekening is gehouden.
 
In het kader van dit bestemmingsplan is een inrichtingsplan opgesteld. Het inrichtingsplan is middels een voorwaardelijke verplichting (zie artikel 3.4.2) in de regels van de bestemming 'Recreatie - Jachthaven' onderdeel van het bestemmingsplan. In het inrichtingsplan is het westelijk deel open gehouden en vrijgehouden van nieuwe beplanting. Op deze manier is de openheid van het landschap gewaarborgd en wordt voldaan aan artikel 7.2.2 van de verordening.

3.4.3 Vaarwegenverordening 2014

De provincie Fryslân heeft meerdere wateren in beheer en onderhoud. De kwaliteit van het water en de bereikbaarheid van de vaarwegen worden belangrijk gevonden. In de Vaarwegenverordening is onder andere het beheer geregeld van de provinciale vaarwegen en staan de regels voor de veiligheid op het water. In de verordening staan ook de ‘beschermzones’ (ook wel vrijwaringszones) opgenomen. Dit zijn de zones waar niet zomaar gebouwd of gewerkt mag worden zonder toestemming van de provincie.
 
De Nije Swemmer is opgenomen op lijst A uit bijlage 3 van de verordening. Voor deze vaarwegen geldt een beschermzone of vrijwaringszone. Op de verbeelding is een 'vrijwaringszone - vaarweg' opgenomen met een breedte van 10 meter. In artikel 5.1 is opgenomen deze gronden niet bebouwd mogen worden zonder medewerking van de provincie.
 
In het kader van dit bestemmingsplan is een inrichtingsplan opgesteld. Het inrichtingsplan is middels een voorwaardelijke verplichting (zie artikel 3.4.2) in de regels van de bestemming 'Recreatie - Jachthaven' onderdeel van het bestemmingsplan. In het inrichtingsplan zijn de locaties van de recreatiewoningen aangegeven. Deze locaties liggen buiten de 'vrijwaringszone - vaarweg'. Daarmee is voor de bouw van deze recreatiewoningen geen ontheffing op grond van de Vaarwegverordening 2014 van de provincie Fryslan noodzakelijk.

3.4.4 Conclusie

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt aangesloten bij de voorwaarden uit het streekplan Fryslan voor landschappelijke inpassing. Daarnaast past de voorgenomen ontwikkeling in de afwijkingsmogelijkheden die de verordening Romte biedt voor een nieuwe complex recreatiewoningen bij Westergeest. Ten aanzien van de regels ten aanzien van weidevogels wordt voldaan aan de voorwaarden uit de afwijkingsbevoegdheid. Op het weiland waar momenteel de mogelijkheid bestaat dat hier weidevogels aanwezig kunnen zijn, vinden nagenoeg geen ontwikkelingen plaats. De ontwikkelingen vinden hoofdzakelijk plaats langs de oever van de Nije Swemmer en aansluitend aan de openbare weg. Daarnaast moet worden opgemerkt dat de aanwezigheid van weidevogels op het perceel hoogst onwaarschijnlijk is aangezien er aansluitend aan het perceel een dichte bomenrij staat. Weidevogels verkiezen een open, overzichtelijke locatie boven desbetreffende locaties: er zijn in de directe omgeving gronden beschikbaar die geschikter zijn voor weidevogels. De eventueel voorkomende natuurwaarden zijn hiermee afgewogen ten opzichte van de ruimtelijke ingreep.
 
Verder geldt de Weidevogelnota 2014-2020. Dit beleid is selectiever en concentreert de inspanningen voor weidevogels in de meest kansrijke gebieden:
  • De weidevogelkansgebieden, die bestaan uit ruime en open gebieden (zichtafstand > 400 m) met voldoende rust en waarin gevarieerde graslanden liggen.
  • De weidevogelkerngebieden; deze gebieden liggen binnen de weidevogelkansgebieden en worden geselecteerd en begrensd door de collectieve beheerders in een weidevogelkansgebied. Dit zijn de feitelijke weidevogelgebieden waar inrichting en beheer optimaal zijn afgestemd op de weidevogels. Ze bestaan uit weidevogelreservaten, agrarische gebieden of combinaties van beide.
  • Enkele zelfstandige 'parels' buiten de weidevogelkansgebieden met een hoge weidevogeldichtheid.
In het plangebied is geen sprake van zichtafstanden > dan 400 meter, is er geen sprake van een weidevogelkerngebied/weidevogelparel en uit het ecologisch onderzoek (zie paragraaf 4.8) blijkt dat er ter plaatse geen sprake is van een hoge weidevogeldichtheid.
 

3.5 Gemeentelijk beleid

3.5.1 Strategische visie waterrecreatie Noordoost Fryslan 202

In Noordoost Fryslân is ruimte voor sociaaleconomische en ruimtelijke ontwikkelingen. Gemeenten en provincie willen op zorgvuldige wijze komen tot een dynamische plattelandsregio in het noordelijk stedelijk netwerk waar zowel nu als in 2030 de kwaliteit van leven bijzonder goed is en de mensen met plezier leven, wonen, werken en recreëren.
De gemeenten Achtkarspelen, Dantumadiel, Dongeradeel, Kollumerland c.a., Tytsjerksteradiel en Ferwerderadiel hebben in samenwerking met de provincie Fryslân en in samenspraak met de ondernemers en maatschappelijke organisaties een sociaal-economisch Masterplan opgesteld. Deze visie voor de regio is uitgewerkt in projecten welke zijn gepresenteerd in de Agenda Netwerk Noordoost.
Een belangrijk thema uit deze agenda is de gezamenlijke aanpak van de ontwikkeling van waterrecreatie. Deze visie is een uitkomst van dit thema.
 
