direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Gentiaansingel K. Molweg Jubbega
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0074.jubbegentmol-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op twee ontwikkellocaties aan de K. Molweg en de Gentiaansingel te Jubbega, in de gemeente Heerenveen. Bij ontwikkellocatie 1, aan de K. Molweg, worden 11 starterswoningen (sociale koop) gerealiseerd ter vervanging van de bestaande woningen. Bij ontwikkellocatie 2, aan de Gentiaansingel, worden 11 sociale huurwoningen gerealiseerd, ook ter vervanging van de bestaande woningen.

Het planvoornemen past niet in het geldende bestemmingsplan (zie volgende paragraaf). Om het planvoornemen planologisch en juridisch mogelijk te maken, is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Geldende planologische regelingen en afwijking

Het planvoornemen is om aan de K. Molweg 11 starterswoningen te realiseren en aan de Gentiaansingel 11 sociale huurwoningen te realiseren. Beide gebieden maken deel uit van het bestemmingsplan 'Jubbega 3e sluis 2012' (vastgesteld op 6 februari 2012). Op de beoogde locatie van de woningen aan zowel de K. Molweg als de Gentiaansingel geldt nu de bestemming 'Wonen - 1'.

De bestemming 'Wonen-1' biedt niet voldoende mogelijkheden om het planvoornemen te realiseren als het gaat om de bouwhoogte van de te bouwen woningen. Ook dient voor het planvoornemen de ligging en/of omvang van het bouwvlak te worden gewijzigd en moet het maximum aantal woningen per bouwvlak worden gewijzigd. Het bestemmingsplan biedt nu ruimte voor maximaal twee wooneenheden per bouwvlak, om het planvoornemen te realiseren moet hier van worden afgeweken. Tevens zal een deel van de privé ruimte ingericht worden als openbare ruimte. Er moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld om het planvoornemen planologisch en juridisch mogelijk te maken.

Naast het bestemmingsplan is er ook een partiële herziening bestemmingsplannen parkeren in het plangebied in werking. Hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 4.8 Ook is er in het plangebied een partiële herziening bestemmingsplannen kamerverhuur in werking. Deze partiële herziening stelt regels aan kamerverhuur om een goed woon- en leefklimaat voor omwonenden te waarborgen. Naast de bestemming 'Wonen-1' is er bij ontwikkellocatie 2, aan de Gentiaansingel, een dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie' in werking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.jubbegentmol-ON01_0001.png"

Figuur 1: Kaartfragment geldend bestemmingsplan op ontwikkellocatie 1: Jubbega 3e sluis 2012 op ruimtelijkeplannen.nl

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.jubbegentmol-ON01_0002.png"

Figuur 2: Kaartfragment geldend bestemmingsplan op ontwikkellocatie 2: Jubbega 3e sluis 2012 op ruimtelijkeplannen.nl

1.3 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan kent zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 de planbeschrijving aan de orde. Hoofdstuk 3 bevat het beleidskader. Het daarop volgende hoofdstuk behandelt de toetsing aan de omgevingsaspecten (Hoofdstuk 4). In Hoofdstuk 5 komt de juridische opzet aan de orde. Hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in het dorp Jubbega. Kadastraal is het plangebied op ontwikkellocatie 1 bekend als MDM02-K-2332 en bij ontwikkellocatie 2 als MDM02-K-2487. Op de navolgende luchtfoto is het projectgebied met rood weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.jubbegentmol-ON01_0003.png"

Figuur 3: Luchtfoto aanwezige bebouwing, met rood weergegeven de twee ontwikkellocaties (bron: HKB stedenbouwkundigen)

Ontwikkellocatie 1 is gelegen aan de rand van het dorp Jubbega, aan de K. Molweg, die ten noorden en oosten van het perceel gelegen is. Ten zuiden van het perceel ligt de Jelle van Damweg. Verder wordt het perceel aan alle kanten omringd door woningbouw. Ook grenst het perceel in het noorden aan de Hervormde Kerk Jubbega. In het oosten grenst het perceel direct aan de parkeerplaats voor de kerk.

In de huidige situatie bestaat ontwikkellocatie 1 uit sociale huurwoningen waarbij het gaat om 4 eenlaagse tweekappers. In het huidig straatbeeld is weinig groen aanwezig. Het parkeren is aan de straat of op het voetpad opgelost. De exacte ligging van ontwikkellocatie 1 is op de onderstaande luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.jubbegentmol-ON01_0004.png"

Figuur 4: Huidige situatie ontwikkellocatie 1 (bron: HKB Stedenbouwkundigen)

Ontwikkellocatie 2 is gelegen aan de Gentiaansingel, die ten oosten, ten zuiden en ten westen van het perceel loopt. Ten noorden van het perceel loopt de Ericalaan. Ook loopt ten oosten van het perceel het kanaal 1e Wijk. Verder wordt ontwikkellocatie 2 omringd door woningbouw. Ook ligt ten westen van het perceel Multifunctioneel Gebouw De Kompenije, waarin onder andere een sportcentrum en een basisschool gevestigd zijn.

In de huidige situatie bestaat ontwikkellocatie 2 uit sociale huurwoningen waarbij het gaat om 5 eenlaagse tweekappers. De woningen zijn gericht op het water en groen van het kanaal 1e Wijk. Parkeren is tussen de woningen en op straat opgelost. De exacte ligging van ontwikkellocatie 2 is op de onderstaande luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.jubbegentmol-ON01_0005.png" Figuur 5: Huidige situatie ontwikkellocatie 2 (bron: HKB Stedenbouwkundigen)

2.2 Nieuwe situatie

In het plangebied worden de huidige sociale huurwoningen vervangen door nieuwe rijwoningen. Een belangrijk uitgangspunt is het toevoegen van groen, voor de klimaatadaptiviteit en een prettig straatprofiel. In de nieuwe situatie worden de bestaande leidingwerken gehandhaafd.

Ontwikkellocatie 1

Bij ontwikkellocatie 1 aan de K. Molweg, worden de huidige sociale huurwoningen vervangen door 11 nieuwe sociale koopwoningen. Het gaat om 2 blokken van 4 rijwoningen en 1 blok van 3 rijwoningen. In de nieuwe situatie wordt er een nieuwe groenstrook met bomen aangelegd langs de straat en wordt er voorzien in de parkeergelegenheid. Er worden 8 parkeerplaatsen langs de weg gerealiseerd, tevens worden er eigen opritten naast de hoekwoningen gerealiseerd (zie paragraaf 4.8). De onderstaande figuren geven het planvoornemen voor locatie 1 weer:

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.jubbegentmol-ON01_0006.png"

Figuur 6: De verkaveling in de toekomstige situatie bij ontwikkellocatie 1 (bron: HKB Stedenbouwkundigen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.jubbegentmol-ON01_0007.png"

Figuur 7: Sfeerimpressie van de toekomstige situatie bij ontwikkellocatie 1 (bron: HKB Stedenbouwkundigen)

Ontwikkellocatie 2

Bij ontwikkellocatie 2 aan de Gentiaansingel worden de huidige sociale huurwoningen vervangen door 11 nieuwe sociale huurwoningen. Het gaat om 2 blokken van 4 rijwoningen en 1 blok van 3 rijwoningen. In de nieuwe situatie wordt er een nieuwe groenstrook met kleine bomen worden aangelegd langs de straat. In de nieuwe situatie wordt er voorzien in de parkeergelegenheid. Er worden 9 parkeerplaatsen langs de weg gerealiseerd.

