direct naar inhoud van Motivering
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22A Bornego 37 te Luinjeberd
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0074.TAM22ABornego37LU-OW01

Motivering

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De bewoners van de woning aan de Bornego 37 te Luinjeberd hebben het voornemen om de gronden ten oosten van de recent gerealiseerde woning (omgevingsvergunning uit 2018) te wijzigen naar enerzijds erf met oprit behorende bij de woning Bornego 37 en anderzijds te wijzigen naar erf ter uitbreiding van de erven met 6 meter van de aangrenzende woningen aan de Bornego nummers 27, 33 en 35. In het omgevingsplan van de gemeente Heerenveen (voormalige bestemmingsplan Buitengebied 2007) staat het gebruik als erf behorende bij een woning niet toe. Daarnaast dient ook de verleende omgevingsvergunning uit 2018 verwerkt te worden.

Om deze functiewijziging mogelijk te maken, moet er afgeweken worden van het planologische regime en moet hiervoor het (tijdelijke) omgevingsplan gewijzigd worden. Met dit wijzigingsbesluit wordt de beoogde functiewijziging juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. De wijziging heeft betrekking op regels die nodig zijn om het gebruik van de gronden ten behoeve van wonen mogelijk te maken.

Deze motivering gaat in op de achtergronden van dit wijzigingsbesluit, en de relatie met het wettelijk kader. Naast de motivering staat de toelichting op het omgevingsplan. De toelichting op het omgevingsplan gaat in op de technische kenmerken van het plan en bevat ook de juridische plantoelichting. Die toelichting is te vinden in het wijzigingsbesluit. 

Achtergrond: wat is een 'wijzigingsbesluit'?
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. De Omgevingswet zorgt voor veranderingen in de wet- en regelgeving rondom ruimtelijke ordening, bouwen, milieu en andere thema's die samenhangen met de fysieke leefomgeving. Een gevolg van de Omgevingswet is dat het instrument 'bestemmingsplan' komt te vervallen. Hiervoor in de plaats komt één omgevingsplan voor het hele grondgebied van de gemeente. Het gemeentelijke omgevingsplan zal, net als het bestemmingsplan, regels bevatten over ruimtelijke ordening, bouwen, aanleggen en slopen. Maar de reikwijdte van het omgevingsplan is breder: ook regels uit gemeentelijke verordeningen, die gaan over de fysieke leefomgeving, komen terecht in het omgevingsplan. Daarnaast zal het omgevingsplan regels over milieu bevatten. Het gaat daarbij vaak om regels die voorheen vanuit de rijksoverheid werden gesteld, zoals waarden voor geluid. Zulke oude rijksregels worden aangeduid als de 'bruidsschat'.

Het omzetten van het oude naar het nieuwe stelsel kost tijd. Het omgevingsplan komt stapsgewijs tot stand. Zolang het definitieve omgevingsplan voor de gehele gemeente nog niet is vastgesteld, gelden nog de oude regels, zoals het oude bestemmingsplan. Die oude regels worden vanaf 1 januari 2024 aangeduid als 'het tijdelijke deel' van het omgevingsplan.

De komende jaren zal het tijdelijke deel van het omgevingsplan stapsgewijs worden vervangen door nieuwe regels in het omgevingsplan. Dat gebeurt met wijzigingsbesluiten. Dit wijzigingsbesluit vervangt de regels in het tijdelijk deel (de oude bestemmingsplannen) door nieuwe regels, die nodig zijn om de realisatie van de woningen mogelijk te maken.  

1.2 Begrenzing besluitgebied

Het besluitgebied bevindt zich aan de Bornego 37 te Luinjeberd en heeft betrekking op de kadastrale percelen TLB00-H-483, TLB00-H-482, TLB00-H-481 en TLB00-H-890 (deels). De ligging en begrenzing van het besluitgebied blijken uit de geometrie in de vorm van een verbeelding en onderstaand figuur 1. Op onderstaande kaart is het besluitgebied omkaderd weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.TAM22ABornego37LU-OW01_0001.png"

Figuur 1. Overzicht plangebied (bron www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 TAM-omgevingsplan

De regels in het omgevingsplan moeten gezamenlijk bijdragen aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit betekent in elk geval dat moet worden voldaan aan alle instructieregels van het rijk en van de provincie die hiermee te maken hebben. Die instructieregels worden in hoofdstuk 4 besproken. Als gevolg van de voorliggende wijziging van het omgevingsplan komt een deel van het ruimtelijke plan (bestemmingsplan) dat deel uitmaakt van het tijdelijke deel van het omgevingsplan gedeeltelijk te vervallen.

Het 'Bestemmingsplan Buitengebied 2007', is als onderdeel van het omgevingsplan van de gemeente Heerenveen op het besluitgebied van toepassing. Onderstaand figuur geeft een uitsnede van de verbeelding weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.TAM22ABornego37LU-OW01_0002.png"

Figuur 2. Fragment verbeelding (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden in het besluitgebied mogen gebruikt worden voor Woondoeleinden II en Agrarisch gebied I. Gronden binnen Woondoeleinden II mogen gebruikt worden voor woonhuizen met de daarbij behorende bouwwerken, tuinen erven en terreinen. De agrarische gronden mogen gebruikt worden voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf (in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering) zonder bouw- en gebruiksmogelijkheden voor regulier wonen. Voor de volledige regels verwijzen wij naar het Omgevingsloket.

Met het voornemen worden de agrarische gronden onderdeel van het erf van de aangrenzende woningen. Dit is strijdig met het huidige omgevingsplan, omdat het gebruik van agrarische gronden ten behoeve van erf behorende bij het wonen niet is toegestaan.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. De toekomstige situatie beschrijft de doelen voor het projectgebied, het initiatief en de strijdigheden met het omgevingsplan. Hoofdstuk 3 beschrijft hoe participatie heeft plaatsgevonden en hoe deze heeft bijgedragen aan het ontwerp. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 en 5 het project getoetst aan relevant beleidskader en aan relevante aspecten van de fysieke leefomgeving. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische vormgeving van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de haalbaarheid van het plan en vindt in hoofdstuk 8 de algehele eindconclusie plaats of het planvoornemen voldoet aan de criteria van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

Hoofdstuk 2 Wijziging omgevingsplan

2.1 Bestaande situatie

Binnen het plangebied is aan de noorzijde de woning Bornego 37 gelegen met daarbij behorende opstallen. Deze woning is in 2018 vergund en gesitueerd achter de woningen aan de Bornego 27, 33 en 35. De woning is gebouwd op een plek waar eerder een boerderij heeft gestaan. De oriëntatie van de woning is gericht op de Jonkmanweg. De woning is, vanwege de aanwezigheid van een kelder met ondergrondse garage, circa 1,2 m hoger gebouwd dan zijn omgeving. De ontsluiting van de woning betrof een smal pad met een recht van overgang op het perceel Bornego 35. In de nieuwe situatie is deze ontsluiting verplaatst naar een toegangspad (4 m breed) naast het perceel Bornego 27. De beplanting op het terrein bestaat uit wilgenbomen langs de brede sloot nabij de Jonkmanweg en een solitaire eik achter op het terrein.