De werkelijke opgave is te komen tot een aantrekkelijk watersportgebied waar waterrecreanten met plezier (langer) verblijven en meer bestedingen aan de wal doen. Om een aantrekkelijk watersportgebied te realiseren, moeten initiatieven en ontwikkelingen van ondernemers en overheden goed afgestemd worden en op elkaar aansluiten. Samen moeten zij de kansen die de regio biedt, verzilveren en de recreatieve sector versterken.
De opgave voor het project ‘Visie Waterrecreatie Noordoost Fryslân’ is tweeledig:
  1. Het opstellen en ontwikkelen van een integrale visie op waterrecreatie in Noordoost Fryslân voor 2025 die moet bijdragen aan het versterken van de recreatieve sector en het recreatieve aanbod in de regio.
  2. Het samenstellen van een projectenboek met projecten die leiden tot meer waterrecreanten die langer in de regio verblijven en meer bestedingen aan de wal doen.
Noordoost Fryslân staat op de kaart als aantrekkelijk watersportgebied. Het vaarwegennetwerk is op orde en kenmerkt zich door een dicht netwerk van vaarten en kanalen en heeft een sterke verbinding met de cultuur en natuur in het achterland. De camper- en sloepenvaarder zijn de voornaamste doelgroepen. Met het vertroetelen van deze doelgroepen varen in hun kielzog ook andere waterrecreanten die aangenaam verteren en verblijven.

3.5.2 Welstandsbeleid

De gemeente Kollumerland voert welstandsbeleid voor recreatieterreinen. Het beleid is vastgelegd in de welstandsnota uit 2008. Voor recreatieterreinen geldt een regulier ambitieniveau, waarbij de nadruk ligt op het respecteren van de bestaande basiskwaliteit. De welstandscriteria zijn hoofdzakelijk geschreven voor meer traditionele recreatiewoningen die uit één laag met een kap bestaan, maar ook zodanig geformuleerd dat deze breder geinterpreteerd kunnen worden.

3.5.3 Conclusie

3.6 Conclusie relevant ruimtelijk beleid

4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten beschreven.

4.2 Bodem

Onderzoeksbureau WMR heeft een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage 3 opgenomen in de bijlagen bij toelichting. Het doel van het verkennend bodemonderzoek in deze situatie is aan te tonen dat op de locatie redelijkerwijs gesproken geen verontreinigende stoffen aanwezig zijn in de grond of het freatisch grondwater in gehalten boven respectievelijk de achtergrondwaarden en de streefwaarden.

4.2.1 Vooronderzoek

De onderzoekslocatie aan de Weardebuorsterwei is gelegen ten noorden van de kern van Westergeest langs de noordelijke oever van de Nije Swemmer. Het onderzoeksgebied betreft een tweetal percelen met een gezamenlijk oppervlakte van circa 3,3 hectare. Het meest oostelijke perceel is momenteel in gebruik als recreatieterrein en is lokaal ook wel bekend onder de naam ‘Ljepperhiem’. Op het perceel is onder andere een recreatieplas aanwezig. Rond de plas is het perceel ingericht als recreatieweide. Het overige deel van het perceel is met name begroeid met bomen, bosschages en riet. Langs de oever van de Nije Swemmer, op het zuidwestelijke deel van het perceel, is een trailerhelling aanwezig. Het andere perceel is in momenteel in gebruik als weiland. Op het noordelijke deel van het perceel ligt een betonpad welke dient als toegangsweg naar een nabijgelegen gemaal van Wetterskip Fryslân. Langs de oever van de Nije Swemmer is een dijk aanwezig welke naar schatting circa 1,5 meter hoger ligt dan het oorspronkelijke maaiveld. De herkomst van de grond ter plaatse van de dijk is tot dusver onbekend. De aangrenzende percelen zijn in gebruik als agrarisch gebied, openbare weg en openbaar vaarwater. Beide percelen al vele decennia dezelfde functie van landbouw, natuur en recreatie hebben gehad. Van de onderzoekslocatie zijn derhalve ook geen gegevens bekend omtrent bodembedreigende activiteiten.
 
Op basis van de beschikbare historische gegevens zijn er geen aanwijzingen voor een vermoeden van bodemverontreiniging op de onderzoekslocatie. Beide percelen hebben voor zover bekend altijd een landbouw en/of recreatiefunctie gehad. De gehele onderzoekslocatie wordt derhalve als onverdacht aangemerkt.

4.2.2 Veldonderzoek

Ter plaatse van de onderzoekslocatie zijn acht boringen tot maximaal 3,2 m -mv en twintig boringen tot 0,5 m -mv verricht. Boring 1 t/m 4 zijn afgewerkt met een peilbuis.
 
Het maaiveld en de opgeboorde grond van iedere boring is zintuiglijk beoordeeld op het voorkomen van bodemvreemde en/of asbestverdachte materialen. Hierbij zijn geen bijzonderheden geconstateerd.
 
Van de bovengrond zijn drie mengmonsters samengesteld en van de ondergrond zijn twee mengmonsters samengesteld. Van het grondwater zijn separaat vier monsters genomen. De monsters zijn geanalyseerd op de parameters uit het basispakket van de NEN 5740. Van de grondmonsters zijn tevens de lutum- en organische stofgehalten vastgesteld.
De analyseresultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn als volgt:
  • in de mengmonsters van de bovengrond zijn voor de geanalyseerde parameters geen verhoogde gehalten gemeten;
  • in de mengmonsters van de ondergrond (MMog1 en MMog2) zijn voor de geanalyseerde parameters eveneens geen verhoogde gehalten gemeten;
  • in het grondwater uit peilbuis 1 zijn voor de geanalyseerde parameters geen verhoogde concentraties gemeten;
  • in het grondwater uit peilbuis 2 zijn voor barium, cadmium, kobalt en zink licht verhoogde concentraties gemeten;
  • in het grondwater uit peilbuis 3 zijn voor barium en minerale olie licht verhoogde concentraties gemeten;
  • in het grondwater uit peilbuis 4 zijn voor barium en zink licht verhoogde concentraties gemeten.
Van een aantal zware metalen is bekend dat deze vaker in verhoogde concentraties in het grondwater worden aangetroffen zonder dat daarvoor een duidelijke oorzaak is aan te wijzen. De lichte verhogingen aan barium en zink hebben vermoedelijk dan ook een natuurlijke oorsprong. Een duidelijke oorzaak voor de licht verhoogde concentraties aan cadmium en kobalt in het grondwater uit peilbuis 2 is niet met zekerheid vast te stellen, echter hebben deze mogelijk ook een natuurlijke oorsprong. Voor de licht verhoogde concentratie aan minerale olie in het grondwater ter plaatse van peilbuis 3 is geen duidelijke oorzaak aan te wijzen.