De onderstaande figuren geven het planvoornemen voor locatie weer:

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.jubbegentmol-ON01_0008.png"

Figuur 8: De verkaveling in de toekomstige situatie bij ontwikkellocatie 2 (bron: HKB Stedenbouwkundigen)

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.jubbegentmol-ON01_0009.png"

Figuur 9: Sfeerimpressie van de toekomstige situatie bij ontwikkellocatie 2 (bron: HKB Stedenbouwkundigen)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente. In dit hoofdstuk is het relevante beleidskader gegeven voor de planontwikkeling van de Gentiaansingel en de K. Molweg in Jubbega. Daarbij is voor zover van belang verder ingegaan op wat voor het projectgebied aan de orde is.

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (2020)

"Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving"

Vanaf 2022 zal de Omgevingswet in werking treden. Onderdeel daarvan is een visie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) waarvan het definitieve beleidsdocument op 11 september 2020 voor behandeling naar de Tweede Kamer is gestuurd. Met de NOVI neemt het Rijk het voortouw voor een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de fysieke leefomgeving van Nederland. De NOVI richt zich op de volgende vier prioriteiten die onderling veel met elkaar te maken hebben en gevolgen hebben voor het inrichten van de fysieke leefomgeving:

1. ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;
2. de economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden;
3. de steden en regio's sterker en leefbaarder maken;
4. het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

In de NOVI staan de keuzes op nationaal niveau, maar in veel gevallen ligt de verantwoordelijkheid bij decentrale overheden. Op basis van drie uitgangspunten helpt de NOVI bij het wegen van belangen en het maken van keuzes:

1. slimme combinaties maken waar dat mogelijk is;
2. de kenmerken van het gebied centraal stellen;
3. niet uitstellen of doorschuiven.

Vanwege de aanstaande Omgevingswet worden door gemeenten en provincies ook eigen omgevingsvisies opgesteld die meer concreet van toepassing kunnen zijn op voorgenomen plannen.


Conclusie

Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI wordt de conclusie getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI. Het project draagt wel bij aan de opgave om de regio's sterker en leefbaarder te maken.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied

1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

De eerste vraag bij de Laddertoets is of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 van het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. Dit bestemmingsplan betreft het realiseren van maximaal 22 woningen. Er is daarmee sprake van een stedelijke ontwikkeling.

2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.

Het projectgebied is onderdeel van het bestemmingsplan 'Jubbega 3e sluis 2012'. Voor het gebied geldt de bestemming 'Wonen - 1'. Ten opzichte van het geldende bestemmingsplan wordt met onderhavig besluit ruimte geboden voor vier extra woningen. Conform jurisprudentie is aldus geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Wanneer er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, zijn de overige vragen van de Ladder niet meer van toepassing. Ondanks dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling wel worden aangetoond. In paragraaf 3.3.1 en paragraaf 3.4.1 wordt hier nader op ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Visies
3.2.1.1 Omgevingsvisie Fryslân 2020

"De Romte Diele"

De Omgevingsvisie is één van de instrumenten van de nieuwe Omgevingswet. In de Omgevingsvisie Fryslân, 'De Romte Diele' geheten, staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een integrale visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. De visie geeft de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Dit gebeurt in programma’s, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels. De visie is op 21 oktober 2020 vastgesteld.

De provinciale omgevingsvisie vervangt het strategisch beleid van de provincie in het streekplan, milieubeleidsplan, waterhuishoudingsplan en het verkeer- en vervoerplan. In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven, te weten:

  • Fryslân vitaal, leefbaar en bereikbaar houden;
  • Energietransitie met kracht voortzetten;
  • Fryslân klimaatadaptief inrichten;
  • Versterken biodiversiteit.

Inzet ten aanzien van onder meer woningbouw is dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor de verdeling van woningen over hun kernen. In visies/plannen wordt bepaald waar dit gebeurt en in welke kwaliteit. Bij nieuwe inzichten en ontwikkelingen kan van afspraken worden afgeweken wat de nodige flexibiliteit biedt. Er gelden vanuit de provincie verder geen grenzen aan woningbouwprojecten op binnenstedelijke inbreidingslocaties.

3.2.1.2 Grutsk op 'e Romte (2014)

Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document ‘Grutsk op ‘e Romte’ als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. ‘Grutsk op ‘e romte’ is als procesvereiste opgenomen in de provinciale ruimtelijk verordening, zodat bij het opstellen van een ruimtelijk plan een analyse dient te worden gemaakt van de aanwezige waarden in het projectgebied. Op deze wijze borgt Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten.

Het plangebied ligt in het hoofdlandschap hoogveenontginning en in het deelgebied Zuidelijke Wouden. Het plangebied ligt in het stedelijk gebied van de kern Jubbega. Het planvoornemen heeft geen effect op de landschappelijke en cultuurhistorische structuren omdat het aansluit bij het bestaand stedelijk gebied.

3.2.2 Verordeningen
3.2.2.1 Verordening Romte Fryslân 2014 (geconsolideerd 2021)

Op 23 maart 2021 is de geconsolideerde Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze geconsolideerde verordening is een hernieuwde vaststelling van de verordening uit 2014. In de verordening zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan, maar ook daarna opgestelde structuurvisies) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied.

Wat betreft het bestaand stedelijk gebied geeft de provincie veel vrijheid aan gemeenten. Dit betekent dat er in principe nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk zijn in bestaand stedelijk gebied. In de verordening is bepaald dat een woningbouwproject waarbij meer dan 11 woningen worden toegevoegd aan het bestaand stedelijk gebied in overeenstemming moet zijn met een door de provincie goedgekeurd gemeentelijk woonplan. Hieraan wordt met dit plan voldaan (zie paragraaf 3.3.1 en 3.4.1).

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale afspraken Woonregio Zuidoost-Friesland (2019)

Op regionaal niveau zijn afspraken ten aanzien van woningbouw vastgelegd door gemeenten in de regio en de provincie. De gemeenten Heerenveen, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland en Weststellingwerf vormen samen de regio Zuidoost. De provinciale prognose is een belangrijk vertrekpunt in de woningbouwafspraken in de regio Zuidoost-Friesland en de provincie Friesland. Voor de gemeente Heerenveen geldt een maximale woningbouwruimte van 1.313 woningen, waarvan 30% binnenstedelijk binnen de kern Heerenveen en 70% hier buiten. Aanvullend kan binnenstedelijk nog eens 20% gerealiseerd worden.

De regionale woningbouwafspraken betreffen zowel binnenstedelijk gebied als uitleggebied, en zijn kaderstellend voor de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Voor de periode 2016 tot en met 2026 vraagt de regio om de maximale woningbouwruimte vast te stellen op 3.750 woningen. Deze woningbouwruimte is onderling verdeeld op basis van het aandeel huishoudens binnen de gemeenten. Passend bij de programma's heeft dit per gemeente tot een passend voorstel geleid met het aandeel binnen- en buitenstedelijk.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Woonvisie gemeente Heerenveen 2015-2020

De gemeente Heerenveen heeft op 18 april 2016 de Woonvisie gemeente Heerenveen 2015-2020 vastgesteld. Hoofddoel van deze visie is dat alle inwoners van de gemeente Heerenveen binnen eigen financiële mogelijkheden hun woonwensen moeten kunnen vervullen. De raad besloot op 22 juni 2020 de looptijd van de woonvisie met twee jaren te verlengen. De gemeente Heerenveen werkt aan een nieuwe woonvisie. Dit proces is reeds gestart met het woonbehoefteonderzoek, vaststelling van het Plan van Aanpak en verschillende bijeenkomsten. De uitgangspunten van deze toekomstige Woonvisie 2022 zijn:

  • Het creëren van een divers aanbod van woningen voor een diversiteit aan huishoudens jong en oud, hoge en lage inkomensgroepen, met of zonder zorgbehoefte en alles er tussen in.
  • Vitale kernen, bijvoorbeeld door de verdichting en de transformatie van bestaande bebouwing.
  • Een toekomstbestendige woningvoorraad, die betrekking heeft op duurzaamheid en klimaatadaptatie, maar ook op langer (zelfstandig) thuis wonen en leefbaarheid.
  • Ook is de toevoeging van 1 woning aan de Gentiaansingel en de toevoeging van 3 woningen aan de K. Molweg opgenomen in het nieuwe (concept) woningbouwprogramma dat is gekoppeld aan de in voorbereiding zijnde nieuwe Woonvisie.