Aanvraag wijziging omgevingsplan

Op 28 februari 2022 is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het aanleggen van een talud, het aanleggen van twee inritten (inclusief dam met duiker) en het vergroten van een sloot op en nabij de locatie Bornego 37 te Luinjeberd. In de gemeentelijke reactie op deze aanvraag d.d. 22 juli 2022 met kenmerk 2019-322 geeft de gemeente aan dat in de ingediende aanvraag voorbijgegaan wordt aan het overige gebruik van de gronden. De agrarische gronden worden niet meer als cultuurgrond. De gemeente constateert dat de agrarische gronden al gebruikt worden als tuin (bosschage). Op de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan Buitengebied 2007 (zie paragraaf 1.3 is te zien dat de functie wonen van de woning nummer 37 niet vast zit aan de functie wonen op de percelen 27-33 en wordt onderbroken door de agrarische functie. Door deze agrarische functie wordt de kenmerkende openheid van het gebied en een doorzicht vanaf de H.B. Jonkerweg op het open landschap gewaarborgd. Ook ligt het perceel op nummer 37 ineen andere structuur dan de woningen 27-33. Deze indeling zorgt voor de leesbaarheid van het landschap. Feitelijk is hier sprake van een uitbreiding van de bestaande stedelijke functie in landelijk gebied.

De gemeente heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan de omzetting van de agrarische gronden naar wonen. Voor deze omzetting moet een landschappelijk inpassingsplan worden opgesteld waaruit blijkt dat rekening is gehouden met het doorzicht op het open landschap vanaf de H.B. Jonkerweg. In het inpassingsplan zal ook moeten worden aangeven waar het struikgewijs op het talud uit zal bestaan.

2.2 Toekomstige situatie

Uit de gemeentelijke reactie blijkt dat de woning Bornego 37 visueel meer georiënteerd moet zijn op de Jonkmanweg dan op de Bornego. De ruimte tussen het woonperceel Bornego 37 en de woningen langs de Bornego hebben daarom een agrarische functie. Deze voorgestelde open strook moet de visuele scheiding versterken. In de praktijk werkt dit echter niet omdat de gronden vanwege de beperkte breedte en omvang nooit meer een agrarisch gebruik zal krijgen het voorgestelde doorzicht niet of nauwelijks aanwezig is vanwege de nu al aanwezige bomen langs de brede sloot. De gronden tussen deze woningen zijn feitelijk al in gebruik als erf behorende bij de hiervoor genoemde woningen. De bewoners van de woningen Bornego 27, 33 en 35 hebben de wens om hun achtertuin te vergroten. De initiatiefnemer staat hier welwillend tegenover.

In de toekomstige situatie wordt het feitelijk gebruik als erf ook planologisch mogelijk gemaakt door de betreffende gronden de woonfunctie te geven. Met de eigenaren van de woningen zijn afspraken gemaakt over de verkoop van een strook grond van 6 meter aan de eigenaren van de woningen Bornego 27, 33 en 35 ter uitbreiding van hun erf en worden de gronden tussen de percelen landschappelijk ingepast. Daartoe is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld. De scheiding van deze kavels met het perceel Bornego 37 zal middels een nieuw aan te leggen wadi plaatsvinden. Aan weerszijden van de nieuwe woning worden brede noord-zuidgerichte bossingels aangebracht. Deze passen in de landschappelijke structuur. Deze bossingels dragen er tevens toe bij dat de visuele orientatie van de woning Bornego 37meer gericht is op de Jonkmanweg. Dit beantwoord aan de eisen zoals gesteld door de gemeente. De visuele scheiding tussen de Bornego 37 en de woningen Bornego 27, 33 en 35 zorgt ook voor wederzijdse privacy. De bossingels worden op het bestaande maaiveldniveau geplant. Het terrein rondom de woning wordt opgehoogd tot 1,2 m boven maaiveldniveau. Het toegangspad wordt deels aangepast en leidt naar een parkeerruimte voor bezoekers en naar de ondergrondse parkeerkelder. Dit pad wordt op het bestaande maaiveldniveau gerealiseerd.

De landschappelijke inpassing met beplantingsindicatie en een doorsnede zijn onderstaand weergegeven en als Bijlage 1 bijgevoegd. De uitvoering van de inpassing is geborgd in de regels. De ontwikkeling betreft enkel een functiewijziging zonder dat er bouwmogelijkheden (anders dan het vergunningsvrij bouwen) mogelijk worden gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.TAM22ABornego37LU-OW01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.TAM22ABornego37LU-OW01_0004.png"

Figuur 3. Landschappelijke inpassing (Bron: Buro Appelman)

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.TAM22ABornego37LU-OW01_0005.png"

Figuur 4. Dwarsdoorsnede landschappelijke inpassing

Hoofdstuk 3 Participatie

Een initiatiefnemer moet in alle gevallen aangeven of participatie heeft plaatsgevonden (artikel 7.4, lid 2). In dit geval betreft het slechts een functiewijziging van agrarische gronden naar de functie wonen welke in de feitelijke situatie al deels als zodanig in gebruik zijn. Zoals in paragraaf 2.2 is aangegeven heeft participatie plaatsgevonden in de vorm van overleg tussen de eigenaar van Bornego 37 (initiatiefnemer) en de eigenaren van de woningen aan de Bornego 27, 33 en 35. Dit heeft geresulteerd in de verkoop van een strook grond van 6 meter breed aan de eigenaren van de woningen Bornego 27, 33 en 35 ter uitbreiding van hun achtererf en een landschappelijke inpassing van de overige gronden. Er vinden verder geen fysieke ingrepen plaats. Hiermee zijn alle aanwezige omwonenden betrokken in het participatieproces. Gelet op de beperkte functiewijziging zijn er geen andere partijen weermee geparticipeerd zou kunnen en moeten worden.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan regelgeving

Er moet worden voldaan aan de instructieregels van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en de Omgevingsverordening van de provincie Fryslân. Ook mag het plan niet in strijd zijn met de waterschapsverordening van Wetterskip Fryslân. Tot slot moet het plan passen binnen het gemeentelijke beleid. In dit hoofdstuk worden deze aspecten afgewogen en waar nodig gemotiveerd.

