|
De samenleving en de leefomgeving veranderen snel. In deze verandering is het goed om een gezamenlijk richtpunt te hebben en te bepalen wat onze ambities zijn. Wat voor gemeente willen we zijn? En hoe komen we daar?
Deze Omgevingsvisie bevat ons integrale beleid op hoofdlijnen voor de fysieke leefomgeving.
In de visie staan de ambities, kernopgaven en de uitgangspunten van ons beleid voor de fysieke leefomgeving. Kortom; wat willen we bereiken in 2040? En wat gaan we daar voor doen tot 2030?
De Omgevingsvisie wordt vastgesteld door de gemeenteraad en is bindend voor de gemeente
bij de uitwerking van nieuw beleid voor de fysieke leefomgeving.
De Omgevingsvisie is een dynamisch document. Ontwikkelingen gaan steeds sneller. Dit
vraagt om een flexibele aanpak met de mogelijkheid visies en plannen aan te passen
aan voortschrijdend inzicht. Na vaststelling wordt de visie regelmatig geëvalueerd
en aangepast. De stip aan de horizon blijft daarbij hetzelfde, maar de route om er
te komen wordt daarbij aangepast aan ontwikkelingen en nieuwe inzichten.
Onze stip aan de horizon voor 2040 kan als volgt worden samengevat:
Kern van de visie
"In 2040 is Heerenveen een gezonde, ondernemende en duurzame gemeente waar het prettig
wonen, werken en recreëren is. We hebben ons onderscheidende profiel als (top)sportgemeente
verder versterkt en verbreed. We koesteren de landschappelijke kwaliteit en diversiteit,
de uitstekende bereikbaarheid en de (regionale) voorzieningen als reden om hier te
wonen en te werken. En we zijn in 2040 een flink eind op weg om de gemeente samen
met inwoners en bedrijven klimaatbestendig en klimaatneutraal te maken."
|
De keuzes die de gemeente de komende jaren maakt en de samenwerkingen die we aan gaan, zijn ondersteunend aan deze ambities.
In 2019 en 2020 hebben verschillende dialoogsessies plaatsgevonden, is een enquête
afgenomen en zijn er sessies geweest met de gemeenteraad. Ook na de vaststelling van
de Omgevingsvisie 1.0 wil de gemeente inwoners en organisaties betrekken bij de uitwerking
en de evaluatie van het beleid én bij de actualisatie van de Omgevingsvisie.
Uit het ontstaan van het landschap, de ontginning van het landschap en de ontwikkeling daarna zijn de unieke kenmerken en waarden van Heerenveen ontstaan: ons DNA. Een deel daarvan zien we als de basis voor verdere ontwikkeling van Heerenveen en willen we doorgeven aan volgende generaties; dit zijn onze kernkwaliteiten. Tijdens de Omgevingsdialogen in maart en mei 2019 zijn deze kernkwaliteiten met inwoners besproken en aangescherpt.
Onze kernwaliteiten | |
1. | Een landelijk onderscheidend profiel als (top)sportgemeente |
2. | De uitstekende (boven)regionale bereikbaarheid en daarbij behorend vestigingsklimaat |
3. | De nabijheid van regionale voorzieningen |
4. | Landschappelijke diversiteit |
5. | De historie van de (veen)ontginningsgeschiedenis |
6. | Een robuust groen- en blauw netwerk |
Samenvattende kaart met kernkwaliteiten van de gemeente Heerenveen
Heerenveen kiest waar mogelijk voor samenwerking en treedt sturend op waar nodig. Inwoners en ondernemers spelen daarom ook een belangrijke rol bij het verwezenlijken van de Omgevingsvisie. Samengevat hanteert gemeente Heerenveen de volgende samenwerkingsprincipes voor het fysieke domein:
Samenwerkingsprincipes | |
1. |
We werken volgens het 'ja, mits'-principe. We denken in mogelijkheden. Niet initiatiefnemers laten aantonen waarom iets voldoet, maar samen kijken wat er nodig en passend is. In sommige gevallen leidt dit tot een aangepast plan. Wanneer het invullen van de 'mits' niet haalbaar is, is nee ook een antwoord. Dit wordt begrijpelijk uitgelegd. We zijn helder en transparant naar initiatiefnemers om teleurstellingen te voorkomen. |
2. |
We investeren in afstemming vooraf. We leggen minder vooraf vast in kwantitatieve regels en zetten meer in op dialoog en proces aan de voorkant om gezamenlijke doelen te bereiken. Het betrekken van inwoners is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van initiatiefnemers en overheid, waarbij we zoveel mogelijk sturen op draagvlak. Dit betekent niet altijd dat dit leidt tot een plan waar iedereen mee instemt. Participatie is een inspanningsverplichting en geen resultaatverplichting. |
3. |
Inwoners krijgen een grotere rol bij de voorbereiding en evaluatie van ons Omgevingsbeleid.
Ook bij de voorbereiding van beleid (programma's) betrekken we inwoners en relevante organisaties. Samen met inwoners evalueren we ons beleid om het nog beter aan te laten sluiten bij de praktijk en de wensen vanuit de samenleving. Daarbij kiezen we middelen die goed passen bij de manier waarop we in Heerenveen werken. We vragen feedback op hoe wij werken. |
4. |
De opgave bepaalt hoe en met wie we samenwerken. Vanuit bewuste rolkeuze en gezamenlijke prioriteiten werken we met de samenleving én elkaar aan ontwikkelingen, opgaven en resultaten. Dit vraagt om een overheid die flexibel is en meebeweegt met aanwezige initiatieven uit de samenleving. Per opgave en per gebied bepalen we of we een regierol hebben, faciliterend zijn of willen loslaten en communiceren dit ook duidelijk naar andere betrokkenen. |
In Heerenveen hanteren we voor nieuwe opgaven en initiatieven vanuit inwoners en bedrijven de volgende afwegingsprincipes bij het inrichten, gebruiken en beheren van de fysieke leefomgeving:
Afwegingsprincipes | |
1. | Elk initiatief versterkt de bestaande kernkwaliteiten of voegt nieuwe omgevingskwaliteiten toe; |
2. | Het plan van de één wordt niet het probleem van de ander; |
3. | We werken gebiedsgericht en durven onderscheid te maken tussen gebieden; |
4. | We bekijken vraagstukken in samenhang; bij elke ontwikkeling grijpen we kansen op het gebied van gezondheid en duurzaamheid. |
Vaak spelen meerdere opgaven in hetzelfde gebied en heeft het voordelen om deze in samenhang aan te pakken. We richten ons daarom de komende jaren op een aantal kernopgaven, waarin meerdere opgaven met elkaar samenhangen. Om onze ambities in 2040 te kunnen verwezenlijken, kiezen we ervoor om ons tot 2030 te richten op vier kernopgaven.