Er ligt een concept-afspraak tussen provincie Fryslân en de gemeenten uit Zuidoost-Friesland over de dorpen waar binnenstedelijk vrij gebouwd mag worden. Voor de gemeente Heerenveen gaat dat over de kernen Heerenveen, Akkrum en Jubbega. Op grond daarvan kan de woningbouw in Jubbega worden toegelaten.

Het planvoornemen is om bestaande bebouwing te vervangen door nieuwe bebouwing, waarbij per saldo vier woningen worden toegevoegd. De toekomstige woningen bestaan uit sociale huurwoningen en starterswoningen (sociale koop). Het planvoornemen past binnen het gemeentelijk beleid.

3.4.2 Nota Parkeernormen Gemeente Heerenveen 2020

De gemeente Heerenveen heeft op 7 juli 2020 de 'Nota Parkeernormen Gemeente Heerenveen 2020' vastgesteld. De parkeernormen in deze nota zijn gebaseerd op de CROW-normen, ervaringscijfers (door onderzoeken naar parkeren in de gemeente) en interne toetsing door verschillende vakgebieden. De parkeernormen in Heerenveen kunnen dus afwijken van de CROW-normen. In paragraaf 4.8 is het aspect parkeren in het plangebied nader toegelicht.

3.4.3 Welstandsnota 2016

De welstandsnota 2016 maakt onderscheid in drie kwaliteitsniveaus. Niveau 1 staat voor een regulier kwaliteitsniveau, niveau 2 voor een licht kwaliteitsniveau en niveau 3 betreft welstandsluw kwaliteitsregime (alleen excessenregeling).

Het plangebied valt in het deelgebied overig - witte gebieden. Voor dit deelgebied geldt niveau 3 met een welstandsluw kwaliteitsniveau. Gebieden met welstandsniveau 3 hebben een basiskwaliteit waar weinig dynamiek heerst. Het betreft hier gebieden die ''klaar" zijn, uitontwikkeld. Stedenbouwkundig en architectonisch is de basis gelegd. De bebouwing is in mindere mater mede bepalend voor de ruimtelijke kwaliteit van Heerenveen in zijn geheel. De ruimtelijke kwaliteit ligt veel meer op buurtniveau. De openbare ruimte in deze gebieden is vaak meer bepalend voor de beleving van de wijk dan de bebouwing.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor een planvoornemen blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden voortkomend uit de omgevingsaspecten voor het plangebied beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het planvoornemen.

4.1 Erfgoed

Normstelling en beleid

De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het projectgebied te bevatten. Voor zover in een projectgebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.1.1 Archeologie

De gemeente volgt in haar archeologiebeleid het provinciale archeologische beleid zoals dat is vervat in de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Op de FAMKE zijn archeologische verwachtingswaarde aangegeven. Intussen is de FAMKE geactualiseerd. Deze versie is nog niet vastgesteld maar wordt al wel aangehouden bij nieuwe plannen. In de planvorming van dit plan is daarom de geactualiseerde FAMKE geraadpleegd en gebruikt als uitgangspunt voor het onderzoek.

Toetsing

Voor een klein deel van ontwikkellocatie 2 geldt een dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Deze dubbelbestemming is in het huidige bestemmingsplan overgenomen. Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Daarbij worden twee verschillende onderzoeksperioden onderscheiden, te weten Steentijd-Bronstijd en IJzertijd-Middeleeuwen. Voor de periode IJzertijd-Middeleeuwen is voor beide locaties het advies geen onderzoek noodzakelijk. Uit de FAMKE verdiepingsslag hebben de gronden in de periode Steentijd-Bronstijd het advies geen onderzoek noodzakelijk. Wel geldt er de aanduiding 'Aandacht voor eerste boeren' in het projectgebied. Binnen het plangebied zijn er geen (voormalige) boerderijplaatsen aanwezig dus nader onderzoek is niet nodig.

Conclusie

Dit bestemmingsplan mag wat betreft archeologie uitvoerbaar worden geacht. De dubbelbestemming Waarde - Archeologie, die bij een klein deel van ontwikkellocatie 2 geldt, is opnieuw opgenomen in dit bestemmingsplan.

Nota Bene

De archeologische meldingsplicht blijft van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Heerenveen.

4.1.2 Cultuurhistorie

Toetsing

Uit raadpleging van de CHK2 blijkt dat in het plangebied geen cultuurhistorische elementen en objecten van belang aanwezig zijn. Wel valt het gehele plangebied binnen het landschapstype Hoogveenontginning. De waarde van dit landschapstype ligt vooral in de geconcentreerde bebouwing langs de compagnonvaarten. De structuur van dit gebied is een halfopen, regelmatig landschap, opgebouwd uit een stelsel van vaarten en wijken. Echter gelden deze landschappelijke kwaliteiten vooral voor landelijk gebied en dus niet zozeer voor stedelijk gebied. Aangezien het plangebied zich in stedelijk gebied bevindt, gelden er geen belemmeringen dit bestemmingsplan. Ook valt het gehele plangebied binnen de categorie 'Wederopbouwwijken: 1960-1970'. De waarde van de wederopbouwarchitectuur ligt vooral in de stedenbouwkundige structuur en de ruimtelijke opbouw van de wijk en de positie van de woonblokken en de ruime groenaanleg hierbinnen. De wederopbouw is groot qua omvang en spreiding, en complex qua ontwerpkwaliteit, cultuurhistorisch belang en waardering. Met het planvoornemen wordt de stedenbouwkundige structuur en ruimtelijke opbouw ter plaatse gewijzigd. De nieuwe bebouwing voegt zich echter evenwel in het bestaande bebouwingspatroon in de directe omgeving.

Conclusie

Omdat er geen cultuurhistorische elementen en objecten van belang aanwezig zijn, wordt het planvoornemen op basis van huidige regelgeving vanuit cultuurhistorisch oogpunt uitvoerbaar geacht.

4.2 Bodem

Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet in ieder geval een verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming (Wbb) van toepassing. Hierin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval. Voor te ontgraven en eventueel buiten een plangebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) een milieuhygiënische verklaring van de gronden noodzakelijk zijn (en deze is met bodemonderzoek te verkrijgen). Dit is echter sterk afhankelijk van de toepassingslocatie.


Toetsing
Vanwege het planvoornemen zijn er door MUG ingenieursbureau twee verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd ter plaatse van zowel de K. Molweg als de Gentiaansingel te Jubbega. De onderzoeksrapportage hiervan is als Bijlage 1 en Bijlage 2 opgenomen in deze toelichting. Doel van het onderzoek is geweest om de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en van het grondwater vast te stellen om op basis daarvan te kunnen bepalen of de gronden voldoende geschikt zijn voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling.