4.2.3 Conclusie

Vanwege de licht verhoogde concentraties in het grondwater, dient de onderzoekshypothese, een onverdachte locatie, formeel gezien te worden verworpen.
 
Geconcludeerd kan worden dat de onderzoekslocatie niet geheel vrij is van verontreinigingen. Verspreid over het terrein zijn in het grondwater voor diverse zware metalen en minerale olie licht verhoogde concentraties gemeten. De gemeten concentraties zijn echter dusdanig (alleen overschrijding streefwaarde) dat aanvullend onderzoek naar de betreffende parameters niet noodzakelijk wordt geacht.
 
Gesteld wordt dat er op basis van de onderzoeksresultaten geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de voorgenomen eigendomstransactie en de verdere ontwikkeling van de onderzoekslocatie. Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

4.3.1 Beoordelingskader

Het is gebruikelijk om voor ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bedrijvigheid gebruik te maken van de afstanden uit de publicatie Bedrijven en milieuzonering (VNG-uitgeverij, 2009). Andersom is deze publicatie te gebruiken voor het verantwoord inpassen van bedrijvigheid in een woon- of werkomgeving. De publicatie geeft informatie over de milieukenmerken van vrijwel alle voorkomende bedrijfstypen. Het biedt daarmee een hulpmiddel om ruimtelijke ordening en milieu op elkaar af te stemmen.
Uitgangspunt is dat de in de bedrijvenlijst genoemde afstanden gelden tussen enerzijds de perceelsgrens van het bedrijf en anderzijds de gevel van de woning. De richtafstanden gelden ten opzichte van rustige woongebieden. Dit kan zowel een rustige woonwijk als een rustig buitengebied zijn.
 
Het kan zo zijn dat specifieke wet- en regelgeving andere afstanden voorschrijft. Deze gaan dan voor de afstanden uit de VNG-publicatie. Te denken valt aan de Wet geurhinder en veehouderij, het Activiteitenbesluit of het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

4.3.2 Bedrijvigheid

Een recreatiepark is geen gevoelig object dat het functioneren van bedrijven in de directe omgeving belemmerd.
 
Andersom geldt dat voor een recreatiepark wel richtafstanden tot nabijgelegen gevoelige objecten worden gehanteerd. Op basis van de 'VNG - handreiking bedrijven en milieuzonering' is een kampeerterrein en/of vakantiecentrum een categorie 3.1 bedrijf met een grootste afstand van 50 meter op het aspect geluid. De dichtsbijzijde woning met erf (Bumawei 23 Westergeest) is echter gelegen op een afstand van 37 meter.
Op basis van de volgende overwegingen kan de voorgenomen ontwikkeling als passend binnen de omgeving worden beschouwd:
  1. de ontwikkeling op Ljeppershiem is een kleinschalige ontwikkeling met 22 recreatiewoningen en een kleinschalige horeca. De initiatiefnemers omarmen het thema 'rust en ruimte' voor de nieuwe accommodatie. Op basis van de voorgestane activiteiten en intensiteiten, kan gesteld worden dat de milieucategorie kan worden terug gebracht naar een milieucategorie 2 met een richtafstand van 30 meter. In de regels wordt de voorwaarde opgenomen dat de verblijfsrecreatie een categorie 2 bedrijf mag zijn.
  2. ruimtelijke wordt er voldoende afstand gehouden. De nieuwe bedrijfswoning wordt gesitueerd in deelgebied 1 en de verblijfsaccomodatie wordt gesitueerd in deelgebieden 2, 3 en 4. Deelgebied 2 is gelegen op een afstand van circa 70 meter van het 'erf' dat onderdeel uitmaakt van de woonbestemming aan de Bumawei.
    

4.3.3 Conclusie

Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

4.4 Verkeer en parkeren

4.4.1 Verkeer

De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Weardebuorsterwei. Deze weg loopt over in de Eelke Meindertswei: de doorgaande weg door Westergeest. De weg wordt hiermee met een redelijke frequentie gebruikt door zowel inwoners van Westergeest als de inwoners van omliggende dorpen. De verwachting is dat het aantal vervoersbewegingen (aan- en afvoer) in het hoogseizoen gemiddeld rond de 50 zal liggen. De doorgaande weg is voldoende geschikt om invulling te kunnen geven aan de plannen en leidt niet tot een afwijking in de huidige belasting van de weg.
4.4.1.1 Conclusie verkeer
Het aspect 'verkeer' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

4.4.2 Parkeren

Het parkeren van de vervoersmiddelen van de gasten en eventuele medewerkers zal plaatsvinden binnen het plangebied op de daarvoor bestemde parkeerplaats. Voor het realiseren van fase 1 zijn 19 parkeerplaatsen noodzakelijk. Voor fase 2 zijn 13 parkeerplaatsen nodig. In totaal dienen 32 parkeerplaatsen gerelaiseerd te worden. Er wordt voldoende parkeerruimte gerealiseerd, waardoor gewaarborgd wordt dat alle vervoersmiddelen binnen het plangebied geparkeerd worden. Hiermee wordt voldaan aan de uitgangspunten voor parkeren uit de Algemene Plaatselijke Verordening. In de inrichtingstekening is dit verder uitgewerkt.
4.4.2.1 Conclusie parkeren
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

4.4.3 Conclusie

Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

4.5 Wegverkeerslawaai

De Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing heeft een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd voor de voorgenomen ontwikkeling. De resultaten van het onderzoek zijn als bijlage 4 in de bijlagen bij toelichting opgenomen.