Kernopgave 1 Werken aan Heerenveen als (boven)regionaal centrum voor (top)sport, werk en voorzieningen
We willen banenmotor voor de regio zijn en blijven. Niet groeien om het groeien, maar omdat we willen zorgen voor toekomstbestendige werkgelegenheid op basis van onze kracht. Om het (top)sportprofiel en de bijbehorende economische spin-off op lange termijn vast te houden, is het belangrijk dat (de gebieden rondom) Sportstad en Thialf aantrekkelijk zijn en goed blijven functioneren.
Het woon- en vestigingsklimaat in de gemeente verbeteren we door de centrumgebieden
in Heerenveen, Akkrum, Jubbega en Aldeboarn op orde te brengen. Daarnaast zorgen we
er voor dat er voldoende werklocaties van goede kwaliteit zijn en dat de (bovenregionale)
bereikbaarheid is gewaarborgd. Het stationsgebied van Heerenveen willen we gebruiksvriendelijker
maken. Wanneer deze basis op orde is, kan Heerenveen blijven doorontwikkelen in sectoren
als circulaire economie, duurzame logistiek en het cluster sport, vitaliteit & voeding.
Omdat we een schaarste in grondstoffen willen voorkomen, is een omslag naar een circulaire economie noodzakelijk. Met de bestaande bedrijven en organisaties op dit gebied willen we Heerenveen verder laten uitgroeien tot een Circular Valley: een aantrekkelijke plek waar ruimte is om met allerlei circulaire innovaties te experimenteren en op zoek te gaan naar nieuwe verdienmodellen.
De vrijetijdseconomie vormt een interessante groeisector voor onze gemeente en kan
tegelijkertijd positief bijdragen aan het woon- en leefklimaat (en daarmee het vestigingsklimaat).
Dit vraagt een heldere profilering en samenwerking met andere gemeenten in de regio.
Kernopgave 2 Bouwen aan toekomstbestendige woningen
De kwaliteit van bestaande woningen wordt steeds belangrijker. Woningen die al zijn gebouwd moeten aan nieuwe behoeftes worden aangepast om langer mee te kunnen. Daarvoor moet worden geïnvesteerd in de verduurzaming van woningen, maar er kunnen ook aanpassingen nodig zijn om ze geschikt te maken voor zorg of voor andere doelgroepen. De komende jaren ligt de focus op vernieuwen, transformeren en verbeteren van het bestaande woningaanbod. Deze opgave pakken we samen met woningbouwcorporaties, particuliere verhuurders en particulieren op.
Wat betreft nieuwbouw gaan we scherper kijken naar de realisatie van nieuwe projecten.
Wat voegen ze toe aan het bestaande woningaanbod? En is er op de langere termijn ook
vraag naar deze woningen?
Voor nieuwbouw richten we ons in eerste instantie op het afronden van bestaande woningbouwlocaties en het bouwen binnen bestaand bebouwd gebied. Tegelijkertijd houden we ook oog voor. Mogelijk gaat de woningmarkt in de regio veranderen doordat het thuiswerken belangrijk wordt of doordat de Lelylijn wordt aangelegd. De komende jaren verkennen we daarom ook of het realiseren van nieuwe uitbreidingswijken nodig is om iedereen een passende woning te bieden.
We realiseren ons dat wonen meer is dan alleen een kwalitatief goede woning. De inrichting
en de beleving van de woonomgeving en de beschikbaarheid van (recreatie)voorzieningen
bepaalt in belangrijke mate het woonplezier (zie kernopgave 3).
Kernopgave 3 Zorgen voor gezonde, klimaatbestendige en leefbare wijken en dorpen
De inrichting en het gebruik van de openbare ruimte draagt bij aan de gezondheid van onze inwoners en de leefbaarheid van onze dorpen. Dat is ons doel. Dit doen we door bestaande milieuknelpunten op te lossen en door de mogelijkheden voor spelen, bewegen en ontmoeten nadrukkelijker mee te nemen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Door te investeren in een kwalitatief hoogwaardig fietsnetwerk, bieden we een gezond en milieuvriendelijk alternatief voor de auto.
Bij het aanpassen van de openbare ruimte houden we rekening met het veranderende klimaat
en willen we biodiversiteit stimuleren. We zullen hierbij stevig inzetten op het vergroenen
van de openbare ruimte en de vergroening op particuliere erven stimuleren. We maken
een programma voor de groenstructuur, zodat duidelijk wordt welke rol groene gebieden
gaan spelen.
Samen met inwoners werken we aan de leefbaarheid van onze wijken en dorpen. Voorzieningen,
evenementen en recreatiemogelijkheden dragen allemaal bij aan de leefbaarheid. Hoewel
dat wel onze inzet is, zal het moeilijk worden om alle scholen en sportvoorzieningen
overal in stand te houden. De samenstelling van de bevolking gaat immers veranderen:
het aandeel ouderen neemt toe en de hoeveelheid jongeren neemt af. We zetten daarom
in op het bereikbaar houden van voorzieningen.
Kernopgave 4 Versterken van de kwaliteit en veerkracht van het landelijk gebied
De kwaliteit en herkenbaarheid van de verschillende landschappen rondom Heerenveen vormt een belangrijke kwaliteit van onze gemeente. Die willen we behouden en versterken. Tegelijkertijd kunnen we ons landschap niet bevriezen. Nieuwe maatschappelijke behoeftes op het gebied van landbouw, recreatie, energietransitie en de gevolgen van klimaatverandering zullen een plek in ons landschap krijgen.
Om de landschappelijke kwaliteiten voor de lange termijn te waarborgen, zorgen we
ervoor dat landschappelijke dragers herkenbaar blijven en dat ontwikkelingen leiden
tot nieuwe investeringen in het landschap (behoud door ontwikkeling).
Samen met de bewoners, eigenaren en gebruikers werken we aan een vitaal en duurzaam landschap, waarbij we nieuwe verbindingen leggen tussen kernen en het buitengebied, bijvoorbeeld in de vorm van nieuwe recreatieve routes. In het veenweidegebied ondersteunen we de gebiedsontwikkeling rondom Aldeboarn-de Deelen. Waar het kan leveren we een bijdrage aan het versterken van het natuurnetwerk en het verbeteren van het natuurlijke bodem- en grondwatersysteem. Daarmee bieden we het economisch perspectief en verbeteren we de leefbaarheid van het platteland.
De verschillende kernkwaliteiten, (kern)opgaven en ambities zijn in hoofdstuk 6 vertaald naar verschillende deelgebieden in onze gemeente. Zo ontstaat voor elk gebied een duidelijk toekomstperspectief, dat kan worden gebruikt bij de afweging van concrete initiatieven (bijvoorbeeld in het kader van een omgevingsvergunning).
Er is een onderscheid gemaakt tussen een aantal gebiedstypen, met daaraan ondergeschikt
verschillende deelgebieden. In de paragrafen 6.2 tot en met 6.9 zijn algemene uitgangspunten
en ambities opgenomen die gelden voor de volgende acht gebiedstypen:
In subparagrafen met deelgebieden zijn specifieke uitgangspunten toegevoegd, voor
zover deze in bepaalde deelgebieden aan de orde zijn.
