direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22A Bornego 37 te Luinjeberd
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0074.TAM22ABornego37LU-OW01

Regels

Preambule 


Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het wijzigen van de functie naar erf ten behoeve van de aangrenzende woningen op de locatie Bornego 37 te Luinjeberd en vormt juridisch een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22A) van het omgevingsplan van de gemeente Heerenveen. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties, bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

 

De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22A van het omgevingsplan van de gemeente Heerenveen. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22A.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22A.' gelezen worden. De maatvoeringsaanduidingen moeten als omgevingsnormen gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1. Bijlage 22A.1 bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van hoofdstuk 22A.
  • 2. Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn ook van toepassing op dit omgevingsplan, tenzij bijlage 22A.1 bij dit omgevingsplan een begripsomschrijving bevat.

Artikel 2 Toepassingsbereik

  • 1. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie Bornego 37 te Luinjeberd, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0074.TAM22ABornego37LU-OW01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.
  • 2. De volgende besluiten als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet zijn niet van toepassing op de locatie, bedoeld in het eerste lid:
    • a. het bestemmingsplan 1e Aanpassing partiële herziening bestemmingsplannen kamerverhuur, van de gemeente Heerenveen, vastgesteld op 28-03-2024, met identificatienummer NL.IMRO.0074.BHBPNkamers-VG01;
    • b. het bestemmingsplan de Partiële herziening bestemmingsplannen kamerverhuur, van de gemeente Heerenveen, vastgesteld op 1612-2021, met identificatienummer NL.IMRO.0074.BPNkamerverhuur-VG01;
    • c. het bestemmingsplan de Partiële herziening bestemmingsplannen parkeren, van de gemeente Heerenveen, vastgesteld op 07-10-2021, met identificatienummer NL.IMRO.0074.BPNparkeren-VG01;
    • d. het bestemmingsplan correctieve herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2007, van de gemeente Heerenveen, onherroepelijk op 08-12-2009, met identificatienummer NL.IMRO.00740000CHBG2007kaart1-;
    • e. het bestemmingsplan Thematisch bestemmingsplan Gebouwen bij woningen en beroepsuitoefening-aan-huis, van de gemeente Heerenveen, onherroepelijk op 07-12-2009, met identificatienummer NL.IMRO.00740000BPNgebouwberoep-;
    • f. het bestemmingsplan Partiële herziening diverse bestemmingsplannen (opheffing oneffenheden ca), van de gemeente Heerenveen, onherroepelijk op 13-05-2009, met identificatienummer NL.IMRO.00740000PHdiversebpn-;
    • g. het bestemmingsplan Buitengebied 2007, van de gemeente Heerenveen, onherroepelijk op 13-05-2009, met identificatienummer NL.IMRO.00740000BG2007kaart1-.
  • 3. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.

Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 22.24 van het omgevingsplan, worden de waarden die in dit hoofdstuk in °, m of m² zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:
    • a. de dakhelling in °: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
    • b. de goothoogte van een bouwwerk in m² : vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
    • c. de bouwhoogte van een bouwwerk in m: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
    • d. de oppervlakte van een bouwwerk in m² : tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
    • e. de breedte van een gebouw in m: tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren);
    • f. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens: vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.
  • 2. Bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffen de wijze van meten, is de uitleg van NEN 2580 bepalend.

Artikel 4 Algemene vereisten aan tekeningen

  • 1. Als bij een aanvraag om een omgevingsvergunning één of meer tekeningen moeten worden verstrekt, zijn deze tekeningen voorzien van van een duidelijke maatvoering en schaalaanduiding.
  • 2. Voor de volgende tekeningen geldt de daarbij genoemde maximaal toe te passen schaal:
    • a. situatietekeningen: 1:1000;
    • b. geveltekeningen, plattegronden en doorsneden:
      • bouwwerken kleiner dan 10.000 m2 bruto vloeroppervlakte: 1:100;
      • bouwwerken 10.000 m2 of groter bruto vloeroppervlakte: 1:200;
  • 3. Uit de situatietekening blijkt de oriëntatie van het bouwwerk op het perceel en ten opzichte van omliggende bebouwing en wegen (noordpijl).