4.5.1 Beoordelingskader

Met de nieuwbouw van de woning wordt er een geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd aan de omgeving. In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat langs wegen geluidszones liggen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Het plangebied ligt in buitenstedelijk gebied. De breedte van de geluidszones is als volgt:
  • één of twee rijstroken: 250 meter;
  • drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • vijf of meer rijstroken: 600 meter.
De afstand wordt gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook van de weg tot de gevel van het gebouw.
De voorkeursgrenswaarde van nieuw te bouwen woningen binnen de zone van wegen bedraagt Lden =
48 dB. Burgemeester en wethouders kunnen ingevolge artikel 83, lid 1 van de Wet geluidhinder een
hogere waarde vaststellen. Voor nieuwe woningen in buitenstedelijk gebied bedraagt de maximaal
vast te stellen hogere waarde 53 dB.
De ingevolge artikel 110g van de Wet geluidhinder en artikel 3.4 van de RMG2012 toe te passen
standaardaftrek op de geluidsbelasting vanwege een weg, van de gevel van woningen of van andere
geluidsgevoelige gebouwen of aan de grens van geluidsgevoelige terreinen bedraagt 5 dB (rijsnelheid
kleiner dan 70 km/uur).
 
De maatgevende weg voor het bepalen van de geluidsbelasting is de Weardebuorsterwei. De nieuw te bouwen woning ligt binnen de geluidszone van deze weg.

4.5.2 Onderzoek

De geluidsbelasting vanwege de Weardebuorsterwei op de nieuw te realiseren bedrijfswoning is
berekend met behulp van een beknopt akoestisch rekenmodel. Het rekenmodel is opgesteld met behulp van het programma Geomilieu V4.30 (gebaseerd op het RMG2012). In dit programma wordt de aftrek conform artikel 3.5 van het RMG2012 automatisch uitgevoerd (stille banden).
Van de Weardebuorsterwei zijn geen verkeersgegevens bekend. Door de gemeente is aangegeven
dat moet worden uitgegaan van een intensiteit van 1.000 mvt/etmaal en een standaard
voertuigverdeling.
 
De berekende geluidsbelasting bedraagt maximaal Lden = 53 dB, exclusief de aftrek in het kader van
artikel 110g van de Wet geluidhinder (5 dB). Inclusief de aftrek bedraagt de geluidsbelasting Lden = 48
dB.

4.5.3 Conclusie

De geluidsbelasting vanwege wegverkeer over de Weardebuorsterwei bedraagt ter plaatse van een
nieuw te realiseren bedrijfswoning aan de Weardebuorsterwei 1a/1b niet meer dan Lden = 48 dB, zodat
aan de voorkeursgrenswaarde van de Wgh wordt voldaan.
 
Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

4.6 Luchtkwaliteit

4.6.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
  • Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (Luchtkwaliteitseisen);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007.
Besluit en de Regeling 'niet in betekenende mate' bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
Het Besluit 'niet in betekenende mate' bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIMB kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden. Met grenswaarden voor beide stoffen van 40 µg/m³ komt dit neer op een bijdrage van 1,2 µg/m³.
 
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerzijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
 
Regeling Beoordeling luchtkwaliteit 2007
In deze regeling staat staan criteria en eisen vastgelegd waaraan de berekeningen en de rekenmodellen moeten voldoen. Hieronder een overzicht van de rekenmodellen:
  • CARII: berekening van emissies voor binnenstedelijk verkeer;
  • NIBM-tool: eenvoudige berekening van emissies van verkeer volgens worst case benadering;
  • ISL2: berekening van emissies voor buitenstedelijk verkeer;
  • ISL3a: berekening van emissies van industrie (onder meer veehouderijen).

4.6.2 Onderzoek

In Nederland blijkt alleen langs zeer drukke wegen en in de omgeving van grote industriële installaties een overschrijding te zijn van PM10 als zowel NO2. Het plangebied ligt niet in directe nabijheid van drukke verkeerswegen of verkeersknooppunten. Tevens zijn in de omgeving geen grote industriële installaties aanwezig. In een omgeving waar geen overschrijding dreigt van de kwaliteitsnormen, zullen de voorgenomen activiteiten niet een zodanige bijdrage aan de luchtverontreiniging veroorzaken dat alsnog de kwaliteitsnormen worden overschreden.
 
Ten einde te toetsen of inderdaad aan de gestelde normen worden voldaan hebben wij een berekening uitgevoerd met de NIBM-tool 2017. Deze tool is ontwikkeld om te kunnen berekenen of een activiteit wel of niet leidt tot een significante toename aan PM10 als NO2 als gevolg van de toenamen in vervoersbewegingen. De uitkomst van de berekening is opgenomen in onderstaande tabel.
 
Tabel met resultaten van de berekening luchtkwaliteit (bron: www.infomil.nl)
 
Er zijn, wanneer het plangebied geheel ontwikkeld is, 22 recreatieverblijven. Er vanuit gaande dat in de “worst-case’ situatie iedere recreant van een verblijfsobject komt met de auto, zijn dagelijks maximaal 50 extra vervoersbewegingen. Daarnaast is het mogelijk dat een enkele vrachtwagen het plangebied zal aandoen vanwege bevoorrading of afvoer van bijvoorbeeld afvalstoffen (vuilnis). Uit de berekening blijkt dat de bijdrage van de planvorming niet in betekende mate is.

4.6.3 Conclusie

Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

4.7 Watertoets

Het doel van de watertoets is om in vroeg stadium in overleg te treden met het waterschap over de voorgenomen ontwikkeling. De watertoets is op 09-02-2017 uitgevoerd op www.dewatertoets.nl. Op basis hiervan heeft het Wetterskip Fryslan een wateradvies uitgebracht. De watertoets en het advies zijn als bijlage 5 opgenomen in de bijlagen bij toelichting.

4.7.1 Waterparagraaf

De hoofddoelstelling voor waterbeheer in Nederland is vastgelegd in het Nationaal Waterplan (NWP): Nederland, een veilige en leefbare delta, nu en in de toekomst. Het NWP is per 22 december 2009 de vervanger van de Vierde Nota Waterhuishouding en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Dit eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wet ruimtelijke ordening en is opgesteld voor de planperiode 2009-2015. Inmiddels is het tweede Nationaal Waterplan vastgesteld voor de planperiode 2016-2021.
Als er een wijziging plaatsvindt van het bestemmingsplan moet er een watertoets worden uitgevoerd. De watertoets kijkt of er bij de wijziging van het bestemmingsplan voldoende rekening is gehouden met water. Voor het uitvoeren van de watertoets heeft het Wetterskip Fryslân de Leidraad Watertoets 2013 opgesteld. In paragraaf 4.3.6 wordt daarbij ingegaan op de compensatie van verharde oppervlakten. Wanneer sprake is van een toename van het verharde oppervlak van meer dan 1.500 m² in het buitengebied is het noodzakelijk een watertoets uit te voeren. In dit geval is duidelijk dat dit om een groter oppervlak dan 1.500 m² zal zijn (verwacht maximaal 2.000 m²).
 