K. Molweg (ontwikkellocatie 1)

De conclusies en aanbevelingen van het onderzoek voor de K. Molweg kunnen als volgt worden samengevat:


Zintuiglijk

Op het maaiveld en in de opgeboorde grond zijn geen (asbest)verdachte materialen waargenomen die kunnen duiden op een bodemverontreiniging.


Analytisch grond

In de grond zijn lichte verhogingen aan koper, zink, kwik, nikkel, PAK, PCB’s en/of minerale olie aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarde. De bovengrond ter plaatse van de boringen 35 t/m 37 en 41 (0,00-0,50 m-mv.) is indicatief geclassificeerd als NT-grond op basis van kwik. Het gehalte overschrijdt echter de tussenwaarde niet zodat er formeel gezien geen aanleiding is voor nader onderzoek. Zo lang de grond op locatie blijft is dit geen probleem. Mocht de grond toch overtollig blijken dan verdient dit aandacht. Ook ten aanzien van ontgraving dient deze grond gescheiden te blijven van de rest. Analytisch is in de onderzochte bodem geen asbest aangetoond.


Analytisch grondwater

In het grondwater is geen verhoogde concentratie aangetoond (ten opzichte van de streefwaarde).


Uit het bodemonderzoek blijkt dat de in het bodemonderzoek gedane hypothese dat de locatie als verdacht wordt beschouwd ten aanzien van het voorkomen van een bodemverontreiniging met parameters uit het standaardpakket is bevestigd. De aangetoonde licht verhoogde gehalten in de grond vormen echter geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Er zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen sloop en woningbouw bij de K. Molweg.

Indien grond vanaf de locatie worden afgevoerd, is bij hergebruik elders het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Indien de grond en/of bouwstoffen elders worden toegepast, dient toestemming te worden verkregen van het bevoegd gezag en kan onderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit worden gevraagd. Daarnaast kan een analyse op PFAS worden gevraagd.

Tot slot dient opgemerkt te worden dat de conclusie is gebaseerd op het vooronderzoek en de onderzoeksresultaten van dit onderzoek. Dit verkennend bodemonderzoek schetst een algemeen beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Bij eventueel grondverzet dient men rekening te houden met mogelijk plaatselijk voorkomende (zintuiglijke) afwijkingen.


Gentiaansingel (Ontwikkellocatie 2)

De conclusies en aanbevelingen van het onderzoek voor de Gentiaansingel kunnen als volgt worden samengevat:


Zintuiglijk

Op het maaiveld en in de opgeboorde grond zijn geen (asbest)verdachte materialen waargenomen die kunnen duiden op een bodemverontreiniging.


Analytisch grond

In de grond zijn hoogstens lichte verhogingen aan lood, kwik en/of minerale olie aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarde. In de mengmonsters is analytisch in de fijne fractie geen asbest aangetoond.


Analytisch grondwater

In het grondwater is geen verhoogde concentratie aangetoond (ten opzichte van de streefwaarde).

De in het bodemonderzoek gedane hypothese dat de locatie aan de Gentiaansingel te Jubbega als verdacht wordt beschouwd ten aanzien van het voorkomen van een bodemverontreiniging met parameters uit het standaardpakket is bevestigd. De aangetoonde licht verhoogde gehalten in de grond van de Gentiaansingel vormen echter geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Er zijn geen belemmeringen voor de voorgenomen sloop en woningbouw binnen het plangebied.

Indien grond vanaf de locatie worden afgevoerd, is bij hergebruik elders het Besluit bodemkwaliteit van toepassing. Indien de grond en/of bouwstoffen elders worden toegepast, dient toestemming te worden verkregen van het bevoegd gezag en kan onderzoek conform het Besluit bodemkwaliteit worden gevraagd. Daarnaast kan een analyse op PFAS worden gevraagd.

Tot slot dient opgemerkt te worden dat de conclusie is gebaseerd op het vooronderzoek en de onderzoeksresultaten van dit onderzoek. Dit verkennend bodemonderzoek schetst een algemeen beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Bij eventueel grondverzet dient men rekening te houden met mogelijk plaatselijk voorkomende (zintuiglijke) afwijkingen.


Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan wordt, gelet op het verrichte verkennend bodemonderzoek, in uitvoerbaarheid niet gehinderd door het aspect bodemkwaliteit.

4.3 Ecologie

Normstelling en beleid

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming. Per 01-01-2017 is hiertoe de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht.

Ecologisch onderzoek

Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen is door Altenburg & Wymenga een ecologische quickscan uitgevoerd naar de effecten op eventuele beschermde waarden in het plangebied en in de omgeving daarvan. De rapportage van de ecologische beoordeling voor de K. Molweg en de Gentiaansingel is als Bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 10 augustus 2021 bezocht door een ecoloog. Hieronder volgen kort de conclusies.

Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

De Natura 2000-gebieden die in de omgeving van het plangebied zijn gelegen, zijn 'Van Oordt's Mersken', 'IJsselmeer', 'Sneekermeergebied', 'Deelen', 'Rottige Meenthe & Brandemeer', 'Witte en Zwarte Brekken' en de 'Oudegaasterbrekken, Fluessen en omgeving'. Overige Natura 2000-gebieden liggen op aanzienlijk grotere afstanden van het plangebied, waardoor kan worden aangenomen dat de plannen geen invloed hebben op de aangewezen natuurwaarden daarvan.

De natuurwaarden waarvoor de Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied zijn aangewezen omvatten habitattypen (vegetatietypen), ongewervelden, vogelsoorten, vissen en overige soorten, namelijk Groenknolorchis, Noordse woelmuis en Meervleermuis. Gezien de grote afstand tussen het plangebied en Natura 2000-gebieden en de beperkte omvang van de werkzaamheden, die voor het binnen stedelijk gebied worden uitgevoerd, zullen de beoogde werkzaamheden geen invloed hebben op de natuurwaarden waarvoor de Natura 2000-gebieden zijn aangewezen.

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied is niet in een Natuurnetwerk Nederland-gebied gelegen. Het NNN in Friesland kent geen externe werking. Alle gebieden die rond het plangebied liggen en aangewezen zijn in het kader van Natuurnetwerk Nederland en/of de bescherming van foeragerende ganzen en eenden en/of weidevogels, liggen op voldoende afstand tot het plangebied. Daardoor kunnen effecten op dergelijke gebieden worden uitgesloten, waardoor de geplande werkzaamheden geen conflict met de betreffende regelgevingen veroorzaken. Met de uitvoering van de plannen gaat geen NNN verloren, waardoor negatieve effecten hierop kunnen worden uitgesloten.

Stikstof

In Nederland zijn 162 Natura 2000-gebieden gelegen. In 130 van deze gebieden komen stikstof-gevoelige habitats of leefgebieden van soorten voor. Dit betekent dat een verdere toename van stikstofdepositie tot een negatief effect kan leiden. Derhalve dient bij een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling onderzocht te worden of er stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden plaatsvindt. Dit geldt voor een activiteit waar een omgevingsvergunning voor noodzakelijk is, maar ook voor een bestemmingsplan. Voor een bestemmingsplan is het namelijk noodzakelijk om de uitvoerbaarheid van het plan op voorhand aan te tonen. Hiernaast geldt op grond van artikel 2.7 Wnb in samenhang met artikel 2.8 Wnb een onderzoeksplicht voor bestemmingsplannen. Een te hoge stikstofdepositie kan tot een negatief effect leiden, waardoor het bestemmingsplan onder dezelfde omstandigheden niet kan worden vastgesteld.

De meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden zijn:

  • Van Oordt's Mersken, gelegen op een afstand van circa 4,7 km van de Gentiaansingel en circa 4,6 km van de K. Molweg;
  • Wijnjeterper Schar, gelegen op een afstand van circa 5,9 km van de Gentiaansingel en circa 5,5 km van de K. Molweg;
  • Drents-Friese Wold & Leggelderveld, gelegen op een afstand van circa 9,5 km van de Gentiaan-singel en circa 9,6 km van de K. Molweg;
  • Fochteloërveen, gelegen op een afstand van circa 14,7 km van de Gentiaansingel en circa 14,6 km van de K. Molweg.

Er is een Aerius-berekening uitgevoerd om te bepalen of het plan leidt tot een toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. Hierbij is zowel de stikstofdepositie ten gevolge van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase als de stikstofdepositie ten gevolge van toegenomen verkeersbewegingen in de gebruiksfase meegenomen. De memo hierover met daarbij de berekeningen, middels de meest recente AERIUS-calculator van 5 januari 2023, met informatie over de invoergegevens is als Bijlage 7 bij de toelichting opgenomen.

Voor de AERIUS berekening is ervan uitgegaan dat de totale emissie van de verkeersgeneratie van de woningen in de gebruiksfase 3,4 kg NOx/jr. bedraagt. Voor de aanlegfase is ervan uitgegaan dat de totale emissie van het werkverkeer 13,6 kg NOx/jr bedraagt. Uit de uitgevoerde AERIUS-berekening blijkt dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.

Soortbescherming  

De beoogde werkzaamheden veroorzaken een conflict met de Wnb wanneer broedende vogels en hun nesten worden verstoord. Werkzaamheden buiten het broedseizoen uitvoeren is de beste optie. Een alternatief is om werkzaamheden voor aanvang van het broedseizoen te beginnen, zodat broedpogingen in het werkgebied achterwege blijven door de verstoring tijdens de werkzaamheden. Er dient tevens te worden voorkomen dat tijdens werkzaamheden in het broedseizoen alsnog broedgevallen ontstaan die kunnen worden aangetast. Dit is mogelijk door geen geschikte plaatsen voor nesten te laten ontstaan, door bijvoorbeeld bouwmateriaal goed af te dekken.

Omdat de beoogde werkzaamheden een conflict kunnen veroorzaken met de Wnb wanneer mogelijk aanwezige nestplaatsen van Huismus en Gierzwaluw verloren gaan is aanvullend onderzoek uitgevoerd. Door uitvoering van de plannen zal geen conflict met de Wet natuurbescherming ontstaan ten aanzien van overige beschermde soorten. Wel dient ten aanzien van vrijgestelde amfibieën en zoogdiersoorten de zorgplicht in acht genomen te worden, door de dieren de gelegenheid te geven het plangebied te verlaten.

Aanvullend onderzoek vleermuizen

Omdat de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen niet kon worden uitgesloten op basis van de ecologische quickscan, was een aanvullend onderzoek nodig, die Altenburg & Wymenga heeft uitgevoerd. De rapportage van het aanvullend onder naar balts-/paarverblijfplaatsen van vleermuizen is als Bijlage 4 bij deze toelichting gevoegd. Dit aanvullend onderzoek is uitgevoerd op 2 september 2021 en 28 september 2021. Uit dit aanvullend onderzoek bleek dat op locatie 1 aan de K. Molweg één balts-/paarverblijfplaats van de Gewone dwergvleermuis is aangetroffen. Op locatie 2, aan de Gentiaansingel werd ook één balts-/paarverblijfplaats van de Gewone dwergvleermuis aangetroffen.

Aanvullend voorjaarsonderzoek

Ook is er een aanvullend voorjaarsonderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen en nestplaatsen van huismussen en gierzwaluwen. Dit onderzoek is door Altenburg & Wymenga uitgevoerd in mei en juni 2022. De rapportage van het aanvullend voorjaarsonderzoek naar de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen en nestplaatsen van huismussen en gierzwaluwen is als Bijlage 5 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder volgen kort de conclusies:

K. Molweg

Vleermuizen

In het plangebied zijn geen kraam- en/of zomerverblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Door de plannen ontstaat daarom geen conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van kraam-/zomerverblijfplaatsen van vleermuizen. Wel is er tijdens het najaarsonderzoek (Ward, 2021) één balts-/paarverblijfplaats van de Gewone dwergvleermuis aangetroffen. Daarmee is er sprake van een conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van vleermuisverblijfplaatsen. Op 19 oktober 2022 is er een ontheffing aangevraagd bij het bevoegd gezag (provincie Fryslân). . Om te compenseren voor het verwijderen van de aangetroffen balts-/paarverblijfplaatsen is er tijdelijke compensatie aangebracht in de vorm van vleermuiskasten en kraamkasten. Daarnaast worden er in de nieuwbouw permanente voorzieningen voor vleermuizen gerealiseerd.

Gierzwaluwen 

In het plangebied zijn geen nestplaatsen van de Gierzwaluw aangetroffen. Door de plannen ontstaat daarom geen conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van jaarrond beschermde nesten van de Gierzwaluw.

Huismussen 

In het plangebied zijn geen nestplaatsen van de Huismus aangetroffen. Door de plannen ontstaat daarom geen conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van jaarrond beschermde nesten van de Huismus.

Gentiaansingel

Vleermuizen 

Binnen het plangebied is één zomerverblijfplaats van de Gewone dwergvleermuis aangetroffen. Daarnaast is er tijdens het najaarsonderzoek (Ward, 2021) één balts-/paarverblijfplaats van de Gewone dwergvleermuis aangetroffen. Volgens de plannen worden de woningen binnen het plangebied gesloopt, waardoor de verblijfplaats verloren gaat. Daarmee is er sprake van een conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van vleermuisverblijfplaatsen. Op 19 oktober 2022 er is een ontheffing aangevraagd bij het bevoegd gezag (provincie Fryslân). Om te compenseren voor het verwijderen van de aangetroffen balts-/paarverblijfplaatsen is er tijdelijke compensatie aangebracht in de vorm van vleermuiskasten en kraamkasten. Daarnaast worden er in de nieuwbouw permanente voorzieningen voor vleermuizen gerealiseerd.

Gierzwaluwen 

In het plangebied zijn geen nestplaatsen van de Gierzwaluw aangetroffen. Door de plannen ontstaat daarom geen conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van jaarrond beschermde nesten van de Gierzwaluw.

Huismussen 

Tijdens het huismusonderzoek zijn vier nestplaatsen van de Huismus vastgesteld binnen het plangebied. Volgens de plannen worden de woningen waarin zich deze nesten bevinden gesloopt. Hiermee gaan de nestplaatsen verloren. Er is sprake van een conflict met de Wet natuurbescherming ten aanzien van jaarrond beschermde nestplaatsen van Huismus, er is een ontheffing aangevraagd bij het bevoegd gezag (provincie Fryslân). Om te compenseren voor het verwijderen van de aangetroffen nestplaats is er tijdelijke compensatie aangebracht in de vorm van huismuskasten. Daarnaast worden er in de nieuwbouw permanente voorzieningen voor huismussen gerealiseerd.

Conclusie

De beoogde werkzaamheden veroorzaken geen conflict met de Wnb ten aanzien van Natura 2000-gebieden. Ook veroorzaken de beoogde werkzaamheden geen conflict met de wet- en regelgeving ten aanzien van Natuurnetwerk Nederland, Ganzenfoerageergebied en Weidevogelkansgebied.