Hoofdstuk 2 Regels over het gebruik van gronden en bouwwerken

Artikel 5 Gebruiksverbod

Het is verboden om gronden of bouwwerken te gebruiken voor ander gebruik dan het in hoofdstuk 2 en in hoofdstuk 3 per locatie toegelaten gebruik.

Artikel 6 Nadere regel over het gebruiksverbod

1. Onder ander gebruik zoals bedoeld in Artikel 5 wordt in ieder geval begrepen:

    • a. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
    • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksactiviteiten;
    • c. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak en/of bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van toegelaten en/of vergunde bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
    • d. het gebruik van gronden voor het storten van puin en/of afvalstoffen
    • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
    • f. het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van het kennelijk ten verkoop stallen en opslaan van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
    • g. het gebruik van een woning voor meer dan één huishouden;
    • h. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning.

2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet als het genoemde gebruik op grond van het omgevingsplan uitdrukkelijk is toegestaan.

Artikel 7 Beroep- of bedrijf aan huis

  • 1. Onder een beroep of bedrijf wordt verstaan: een in Bijlage 4 genoemd beroep of bedrijf dan wel een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen beroep of bedrijf door de bewoner en de aan de beroepsuitoefening aan huis gebonden medewerker.
  • 2. Het gebruik van een woning ten behoeve van een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan als de bruto-vloeroppervlakte van het beroep- of bedrijf van huis niet meer bedraagt:
    • a. dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw met de bijbehorende bouwwerken op het bouwperceel; en
    • b. niet meer dan 50 m².

Artikel 8 Bed & Breakfastactiviteiten

  • 1. Onder een Bed & Breakfastactiviteit wordt verstaan het bieden van de ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben.
  • 2. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een woning te gebruiken voor een Bed & Breakfastactiviteit.
  • 3. De in het tweede lid genoemde omgevingsvergunning wordt verleend als:
    • a. de bruto-vloeroppervlakte van de van de ruimten die hiervoor worden gebruikt niet meer bedraagt:
      • dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw met bijbehorende bouwwerken; en
      • niet meer dan 50 m²;
    • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • de woonsituatie;
      • de milieusituatie;
    • c. er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op het eigen perceel.
  • 4. De vraag of er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid zoals bedoeld in het derde lid, wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de "Nota parkeernormen gemeente Heerenveen 2020", welke is opgenomen als Bijlage 2 van de regels. Als dit parkeerbeleid wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.
  • 5. In afwijking van het bepaalde in het derde lid wordt de in het tweede lid genoemde omgevingsvergunning ook verleend als:
    • a. op andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
    • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • de bestaande parkeergelegenheid in het openbaar gebied;
      • de verkeersveiligheid;
      • de woonsituatie.
  • 6. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in het tweede lid worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
    • a. het adres waar deze activiteit wordt uitgeoefend;
    • b. een indelingstekening waarop de beoogde functies staan aangegeven;
    • c. de indeling van het terrein waarop is aangegeven op welke wijze wordt voorzien in de behoefte aan parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen.