In de Leidraad wordt de voorkeursvolgorde aangehouden van vasthouden, bergen en uiteindelijk afvoeren. Het grootste gedeelte van het terrein zal blijven bestaan uit onverhard oppervlak. Hier kan het water dus nog steeds zonder problemen infiltreren in de bodem. Het gebied ligt aan de Nije Swemmer. De Nije Swemmer maakt onderdeel uit van de Friese Boezem. Dit waternetwerk stroomt door heel Friesland tussen het IJsselmeer, de Waddenzee en het Lauwersmeer. De Leidraad geeft aan dat een toename van oppervlak vrij gelegen aan deze boezem nauwelijks van invloed is op de waterafvoer. Een compensatie van 5% van de toename van verhard oppervlak boven de 200 m² is dan ook voldoende toereikend. Het verhard oppervlak zal met 2.000 m² toenemen. De helft van dit oppervlak zal bestaan uit half verharde paden (graskeien en asfaltgranulaat). Een gedeelte van het regenwater zal hier nog wel gedeeltelijk door infiltreren. Als gevolg hiervan zal 100 m² moeten worden gecompenseerd.
Er vinden geen ontwikkelingen en activiteiten plaats in beschermingszone van de regionale waterkering langs de Nije Swemmer. 
 
Tot slot is een digitale watertoets uitgevoerd. Uit de watertoets blijkt dat een advies van het Wetterskip moet worden verkregen. Op 9 februari 2017 is de voorgenomen ontwikkeling voorgelegd aan het Wetterskip. Uit het advies blijkt dat het Wetterskip instemt met de toename van verharding in het gebied, mits de van zuid-noord gelegen watergang wordt verbreedt met 1,2 meter. Daarnaast blijkt uit het advies dat indien er wordt gebouwd of beplanting wordt aangebracht in de beschermingszone van de regionale waterkering een watervergunning nodig is.

4.7.2 Conclusie

Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

4.8 Ecologie

Door Regelink Ecologie en Landschap is een ecologische quickscan uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is als bijlage 6 opgenomen in de bijlagen bij toelichting. Het doel van de quickscan is te bepalen wat de invloed van de voorgenomen ontwikkelingen is op beschermde gebieden (Natuurnetwerk Nederland, Natura2000) inde omgeving, beschermde plant- en diersoorten in het plangebied, houtopstanden in het plangebied. Daarnaast wordt aangegeven of nader onderzoek noodzakelijk is.

4.8.1 Beoordelingskader

Op 1 januari 2017 werd de Wet natuurbescherming van kracht. Deze wet is de Nederlandse implementatie van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, aangevuld met nationale bepalingen. De Wet natuurbescherming vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en faunawet en de Boswet. De Wet natuurbescherming kent drie pijlers, namelijk:
  • bescherming van Natura 2000-gebieden,
  • bescherming van soorten,
  • bescherming van houtopstanden.
Daarnaast is er een belangrijke plaats ingeruimd voor de zorgplicht (artikel 1.11). Vanuit deze zorgplicht moeten handelingen achterwege blijven waarvan men kan vermoeden dat zij nadelige gevolgen kunnen hebben voor beschermde gebieden of soorten.

4.8.2 Gebiedsgerichte natuurbescherming

Het Natura 2000-gebied dat het dichtste bij het plangebied ligt is ‘Lauwersmeer’. Dit gebied ligt op een afstand van meer dan 5,6 kilometer van het plangebied. Verrijkende effecten van een ingreep, zoals stikstofdepositie of verdroging, kunnen van toepassing zijn op de instandhoudingsdoelstellingen van Habitatrichtlijn-gebieden, maar niet op Vogelrichtlijn-gebieden. Dergelijke effecten zijn dan ook niet aan de orde. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied met stikstofgevoelige habitattypen is ‘Waddenzee’. Dit gebied ligt op meer dan 12 kilometer afstand van het plangebied. Gezien deze afstand is het onwaarschijnlijk dat de ingreep een negatief effect op het Natura 2000-gebied heeft. Een overtreding van de Wet natuurbescherming ten aanzien van Natura 2000-gebieden is dan ook niet aan de orde.
 
Het plangebied grenst aan het NNN, namelijk aan de watergang de Aldswemmer. De Aldswemmer is aangewezen als beheertype N05.01 moeras. Met het uitvoeren van de werkzaamheden worden de kwalificerende structuurelementen niet aangetast. De ingreep zal dan ook geen effect hebben op het Natuurnetwerk Nederland.

4.8.3 Beschermde flora en fauna

Binnen het plangebied zijn geen jaarrond beschermde nesten van vogelsoorten met vaste rust- en/of verblijfplaatsen te verwachten. Voor de waargenomen soorten uit categorie 5 (grote bonte specht en pimpelmees) blijft het plangebied functioneel. Voor de overige te verwachten soorten uit categorie 5 zijn in de directe nabijheid van het plangebied voldoende alternatieve nestmogelijkheden voorhanden.
 
Voor de andere mogelijk aanwezige soorten broedvogels geldt dat de werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd dienen te worden. Werkzaamheden die uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen kunnen leiden tot het verlaten van nesten met eieren of jongen en brengen de functionaliteit van de nesten in gevaar en zijn een overtreding van de Wet natuurbescherming, artikel 3.1, lid 1 en 2. Voor het broedseizoen stelt de wet geen vaste begin- of einddatum. Normaal gesproken loopt het broedseizoen voor de meeste vogelsoorten van 15 maart tot 15 juli. Wanneer niet buiten het broedseizoen gewerkt kan worden, moet het plangebied voorafgaande aan de werkzaamheden door een deskundige op het gebied van beschermde soorten onderzocht worden op de aanwezigheid van broedgevallen. Ook is het dan aan te raden het aanwezige snoeiafval en de vegetatie binnen het werkterrein (ruim) voor het broedseizoen te verwijderen, om de kans op broedgevallen binnen het plangebied te beperken.
 