4.1 Instructieregels van het Rijk

In hoofdstuk 5 van het Bkl is een groot aantal instructieregels opgenomen. Aan deze instructieregels moet worden voldaan. De meest relevante instructieregel betreft de regels voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit betreft onder meer:

  • het waarborgen van de veiligheid;
  • het beschermen van de waterbelangen;
  • het beschermen van de gezondheid en van het milieu;
  • het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed;
  • het behoud van ruimte voor toekomstige functies;
  • het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen.

Niet alle instructieregels zijn relevant. In onderstaande tabel zijn de voor dit planvoornemen van toepassing zijnde thema's waarover in het Bkl instructieregels staan opgenomen. In de tabel is per thema aangegeven in welke paragraaf in deze motivering hier nader op in is gegaan.

Thema   Paragraaf Bkl   Paragraaf motivering  
Omgevingsveiligheid   5.1.2   5.1  
Waterbelangen   5.1.3   5.2  
Luchtkwaliteit   5.1.4.1   5.3  
Geluid door activiteiten   5.1.4.2   5.4  
Geluid van wegen   5.1.4.2a   5.5  
Bodemkwaliteit   5.1.4.5   5.6  
Geur   5.1.4.6   5.7  
Ladder voor duurzame verstedelijking   5.1.5.4   5.8  
Cultureel erfgoed en werelderfgoed   5.1.5.5   5.9  

Tabel 1: Thema's Bkl

Daarnaast zijn er instructieregels die van toepassing zijn afhankelijk van het project en/of de locatie. Deze instructieregels zijn niet van toepassing op onderhavig wijzigingsgebied.

4.2 Instructieregels van de provincie Fryslân

De omgevingsverordening Fryslân is op 1 januari 2024, tegelijkertijd met de Omgevingswet, in werking getreden. De omgevingsverordening sluit aan op de Omgevingswet en de werkwijze van de Omgevingsvisie. De omgevingsverordening van Fryslân bevat ook (instructie)regels voor het omgevingsplan. In onderstaande tabel is gemotiveerd hoe voldaan wordt aan de instructieregels en waar nodig is aangegeven in welke paragrafen van deze motivering de thema's voor zover relevant voor dit wijzigingsbesluit nader zijn uitgewerkt.

Thema   Artikel Omgevingsverordening   Relevant voor wijzigingsbesluit?   Verwijzing paragraaf  
Omgevingskwaliteiten als basis   2.1   Ja   2.2 en 5.9  
In paragraaf 2.2 is gemotiveerd hoe de functiewijziging passend is in de omgeving en in paragraaf 5.9 is ingegaan op het onderdeel archeologie. Voldaan wordt aan de criteria zoals opgenomen in artikel 2.1 van de omgevingsverordening.  
Zuinig en meervoudig ruimtegebruik   2.3   Ja    
Het voornemen ziet op de functiewijziging van gronden ten oosten van de recent gerealiseerde woning naar enerzijds erf met oprit behorende bij de woning Bornego 37 en anderzijds naar erf ter uitbreiding van de erven met 6 meter van de aangrenzende woningen aan de Bornego nummers 27, 33 en 35. Deze gronden zijn in de feitelijke situatie al deels als zodanig in gebruik. Er worden geen extra bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt. Voldaan wordt aan de criteria zoals opgenomen in artikel 2.3 van de omgevingsverordening.  
Gezond en veilig   2.5   Ja   Hoofdstuk 5  
In hoofdstuk 5 is uiteengezet en onderzocht waar nodig wat de effecten zijn op de gezondheid en veiligheid van het plan op de omgeving. Hieruit blijkt dat voldaan wordt aan de criteria zoals gesteld in paragraaf 2.5 van de omgevingsverordening.  

Tabel 2: Overzicht relevante regels provincie

In bovenstaande tabel is aangegeven in welke paragrafen van deze motivering de thema's voor zover relevant voor dit wijzigingsbesluit nader zijn uitgewerkt.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Omgevingsvisie Heerenveen 2040

Met de omgevingsvisie werkt de gemeente Heerenveen aan het realiseren van de Global Goals. Deze zijn gebruikt bij het formuleren van de strategische doelstellingen van de gemeente. Er zijn kernkwaliteiten benoemd die relevant zijn voor het planvoornemen. Zo kent Heerenveen een uitstekende (boven)regionale bereikbaarheid (via snelweg, spoor en water) en daarbij behorend vestigingsklimaat en werkgelegenheid; en zijn de verschillende landschapstypen rond Heerenveen zeer herkenbaar, met name de (veen)ontginningen.

De gemeente hanteert de volgende doelstelling: ‘In 2040 is Heerenveen een gezonde, ondernemende en duurzame gemeente waar het prettig wonen, werken en recreëren is.’

De gemeente Heerenveen heeft de ambities voor 2040 vertaald naar strategische doelen voor 2030. Vaak spelen meerdere opgaven in hetzelfde gebied en liggen er kansen om deze in samenhang aan te pakken. Heerenveen kiest voor het aanpakken van vier kernopgaven, waarin meerdere opgaven met elkaar samenhangen. We zetten in op de volgende vier kernopgaven:

  • 1. Werken aan Heerenveen als (boven)regionaal centrum voor (top)sport, werk en voorzieningen.
  • 2. Bouwen aan toekomstbestendige woningen.
  • 3. Zorgen voor gezonde, klimaatbestendige en leefbare wijken en dorpen.
  • 4. Versterken van de kwaliteit en veerkracht van het landelijk gebied.

De omgevingsvisie gaat niet specifiek in op een functiewijziging van een strook agrarische gronden tussen woonfuncties. Het vergroten van de woonfunctie heeft tot gevolg dat de woning Bornego 37 een goede ontsluiting krijgt en de woningen Bornego 27, 33 en 35 de gewenste diepere achtertuinen die ze nu niet hebben. Daarnaast is in paragrafen 2.1 en 2.2 ingegaan op de landschappelijke inpassing. Het voornemen is niet strijdig met de omgevingsvisie.

Hoofdstuk 5 Gevolgen voor de fysieke leefomgeving

5.1 Omgevingsveiligheid

5.1.1 Toetsingskader

Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 Bkl. In deze paragraaf wordt ook gesproken over plaatsgebonden risico en groepsrisico. Hierin worden de grens- en standaardwaarden en aandachtsgebieden rond (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en locaties besproken.

Plaatsgebonden risico

Grenswaarden voor kwetsbare of zeer kwetsbare gebouwen en locaties worden bij het ruimtelijk besluit in acht genomen. Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).