De uitvoering van deze plannen veroorzaakt een conflict met de Wet natuurbescherming. Het is daarom nodig om voor beide locaties ontheffingen van de Wet natuurbescherming bij het bevoegd gezag (provincie Fryslân) te verkrijgen voor bovengenoemde complexen. De aanvragen met de daarbij behorende activiteitenplannen voor deze ontheffingen zijn op 19 oktober 2022 ingediend (Bijlage 6). De ontheffing voor de Gentiaansingel is op 23 december 2022 verleend (zie Bijlage 8). Op 31 oktober 2022 is het meldingsformulier van sloop- en nieuwbouw waarbij de generieke ontheffing soortenbescherming Wnb geldt voor de K. Molweg ingediend bij de provincie en op 4 november 2022 is deze melding akkoord bevonden. De melding is als Bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd. Omdat er in (de omgeving van) het plangebied voldoende gelegenheid is voor het nemen van mitigerende maatregelen, vormt deze ontheffing geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.

4.4 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim: Activiteitenbesluit).

Toetsing

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico's te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen worden getoond. Voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van externe veiligheid aanwezig zijn. Navolgend figuur toont het kaartfragment hiervan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.jubbegentmol-ON01_0010.png"

Figuur 10: Uitsnede risicokaart, het projectgebied bevindt zich globaal in het blauwe kader (bron: risicokaart.nl)

Inrichtingen

In de nabijheid van het projectgebied is één Bevi-inrichtingen gevestigd, namelijk Gasdrukmeet- en regelstation Jubbega GOS N190 aan de Singel 13. Vanwege de aanzienlijke afstand van 730 meter tot ontwikkellocatie 1 en 615 meter tot ontwikkellocatie 2, vormt deze inrichting geen belemmering voor het planvoornemen.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.5 Geluid

Wet- en regelgeving

De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.

Door het Noordelijk Akoestisch Adviesburo BV is d.d. 26 juli 2022 een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Het volledige onderzoek is als Bijlage 10 aan dit plan toegevoegd.

Akoestisch onderzoek

Het plangebied is niet gelegen binnen een wettelijke zone van een weg, industrieterrein of spoorweg. De wegen in de omgeving van de woningbouwplannen zijn allemaal 30 km-wegen. Voor de K. Molweg gaat het om verkeer op de K. Molweg en de doorgaande route de Jelle van Damweg. De K. Molweg is voorzien van klinkerverharding en de Jelle van Damweg van afsfalt (referentiewegdek). Voor het plangebied aan de Gentiaansingel is alleen verkeer op de Gentiaansingel van belang. De Gentiaansingel heeft een wegverharding van klinkers. De verkeersgegevens zijn afkomstig van de gemeente Heerenveen, op basis van een verkeersgroei van 1% per jaar, gecorrigeerd naar het voor deze berekeningen maatgevende jaar 2032.

De resultaten van het onderzoek zijn getoetst aan de geldende grenswaarden voor gezoneerde wegen. Het akoestisch onderzoek heeft plaatsgevonden overeenkomstig het “Reken- en meetvoorschrift geluid 2012” (RMG 2012). In onderhavige plannen is geen sprake van gezoneerde wegen. De aanwezige 30 km-wegen zijn echter in het kader van goed ruimtelijke ordening op dezelfde manier beoordeeld als gezoneerde wegen.

Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting op de geplande woningen ten hoogste 47 dB bedraagt. Daarmee wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.6 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 geldt de Wet Luchtkwaliteit (luchtkwaliteitseisen) als onderdeel van de Wet Milieubeheer (Wm.). In artikel 5.16 van de Wm is aangegeven hoe en onder welke voorwaarden bestuursorganen bevoegdheden kunnen uitoefenen in relatie tot de luchtkwaliteitseisen. Dit geldt met name voor de stoffen NO2 en PM10 (fijn stof).

Toetsing

Indien aannemelijk kan worden gemaakt dat aan één of een combinatie van onderstaande voorwaarden wordt voldaan, is er geen belemmering meer voor het uitvoeren van een besluit.

  • a. Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde;
  • b. Een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • c. Een project draagt ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bij aan de concentratie van een stof;
  • d. Een project is genoemd of past binnen het NSL of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing. Er wordt aantal> woningen mogelijk gemaakt. Het plan draagt daarom niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk.

Conclusie

In deze situatie is sprake van geen feitelijke of dreigende overschrijding van de grenswaarde. Er is eveneens sprake van NIBM. Nader onderzoek is niet nodig.

4.7 Bedrijfshinder

Toetsingskader
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies, zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies, zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied). De grootst aangegeven afstand is bepalend.

Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is op die punten sprake van een goede ruimtelijke ordening. De genoemde maten zijn evenwel richtinggevend en met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. De richtafstanden zijn overigens niet alleen gekoppeld aan de milieucategorie van een te beoordelen bedrijf/voorziening maar ook aan de karakterisering van de omgeving. Zo kan in geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding, worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtastand met één afstandsstap worden verkleind.

Toetsing

Het geldende bestemmingsplan voor het plangebied vormt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die in de verschillende op de verbeelding aangegeven bestemmingen zijn toegelaten. Het kaartfragment hiervan is in figuur 1 getoond. Op basis van het geldende bestemmingsplan kan in planologisch-juridische zin worden nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid is toegelaten. Rondom het plangebied is sprake van verschillende woonbestemmingen en bijbehorende reguliere functietoedelingen wat betreft verkeer, groen en water. Geconstateerd mag worden dat het plangebied in een rustige woonwijk, dus omgevingstype 1, ligt. In de omgeving van het plangebied zijn een aantal bedrijven aanwezig.

  • Ten noorden van locatie 1 van het plangebied, bij de K. Molweg, bevindt zich de protestantse kerk van Jubbega. Een dergelijke voorziening kan in de genoemde VNG-publicatie worden ondergebracht in de categorie 'Kerkgebouwen e.d.' (SBI-code 9491) van milieucategorie 2 (op basis van geluid) met een aan te houden minimale richtafstand van 30 m tot hindergevoelige objecten in een gebied met functiescheiding. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan liggen de meest nabij de kerk gelegen woningen op 20 m van de dichtstbijzijnde gevel van het pand. Aan de richtafstand van 30 meter wordt dus niet voldaan. Echter betreft dit de richtafstand van de gevel van het tegen de kerk aanpalende bijgebouw tot aan de dichtstbijzijnde gevel van de woningen van het plangebied. De richtafstand van 30 meter is bedoeld om geluidshinder voor de nieuw te bouwen woningen te voorkomen. Echter zal eventuele geluidshinder van de kerk voornamelijk van het originele hoofdgebouw van de kerk komen en niet uit het aanpalende zijgebouw. Het originele hoofdgebouw van de kerk bevindt zich op precies de minimale afstand van 30 meter van de dichtstbijzijnde gevel in het plangebied. Dit is op voldoende afstand. Het planvoornemen betreft hiernaast het vervangen van bestaande woningen, de nieuwe woningen worden enkele meters verder van de kerk gebouwd dan de huidige bebouwing. Dit is dus een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Tevens wordt de kerk zelf niet belemmerd door het planvoornemen. De kerk betreft een dorpskerk met slechts een dorpsfunctie. Dit alles in ogenschouw nemende, is de geluidshinder van de kerk zodanig van aard, dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat
  • Ten westen van locatie 1 van het plangebied, bij de K. Molweg, bevindt zich bouwmarkt Hubo. Een dergelijke voorziening kan in de genoemde VNG-publicatie worden ondergebracht in de categorie 'Bouwmarkten, tuincentra, hypermarkten' (SBI-code 94991) van milieucategorie 2 (op basis van geluid) met een aan te houden minimale richtafstand van 30 m tot hindergevoelige objecten in een gebied met functiescheiding. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan liggen de meest nabij de bouwmarkt gelegen woningen op 65 meter van de dichtstbijzijnde gevel van het pand. Dit is op voldoende afstand.
  • Ten westen van locatie 2 van het plangebied, bij de Gentiaansingel, bevindt zich Multifunctioneel Gebouw De Kompenije. Een dergelijke voorziening kan in de genoemde VNG-publicatie worden ondergebracht in de categorie 'Buurt- en clubhuizen' (SBI-code 4752) van milieucategorie 2 (op basis van geluid) met een aan te houden minimale richtafstand van 30 m tot hindergevoelige objecten in een gebied met functiescheiding. De meest nabij het multifunctioneel gebouw gelegen woningen liggen op een afstand van 60 meter van de dichtstbijzijnde gevel van het pand. Dit is op voldoende afstand.
  • Ten westen van locatie 2 van het plangebied, bij de Gentiaansingel, bevindt zich Samenlevingsschool De Feart. Een dergelijke voorziening kan in de genoemde VNG-publicatie worden ondergebracht in de categorie 'Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs' (SBI-code 852) van milieucategorie 2 (op basis van geluid) met een aan te houden minimale richtafstand van 30 m tot hindergevoelige objecten in een gebied met functiescheiding. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan liggen de meest nabij de basisschool gelegen woningen op 95 meter van de dichtstbijzijnde gevel van het pand. Dit is op voldoende afstand.
  • Ten westen van locatie 2 van het plangebied, bij de Gentiaansingel, bevindt zich Sportcentrum Jubbega. Een dergelijke voorziening kan in de genoemde VNG-publicatie worden ondergebracht in de categorie 'Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden ' (SBI-code 9313) van milieucategorie 2 (op basis van geluid) met een aan te houden minimale richtafstand van 30 m tot hindergevoelige objecten in een gebied met functiescheiding. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan liggen de meest nabij het sportcentrum gelegen woningen op 60 meter van de dichtstbijzijnde gevel van het pand. Dit is op voldoende afstand.