Gebiedenkaart, voorbeeld van een gebiedstype (centrumgebieden) en voorbeeld van een deelgebied (Centrumgebied Aldeboarn)
Na vaststelling wordt de Omgevingsvisie verder uitgewerkt in het Omgevingsplan (juridische regels) en verschillende Programma's (beleidsuitwerkingen).
De Omgevingsvisie is een dynamisch document. De uitvoering van de visie wordt gemonitord en het document stapsgewijs aangepast. Na de 1.0 versie zullen dus nog andere versies volgen, waarbij er ruimte is voor voortschrijdend inzicht. Daarbij is het de bedoeling om de Omgevingsvisie jaarlijks een kleine update te geven en eens in de vier jaar grondiger te herzien.
Samenvattende Visiekaart Heerenveen 2040 (klik hier voor een grotere afbeelding)
De samenleving en de leefomgeving veranderen snel. Vergrijzing en klimaatverandering hebben grote invloed op de inrichting en het gebruik van onze leefomgeving. In deze verandering is het goed om een gezamenlijk richtpunt te hebben en te bepalen wat onze ambities zijn. Wat voor gemeente willen we zijn? En hoe komen we daar? Opgaven in de fysieke leefomgeving zijn groot, veelzijdig en vaak met elkaar verweven. Een integrale aanpak is nodig voor goede oplossingen en zuinige omgang met de beschikbare grondstoffen en leefruimte en alleen succesvol als we er langdurig consequent op inzetten.
Deze Omgevingsvisie bevat ons integrale beleid op hoofdlijnen voor de fysieke leefomgeving.
In de visie staan de ambities, kernopgaven en de uitgangspunten van ons beleid voor de fysieke leefomgeving. Kortom; wat we
willen bereiken in 2040? En wat gaan we daar voor doen tot 2030?
De visie geldt voor het hele gemeentelijke grondgebied en vervangt sectorale documenten
op visieniveau zoals het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan, het Waterplan en het
Milieubeleidsplan. De visie wordt vastgesteld door de gemeenteraad en is bindend voor
de gemeente bij de uitwerking van nieuw beleid voor de fysieke leefomgeving.
Ontwikkelingen gaan steeds sneller. Dit vraagt om een flexibele aanpak met de mogelijkheid
visies en plannen aan te passen aan nieuwe inzichten. De Omgevingsvisie is dan ook
een dynamisch document. Na vaststelling wordt de visie regelmatig geëvalueerd en aangepast.
De stip aan de horizon blijft daarbij hetzelfde, maar de route om er te komen wordt
daarbij aangepast aan ontwikkelingen en nieuwe inzichten.
Het wordt steeds normaler dat de overheid en inwoners vraagstukken samen oppakken. Er is veel lokale kennis en er ontstaan veel initiatieven vanuit de samenleving. Die creativiteit willen we de ruimte geven en benutten! Het motto van de Omgevingswet is “Ruimte voor ontwikkeling, waarborgen voor kwaliteit”. In de wet komt dit tot uitdrukking in de twee doelstellingen:
In de toekomst wil de gemeente meer inspireren en sturen op (gewenste) kwaliteit in plaats van kwantitatieve normen zoals omvang en bouwhoogte. Daarmee ontstaat ruimte voor creativiteit en andere invullingen van de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie is bij uitstek het document om de bestaande en de gewenste omgevingskwaliteit in te beschrijven. Kortom: we geven ruimte aan initiatieven van inwoners en bedrijven, maar zorgen tegelijkertijd voor een veilige, gezonde en prettige leefomgeving.
In het Hoofdlijnenakkoord 2018-2022 zijn de duurzame ontwikkelingsdoelen van de Verenigde Naties als handvat gebruikt voor de inzet van nieuw gemeentelijk beleid. Veel van deze zogeheten Global Goals zijn van toepassing op de fysiek leefomgeving. Ze zijn daarom ook gebruikt bij het formuleren van strategische doelstellingen in deze visie (zie Bijlage 5). Met de uitvoering van deze Omgevingsvisie leveren we dus een bijdrage aan het realiseren van de volgende Global Goals.
Het proces voor het opstellen van de Omgevingsvisie is formeel gestart met het vaststellen van een Startnotitie en een Discussienota in de gemeenteraad (eind 2018). In de Startnotitie zijn de processtappen voor het opstellen van de Omgevingsvisie beschreven. In de Discussienota staan de belangrijkste thema's en dilemma's die in deze visie een plek hebben gekregen. Aan de hand van dit document is een dialoog over de toekomst gestart met inwoners en belangenorganisaties.
In maart, mei en november 2019 vonden op verschillende plekken in de gemeente omgevingsdialogen
plaats. Aan de hand van interviews en werkvormen is met inwoners en inhoudelijke experts
gesproken over hoe zij de toekomst van de leefomgeving zien. Er is gesproken over
wat men waardevol vindt, welke kansen en opgaven zij zien en welke aanpassingen wenselijk
zijn om de leefomgeving klaar te maken voor de toekomst.
Eén van de dialoogavonden in Katlijk, mei 2019
Op dinsdagavond 26 november 2019 vond de derde ronde van de omgevingsdialogen plaats in Thialf in Heerenveen. Tijdens deze bijeenkomst voor alle inwoners van Heerenveen werd gediscussieerd over een aantal stellingen. Bijvoorbeeld over het bouwen van woningen, voorzieningen en het opwekken van duurzame energie.
Dialoogavond in het Thialf, 26 november 2019
In april 2020 is een enquête afgenomen met betrekking tot de Omgevingsvisie. 118 inwoners hebben deze enquête ingevuld. Een aantal uitkomsten op een rijtje:
Ook zijn er twee open vragen voorgelegd aan de inwoners:
In Bijlage 1 is een samenvatting van de resultaten van dit dialoogproces opgenomen. De uitkomsten
van de dialoogsessies en de enquête zijn ook terug te lezen op de website www.mijnkijkopheerenveen.nl.
Met deze grote opbrengst, heeft de raad tussentijds koers bepaald en richting gegeven voor de verdere uitwerking van de Omgevingsvisie. Op 11 mei 2020 is er een richtinggevend debat geweest over de Beleidskoers fysieke leefomgeving. Op 22 juni 2020 is een aangepaste versie van de Beleidskoers vastgesteld. De inhoud van de Beleidskoers is gebruikt als basis voor de Omgevingsvisie (zie met name hoofdstuk 1 tot en met 5 van de visie). Aanvullend daarop is de gekozen koers gebiedsgericht uitgewerkt in hoofdstuk 6 en vertaald naar vervolgacties in hoofdstuk 7.