Groepsrisico

Bij het groepsrisico is sprake van 'aandachtsgebieden'. Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen (RIVM a, z.d.). Aandachtsgebieden zijn er voor brand, explosie en gifwolk. Het opnemen van aandachtsgebieden in een omgevingsplan is niet verplicht.

Naast vorengenoemde regels over veelvoorkomende situaties zijn de volgende aspecten van belang:

  • beperkingen in het belemmeringengebied van buisleidingen;
  • veiligheid rond opslaan, herverpakken en bewerken van vuurwerk en pyrotechnische artikelen voor theatergebruik;
  • veiligheid rond het bewerken en opslaan van ontplofbare stoffen voor civiel gebruik en op militaire objecten;
  • veiligheid rond luchthavens.
5.1.2 Onderzoek

Voor het aspect omgevingsveiligheid is de EV-signaleringskaart geraadpleegd. Op deze signaleringskaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Er is op de kaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van omgevingsveiligheid aanwezig zijn. Op basis van deze kaart blijkt dat de dichtstbijzijnde risicobronnen (A32 en A7) op meer dan 2 kilometer afstand zijn gelegen. Overige risicobronnen zijn niet aanwezig rondom het projectgebied. Ook maakt het plan geen risicoveroorzakende inrichtingen mogelijk in het projectgebied.

5.1.3 Conclusie

Het plan is wat betreft externe veiligheid niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.

5.2 Waterparagraaf

5.2.1 Toetsingskader

Artikel 5.37 van het Bkl stelt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Naast de specifieke regels als gesteld in paragraaf 5.1.3 Bkl over onderdelen van het watersysteem in het omgevingsplan, worden voor een duiding van de gevolgen voor het beheer van het watersysteem, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Denk bijvoorbeeld aan (instructie)regels (al dan niet ter nastreving van omgevingswaarden) uit de provinciale omgevingsverordening en de waterschapsverordening.

5.2.2 Onderzoek

Voorliggende ontwikkeling voorziet slechts in de functiewijziging van de gronden. Er vinden geen fysieke ingrepen plaats. Over de gerealiseerde weg heeft in het verleden al afstemming plaatsgevonden met het Wetterskip. Het voornemen ziet niet op de toevoeging van verharding. De oppervlakte aan verharding op de projectlocatie neemt ten opzichte van de huidige situatie niet toe. Daarnaast zal het bestaande groen en de inrichting van het perceel behouden blijven en wordt het groen uitgebreid overeenkomstig het inpassingsplan. De digitale watertoets is doorlopen (Bijlage 2) en hieruit blijkt dat er bij plannen waarbij het uitsluitend gaat over over functiewijzigingen zonder fysieke aanpassing van bebouwing en ruimte het plan geen effect heeft op de waterhuishouding op het perceel en er geen waterschapsbelang is.

5.2.3 Conclusie

Het plan is wat betreft water niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Toetsingskader

Een project moet in beginsel worden getoetst aan de rijksomgevingswaarden voor de luchtkwaliteit. Een toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit is niet nodig als een project of activiteit maar weinig bijdraagt aan luchtverontreiniging. In juridische termen heet dat: niet in betekenende mate (NIBM).

Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:

  • 1. Motiveren dat het project binnen de getalsmatige grenzen van een aangewezen categorie blijft. Onder deze standaardgevallen NIBM vallen kantoren, woonwijken en het telen van gewassen. Dit moet dan wel onder een bepaalde omvang blijven (artikel 5.54 Bkl).
  • 2. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project de 3%-grens niet overschrijdt. Soms kan een kwalitatieve beschrijving voldoende zijn. Veel mensen bepalen met de NIBM-tool op een eenvoudige en snelle manier of een project in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Soms zijn detailberekeningen nodig als aanvulling op de NIBM-tool. Dit hangt af van de uitkomst van de NIBM-tool.


Voor onderhavig project is mogelijkheid 1 aan de orde. Een aantal veelvoorkomende activiteiten dragen niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging. Daarom is het niet nodig deze 'standaardgevallen' te toetsen aan de rijksomgevingswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10). Voor onder andere woningbouw geeft het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) in artikel 5.54 grenzen aan. Als een activiteit binnen deze grenzen valt, is geen toetsing nodig aan de rijksomgevingswaarden voor (NO2) en fijnstof (PM10). Want de activiteit draagt dan per definitie NIBM bij aan de luchtverontreiniging. Woningen/woonwijken zijn NIBM als het gaat om maximaal:

  • 1.500 woningen bij 1 ontsluitingsweg
  • 3.000 woningen bij 2 of meer ontsluitingswegen
5.3.2 Onderzoek

Voorliggend plan heeft betrekking op een functiewijziging zonder dat dit leidt tot extra verkeersbewegingen. Er kan geconcludeerd worden dat het project een 'niet-in-betekenende-mate' project betreft. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

5.3.3 Conclusie

Het project is niet in betekenende mate van invloed op de luchtkwaliteit en daarmee niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.

5.4 Geluid door activiteiten

5.4.1 Toetsingskader

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn er instructieregels van het Rijk over geluid van activiteiten (paragraaf 5.1.4.2 van het Bkl). Het omgevingsplan moet ervoor zorgen dat het geluid van activiteiten op geluidsgevoelige gebouwen (zoals woningen en woonschepen) aanvaardbaar is. Daartoe moet het omgevingsplan in beginsel hierover regels bevatten. Het gaat om ‘gewoon’ geluid in een stedelijke omgeving, dat wil zeggen de combinatie wonen met (lichte) bedrijvigheid. De benodigde regels over geluid zijn opgenomen in de bruidsschat (zie paragraaf 22.3.4).

5.4.2 Onderzoek

Voorliggend plan heeft betrekking op een functiewijziging zonder dat dit leidt tot de toevoeging van nieuwe geluidgevoelige gebouwen. Functies in de omgeving waarvan bedrijfshinder mag worden verwacht zijn dan ook niet van toepassing op deze functiewijzging. Daarnaast maakt de functiewijziging ook geen nieuwe activiteiten mogelijk die leiden tot een situatie die in strijd kan worden geacht met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Hiervan is sprake indien het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast of als de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor bedrijven uit de omgeving. Het planvoornemen voorziet niet in de realisatie van een milieubelastende functie en zal daarom niet leiden tot aantasting van het woon- en leefklimaat of hinder voor bedrijven uit de omgeving.

5.4.3 Conclusie

Het plan is wat betreft geluid door (bedrijfsmatige)activiteiten niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.