Conclusie

De herinvulling van het plangebied met woningbouw mag wat betreft bedrijvenhinder uitvoerbaar worden geacht.

4.8 Verkeer en parkeren

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren, Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkencijfers. Daarnaast heeft de gemeente Heerenveen haar eigen parkeerbeleid 'Nota Parkeernormen Gemeente Heerenveen 2020'. De parkeernormennota van de gemeente gaat uit van het gemiddelde van de minimale en maximale parkeerkencijfers (afgerond naar boven). Deze parkeernormennota is gebaseerd op de CROW-normen, ervaringscijfers (door onderzoeken naar parkeren in de gemeente) en interne toetsing door verschillende vakgebieden. De parkeernormen in Heerenveen komen dus niet volledig overeen met de CROW-normen. Bij gebruikmaking van deze publicatie is er op basis van cijfers van het CBS van uitgegaan dat Jubbega in 'matig stedelijk gebied' ligt. Gelet op de karakteristiek van het dorp en de ligging van het plangebied is voorts van een zone 'rest bebouwde kom' uitgegaan.

Verkeersafwikkeling

De realisatie van de woningen leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking van en naar het plangebied. Op basis van de kengetallen van het CROW gaat het bij een toename van 4 sociale koopwoningen (koop, huis, tussen/hoek) in een weinig stedelijke omgeving om een maximale verkeersgeneratie van circa (4*7,8=) 31,2 verkeersbewegingen per etmaal. Het plamgebied ligt nabij de Jelle ten Damweg, een gebiedsontsluitingsweg. Deze weg heeft voldoende capaciteit om de verkeerstoename door de planontwikkeling, aan te kunnen. Gelet op de beperkte verkeersaantrekkende werking van het plangebied hoeven voor het planvoornemen geen aanpassingen in de verkeersontsluiting te worden getroffen.

Parkeren

In het planvoornemen worden 18 woningen vervangen door 22 nieuwe woningen. Voor ontwikkellocatie 1, waar 11 starterswoningen (koop, laag segment) worden gerealiseerd, geldt een parkeernorm van 1,4 parkeerplaats per woning gebaseerd op de 'Nota Parkeernormen Gemeente Heerenveen 2020'. In het planvoornemen worden 20 parkeerplaatsen gerealiseerd onderverdeeld in 12 parkeerplaatsen op eigen erf bij de hoekwoningen en 8 parkeerplaatsen in de openbare ruimte voor de tussenwoningen. Hiermee wordt voldaan aan de norm van 15,4 (1,4*11) parkeerplaatsen. Vorenstaande mag gelet op de toepasselijke parkeerkencijfers worden beoordeeld als een voldoende parkeeroplossing voor de te realiseren woningen in het plangebied.

Voor ontwikkellocatie 2, waar 11 sociale huurwoningen (huur, laag segment) worden gerealiseerd, geldt een parkeernorm van 1,0 parkeerplaats per woning, gebaseerd op de 'Nota Parkeernormen Gemeente Heerenveen 2020'. Hierbij geldt een norm van (1,0*11=) 11 parkeerplaatsen. Ook dienen er vier parkeerplekken extra voor de buurt te worden gerealiseerd. In het planvoornemen worden 15 parkeerplaatsen gerealiseerd. Dit is een voldoende parkeeroplossing voor de te realiseren woningen in het plangebied.

4.9 Water

In de ruimtelijke ordeningspraktijk is het doorlopen van de wettelijk verplichte 'watertoets' bij de betrokken waterbeheerder (in dit geval Wetterskip Fryslân) van belang. De watertoets wordt gezien als procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. De watertoets zorgt ervoor dat in alle ruimtelijke plannen in een vroegtijdig stadium aandacht wordt besteed aan veiligheid, kwaliteit en kwantiteit van het water.

Watertoets

Op 18 juli 2022 is de (digitale) watertoets doorlopen. Op basis van het planvoornemen heeft het Wetterskip Fryslân bepaald dat bepaalde aspecten van het plan een grote invloed heeft op het water of de wateraspecten in de omgeving en dat de normale procedure moet worden gevolgd. In het resultaat van de watertoets staat aangegeven waar per onderdeel rekening mee moet worden gehouden. Hieronder zijn de gegeven onderdelen uit de watertoets beschreven en wordt ingegaan op hoe hier rekening mee is gehouden in het planvoornemen. Het volledige advies is als Bijlage 11 opgenomen.

Verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen kan de hoeveelheid verhard oppervlak toenemen met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert het Wetterskip de volgende compensatienorm:

  • Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • Polder 10%,
  • Vrij afstromend, alternatieve maatregelen.

Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Met de realisatie van het onderhavig planvoornemen neemt de verharding echter niet toe. Het totaal aan verhard oppervlakte neemt juist af, daarom is watercompensatie in dit geval niet nodig (zie Bijlage 12).

Conclusie

Voorwaarden met betrekking tot relevante waterhuishoudkundige aspecten worden in dit bestemmingsplan in acht genomen. Met het oog daarop wordt er dan ook van uitgegaan dat het planvoornemen uitvoerbaar is.

4.10 M.e.r.-beoordeling

Toetsingskader
Milieueffectrapportage (m.e.r.) is bedoeld om het milieubelang vroegtijdig en volwaardig in de plan- en besluitvorming in te brengen. M.e.r. is altijd gekoppeld aan een besluit, bijvoorbeeld aan de vaststelling van een structuurvisie, aan een bestemmingsplan of aan het verlenen een vergunning.

In het Besluit m.e.r. zijn in de bijlage onderdeel C en D activiteiten opgenomen, waarbij op grond van artikel 7.8b van de Wet milieubeheer besloten moet worden of bij de voorbereiding van het plan of besluit voor die activiteiten een milieueffectrapport (MER) moet worden opgesteld.