Artikel 9 Kamerverhuuractiviteiten

  • 1. Onder een kamerverhuuractiviteit wordt verstaan het tegen een vergoeding laten gebruiken van een afzonderlijke kamer binnen een woning als onzelfstandige woonruimte.
  • 2. Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een woning te gebruiken voor een kamerverhuuractiviteit.
  • 3. De in het tweede lid genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
    • a. het aantal bewoners, per kamergewijs bewoond pand ten hoogste vier bedraagt;
    • b. kamerverhuur niet plaatsvindt in vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
    • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving van het kamergewijs bewoonde pand, van een onevenredige afbreuk zoals hierboven bedoeld is in ieder geval sprake als:
      • meer dan 10% van de woningen met dezelfde postcode (bestaande uit vier cijfers en twee letters) in overeenstemming met het bestemmingsplan of een verleende omgevingsvergunning als kamergewijs bewoond pand worden gebruik; en/of
      • de afstand tussen twee kamergewijs bewoonde panden minder bedraagt dan 25 m;
    • d. geen onevenredige toename van de verkeersaantrekkende werking plaatsvindt;
    • e. op eigen erf in (voldoende) parkeergelegenheid is of zal worden voorzien;
  • 4. De vraag of er geen onevenredige afbreuk aan het woon- en leefmilieu wordt gedaan, zoals bedoeld in het derde lid, onder c wordt bepaald aan de hand van de nadere regels die zijn opgenomen in de 'Notitie Uitvoeringsbeleid Kamerverhuur'. Als deze 'Notitie Uitvoeringsbeleid Kamerverhuur' wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.
  • 5. De vraag of er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid zoals bedoeld in het derde lid, onder e wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de "Nota parkeernormen gemeente Heerenveen 2020", welke is opgenomen als Bijlage 2 van de regels. Indien dit parkeerbeleid wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.
  • 6. In afwijking van het bepaalde in het derde lid wordt in het tweede lid genoemde vergunning ook verleend als:
    • a. op andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
    • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • de bestaande parkeergelegenheid in het openbaar gebied;
      • de verkeersveiligheid;
      • de woonsituatie.
  • 7. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in het tweede lid worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
    • a. het adres waar deze activiteit wordt uitgeoefend;
    • b. een indelingstekening waarop de beoogde functies staan aangegeven;
    • c. de indeling van het terrein waarop is aangegeven op welke wijze wordt voorzien in de behoefte aan parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen;
    • d. een beschrijving van maatregelen die worden getroffen om een aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen.

Hoofdstuk 3 Specifieke regels voor het gebruik van gronden en bouwwerken

Artikel 10 Wonen

10.1 Toepassingsbereik

Artikel 10 is van toepassing op het toegelaten gebruik ter plaatse van de functie 'Wonen'.

10.2 Toegelaten gebruik

Gebouwen en gronden ter plaatse van de functie 'Wonen' mogen worden gebruikt voor:

  • a. wonen,

met de daarbij behorende:

  • b. tuinen, erven en terreinen,

en in ondergeschikte mate voor:

  • c. wegen en paden;
  • d. water;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen, en
  • g. openbare nutsvoorzieningen.
10.3 Aanvullende regels toegelaten gebruik
10.3.1 Aantal woningen

Het gebruik voor wonen zoals genoemd in lid 10.2, onder a, is uitsluitend toegestaan als het aantal woningen niet meer bedraagt dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven waarde.

10.3.2 Voorwaardelijke verplichting landschappelijke inpassing

Het gebruiken van gronden en bouwwerken overeenkomstig lid 10.2 is uitsluitend toegestaan als bomen en beplanting worden gerealiseerd en in stand gehouden, zoals vastgelegd in de landschappelijke inpassing met beplantingsindicatie in Bijlage 3.

Artikel 11 Waarde - Archeologie

11.1 Toepassingsbereik

Dit artikel is van toepassing op het toegelaten gebruik ter plaatse van het gebied 'Waarde - Archeologie'.

11.2 Toegelaten gebruik

De gronden ter plaatse van het gebied 'Waarde - Archeologie' mogen naast de toegelaten functies, worden gebruikt voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.

Hoofdstuk 4 Algemene regels voor het bouwen van bouwwerken

Artikel 12 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op het verrichten van een omgevingsplanactiviteit bouwen.

Artikel 13 Maatwerkvoorschriften

  • 1. Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de plaats en afmeting van de bouwwerken.
  • 2. Bij het stellen van een maatwerkvoorschrift wordt rekening gehouden met:
    • a. een goede woonsituatie;
    • b. de sociale veiligheid;
    • c. de milieusituatie;
    • d. de verkeersveiligheid;
    • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 14 Excessen

Het uiterlijk van de volgende bouwwerken mag niet in ernstige mate in strijd zijn met de omgevingskwaliteit beoordeeld volgens de beleidsregels in de zin van artikel 4.19 van de Omgevingswet:

  • a. een bestaand bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is; en
  • b. een te bouwen bouwwerk waarvoor geen omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist.