Enkele boombewonende vleermuissoorten hebben mogelijk hun vaste rust- en/of verblijfplaats in en direct naast het plangebied. Wanneer deze ongeschikt raken door het gebruik van verlichting is het noodzakelijk aanvullend onderzoek naar het voorkomen van deze vleermuissoorten in het plangebied te verrichten.
In het plangebied worden geen andere beschermde soorten vallen verwacht.
 
Omdat er geen bomen gekapt worden is de Wet natuurbescherming voor de bescherming van houtopstanden niet van toepassing.

4.8.4 Conclusie

In algemene zin kan redelijkerwijs worden gesteld dat op grond van de mogelijke effecten de uitvoering van de ingreep niet door de Wet natuurbescherming wordt verhinderd, mits rekening wordt gehouden met het broedseizoen van vogels. Indien verlichting gebruikt gaat worden in de nieuwe situatie, en deze niet aan de in 7.3.1 van het onderzoeksrapport beschreven voorwaarde voldoet, is het uitvoeren van een onderzoek naar het voorkomen van vleermuizen noodzakelijk.
 
Het aspect 'ecologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
  

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

4.9.1 Archeologie

Archeologisch onderzoeksbureau De Steekproef heeft een archeologisch onderzoek uitgevoerd met als doel de aanwezige archeologische waarden vast te stellen. Het onderzoeksrapport is als bijlage 7 opgenomen in de bijlagen bij toelichting.
4.9.1.1 Beoordelingskader
Om zo goed mogelijk inzicht te geven in de verwachte ligging, verspreiding en aard van de archeologische waarden heeft de provincie het initiatief genomen om, zoveel mogelijk in samenwerking met het rijk en de gemeenten, het bodemarchief zo goed mogelijk in kaart te brengen. Dit gebeurt op de FAMKE: Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE is in de eerste plaats gebaseerd op twee bestaande landelijke kaarten: de Archeologische Monumentenkaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Daarnaast houdt de FAMKE rekening met de kans dat de mogelijk aanwezige archeologische resten verstoord zijn. Aan de andere kant houdt de FAMKE ook rekening met de omvang van de bodemingreep. Dit alles bij elkaar is vertaald in provinciedekkende kaarten die aangeven hoe er het beste met het bodemarchief kan worden omgegaan.
 
De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr - 1500 n Chr). Voor deze indeling in twee perioden is gekozen omdat de adviezen voor mogelijke vindplaatsen uit de steentijd vaak verschillen van die voor mogelijke jongere vindplaatsen. De adviezen die voor de verschillende zones in Fryslân gegeven worden variëren van ‘streven naar behoud' tot ‘geen nader onderzoek nodig'. Deze adviezen geven aan welke vervolgstappen noodzakelijk zijn om op een verantwoorde manier om te gaan met het bodemarchief in een nieuw te maken bestemmingsplan, een bestemmingsplanwijziging, een ontgronding of een sanering. Met andere woorden: door middel van de twee advieskaarten kan worden nagegaan welke onderzoeksinspanning gevraagd wordt op een bepaalde plaats. De provincie Fryslân zal deze informatie gebruiken om de plannen die aan haar worden voorgelegd te beoordelen op de archeologische implicaties. Tevens zal de advisering worden gebruikt voor beleidsadvisering door de dienst richting het college van Gedeputeerde Staten.
4.9.1.2 Bureauonderzoek
Voor de periode ijzertijd – middeleeuwen is het plangebied aangemerkt als 'karterend onderzoek 3 (middeleeuwen)'. Voor een dergelijk gebied is het noodzakelijk een historisch karterend onderzoek te verrichten wanneer het een plangebied groter dan 5.000 m² betreft. Het plangebied betreft het hele gebied waar een bestemmingsplanwijziging op plaats gaat vinden. In het geval van het desbetreffende plangebied bedraagt dit een oppervlak van circa 32.000 m². Een historisch karterend onderzoek is dus noodzakelijk.
 
Voor de periode steentijd – bronstijd is het plangebied in twee categorieën ingedeeld: 'karterend onderzoek 2' en 'karterend onderzoek 3'. Voor karterend onderzoek 2 geldt dat bij een ingreep van groter dan 2.500 m² een (boor)onderzoek uitgevoerd moet worden waarbij zes boringen per hectare moeten worden verricht. Voor karterend onderzoek 3 moet een (boor)onderzoek worden uitgevoerd wanneer het plangebied groter is dan 5.000 m². Hierbij moeten per hectare 3 boringen worden gedaan. Omdat het plangebied groter is dan 5.000 m² zal er op basis van beide categorieën karterend onderzoek verricht moeten worden.
 
In het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel is uitgegaan van een middelhoge kans op resten uit de steentijd en resten uit de middeleeuwen en de nieuwe tijd. Om de archeologische verwachting te toetsen zijn in het plangebied zeventien gutsboringen geplaatst.
4.9.1.3 Inventariserend veldonderzoek
Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat het dekzandlandschap in het plangebied oploopt in zuidoostelijke richting. Op dit zuidoostelijke deel hebben oorspronkelijk goede ontwateringsomstandigheden geheerst waardoor hier podzolbodems konden ontstaan. Door graafactiviteiten zijn deze echter verloren gegaan. Naar het noorden en het westen toe neemt de diepteligging van het dekzand toe. Hier bestaat de top van het dekzand uit een vernatte en doorwortelde laag die is ontstaan in de beginperiode van de veenvorming in het gebied. Deze veenvorming heeft geleid tot het ontstaan van een (nu nog) tien tot tachtig centimeter dik pakket veen in het plangebied. Met name langs de westrand is het plangebied aanzienlijk opgehoogd met zand en klei. Hierdoor ligt het terrein plaatselijk anderhalve meter hoger dan het omliggende maaiveld. Mogelijk is hier materiaal gestort dat afkomstig is uit de pal ten zuiden van het plangebied gelegen Nije Swemmer. Alleen het zuidoostelijke deel van het plangebied lijkt in het (verre) verleden geschikt te zijn geweest voor bewoning.
4.9.1.4 Conclusie en advies
Alleen het zuidoostelijke deel van het plangebied lijkt in het (verre) verleden geschikt te zijn geweest voor bewoning. Ook hier zijn echter in geen van de boringen archeologische indicatoren aangetroffen. In verband hiermee, alsmede in verband met het grotendeels verloren gaan van de top van het dekzandlandschap in het plangebied, geven de resultaten van het onderzoek geen aanleiding om archeologisch vervolgonderzoek te adviseren. Evenmin zijn archeologische resten gevonden waarmee tijdens de verdere planvorming rekening zou moeten worden gehouden.
 
Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11.
 
Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.
  

4.9.2 Cultuurhistorie

4.9.2.1 Aanwezige cultuurhistorische waarden
In de directe omgeving en binnen de grenzen van het plangebied komen geen beschermde
monumenten voor. Het plangebied ligt niet in de nabijheid of is geen onderdeel van een beschermd
stads- dorpsgezicht. In of in de nabijheid van het plangebied komen geen andere objecten of
structuren voor met een cultuurhistorische waarde op grond van ander beleid (structuurvisies,
omgevingsvisies en/of –verordeningen en bestemmingsplannen).
4.9.2.2 Conclusie
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

4.10 Externe veiligheid

4.10.1 Beoordelingskader

Voor de beoordeling van het aspect externe veiligheid gelden de volgende kaders:
  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi);
  • Besluit externe veiligheid transportroutes;
  • Regeling basisnet;
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), inclusief de daaronder vallende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
Daarnaast kunnen het Activiteitenbesluit en Vuurwerkbesluit van belang zijn.
 
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) regelt hoe een gemeente of provincie moet omgaan met risico's voor mensen buiten een bedrijf als gevolg van de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen in een bedrijf.
In de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) staan regels over de veiligheidsafstanden en over de berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Uitgangspunt voor deze circulaire is de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Deze circulaire heeft betrekking op het beleid van de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Veiligheid en Justitie over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving. Voor de uitwerking en toepassing van de risiconormen is zoveel mogelijk aangesloten bij Bevi en Revi.
 
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) geeft onder andere veiligheidsafstanden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen aan. De normstelling is in lijn met het Bevi. De risicoafstanden en de manier van risicoberekening komen net als bij het Bevi in een regeling te staan. Deze regeling is nog niet gepubliceerd.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu adviseert om voor standaard buisleidingen met aardolieproducten de afstanden aan te houden uit het RIVM rapport Risicoafstanden voor buisleidingen met brandbare vloeistoffen K1K2K3 (augustus 2008). Voor afwijkende gevallen en andere brandbare chemische vloeistoffen zijn berekeningen nodig. Voor het berekenen van risico’s van ondergrondse gasleidingen ('hogedruk aardgastransportleidingen') is het computerprogramma CAROLA beschikbaar.

4.10.2 Inrichtingen, buisleidingen en transportroutes

In de omgeving van het plangebied komen geen inrichtingen, buisleidingen en transportroutes voor die vallen onder de werking van de hierboven genoemde beoordelingskaders.

4.10.3 Conclusie

Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

4.11 Conclusie milieu- en omgevingsaspecten

De relevante milieu- en omgevingsaspecten vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5 Toelichting op de regels

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op de bestaande situatie, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het opstellen van het wijzigingsplan: de verbeelding (plankaart) en de regels. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de opzet van dit wijzigingsplan. Daarnaast worden de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels verantwoord. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom bepaalde bestemmingen zijn aangewezen en waarom bepaalde bebouwing acceptabel is.
 
Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding. De regels en de verbeelding vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. De toelichting vormt de verantwoording voor de gemaakte keuzen voor de inrichting van het plangebied en de toekenning van de bestemmingen.
 
Met het wijzigingsplan 'Westergeest - Recreatiepark Ljeppershiem' worden de huidige bestemmingen gewijzigd zodat de realisatie van 22 recreatiewoningen, een bedrijfswoning en een horeca en facilitair gebouw en de landschappelijke inpassing daarvan mogelijk worden gemaakt. Dit wijzigingsplan is mede gebaseerd op het bestemmingsplan 'Westergeest' en opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen SVBP2012, zoals vastgelegd in de Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012. De regels zijn voor zover nodig op hun beurt weer aangepast aan specifieke situaties in het plangebied.
De regels van het wijzigingsplan bestaan uit de volgende hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels;
  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels;
  • Hoofdstuk 3 Algemene regels;
  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.

5.2 Opzet regels

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012) is verplicht.
De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid.
 
Het juridisch bindend gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat regels die gelden voor het gehele plangebied en bestaat uit:
  • artikel 1: In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen, voor een eenduidige interpretatie van deze begrippen.
  • artikel 2: Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden.
Op de verbeelding zijn bouwhoogten en soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd. De aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen, tenzij anders is aangegeven.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 bevat de juridische vertaling van de verschillende bestemmingen die voorkomen in het plangebied. Voor ieder gebied op de verbeelding is de bestemming aangegeven.
Deze bestemmingen zijn in de regels onderverdeeld in onder meer:
  • Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan (wonen, bedrijvigheid etc.);
  • Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage etc.);
  • Afwijken van de gebruiks- en bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bestemmingen en bouwregels;
  • Verboden gebruik: welke vormen van gebruik zijn uitgesloten.
In paragraaf 5.3 worden de verschillende bestemmingen toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen. Daarnaast wordt, indien gekozen wordt af te wijken van de bestemming uit het geldende bestemmingsplan, aangeven waarom daarvoor is gekozen.