Op 2 en 3 maart is de inhoud van de ontwerp-Omgevingsvisie (digitaal) gepresenteerd aan inwoners en organisaties. Ongeveer 140 inwoners waren ingelogd en stelden vragen via de chat. Ook waren een aantal gasten aanwezig om een eerste reactie te geven op de inhoud van de ontwerp-Omgevingsvisie.
Van 18 februari tot en met 1 april heeft de ontwerp-Omgevingsvisie ter inzage gelegen voor een ieder. Tijdens deze periode zijn 11 zienswijzen ingediend door organisaties en 6 zienswijzen door.
De zienswijzen zijn samengevat en van een reactie. De reactienota is samen met deze vast te stellen Omgevingsvisie aangeboden aan de gemeenteraad. Op een aantal punten hebben de zienswijzen geleid tot aanpassingen in de vast te stellen Omgevingsvisie (zie reactienota in bijlage 11). Ook zijn er een aantal ambtshalve aanpassingen gedaan (zie bijlage 12).
Het is de bedoeling om de Omgevingsvisie regelmatig te actualiseren. Dus na de 1.0 zullen ook andere versies volgen. Na vier jaar willen we een grondige update maken van de visie: dit wordt de 2.0-versie. Daarnaast vindt er een vertaling plaats naar het Omgevingsplan (juridische regeling) en wordt het beleid uitgewerkt en concreter gemaakt in diverse programma's (zie hoofdstuk 7).
De coronacrisis geeft veel onzekerheid. Ook op de langere termijn kan de pandemie gevolgen hebben voor de samenleving en de economie. Mogelijk zullen sectoren als de woningmarkt, toerisme en detailhandel blijvend veranderen. Bijvoorbeeld doordat we meer blijven thuiswerken en online gaan winkelen. Omdat de blijvende gevolgen nog niet goed zijn in te schatten, is er voor gekozen om hier in de Omgevingsvisie 1.0 nog niet op vooruit te lopen. In de evaluatie en monitoring wordt hier wel nadrukkelijk aandacht aan besteed. Permanente gevolgen van de coronacrisis worden daarom meegenomen in de actualisatie van de Omgevingsvisie.
Deze Omgevingsvisie vormt enerzijds een kader voor het beleid en de inzet van de gemeente om die gewenste omgevingskwaliteit te bereiken (zie met name Hoofdstuk 5). Daarnaast is het een leidraad voor de beoordeling van initiatieven (zie met name Hoofdstuk 6).
De Omgevingsvisie is objectgericht opgesteld en is digitaal raadpleegbaar. Bij alle
teksten zijn genummerde kopjes opgenomen, zodat je van het ene deel naar het andere
deel van de visie kunt springen (vergelijk Wikipedia). Daarnaast wordt de visie ook
analoog beschikbaar gesteld. Er zullen verschillen zijn in de opmaak tussen de digitale
en de analoge versie. De inhoud is steeds hetzelfde.
In het onderstaande overzicht is de opbouw van de Omgevingsvisie beschreven.
Uit het ontstaan van het landschap, de ontginning van het landschap en de ontwikkeling daarna, zijn de unieke kenmerken en waarden van Heerenveen ontstaan: ons DNA. Een deel daarvan zien we als de basis voor verdere ontwikkeling van Heerenveen en willen we doorgeven aan volgende generaties; dit zijn onze kernkwaliteiten. In dit hoofdstuk beschrijven we die kernkwaliteiten.
Tijdens de voorlaatste ijstijd ontstonden in Zuidoost-Friesland noordoost-zuidwest lopende ruggen als gevolg van de opstuwende werking van het landijs. Daartussen ontstonden lager gelegen beekdalen van de Tjonger en de Boorne. Tijdens de vrij droge laatste ijstijd werden op deze ondergrond dekzandpakketten afgezet.
Later, in het Holoceen, werd het klimaat warmer en vochtiger waardoor de plantengroei
toenam en op sommige natte plaatsen veen ontstond, bijvoorbeeld in de laagten die
tussen de zandruggen waren gelegen. Er ontstonden veenlagen met een maximale dikte
van 2 à 3 m die deels boven de dekzandruggen uitstaken; het hoogveen. Op plekken waar
de veengroei onder de grondwaterstand werd gevormd, is sprake van laagveen.
In de Middeleeuwen werden vooral de hoger gelegen dekzandruggen bewoond. Op deze hoger gelegen delen ontstonden langgerekte bewoningstructuren. Voorbeelden daarvan zijn de Schoterlandseweg en de Aengwirderweg. Vanuit deze ontginningsassen werd het omliggende landschap geschikt gemaakt voor landbouw. Eerst ging het om de aangrenzende gronden. Later werden ook de lager gelegen delen stapsgewijs ontwaterd en geschikt gemaakt voor de landbouw.
De Boorne vormde in de Middeleeuwen een van de voedingsstromen van de Middelzee en
was daarmee een belangrijke handelsroute vanuit het veen- en zandgebied naar de kleigronden
aan de kust. Bewoning in dit overstromingsgevoelige gebied vindt lange tijd plaats
op terpen. De terpen bij Aldeboarn en Akkrum groeiden uit tot rijke handelssteden.
Aldeboarn was zelfs lange tijd de hoofdzetel van het bestuur en in deze regio. Toen
de Middelzee dichtslibde en werd ingedamd, veranderde de positie van deze plaatsen
en raakten ze meer georiënteerd op het omliggende landschap.
Vanwege de behoefte aan turf in de Hollandse steden werden in de 16e eeuw de eerste voorbereidingen getroffen tot het grootschalig afgraven van het hoogveen. In 1551 werd op initiatief van drie heren - van Dekema, Cuyck en Foeyts - een compagnie opgericht, met als doel grote stukken land op te kopen en aan veenontginning te doen. Van Akkrum tot Heerenveen werd de Heeresloot gegraven en haaks daarop de Schoterlandse Compagnonsvaart (het veengebied in). Op het kruispunt van deze waterwegen ontstond de kern Heerenveen. De hoofdplaats dankt haar naam dus aan de heren van het veen.
Figuur 2.1 Kaart Eekhoff 1830
Tot in de 19e eeuw bleef bebouwing in Heerenveen geconcentreerd in lintstructuren op de hoger gelegen zandruggen en langs de Schoterlandse Compagnonsvaart. Nadat steeds meer veengebieden waren ontgonnen en steenkool in opkomst was als brandstof, werd de landbouw rond 1900 de dominante economische factor. De trek van turfstekers naar Heerenveen en de toenemende industrialisatie dwongen Heerenveen tot uitbreiden. Verschillende uitbreidingswijken kwamen tot stand. Ook de andere dorpen werden in die periode uitgebreid. Na de oorlog was er sprake van woningnood en kwam de ontwikkeling van kernen in een stroomversnelling.