5.5 Geluid door wegen

5.5.1 Toetsingskader

Veel functies in de fysieke leefomgeving hebben te maken met geluid. Ze maken geluid of ze worden eraan blootgesteld. Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn er instructieregels van het Rijk over geluid van wegen (paragraaf 5.1.4.2a van het Bkl). Het omgevingsplan moet ervoor zorgen dat het geluid van wegen op geluidsgevoelige gebouwen (zoals woningen) aanvaardbaar is. Bij het toelaten van nieuwe gemeentelijke wegen en bij het toelaten van nieuwe geluidgevoelige gebouwen, moet worden voldaan aan bepaalde waarden voor geluid.

5.5.2 Onderzoek

Het planvoornemen ziet op een functiewijziging van gronden zonder dat er nieuwe geluidgevoelige gebouwen worden gerealiseerd. Onderzoek naar geluid door wegen dan is dan ook niet aan de orde.

5.5.3 Conclusie

Het plan is wat betreft geluid door wegen niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.

5.6 Bodemkwaliteit

5.6.1 Toetsingskader

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn er instructieregels van het Rijk over bodemkwaliteit (paragraaf 5.1.4.5 van het Bkl). Bodemkwaliteit is van belang voor elk omgevingsplan dat verblijfsgebouwen toelaat. Voor zulke situaties moet het omgevingsplan regels bevatten. Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie worden opgenomen in het definitieve omgevingsplan (art. 5.89i Bkl). Deze waarden kunnen per gebied of per gebruiksfunctie verschillen. Bij een overschrijding van een vastgestelde waarde (zie art. 5.89i Bkl) is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw alleen toegelaten als de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen (art. 5.89K Bkl, art. IIIa onder 2 Aanvullingsbesluit Bodem).

5.6.2 Verkennend bodemonderzoek

Het initiatief heeft betrekking op het wijzigen van agrarische gronden naar een woonfunctie waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (langer dan twee uur per dag) zullen verblijven (bodemgevoelige locatie). Voor het initiatief moet dan ook een verkennend bodemonderzoek worden verricht waaruit blijkt dat de milieuhygiënische bodemkwaliteit geschikt is voor de gewenste functie. Voor de functiewijziging is een verkennen bodemonderzoek uitgevoerd. Onderstaand worden de conclusies uit het onderzoek weergegeven. Het volledige onderzoek is als Bijlage 3 bijgevoegd.

Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen waarnemingen gedaan, die op de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging kunnen duiden. Op basis van de onderzoeksresultaten blijkt, dat in de bovengrond enkele lichte verontreinigingen met PAK en lood zijn aangetroffen. Deze lichte verontreinigingen geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten aan onderzochte parameters. Uit het grondwateronderzoek blijkt, dat in de peilbuis geen verhoogde concentraties zijn aangetoond ter opzichte van de voormalige streefwaarden.

5.6.3 Conclusie

Op basis van de onderzoeksresultaten blijkt, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen belemmeringen verwacht worden ten aanzien van de voorgenomen functiewijziging. Het plan is wat betreft bodem niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.

5.7 Geur

5.7.1 Toetsingskader

Geur kan hinder veroorzaken en de gezondheid schaden. Maar ook geurveroorzakende bedrijfs- of hobbyactiviteiten hebben een plek in de leefomgeving nodig. Een van de belangrijkste uitgangspunten van de Omgevingswet is een goede balans tussen het beschermen en het benutten van de fysieke leefomgeving. In artikel 5.91 Bkl worden de geurgevoelige gebouwen aangewezen die in ieder geval beschermd moeten worden. Hieronder vallen ook gebouwen met een woonfunctie, gebouwen voor onderwijs, gezondheidszorg en kinderopvang.

5.7.2 Onderzoek

Met het planvoornemen wordt geen geurgevoelige functie mogelijk gemaakt die voldoende beschermd moeten worden. Op 110 meter van het projectgebied bevindt zich een veehouderij.

5.7.3 Conclusie

Het plan is wat betreft geur niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.

5.8 Ladder voor duurzame verstedelijking

5.8.1 Toetsingskader

Op grond van artikel 5.129g van het Bkl wordt, met het oog op het belang van zorgvuldig ruimtegebruik en het tegengaan van leegstand, rekening gehouden met de behoefte aan een stedelijke ontwikkeling. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt verstaan de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelvoorziening of een andere stedelijke voorziening en die voldoende substantieel is. Er wordt onderscheid gemaakt tussen ontwikkelingen in en buiten stedelijk gebied, dan wel buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied. Artikel 8.0b Bkl regelt dat deze instructieregel ook geldt voor een omgevingsvergunning buitenplanse omgevingsplanactiviteit.

5.8.2 Onderzoek

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Op basis van vaste jurisprudentie kan worden geconcludeerd dat planologische gebruikswijzigingen zonder een toename van bouwmogelijkheden zich niet kwalificeren als Ladderplichtige stedelijke ontwikkelingen. Enkel als er sprake is van een 'zodanige functiewijziging' kunnen dergelijke planologische gebruikswijzigingen wel gekwalificeerd worden als een Ladderplichtige stedelijke ontwikkelingen. In dit geval is daar geen sprake van. De gronden worden in de huidige feitelijke situatie al gebruikt ten behoeve van de functie wonen. Dit wijzigingsplan ziet erop dat de functie van de gronden in overeenstemming wordt gebracht met het feitelijk gebruik.

5.8.3 Conclusie

Er is met het voornemen geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, de ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee niet aan de orde. Het plan is niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.

5.9 Erfgoed

5.9.1 Toetsingskader

In het Bkl zijn ten aanzien van de bescherming van archeologie een aantal beginselen geformuleerd (art. 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen.

De provincie Fryslân heeft het initiatief genomen om, zoveel mogelijk in samenwerking met het rijk en de gemeenten, het bodemarchief zo goed mogelijk in kaart te brengen. Dit gebeurt op de FAMKE: Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE biedt informatie over in de provincie bekende of te verwachten archeologische waarden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in twee onderzoeksperiodes: de steentijd-bronstijd en de ijzertijd-middeleeuwen.

De Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) geeft informatie over in de provincie bekende cultuurhistorisch waardevolle objecten/elementen. De cultuurhistorische kaart is informatief: de kaart geeft aan welke cultuurhistorische elementen en structuren op provinciale schaal van betekenis zijn.

5.9.2 Onderzoek

Op basis van de FAMKE van de provincie Fryslân moet voor de periode steentijd-bronstijd bij ingrepen van meer dan 5.000 m² een archeologische quick-scan worden uitgevoerd. Voor de periode ijzertijd-middeleeuwen is geen onderzoek nodig. Nu er enkel sprake is van een functiewijziging en er geen ingrepen zijn voorzien is archeologisch onderzoek niet nodig. Volledigheidshalve hebben wij dit geborgd in de regels.