5.2.3 Algemene regels

Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit de volgende artikelen:
  • artikel 4: deze regel is opgenomen om een ongewenste verdichting van de bebouwing te kunnen voorkomen. Dit kan zich met name voordoen, indien een deel van een bouwperceel, dat reeds bij de berekening van een maximaal bebouwingspercentage was betrokken, wederom - nu ten behoeve van de berekening van het maximale bebouwingspercentage van een ander bouwperceel - wordt betrokken;
  • artikel 5: in het plangebied zijn gebiedsaanduidingen opgenomen. In de algemene aanduidingsregels zijn regels verbonden aan deze gebiedsaanduidingen;
  • artikel 6: op basis van de algemene afwijkingsregels kunnen burgemeester en wethouders omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van onderdelen van bestemmingsbepalingen, mocht dat in die bepalingen zelf niet geregeld zijn. Bedoeld worden onder meer geringe afwijkingen van bouw- of bestemmingsgrenzen;
  • artikel 7: bij het stellen van nadere eisen, zoals bedoeld in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, dient aan belanghebbenden de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen te worden geboden. Hiertoe wordt in de algemene procedureregels een procedure voorgeschreven;
  • artikel 8: in de Overige regels wordt de relatie tussen dit wijzigingsplan en andere regelgevende beleidsdocumenten van de gemeente, het waterschap en de provincie beschreven.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 staan de overgangs- en slotbepalingen. In artikel 9 is het overgangsrecht beschreven. Hierin wordt aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. De inhoud van deze regels is overgenomen uit de standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). 
Artikel 10 geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer en de datum van vaststelling door de gemeenteraad. 
 

5.3 Nadere toelichting op de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing opgericht mag worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar mogelijk worden gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is.
 
In deze paragraaf worden de keuzes die zijn gemaakt nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
 
Dit wijzigingsplan kent de volgende enkelbestemming:
 
Dit wijzigingsplan is op gesteld aan de hand van de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid in artikel 25 lid b van het bestemmingsplan 'Westergeest'. Conform deze wijzigingsbevoegdheid is het onder voorwaarden mogelijk 22 recreatiewoningen, een bedrijfswoning en een horeca- en faciliargebouw te realiseren. Eén van deze voorwaarden is dat de regels van de bestemming 'Recreatie - Jachthaven' uit het bestemmingsplan van toepassing zijn. In dit wijzigingsplan zijn de regels uit deze bestemming zo veel mogelijk overgenomen en aangepast aan de gewenste situatie. Zo zijn er voor de bouw van bedrijfswoning, een horeca- en facilitairgebouw en recreatiewoningen afzonderlijke bouwregels opgesteld, die zo veel mogelijk aansluiten bij de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid. Om te voorkomen dat de lichtuitstraling van lichtmasten een negatief effect hebben op ecologische aspecten van de omgeving is aanvullend geregeld dat lichtmasten maximaal 0,80 meter hoog mogen zijn. Via het stellen van een nadere eis is het mogelijk om met een omgevingsvergunning te regelen dat deze lichtmasten naar beneden moeten stralen. In de gebruiksregels van de bestemming is permanente bewoning van de recreatiewoningen aangemerkt als strijdig gebruik.
 
Verder is ten behoeve van de landschappelijke inpassing een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te borgen dat de voorgestelde maatregelen worden uitgevoerd en handhaafbaar zijn op basis van het wijzigingsplan. De voorwaardelijke verplichting houdt in dat het gebruik van de gronden en de bouwwerken volgens de bestemmingsomschrijving worden gezien als strijdig gebruik indien de maatregelen ten behoeve van de landschappelijke inpassing voor deelgebied 1 en 2 niet binnen een termijn van 2 jaar, de horeca 5 jaar en deelgebied 3 en 4 binnen een termijn van 8 jaar na inwerkingtreding van het wijzigingsplan worden uitgevoerd.

6 Financiële uitvoerbaarheid

6.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de exploitatie van het plan en de eventueel daaruit voortvloeiende planschade besproken.

6.2 Exploitatie

De Grondexploitatiewet (afdeling 6.4 Wet ruimtelijke ordening) gaat ervan uit dat bij het bestemmingsplan een exploitatieplan wordt vastgesteld, tenzij het kostenverhaal anders verzekerd is. De voor dit wijzigingsplan te maken kosten, waaronder eventuele tegemoetkoming in schade, zijn voor rekening van de betrokken grondeigenaar en initiatiefnemer. Met hen worden hierover bindende afspraken gemaakt. Deze afspraken worden opgenomen in overeenkomsten tussen de initiatiefnemer en de gemeente, die voor de vaststelling van het bestemmingsplan zijn afgerond. Om die reden maakt een exploitatieplan geen deel uit van dit bestemmingsplan.

7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Inleiding

De procedure voor vaststelling van een bestemmingsplan is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening. Aangegeven is dat tussen de gemeente en verschillende instanties waar nodig overleg over het plan moet worden gevoerd, voordat een ontwerpbestemmingsplan ter visie kan worden gelegd. Bovendien is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard (zienswijzenprocedure).

7.2 Overleg

Conform artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het ontwerp van dit wijzigingsplan toegestuurd aan bevoegde instanties. Van de provincie Fryslan is per email een reactie ontvangen. De provincie ziet geen aanleiding een zienswijze tegen het ontwerpbestemmingsplan in te dienen.
Verder wijst de provincie op de volgende twee punten. Ten eerste vindt de ontwikkeling plaats aan de provinciale vaarweg De Nije Swemmer. Hierop is de Vaarwegenverordening van toepassing. Bekeken moet worden of ontheffing van de Vaarwegenverordening aan de orde is.
Ten tweede geeft de provincie aan dat in de toelichting wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de afwijking in artikel 7.2.4 van de Verordening Romte. De provincie heeft een berekening laten maken om te bekijken of het plan extra verstoring van openheid en rust in het gebied tot gevolg heeft. Uit de berekening (en tevens uit een bezoek ter plaatse) blijkt dat geen sprake is van extra verstoring. Dit betekent dat het plan niet in strijd is met artikel 7.2.2. van de Verordening Romte 2014. De regeling uit artikel 7.2.4 is daarmee niet van toepassing. De provincie adviseert dit aan te passen in de toelichting.
 
Bovenstaande opmerkingen van de provincie zijn verwerkt in de toelichting van dit bestemmingsplan.
  

7.3 Zienswijzen

Het ontwerp van dit wijzigingsplan heeft vanaf donderdag 25 januari 2018 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode kon een ieder een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan kenbaar maken bij het college van burgemeester en wethouders. Tijdens deze periode zijn geen zienswijzen ingediend.