De gemeente Heerenveen heeft een aantal onderscheidende kwaliteiten die haar uniek maken; de kernkwaliteiten. Tijdens de Omgevingsdialogen in maart en mei 2019 zijn deze kernkwaliteiten met inwoners besproken en aangescherpt. Het behouden en versterken van deze kernkwaliteiten zorgt ervoor dat onze leefomgeving in 2040 gezond, aantrekkelijk en duurzaam blijft. Onderstaand worden ze kort omschreven en in bijlage 2 worden deze kernkwaliteiten nader toegelicht.
Onze kernwaliteiten | |
1. | Een landelijk onderscheidend profiel als (top)sportgemeente |
2. | De uitstekende (boven)regionale bereikbaarheid en daarbij behorend vestigingsklimaat |
3. | De nabijheid van regionale voorzieningen |
4. | Landschappelijke diversiteit |
5. | De historie van de (veen)ontginningsgeschiedenis |
6. | Een robuust groen- en blauw netwerk |
Wie aan Heerenveen denkt, denkt aan sport. Hetzij door Thialf, de voetbalclub of door het centrum voor topsport. We zijn trots op ons sportieve imago dat landelijk bekend is. De kracht van Heerenveen als stad van sport is dat er verschillende sportorganisaties zijn, er een geweldige sportinfrastructuur ligt en er talloze verbindingen zijn ontstaan met onderwijs, gezondheidszorg, evenementen en economie.
De aanwezigheid van topsport vergroot de bekendheid, aantrekkingskracht en het imago
van Heerenveen. Sport en vitaliteit vormen een economische kans voor Heerenveen. Sporters
komen in de regio wonen en bezoekers van wedstrijden moeten overnachten, eten en drinken
in de omgeving. Daarnaast is er een sociaal-maatschappelijke impact (hoge sportparticipatie,
hoog voorzieningenaanbod, meer aandacht en voorzieningen op het gebied van gezondheid
en vitaliteit).
De wisselwerking tussen topsport en breedtesport heeft een wederzijdse meerwaarde.
Topsporters en topsportevenementen inspireren ons om zelf sport te beoefenen en de
aanwezige voorzieningen versterken die mogelijkheden in Heerenveen. De breedtesport
vormt weer een kweekvijver voor topsport. En uiteraard is breedtesport belangrijk
voor de leefbaarheid, gezondheid in brede zin en de sociale samenhang in onze wijken
en dorpen.
De gemeente Heerenveen telt ruim 50.000 inwoners, waarvan er ongeveer 30.000 in de kern Heerenveen wonen. Heerenveen ligt centraal in het noorden van Nederland en is goed bereikbaar via snelweg en intercityspoor. Ook Akkrum ligt aan de snelweg en heeft een treinstation. Grotere steden Leeuwarden, Groningen en Zwolle liggen op 20-45 minuten reisafstand. De Randstad is op anderhalf uur reisafstand, wat door sommigen als acceptabele woon-werkafstand wordt beschouwd. Het resulteert in een goed vestigingsklimaat voor de dorpen en gebieden die goed bereikbaar zijn via weg en spoor. Door deze goede bereikbaarheid is de werkgelegenheidsontwikkeling altijd relatief gunstig geweest. In de periode 2014-2019 bijvoorbeeld zijn er in de gemeente Heerenveen bijna 3.500 banen bij gekomen.
Figuur 2.2 Ligging van Heerenveen ten opzichte van andere kernen
Met de aanwezigheid van voorzieningen als een ziekenhuis, theater, (middelbare) scholen en het winkelcentrum vervult Heerenveen een functie voor de omliggende regio. Er zijn veel mensen die in Heerenveen werken, maar wonen in de aangrenzende gemeenten (70% van de 23.000 banen wordt ingevuld door mensen die buiten de gemeente wonen).
Een deel van de voorzieningen heeft ook een bovenregionale, landelijke uitstraling. Thialf, SC Heerenveen en het Centrum voor Topsport en Onderwijs vormen bovenregionale voorzieningen. Museum Belvédère en De Deelen trekken beide jaarlijks ca. 50.000 bezoekers, Museum Heerenveen en de Ecokathedraal rond de 10.000. Ook Parklandschap Oranjewoud trekt regionaal en bovenregionaal vele bezoekers.
Omdat gemeenten uit de regio met dezelfde uitdagingen te maken hebben, wordt op gebied van wonen, toerisme, landschap en energie samengewerkt. Op economisch vlak werkt Heerenveen ook veel samen met de F4: de andere grote gemeenten in Friesland.
De diversiteit aan landschappen maakt Heerenveen tot een aantrekkelijke gemeente om te wonen en te recreëren. Er zijn verschillende landschapstypen, die elk hun eigen kenmerkende elementen hebben. Denk aan de verschillen tussen het waterrijke veengebied, het bosrijke landgoederenlandschap rond Oranjewoud, het besloten coulisselandschap op de dekzandrug en het open beekdal van de Tsjonger.
Figuur 2.4 Landschappelijke diversiteit
De gemeente kent een rijke cultuurhistorie. Eeuwenlang was de vorming van het landschap gerelateerd aan de ontginning van veen. De plaats Heerenveen dankt er haar oorsprong en naam aan. De vestiging van adellijke families en de verschillende landgoederen rondom Oranjewoud, zijn een wezenlijk onderdeel van de identiteit van Heerenveen en omgeving. Contrasten tussen arm en rijk, zand en veen, liggen allemaal besloten in het landschap en zijn bepalend voor de identiteit van Heerenveen. Kenmerkend is onder andere de lintbebouwing die is ontstaan door de veenontginning en de langgerekte verkavelingspatronen. In het waterrijke gebied rondom Akkrum en Aldeboarn werd lange tijd gewoond op terpen.
Figuur 2.5 Cultuurlandschappen en waardevolle landschappelijke structuren
Heerenveen is een groene gemeente. Naast het Natura 2000-gebied De Deelen zijn flinke stukken in de gemeente aangewezen als onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Grote bos- en natuurgebieden bepalen het beeld voor de dorpen direct ten oosten van Heerenveen. Het woudontginningslandschap met groene houtsingels loopt door tot in de kern Heerenveen en bepaalt het groene beeld in wijken als Skoatterwâld, de Akkers en de Heide.
Figuur 2.6 Het groen-blauwe raamwerk
Figuur 2.7 Samenvattende kaart met kernkwaliteiten
De leefomgeving krijgt de komende 10 tot 20 jaar te maken met stevige veranderingen. In dit hoofdstuk benoemen we beknopt de ontwikkelingen en de (beleids)context waar we rekening mee houden bij het opstellen van de Omgevingsvisie. In bijlage 3 gaan we hier verder op in.