Daarnaast is de CHK2 geraadpleegd en hieruit blijkt dat er geen cultuurhistorische elementen en structuren aanwezig zijn.

5.9.3 Conclusie

Het plan is wat betreft archeologie en cultuurhistorie niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.

5.10 Natuur

5.10.1 Toetsingskader

Ter bescherming van de natuur zijn in het Bkl diverse regels opgenomen. Deze regels komen grotendeels overeen met de regels die zijn opgenomen in de huidige Wet natuurbescherming. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden. Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).

5.10.2 Onderzoek

SOORTENBESCHERMING
Voor de gehele fysieke leefomgeving geldt een algemene zorgplicht (artikelen 1.6, 1.7 en 1.7a Omgevingswet). Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving als gevolg van activiteiten redelijkerwijs zoveel mogelijk worden voorkomen of beperkt. Sommige activiteiten kunnen negatieve effecten hebben op beschermde dieren en planten. In dat geval wordt gesproken van flora- en fauna-activiteiten. Een flora- en fauna-activiteit is een 'Activiteit met mogelijke gevolgen voor van nature in het wild levende dieren of planten'. Op het moment dat er in het kader van een planvoornemen een flora- en fauna-activiteit wordt verricht dient een natuurtoets uitgevoerd te worden. In een natuurtoets wordt nagegaan of het plan vanuit ecologisch oogpunt niet evident onuitvoerbaar is.

Het gaat in dit geval om een gebruikswijziging van gronden die nu nog een agrarische functie hebben naar een woonfunctie overeenkomstig het nu in de feitelijke situatie al aanwezige gebruik. In afstemming met een ecoloog is geconcludeerd dat deze functiewijziging geen flora- en fauna-activiteit in houdt en er geen ingrepen plaatsvinden waarvoor een natuurtoets moet worden uitgevoerd. Het planvoornemen heeft dan ook geen effect op eventueel aanwezige beschermde soorten in of rond het plangebied.

Er geldt natuurlijk wel de specifieke zorgplicht voor flora- en fauna-activiteiten (artikel 11.27 Bal). Deze zorgplicht houdt in dat degene die een flora- en fauna-activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben, maatregelen moet nemen om die gevolgen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken of achterwege te laten. Deze plicht houdt in ieder geval in dat onderzoek moet worden verricht naar de aanwezigheid van de soorten en naar voor deze soorten belangrijke leefgebieden of natuurlijke habitats in het plangebied of in de nabijheid van het plangebied, zoals genoemd in artikel 11.27, lid 2a Bal. Hieronder vallen alle soorten van de Vogelrichtlijn, de Habitatrichtlijn en soorten genoemd in bijlage IX van het Bal of in de Nederlandse Rode lijsten (artikel 2.19, lid 5, sub a, sub 3 Ow). Op de Rode lijsten staan soorten die uit Nederland zijn verdwenen of dreigen te verdwijnen, ingedeeld in verschillende categorieën voor mate van bedreiging (van gevoelig tot verdwenen uit Nederland). Dus op het moment dat de eigenaren een flora- en fauna- activiteit gaan uitvoeren er op dat moment onderzoek moet worden verricht.


GEBIEDSBESCHERMING
Het plangebied ligt op een afstand van circa 2 km vanaf het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied 'Deelen'. Het plan ziet op de functiewijziging van agrarische gronden naar wonen zonder extra bouwmogelijkheden. Door deze functiewijziging is er geen sprake van een extra verkeersaantrekkende werking (zie ook paragraaf 5.11). Er kan dan ook vanuit worden gegaan dat de ontwikkeling niet zorgt voor een stikstofdepositie van meer dan 0,00 mol N/ha/ja. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Omgevingswet beschermde Natura 2000-gebieden. Een omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.

5.10.3 Conclusie

Het plan is wat betreft natuur niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.

5.11 Verkeer en parkeren

5.11.1 Toetsingskader

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

In publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren; van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. De richtlijnen van het CROW gaan uit van een bandbreedte van minimale en maximale parkeerkencijfers.

5.11.2 Onderzoek

Het plan ziet op de functiewijziging van agrarische gronden naar wonen zonder bouwmogelijkheden. Door deze functiewijziging is er geen sprake van een extra verkeersaantrekkende werking of een extra parkeerbehoefte. Het betreft enkel het uitbreiden van erven bij bestaande woningen.

5.11.3 Conclusie

Het plan is wat betreft verkeer en parkeren niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.

5.12 Gezondheid

5.12.1 Toetsingskader

Een van de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet (Ow) is een gezonde fysieke leefomgeving (artikel 1:3 Ow, zie ook 4.4.1). In artikel 2.1 lid 4 Ow is bepaald dat het bevoegd gezag bij de evenwichtige toedeling van functies (in het omgevingsplan) in ieder geval rekening houdt met het belang van het beschermen van de gezondheid. Voorzorg kan daarbij een rol spelen. Naast de gezondheidsbescherming kan het bevoegd gezag het belang van gezondheidsbevordering meewegen. Zo heeft de fysieke leefomgeving positieve gezondheidseffecten als deze uitnodigt tot gezond gedrag en mensen stimuleert tot meer bewegen, gezonder eten en elkaar ontmoeten. De GGD kan hierbij adviseren.

Het Rijk stelt ondergrenzen voor de bescherming van de gezondheid. Bijvoorbeeld via instructieregels of omgevingswaarden voor geluid, luchtkwaliteit, geur en waterkwaliteit. In het omgevingsplan werken deze randvoorwaarden door.

5.12.2 Onderzoek

Bij dit initiatief wordt met name gekeken naar een gezond leefmilieu (aanwezigheid van milieuhinder, waterkwantieit en -kwaliteit) Ook aspecten zoals biodiversiteit, natuurinclusief bouwen en een schone bodem zijn relevante onderdelen van een gezond leefmilieu. Zaken zoals geur, geluid, bodem en water worden in de andere paragrafen van dit hoofdstuk nader behandeld. Met het planvoornemen worden bovenstaande aspecten ook geborgd. Daarmee is er sprake van een toegevoegde waarde wat betreft gezondheid. Als gevolg van dit planvoornemen zal er geen sprake zijn van een wijziging in een gezonde fysieke leefomgeving, in concreto het beschermen van de gezondheid.

5.12.3 Conclusie

Er wordt rekening gehouden met het aspect gezondheid in de planvorming. De conclusie luidt dat het plan in het kader van gezondheid niet evident onuitvoerbaar is en op aanvaardbare wijze kan worden gerealiseerd.