Artikel 15 Afwijkende beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken algemeen

  • 1. Het bepaalde in artikel 22.29, eerste lid, onder b is niet van toepassing.
  • 2. In aanvulling op het bepaalde in 22.29, eerste lid, wordt de omgevingsvergunning bovendien alleen verleend als:
    • a. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van omgevingskwaliteit beoordeeld volgens de beleidsregels zoals bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet; en
    • b. het bouwwerk behoefte aan parkeergelegenheid oproept, èn op het bouwperceel voldoende parkeergelegenheid aanwezig is of in die parkeergelegenheid zal worden voorzien.
  • 3. Het bepaalde in het tweede lid is niet van toepassing als het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning in afwijking van het tweede lid toch moet worden verleend.
  • 4. De vraag of er wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid zoals bedoeld in het tweede lid onder b wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de "Nota parkeernormen gemeente Heerenveen 2020" en is opgenomen als Bijlage 2 van de regels. Indien dit parkeerbeleid wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging.
  • 5. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, onder b, wordt de in artikel 22.26 genoemde omgevingsvergunning ook verleend als:
    • a. op een andere manier in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
    • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • de bestaande parkeergelegenheid in het openbaar gebied;
      • de verkeersveiligheid;
      • de woonsituatie.

Artikel 16 Aanvullende aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

  • 1. Het bepaalde in artikel 22.35 onder i. is niet van toepassing.
  • 2. In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.35, worden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk voor toetsing aan het omgevingsplan ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
    • a. de volgende gegevens en bescheiden voor de toetsing aan de redelijke eisen van omgevingskwaliteit beoordeeld volgens de beleidsregels zoals bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet:
      • tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;
      • principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;
      • kleurenfoto's van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing; en
      • een opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking;
    • b. als de aanvraag betrekking heeft op een bouwwerk met een parkeerbehoefte worden ook de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
      • een berekening van de parkeerbehoefte in de oude situatie en in de nieuwe situatie;
      • een beschrijving van hoe aan de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie zal worden voldaan;
      • een situatietekening van de nieuwe situatie met een schaal 1:1000 met daarop aangegeven de situering en het aantal parkeerplaatsen; en
      • de afmeting van de aan te leggen parkeerplaatsen.

Artikel 17 Het bouwen van bouwwerken in het gebied 'Waarde - Archeologie'

17.1 Toepassingsbereik

Dit artikel gaat over het bouwen van bouwwerken in het gebied 'Waarde - Archeologie'.

17.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5.000 m² moet voordat een omgevingsvergunning in de zin van artikel 22.26 wordt verleend, uit een door de aanvrager te overleggen rapport blijken dat:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
17.3 Voorschrift omgevingsvergunning omgevingsplanactviteit bouwerken in het gebied 'Waarde - Archeologie'

Indien uit het in lid 17.2 bedoelde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
17.4 Advies omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken in het gebied 'Waarde - Archeologie'

Indien aan de omgevingsvergunning de voorschriften worden verbonden als bedoeld in lid 17.3 wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Dit advies wordt betrokken bij het stellen van de voorschriften.

Hoofdstuk 5 Regels voor het bouwen van specifieke bouwwerken

Artikel 18 Regels voor het bouwen van bouwwerken

18.1 Toepassingsbereik

Dit artikel is van toepassing op het bouwen van bouwwerken.

18.2 Bouwen van hoofdgebouwen
  • 1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    • a. een hoofdgebouw wordt uitsluitend gebouwd ter plaatse van de locatie 'bouwvlak'.
    • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' worden ten hoogste het aantal woningen gebouwd dat ter plaatse van de daar bepaalde waarde is aangegeven;
    • c. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is de maximale bouwhoogte van een hoofdgebouw de daar bepaalde waarde;
    • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' is de maximale goothoogte van een hoofdgebouw de daar bepaalde waarde;
    • e. ter plaatse van de aanduiding 'minimum dakhelling (graden)' bedraagt de minimale dakhelling de daar bepaalde waarde;
    • f. ter plaatse van de aanduiding 'maximum oppervlakte (m²)' is de maximale oppervlakte van een hoofdgebouw de daar bepaalde waarde.
  • 2. Het bepaalde in het eerste lid, onder a, is niet van toepassing op tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en de daarmee naar de aard gelijk te stellen onderdelen, mits:
    • a. de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,5 m;
    • b. de hoogte van erkers, serres, entreeportalen e.d. niet meer bedraagt dan 4 m;
    • c. de breedte van erkers, serres, entreeportalen e.d. niet meer bedraagt dan 40% van de breedte van de gevel waar de erkers, serre of entreeportaal tegenaan wordt gebouwd;
    • d. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1 m.
18.3 Het bouwen van bijbehorende bouwwerken