Demografische veranderingen | |
- | Tot 2035 gestage bevolkingsgroei in Heerenveen, na 2035 krimp. Gevolg: vraag naar nieuwbouw neemt af. De vraagdruk verschilt binnen de gemeente. |
- | Stevige vergrijzing. In 2040 is 30% van de bevolking in Heerveen 65-plus tegenover 27% in Nederland |
- | Wereldwijde bevolkingsgroei en daardoor migratie |
Sociaal-maatschappelijke ontwikkeling | |
- | Gezondheidsvraagstukken veranderen door vergrijzing en klimaatverandering. Dementie en artrose nemen sterk toe tot 2040. |
- | Vergrijzing en ontgroening hebben gevolgen voor het voorzieningenniveau in de wijken en dorpen. |
- | Het aantal basisschoolleerlingen neemt tussen 2016 en 2030 af met ca. 17%. |
- | Mobiliteit verandert. Mensen en goederen verplaatsen zich dagelijks over grotere afstanden, autobezit maakt plaats voor nieuwe (duurzame) technieken. Mobiliteit wordt steeds vaker geleverd als een dienst (Mobility as a service). |
- | Organisatiekracht in de samenleving neemt toe |
- | Verschillen tussen bevolkingsgroepen nemen toe (inkomen, gezondheid, welzijn) en de tweedeling werkt ook ruimtelijk door (segregatie in wijken). |
Het klimaat verandert en natuurlijke voorraden raken uitgeput | |
- | Weersextremen nemen toe; meer hete en droge zomers, zwaardere buien |
- | Verschillende grondstoffen raken uitgeput; schaarste leidt tot hogere kosten |
- | Nieuwe ruimteclaims in het buitengebied; herkenbaarheid van het landschap staat onder druk |
- | De veenbodem daalt door oxidatie van het veen |
- | Biodiversiteit neemt af |
Technologische verandering | |
- | Automatisering neemt toe. Nieuwe technologieën kunnen ertoe leiden dat banen verdwijnen, maar ze kunnen ook nieuwe werkgelegenheid opleveren |
- | Beschikbaarheid van data wordt belangrijker voor diensten en het maken van beleid. Dit zorgt ook voor een andere verhouding tussen inwoner en overheid |
- | Door snel internet kan de openbare ruimte slimmer worden gebruikt. |
- | Beschikbaarheid van online winkels en diensten nemen verder toe. |
Economische ontwikkelingen | |
- | Globalisering van de economie zet door; tegelijkertijd ook meer lokale samenwerking. Producenten en consumenten opereren in netwerken. |
- | Minder kwantitatieve vraag naar bedrijventerreinen en kantoren |
- | Meer online winkelen. Branchevervaging in de detailhandel. |
- | Beleving en identiteit in winkelgebieden belangrijker. |
- | Economie van het buitengebied verandert; minder landbouwbedrijven. |
- | Binnenlands toerisme neemt sterk toe |
Naast gemeenten zijn ook het Rijk en de provincies verplicht om een Omgevingsvisie te maken. De Omgevingsvisie van de provincie Fryslân is eind 2020 vastgesteld en de Nationale Omgevingsvisie is aangeboden bij de Tweede Kamer. Bij de uitwerking van de gemeentelijke Omgevingsvisie is afstemming gezocht met deze visies. In bijlage 4 is de strekking van het nieuwe omgevingsbeleid van Rijk en Provincie samengevat.
Ter uitvoering van de Nationale Omgevingsvisie, kan het Rijk juridische regels opnemen in algemene maatregelen van bestuur. Anders dan de visie zijn deze rechtstreeks bindend voor andere overheden en inwoners. De provincie doet hetzelfde met het opstellen van een Omgevingsverordening. Deze instructieregels moeten worden vertaald naar lokale regels in Omgevingsplannen. Ze kunnen de beleidsvrijheid voor gemeenten inperken en raken daarmee ook de (reikwijdte van) de Omgevingsvisie. Nadat deze kaders duidelijk zijn, wordt de inhoud van de gemeentelijke Omgevingsvisie daar op afgestemd. Dit kan dus nog leiden tot aanpassing van deze Omgevingsvisie.
De onderstaande kaart geeft een globaal beeld van de ruimtelijke beperkingen die in
onze gemeente van toepassing zijn op basis van milieuregels. De contouren moeten worden
gezien als aandachtsgebieden. Zo zijn er in de omgeving van bedrijventerreinen en
infrastructuur minder mogelijkheden om gevoelige functies te realiseren. In het landelijk
gebied spelen deze beperkingen over het algemeen minder, maar er kan sprake zijn van
aandachtsgebieden vanuit (agrarische) bedrijven of doorgaande wegen.
De Omgevingswet geeft meer mogelijkheden om lokaal maatwerk toe te passen en gebiedsgericht
milieubeleid vat te stellen. In hoofdstuk 6 wordt hier verder op in gegaan.
Figuur 3.1 Aandachtsgebieden vanuit milieu
In dit hoofdstuk beschrijven we onze ambities op het gebied van de fysieke leefomgeving voor het jaar 2040. We geven aan wat voor gemeente we willen zijn en welke waarden voor ons centraal staan. Daarnaast beschrijven we hoe we willen samenwerken (samenwerkingsprincipes) en hoe we nieuwe initiatieven en opgaven in de fysieke leefomgeving afwegen (afwegingsprincipes). De kern van de toekomstvisie wordt als volgt samengevat:
Kern van de visie In 2040 is Heerenveen een gezonde, ondernemende en duurzame gemeente waar het prettig wonen, werken en recreëren is. We hebben ons onderscheidende profiel als (top)sportgemeente verder versterkt en verbreed. We koesteren de landschappelijke kwaliteit en diversiteit, de uitstekende bereikbaarheid en de (regionale) voorzieningen als reden om hier te wonen en te werken. En we zijn in 2040 een flink eind op weg om de gemeente samen met inwoners en bedrijven klimaatbestendig en klimaatneutraal te maken. |
Heerenveen en sport zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Dat is in 2040 nog steeds zo. De aanwezigheid van topsport is iets om trots op te zijn en het maakt Heerenveen interessanter om te wonen, te recreëren en te werken. Topsport en amateursport versterken elkaar en daarmee draagt topsport bij aan de vitaliteit van Heerenveen en haar inwoners. In 2040 is dit profiel versterkt door de topsportvoorzieningen verder te verbinden met andere (economische) functies en voorzieningen.
Door een combinatie van functies zijn het Sportstadgebied en het gebied rond Thialf uitgegroeid tot levendige en aantrekkelijke gebieden. Ook elders in Heerenveen zijn
nieuwe faciliteiten toegevoegd die bijdragen aan het beoefenen, analyseren en verbeteren
van sportprestaties. Waar mogelijk wordt tussen de sportorganisaties, kennisorganisaties,
overheden, onderwijs en bedrijfsleven samengewerkt op het gebied van programma's,
organisatie en accommodaties.
In 2040 heeft de gemeente Heerenveen nog steeds een belangrijke regionale functie op het gebied van werkgelegenheid, zorg, cultuur, recreatie en detailhandel. We kiezen voor toekomstbestendige groei van de economie die bijdraagt aan de welvaart en de werkgelegenheid van onze inwoners. Het gemeentelijk innovatiebeleid richt zich op de topsectoren duurzame logistiek; sport, vitaliteit en voeding en de circulaire economie.