5.13 M.e.r.-verantwoording

5.13.1 Wettelijk kader

Onderdeel van de motivering is een toets aan de regels over een milieueffectrapportage. Of een besluit over een (project-)m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig is, kan worden afgeleid uit bijlage V bij het Omgevingsbesluit, in samenhang met de artikelen 11.6 en 11.8 van het Omgevingsbesluit.

5.13.2 Onderzoek

In bijlage V van het Omgevingsbesluit is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is (J11). Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Als een project voorziet in een (gedeeltelijke) functiewijziging, maar de bebouwde oppervlakte hetzelfde blijft, is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit wijzigingsbesluit ziet op de functiewijziging van agrarische gronden naar wonen zonder een toename van de bouwmogelijkheden.

5.13.3 Conclusie

Er is met het voornemen geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject, er is geen aanleiding tot het opstellen van een m.e.r.-rapportage. Daarnaast zijn relevante omgevingsaspecten in voorgaande paragrafen aan de orde geweest.

Hoofdstuk 6 Juridische vormgeving

6.1 Wijziging omgevingsplan

6.1.1 Omgevingsplan van rechtswege

Op 1 januari 2024 is het omgevingsplan van rechtswege ontstaan. Dit omgevingsplan bestaat uit alle ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen en wijzigingsplannen, en uit de Bruidsschat die de gemeente van het Rijk heeft ontvangen. In deze Bruidsschat zitten onder meer regels voor milieubelastende activiteiten en bouwactiviteiten. Ook twee bodemkaarten en de hogere waarde besluiten maken deel uit van het omgevingsplan van rechtswege. Gemeenten krijgen tot 1 januari 2032 de tijd om het omgevingsplan van rechtswege en andere regels over de fysieke leefomgeving om te zetten naar een nieuw omgevingsplan. Op grond van artikel 2.4 en 22.6 van de Omgevingswet kan de gemeenteraad het omgevingsplan van rechtswege (laten) wijzigen.

6.1.2 Toepassing TAM-IMRO

De Omgevingswet integreert wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Het DSO ondersteunt bij de uitvoering van de wet en bestaat uit lokale systemen van overheden en de landelijke voorziening (DSO-LV), zoals Regels op de kaart en het Omgevingsloket. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) ontwikkeld voor organisaties die nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Een van deze TAMs is TAM-IMRO. Bij TAM-IMRO wordt het omgevingsplan gewijzigd via de - onder de Wet ruimtelijke ordening gebruikte - IMRO-standaard (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de voorziening ruimtelijkeplannen.nl.

Het gebruik van TAM-IMRO is toegestaan tot en met 31 december 2025. Als het ontwerp van een TAM-IMRO omgevingsplan uiterlijk 31 december 2025 ter inzage is gelegd, mag het ook na 1 januari 2026 worden afgemaakt met TAM-IMRO. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Klimaat geeft aan dat TAM-IMRO plannen uiterlijk voor 1 januari 2032 moeten worden omgezet naar de nieuwe Standaard officiële publicaties (STOP) met de bijbehorende Toepassingsprofielen omgevingsdocumenten (TPOD).

De Vereniging Nederlandse Gemeente (VNG) gaat uit van twee varianten van een TAM-IMRO omgevingsplan: de Basisvariant en de Crisis- en herstelwet-variant. Voorliggend TAM-IMRO omgevingsplan is opgezet volgens de Basisvariant. Deze blijft qua vorm en inhoud zo dicht mogelijk bij een bestemmingsplan. Daarbij wordt uiteraard wel aan alle eisen van de Omgevingswet en bijbehorende AMvB's voldaan.

6.1.3 Besluitgebied

De regels in dit TAM- omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie Bornego 37 te Luinjeberd, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0074.TAM22ABornego37LU-OW01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl. In Hoofdstuk 1 is een overzichtskaart van de werkingsgebieden c.q. plangebied opgenomen.

6.1.4 Overzicht wijzigingen

De planregels van het omgevingsplan van rechtswege worden met dit TAM-IMRO omgevingsplan gewijzigd. De regels zoals opgenomen in de bestemmingsplannen Buitengebied 2007, Partiële herziening diverse bestemmingsplannen, Thematisch bestemmingsplan Gebouwen bij woningen en beroepsuitoefening-aan-huis, correctieve herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2007, Partiële herziening bestemmingsplannen parkeren, Partiële herziening bestemmingsplannen kamerverhuur en 1e Aanpassing partiële herziening bestemmingsplannen kamerverhuur worden vervangen door de regels in dit TAM-omgevingsplan. Deze wijziging heeft met name tot gevolg dat de omgevingsvergunning voor Bornego 37 wordt verwerkt en de bestaande en nieuwe ontsluiting en het voormalig agrarisch perceel gelegen tussen Bornego 37 en Bornego 27 t/m 35 worden voorzien van de functie Wonen zonder bouwvlak.

6.2 Artikelsgewijze toelichting

6.2.1 Preambule

De IMRO-standaarden staan niet toe om de regels in het TAM-omgevingsplan te beginnen met een ander hoofdstuk dan hoofdstuk 1. Hetzelfde geldt voor de artikelen. Aangezien het omgevingsplan al een hoofdstuk 1 en artikel 1 heeft, is het noodzakelijk om duidelijk te maken hoe deze objecten dienen te worden gelezen. Hiervoor wordt een zogenoemde preambule opgenomen in het TAM-omgevingsplan.

6.2.2 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen
In dit artikel zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen.


Artikel 2 Toepassingsbereik
In dit artikel wordt in het eerste lid de regels uit het TAM-omgevingsplan gekoppeld aan de bijbehorende verbeelding. In het tweede lid wordt bepaald dat bepaalde ruimtelijke plannen uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan niet van toepassing zijn op de locatie waarvoor het TAM-IMRO omgevingsplan is opgesteld. In het derde lid is bepaald dat de regels uit afdelingen 22.2 en 22.3 van de Bruidsschat niet van toepassing zijn, als deze regels in strijd zijn met de regels uit het TAM-omgevingsplan. Dit geldt niet voor paragraaf 22.2.7.3 waarin regels zijn opgenomen over activiteiten met betrekking tot bouwwerken die van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan.


Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen
In dit artikel is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van deze wijziging gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

Artikel 4 Algemene vereisten aan tekeningen

Indien uit een artikel volgt dat er tekeningen in het kader van de indieningvereisten moeten worden verstrekt, dan volgt uit dit artikel aan welke eisen die tekeningen moeten voldoen.