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. een bijbehorend bouwwerk wordt uitsluitend gebouwd achter de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw;
  • b. de dakhelling bedraagt ten hoogste 60°;
  • c. de goothoogte bedraagt ten hoogte 3,50 m;
  • d. de bouwhoogte van een overkapping bedraagt ten hoogste 4 m;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken per woning bedraagt ten hoogste 100 m2.
18.4 Dakkapellen niet in het achterdakvlak of een naar het openbaar gebied gekeerd zijdakvlak

Voor het bouwen van dakkapellen niet in het achterdakvlak of een naar het openbaar gebied gekeerd zijdakvlak gelden de volgende regels:

  • a. een dakkapel wordt voorzien van een plat dak;
  • b. de hoogte bedraagt, gemeten vanaf de dakvoet, ten hoogste 50% van de in het verticale vlak geprojecteerde hoogte en niet meer dan 1,5 m;
  • c. de afstand van de onderzijde ten opzichte van de dakvoet bedraagt minmaal 0,5 m en maximaal 1,5 m;
  • d. de afstand van bovenzijde ten opzichte van de daknok bedraagt minimaal 1 m;
  • e. de afstand aan de zijkant ten opzichte van de zijkant van het dakvlak bedraagt niet minder dan 1 m;
  • f. de breedte bedraagt ten hoogste 50% van de breedte van het dakvlak, gemeten tussen midden woningscheidende bouwmuren of eindgevels.
18.5 Dakkapellen in het achterdakvlak of een niet naar het openbaar gebied gekeerd zijdakvlak

Voor het bouwen van dakkapellen in het achterdakvlak of een niet naar het openbaar gebied gekeerd zijdakvlak gelden de volgende regels:

  • a. een dakkapel wordt voorzien van een plat dak;
  • b. de hoogte bedraagt, gemeten vanaf de dakvoet niet meer dan 1,75 m;
  • c. de afstand van de onderzijde ten opzichte van de dakvoet bedraagt minmaal 0,5 m en maximaal 1,0 m;
  • d. de afstand van bovenzijde ten opzichte van de daknok bedraagt minimaal 0,5 m;
  • e. de afstand aan de zijkant ten opzichte van de zijkant van het dakvlak bedraagt niet minder dan 0,5 m.
18.6 Dakopbouwen
  • 1. Voor het bouwen van een dakopbouw op een zadeldak gelden de volgende regels:
    • a. de dakhelling van de dakopbouw is gelijk aan de dakhelling van het dakvlak waarin de dakopbouw wordt geplaatst;
    • b. de hoogte bedraagt ten hoogste 1 m;
    • c. de breedte van de dakopbouw is ten hoogste gelijk aan de breedte van het dakvlak;
  • 2. Voor het bouwen van een dakopbouw op een plat dak gelden de volgende regels:
    • a. de hoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m;
    • b. de afstand ten opzichte van de dakrand bedraagt ten minste 1 m.
18.7 Erf- en terreinafscheidingen

Voor het bouwen van erf- en terreinafscheidingen bij woningen ter plaatse van de functie 'Wonen' gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. in afwijking van het bepaalde in sub a bedraagt de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen welke gebouwd worden achter de naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2 m.
18.8 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde dan erf- en terreinafscheidingen geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 5 m.