Op het planvoornemen is categorie 11.2 uit bijlage I, onderdeel D, van het Besluit m.e.r. van toepassing: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De drempelwaarde (2.000 of meer woningen) wordt niet overschreden. Er worden immers maar 4 nieuwe woningen gerealiseerd.

In overeenstemming met het gewijzigde Besluit m.e.r. moet voor activiteiten die wel in de D-lijst zijn opgenomen, maar niet aan de daar genoemde drempelwaarden voldoen, een toets aan 'Bijlage III van de Europese richtlijn milieubeoordeling projecten' worden uitgevoerd, een zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling. Aard, omvang en ligging zijn begrippen die bij deze beoordeling centraal staan. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet in de meeste gevallen worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie (artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r.).

Toetsing en conclusie
Het planvoornemen maakt in de zin van het Besluit m.e.r. vier extra woningen mogelijk. Naar het oordeel van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet worden gekeken naar de concrete omstandigheden van het geval of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Het toevoegen van vier woningen kan niet gezien worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. Daarbij is specifiek van belang dat het ruimtebeslag beperkt is en dat het ruimtebeslag slechts marginaal wordt uitgebreid. Gezien de afwezigheid van deze aspecten is een m.e.r.-beoordeling dan ook niet nodig.

4.11 Duurzaamheid

Vanaf 1 januari 2021 moet alle nieuwbouw voldoen aan de eisen voor BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen) waarmee is vastgelegd dat energiebronnen voor gebouwen in bepaalde mate duurzaam moeten zijn.

In het nationaal energieakkoord voor duurzame groei is afgesproken dat de energievoorziening in 2050 geheel klimaatneutraal is. Voor de gebouwde omgeving betekent dat er geen aardgas meer gebruikt mag worden voor het verwarmen van gebouwen: de warmtetransitie (Energierapport van het ministerie van Economische Zaken). Basale keuzes in het licht van het beleid zijn dan ook de volgende:

  • Kies voor aardgasvrij. Een investering in een gasnet heeft een afschrijvingsduur van 60 jaar, daarom is het van belang om nieuwe gebouwen nu al niet meer op het aardgasnet aan te sluiten en dit nadrukkelijk na te streven. Verwacht wordt dat de aansluitplicht voor de netbeheerders komt te vervallen.
  • Kies voor maximale isolatie.
  • Kies voor zongericht verkavelen en dakoppervlakken die geschikt zijn voor zonne-energie.
  • Maak een afweging voor collectieve duurzame warmtevoorzieningen of individuele (Warmte Koude Opslagsystemen, zonnecollectoren en dergelijke).

De te bouwen woningen in het planvoornemen worden zo duurzaam mogelijk en tevens gasloos (All-electric) gebouwd. Het uitgangspunt is een woning met een zeer goed geïsoleerde schil. Als gevolg van de goede isolatie en luchtdichtheid van de woningen moet in de nieuwbouwwoningen ook het risico op oververhitting worden beperkt. De TOjuli-indicator geeft inzicht in het risico op oververhitting. Door de realisatie van nieuwe woningen krijgen de woningen in lijn met het nieuwe bouwbesluit een energielabel van minimaal A++.

Met de stedenbouwkundige vernieuwing worden de straten vergroend. Dit komt ten goede aan de beleving van de straat en buurt en het voorkomen van wateroverlast en hittestress. Tevens worden de mogelijkheden tot circulair slopen van de woningen onderzocht.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.


SVBP2012

De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.


Analoog vs. digitaal bestemmingsplan

De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.

5.2 Toelichting op de regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:


Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

In de 'Inleidende regels' zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.


Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

In de 'Bestemmingsregels' zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.

  • Bouwregels

De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.

  • Afwijken van de bouwregels

Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.

  • Specifieke gebruiksregels

Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.

  • Afwijken van de gebruiksregels

Burgemeester en wethouders kunnen in een aantal concrete situaties bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit plan.

  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Door deze regel is de verplichting opgelegd om bij het uitvoeren van bepaald werk, geen bouwwerk zijnde of bepaalde werkzaamheden een omgevingsvergunning aan te vragen. Op deze vergunningplicht kunnen uitzonderingen worden geformuleerd. Daarnaast zijn er toetsingscriteria gesteld dan wel is aangegeven wanneer het werk, geen bouwwerk zijnde of de werkzaamheden toelaatbaar zijn.


Hoofdstuk 3 - Algemene regels

In de 'Algemene regels' staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen verder voor enige flexibiliteit in het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht; zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. In de overige regels is tot slot het parkeerverhaal met betrekking tot bouwen uitgewerkt.


Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog 'Overgangs- en slotregels'. Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Groen

De strook voor de te bouwen woningen bestaat hoofdzakelijk uit groen en daarnaast de in- en uitritten en de parkeerplaatsen. Deze strook is daarom bestemd als 'Groen'. Naast de hiervoor genoemde functies is het binnen deze bestemming mogelijk om de gronden te gebruiken voor o.a. water, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd met een maximale hoogte van 5,00 meter. De in- en uitritten zijn alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ontsluiting'.

Wonen

De woningen in het plangebied zijn geregeld in de bestemming 'Wonen'. De woningen mogen alleen binnen een bouwvlak en aaneengebouwd worden gebouwd. In de regels is verder neergelegd wat de maximale goot- en bouwhoogte en de minimale en maximale dakhelling zijn. Daarnaast gelden er regels voor de bijbehorende bouwwerken en de bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De functies ontsluitingswegen en paden, water, tuinen, erven en terreinen zijn ook toegestaan.

Waarde - Archeologie

Voor een klein deel van de gronden die bestemd zijn voor 'Wonen' geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie', zoals ook genoemd in subparagraaf 4.1.1. Voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500,00 m² moet voordat een omgevingsvergunning zal worden verleend, archeologisch onderzoek zijn gedaan. Daarnaast is voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, en van werkzaamheden een omgevingsvergunning vereist.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Tussen de gemeente Heerenveen en Accolade is een anterieure overeenkomst gesloten inclusief afspraken over planschadekostenvergoeding. Daarom is er geen exploitatieplan nodig. Het plan is daarmee uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan de Provinsje Fryslan en het Wetterskip, die daarmee in de gelegenheid worden gesteld om een overlegreactie in te dienen. De resultaten van overleg worden te zijner tijd in deze paragraaf verwerkt.

Het (voor)ontwerpbestemmingsplan is in het kader van vooroverleg voorgelegd aan de overlegpartners. De provincie Fryslân maakt de opmerking dat de Aerius berekening is uitgeveord met een verouderde Aerius calculator. De berekening met de meest recente calculator is als Bijlage 7 bijgevoegd.

Participatie

Initiatiefnemer Accolade heeft in het kader van het planvoornemen meerdere malen de omwonenden betrokken. De participatie werd door de gemeente Heerenveen en Accolade vormgegeven volgens het principe ophalen van op- en aanmerkingen op de eerste voorstellen en verwerken van de op- en aanmerkingen in de plannen en het terugleggen hiervan aan omwonenden.

Op 8 juni 2022 en 15 juni 2022 hield Accolade een omwonendenavond voor respectievelijk de omwonenden aan de K. Molweg en omwonenden aan de Gentiaansingel. Hier informeerde Accolade de omwonenden over de plannen en beantwoordde vragen. Accolade nam waar mogelijk op- en aanmerkingen mee in de planvorming. De verslagen van de avonden en bijhorende presentatie zijn als Bijlage 13 en Bijlage 14 opgenomen.