De centrumgebieden van Heerenveen, Akkrum, Aldeboarn en Jubbega zijn opgeknapt en aantrekkelijker geworden; winkelgebieden zijn compacter en het
verblijfsklimaat is sterk verbeterd. Het vestigingsklimaat is verbeterd door de verbindingen
met grote steden en economische kerngebieden verder te versterken. De vrijetijdseconomie
levert een bijdrage aan ons woon- en leefklimaat, maar heeft zich ook ontwikkeld tot
een grotere economische drager.
In 2040 is het nog aantrekkelijker om in de gemeente Heerenveen te wonen. Door de goede verbindingen, een divers landschap en de aanwezigheid van regionale voorzieningen, willen veel mensen hier (blijven) wonen. De gemeente blijft aantrekkelijk voor jongeren en gezinnen. En er is passend woningaanbod ontwikkeld voor de grotere groep senioren die 2040 in onze gemeente woont.
In het centrum van Heerenveen is woonkwaliteit toegevoegd en er is meer diversiteit in het woningaanbod. Op de
plaats van langdurig leegstaande panden zijn aantrekkelijke woningbouwprojecten gerealiseerd
met aansprekende architectuur. Ook de centrumgebieden in andere dorpen zijn opgeknapt
en aantrekkelijk om te wonen en te verblijven. Verouderde wijken en buurten zijn gerenoveerd
of geherstructureerd, zodat het woningaanbod voldoet aan de eisen van de tijd (onder
andere door de energietransitie).
In 2040 is Heerenveen een gemeente waar inwoners gezond en vitaal ouder worden. We bieden inwoners volop mogelijkheden om op een positieve manier aan hun gezondheid te werken. Een gezonde leefomgeving is een leefomgeving die bewoners als prettig ervaren, waar gezonde keuzes gemakkelijk en logisch zijn en waar negatieve invloed op gezondheid wordt beperkt tot een niveau dat past bij het type gebied.
We werken aan het verbeteren van de gezondheid vanuit een brede benadering. Naast lichamelijk welzijn spelen ook aspecten als geestelijke gezondheid, sociale contacten, meedoen in de maatschappij en de kwaliteit van leven daarin een grote rol. Deze ambities sluiten naadloos aan bij het streven om van Fryslân een Blue Zone te maken; een plek waar mensen gezond zijn en ouder worden dan gemiddeld. Waar Heerenveen eerst bekend stond als sportgemeente, is zij in 2040 gemeente van sport en gezondheid geworden.
Een leefbare gemeente is ook een gemeente waar men zich veilig voelt. Een goede inrichting van de openbare ruimte draagt daar aan bij. Daarnaast gaan we als gemeente bewust om met het verkleinen en beheersen van veiligheidsrisico's.
In 2040 is de openbare ruimte in de wijken en dorpen is groener en aantrekkelijker geworden. Er zijn veel plekken waar kinderen graag spelen, mensen elkaar ontmoeten en waar iets te beleven valt. Waardevolle groene plekken in de bebouwde kom zijn niet bebouwd, maar worden benut als plek om te recreëren, de biodiversiteit te versterken en de gevolgen van klimaatverandering op te vangen.
Bewegen op de fiets of te voet wordt optimaal gestimuleerd; centrumgebieden en belangrijke voorzieningen zijn goed verbonden via aantrekkelijke fietsroutes en voorzien van goede stallingen. Op regionale schaal worden dorpen verbonden door snelfietsroutes. Openbare gebouwen en hoofdverbindingen in de openbare ruimte zijn goed toegankelijk voor mensen met een beperking.
Met inwoners en verenigingen is gewerkt aan de leefbaarheid van dorpen en wijken. Per plaats is dit op een andere manier ingevuld. In sommige dorpen zijn onder andere door demografische veranderingen wel voorzieningen verdwenen, maar er is voor gezorgd dat ontmoeting en activiteiten mogelijk blijven. Voorzieningen blijven bereikbaar, bijvoorbeeld in een nabijgelegen buurdorp.
Net als nu oefent het landschap in de gemeente in 2040 een grote aantrekkingskracht uit op inwoners en recreanten. De contrasten tussen de landschapstypen en de beleefbaarheid ervan is versterkt. Nieuwe ontwikkelingen zijn ingepast in het landschap en leveren een bijdrage aan de ontwikkeling en beheer van het landschap. Bermen en boerenland worden natuurvriendelijker beheerd. Hierdoor is de soortenrijkdom (biodiversiteit) ten opzichte van 2020 toegenomen. De landschappelijke vitaliteit zorgt voor nieuwe verdienmogelijkheden en draagt rechtstreeks bij aan de leefbaarheid op het platteland.
In 2040 hebben we grote stappen gezet in het energieneutraal maken van de gemeente (95% in CO2-reductie in 2050). We zijn koploper op het gebied van circulaire economie in Noord-Nederland en onder de noemer 'Circular Valley' is nieuwe en hoogwaardige werkgelegenheid gecreëerd. Het areaal openbaar groen is sterk toegenomen en op particuliere terreinen wordt volop gewerkt aan vergroening onder het motto “Groen waar het kan, grijs waar het moet. Daardoor is Heerenveen al in 2040 grotendeels bestand tegen de jaarlijks terugkerende stortbuien en zomerse hitte. Ook worden natuurgebieden beter met elkaar verbonden.
Figuur 4.1 Samenvattende Visiekaart Heerenveen 2040 (Klik hier voor een grote weergave)
De gemeente Heerenveen hecht waarde aan samenwerking tussen inwoners, ondernemers, maatschappelijke partijen en overheden. We zoeken daarom naar andere manieren om besluitvorming en lokale democratie vorm te geven. De gemeenteraad heeft dit zelfs tot het centrale onderwerp gemaakt van het Thematisch Raadsakkoord 2018-2022. Gemeente Heerenveen hanteert voor de uitvoering van het omgevingsbeleid de volgende samenwerkingsprincipes:
Samenwerkingsprincipes | |
1. |
We werken volgens het 'ja, mits'-principe. We denken in mogelijkheden. Niet initiatiefnemers laten aantonen waarom iets voldoet, maar samen kijken wat er nodig en passend is. In sommige gevallen leidt dit tot een aangepast plan. Wanneer het invullen van de 'mits' niet haalbaar is, is nee is ook een antwoord. Dit wordt begrijpelijk uitgelegd. We zijn helder en transparant naar initiatiefnemers om teleurstellingen te voorkomen |
2. |
We investeren in afstemming vooraf . We leggen minder vooraf vast in kwantitatieve regels en zetten meer in op dialoog en proces aan de voorkant om gezamenlijke doelen te bereiken. Het betrekken van inwoners is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van initiatiefnemers en overheid, waarbij we zoveel mogelijk sturen op draagvlak. Dit betekent niet altijd dat dit leidt tot een plan waar iedereen mee instemt. Participatie is een inspanningsverplichting en geen resultaatverplichting. |
3. |
Inwoners krijgen een grotere rol bij de voorbereiding en evaluatie van ons Omgevingsbeleid. Ook bij de voorbereiding van beleid (programma's) betrekken we inwoners en relevante organisaties. Samen met inwoners evalueren we ons beleid om het nog beter aan te laten sluiten bij de praktijk en de wensen vanuit de samenleving. Daarbij kiezen we middelen die goed passen bij de manier waarop we in Heerenveen werken. We vragen feedback op hoe wij werken. |
4. |
De opgave bepaalt hoe en met wie we samenwerken. Vanuit bewuste rolkeuze en gezamenlijke prioriteiten werken we met de samenleving én elkaar aan ontwikkelingen, opgaven en resultaten. Dit vraagt om een overheid die flexibel is en meebeweegt met aanwezige initiatieven uit de samenleving. Per opgave en per gebied bepalen we of we een regierol hebben, faciliterend zijn of willen loslaten en communiceren dit ook duidelijk naar andere betrokkenen. |
Deze principes werken we verder uit in ons participatiebeleid. Daarbij kijken we ook naar mogelijkheden om doelgroepen die nu nog onvoldoende worden bereikt te betrekken, zoals jongeren en laaggeletterden.