Artikel 19 Aanvullende beoordelingsregels

19.1 Afwijkingsmogelijkheden

In aanvulling op bepaalde in artikel 22.29, eerste lid, onder a, wordt de in artikel 22.26 genoemde omgevingsvergunning ook verleend als:

  • 1. een hoofdgebouw of een gebouw niet voldoet aan enige maat genoemd in Artikel 18, lid 18.2, en:
    • a. een afwijking van enige maat, niet zijnde de maat voor een dakhelling, niet meer bedraagt dan 10%;
    • b. een afwijking van een dakhelling niet meer bedraagt dan 5°; en
    • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • het straat- en bebouwingsbeeld; en
      • de woonsituatie;
  • 2. een hoofdgebouw in afwijking van het bepaalde in Artikel 18, lid 18.2, buiten het bouwvlak wordt gebouwd en:
    • a. niet meer dan 10% van de oppervlakte van het hoofdgebouw buiten het bouwvlak wordt gebouwd;
    • b. naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • het straat- en bebouwingsbeeld; en
      • de woonsituatie;
  • 3. in afwijking van het bepaalde in Artikel 18, lid 18.2, onder b, het aantal woningen meer bedraagt dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' genoemde waarde, en:
    • a. een toename van het aantal woningen in overeenstemming is met de:
      • "Omgevingsvisie Heerenveen 2040", vastgesteld door de gemeenteraad op 8 juli 2021. Als de "Omgevingsvisie Heerenveen 2040" wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging;
      • "Woonvisie Heerenveen 2023-2028", vastgesteld door de gemeenteraad op 19 oktober 2023. Als de "Woonvisie Heerenveen 2023-2028" wordt gewijzigd, wordt rekening gehouden met deze wijziging;
    • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • de woonsituatie;
      • de milieusituatie;
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de parkeersituatie waarbij het bepaalde in Artikel 15 ten aanzien van parkeergelegenheid van overeenkomstige toepassing is;
  • 4. de goothoogte van een hoofdgebouw in afwijking van het bepaalde in Artikel 18, lid 18.2, onder d, meer bedraagt dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' aangegeven waarde en:
    • a. de overschrijding niet meer bedraagt dan 3 m;
    • b. naar het oordeel van het bevoegd gezag geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      • het straat- en bebouwingsbeeld; en
      • de woonsituatie.
19.2 Specifieke aanvraagvereisten

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.35 worden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel ook de volgende bescheiden en gegevens verstrekt:

  • a. een toelichting waarom het nodig is om af te wijken van de regels genoemd in Artikel 18.

Hoofdstuk 6 Regels voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden

Artikel 20 Het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden in het gebied 'Waarde - Archeologie'

20.1 Toepassingsbereik

Dit artikel gaat over het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden in het gebied 'Waarde - Archeologie'.

20.2 Vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in het gebied 'Waarde - Archeologie' uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
20.3 Uitzonderingen op vergunningplicht

Het verbod, bedoeld in lid 20.2 geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en van werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van deze wijziging van het omgevingsplan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 0,50 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 500 m² beslaan.
20.4 Beoordelingsregels aanvraag vergunning

Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden in de zin van Artikel 20, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

20.5 Aanvraagvereisten vergunning

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid in de zin van Artikel 20 worden gegevens en bescheiden verstrekt over:

  • a. de te gebruiken materialen;
  • b. de mate waarin sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie;
  • c. de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan aan het verrichten van de activiteit; en
  • d. een rapport als bedoeld in lid 20.4 waarin de archeologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld en in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
20.6 Voorschrift vergunning

Aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid in de zin van Artikel 20 kunnen één of meer van de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
20.7 Advies vergunning

Indien aan de omgevingsvergunning de voorschriften worden verbonden als bedoeld in lid 20.6 wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Dit advies wordt betrokken bij het stellen van de voorschriften.

Hoofdstuk 7 Overgangsrecht

Artikel 21 Overgangsrecht

21.1 Overgangsrecht bouwwerken
21.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
21.1.2 Afwijking

In afwijking van artikel 21.1.1 wordt eenmalig een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 21.1.1 met maximaal 10%, mits er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de woonsituatie; en
  • c. de milieusituatie.
21.1.3 Uitzondering

Artikel 21.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

21.2 Overgangsrecht gebruik
21.2.1 Algemeen

Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

21.2.2 Verbod

Het is verboden het met het TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 21.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

21.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in artikel 21.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

21.2.4 Uitzondering

Lid 21.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.