6.2.3 Regels over het gebruik van gronden en bouwwerken

Artikel 5 Gebruiksverbod en Artikel 6 Nadere regel over het gebruiksverbod

In het omgevingsplan geldt dat als er geen regels voor een activiteit zijn opgenomen, deze activiteit zonder meer mag worden uitgevoerd en er geen beperkingen voor die activiteit op grond van het omgevingsplan gelden. Het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het TAM-omgevingsplan moet nadrukkelijk vergunningplichtig worden gemaakt of worden verboden. In dit geval is gekozen voor een algemeen gebruiksverbod. In artikel 6 staat benoemd wat er in ieder geval onder ander gebruik wordt begrepen. Dit 'ander gebruik' is verboden.

Artikel 7 Beroep- of bedrijf aan huis

In artikel 7 zijn algemene regels opgenomen voor het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis.

Artikel 8 Bed & Breakfastactiviteiten en Artikel 9 Kamerverhuuractiviteiten

In het omgevingsplan zijn onder andere vergunningplichten opgenomen voor het uitoefenen van een bed & breakfast en het verhuren van een kamer in een woning.

6.2.4 Specifieke regels voor het gebruik van gronden en bouwwerken

Artikel 10 Wonen

In deze paragraaf zijn de functies, waardevolle gebieden en activiteiten van de betreffende gronden aangegeven. Dit TAM-omgevingsplan kent de functie 'Wonen'. Deze functie laat toe om gronden te gebruiken voor wonen. Het artikel is op de volgende manier onderverdeeld:

Lid 1 bevat het toepassingsbereik van het artikel.

Lid 2 bevat een opsomming van het gebruik dat op deze locatie is toegestaan. Hierbij wordt achtereenvolgens het hoofdgebruik, het aanvullend gebruik en het ondergeschikte gebruik opgesomd.

Lid 3 bevat, indien nodig, nadere regels en voorwaarden over het gebruik dat op grond van lid 2 is toegestaan.

Artikel 11 Waarde - Archeologie

In dit TAM-omgevingsplan is het (potentieel) archeologisch waardevol gebied binnen het plangebied aangegeven met 'Waarde - Archeologie'. Binnen het gebied is het toegestaan gronden, naast de toegelaten functies, te gebruiken voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

6.2.5 Algemene regels voor het bouwen van bouwwerken

Het vierde hoofdstuk behandelt de algemene bouwregels die voor het hele besluitgebied gelden. Hierin komen onderwerpen aan de orde als de excessenregeling, de maatwerkvoorschriften en beoordelingsregels die afwijken van of in aanvulling zijn op artikel 22.29. Het hoofdstuk is opgebouwd uit de volgende artikelen:

Artikel 12 Toepassingsbereik

Artikel 13 Maatwerkvoorschriften

Artikel 14 Excessen

Artikel 15 Afwijkende beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen

Artikel 16 Aanvullende aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Artikel 17 Het bouwen van bouwwerken in het gebied 'Waarde - Archeologie'

Het laatste artikel stelt regels voor het bouwen van bouwwerken in (potentieel) archeologisch waardevolle gebieden. Bouwwerken met een oppervlakte van minder dan 500 m² zijn van deze regels uitgezonderd.

6.2.6 Regels voor het bouwen van specifieke bouwwerken

Het vijfde hoofdstuk bevat de regels die gelden voor het bouwen van de verschillende soorten bouwwerken. Daarin worden de volgende categorieën onderscheiden: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken, dakkapellen, dakopbouwen, erf- en terreinafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 18 Regels voor het bouwen van bouwwerken

Artikel 19 Aanvullende beoordelingsregels

6.2.7 Regels voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

In het (potentieel) archeologische waardevol gebied 'Waarde - Archeologie' gelden regels voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden. Dit is opgenomen in Artikel 20 Het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden in het gebied 'Waarde - Archeologie'. Het betreft een vergunningplicht. De vergunningplicht geldt onder meer niet als het werk, geen bouwwerk zijnde, of de werkzaamheid ziet op een kleinere oppervlakte dan 5.000 m² en niet dieper dan 0,50 m. Verder zijn er beoordelingsregels, aanvraagvereisten en mogelijke vergunningvoorschriften opgenomen.

6.2.8 Overgangsrecht

Artikel 21 Overgangsrecht

Dit artikel regelt het overgangsrecht. Omwille van de continuïteit en de voorspelbaarheid kiest de gemeente ervoor om voorlopig gebruik te blijven maken van 'oude' standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening, die daarbij qua terminologie zijn aangepast aan TAM-IMRO.

Hoofdstuk 7 Financiele haalbaarheid

Het plan is een particulier initiatief dat wordt uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn aan het plan geen financiële consequenties verbonden. Het plan is uitvoerbaar.

Hoofdstuk 8 Evenwichtige toedeling van functies aan locaties

8.1 Wettelijk kader

Voor het wijzigingsbesluit gelden de beoordelingsregels uit het Bkl. Dat betekent dat het omgevingsplan alleen wordt gewijzigd als:

  • Er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (artikel 8.0a, tweede lid van het Bkl);
  • Als daarbij voldaan wordt aan de beoordelingsregels uit hoofdstuk 5 van het Bkl.

Op grond van artikel 4.2 Ow moet het omgevingsplan er in ieder geval toe leiden dat voor het gehele grondgebied van de gemeentefuncties evenwichtig aan locaties zijn toegedeeld. Deze taak vormt een voortzetting van het criterium van een goede ruimtelijke ordening uit de Wro, maar dan in de bredere strekking van de fysieke leefomgeving. Het zorgen voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt in het omgevingsplan bereikt door activiteiten onderling evenwichtig over locaties te reguleren. Evenwichtig reguleren van activiteiten, impliceert een locatiegerichte benadering waarbij de schaarse ruimte binnen de fysieke leefomgeving op een zo goed mogelijke wijze wordt verdeeld, ingericht en benut. Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet als resultante worden beschouwd van alle regels in het omgevingsplan.

8.2 Afweging

Met het planvoornemen wordt een functiewijziging van agrarische gronden naar wonen zonder een toename van de bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt. In de voorgaande hoofdstukken is getoetst aan relevant beleid en aan de regels van het Bkl. Op alle onderdelen wordt voldaan aan de standaardwaarden zoals opgenomen in het Bkl en is er geen aanleiding om op onderdelen hiervan af te wijken. Op basis van deze resultaten kan worden geconcludeerd dat ten aanzien van deze ruimtelijke ontwikkeling voldaan kan worden aan een evenwichtige toedeling van functies aan de betreffende locatie. Hierbij is voldaan aan de beoordelingsregels uit artikel 8.0b tot en met 8.0 e van het Bkl. Geconcludeerd wordt dat de vergunning voor onderhavige ruimtelijke ontwikkeling verleend kan worden.