Wij nodigen inwoners en bedrijven uit om gezamenlijk te werken aan een mooiere, gezondere en veilige fysieke leefomgeving. Wanneer initiatieven voortbouwen op bestaande gebiedskwaliteiten, denkt en werkt de gemeente zoveel mogelijk mee.
Beheertaken die voorheen door de gemeente werden uitgevoerd, kunnen ook door inwoners worden opgepakt. Inwoners die voorstellen hebben om de fysieke leefomgeving zelf op een andere manier in te richten, te beheren of te gebruiken, krijgen de gelegenheid om hun plannen voor te leggen (right to challenge). Als gemeente kunnen we niet altijd meebewegen. Die mogelijkheid is groter bij gronden die in gemeentelijk eigendom zijn, dan voor gronden die in particulier eigendom zijn. In een programma groenstructuur werken we nader uit hoe dit right to challenge eruit ziet voor het openbaar groen (zie ook paragraaf 5.3.7).
Onder de Omgevingswet moeten vergunningaanvragen in principe binnen acht weken worden afgehandeld. Wanneer inwoners of bedrijven een initiatief hebben, zijn wij hen als gemeente zo goed mogelijk van dienst. Voor het werken onder de nieuwe Omgevingswet (vanaf 2021) worden een aantal duidelijke “klantreizen” ontwikkeld, waarbij de initiatiefnemer een vast contactpersoon heeft en niet naar verschillende loketten wordt gestuurd.
Initiatiefnemers worden passend bij hun behoefte gefaciliteerd en ondersteund. Het digitale omgevingsloket vormt daarbij een eerste ingang voor de meeste initiatiefnemers. De zwaarte van het initiatief en de regels in het Omgevingsplan bepalen uiteindelijk wie beslist over de wenselijkheid van het initiatief.
Het maakt verschil of een initiatief vergunningsvrij is en of het binnen de kaders van het Omgevingsplan en de Omgevingsvisie past. Wanneer een plan past binnen de kaders van het Omgevingsplan, dan kan de “snelservice-formule” worden toegepast. Bij plannen die groter en complexer zijn is er sprake van de “ontwikkel- of de ontwerpformule”. Onderstaand figuur laat de kenmerken van de verschillende klantreizen zien.
Ingewikkelde aanvragen worden besproken op de intaketafel. Daar wordt bepaald of er kans van slagen is en wat nodig is om een initiatiefnemer verder te helpen. De werklijnen in de klantreizen zijn zeer kort, waardoor we initiatieven snel en met een integrale blik verder kunnen helpen.
De opgaven die we hebben geformuleerd, stoppen niet bij de gemeentegrens. Daarnaast zijn bij diverse onderwerpen meerdere overheidslagen betrokken. Interbestuurlijke samenwerking is daarom een voorwaarde om deze opgaven effectief op te pakken.
We werken ook samen met Rijk, provincie, Wetterskip en verschillende gemeenten in de regio. Per opgave kijken we welk samenwerkingsverband het meest voor de hand ligt. Soms wordt dit wettelijk bepaald. Een aantal voorbeelden:
Naast de geformuleerde kernopgaven in paragraaf 5.1 kunnen zich nieuwe ontwikkelingen voordoen die een plek moeten krijgen in de (geactualiseerde) Omgevingsvisie. We hanteren daarom een aantal afwegingsprincipes bij het ontwikkelen, inrichten, gebruiken en beheren van de fysieke leefomgeving. Ons beleid en de initiatieven van inwoners en bedrijven beoordelen we aan de hand van deze vier afwegingsprincipes. We lichten deze principes onderstaand verder toe.
Afwegingsprincipes | |
1. | Elk initiatief versterkt de bestaande kernkwaliteiten of voegt nieuwe omgevingskwaliteit toe; |
2. | Het plan van de één wordt niet het probleem van de ander; |
3. | We werken gebiedsgericht en durven onderscheid te maken tussen gebieden; |
4. | We bekijken vraagstukken in samenhang; bij elke ontwikkeling grijpen we kansen op het gebied van gezondheid en duurzaamheid. |
De Omgevingsvisie is een uitnodiging aan inwoners en bedrijven om samen te werken aan een veilige, gezonde en prettige leefomgeving. De ruimtelijke, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van Heerenveen, de dorpen en het landschap zorgen samen met het sportieve en gezonde karakter en de grote sociale samenhang voor een sterke identiteit en een gezamenlijke trots. De kernkwaliteiten uit paragraaf 2.2 willen we behouden en versterken. Ze vormen het vertrekpunt voor nieuwe ontwikkelingen.
Uitgangspunt is dat alle initiatieven leiden tot een hogere omgevingskwaliteit en
bijdragen aan het collectieve welzijn van de inwoners. Daarbij kunnen zich verschillende
situaties voordoen:
Het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in de behoefte van de huidige generatie bewoners en niet ten koste gaat van toekomstige generaties.
Vier milieubeginselden De Omgevingswet stelt als voorwaarde dat bij een Omgevingsvisie rekening wordt gehouden met de vier milieubeginselen: |
|
1. | het voorzorgsbeginsel; |
2. | het beginsel van preventief handelen; |
3. | het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron worden bestreden; |
4. | het beginsel dat de vervuiler betaalt. |
Deze worden toegepast door zuinig en meervoudig ruimtegebruik te stimuleren en te voorkomen dat er gevolgen van een initiatief in het ene gebied worden afgewenteld op andere gebieden. Zuinig ruimtegebruik houdt in dat we eerst het bestaande bebouwd gebied optimaal gebruiken, voordat we kijken naar onbebouwd gebied. Dit houdt in dat we leegstand voorkomen, hergebruik van gebouwen stimuleren en de kwaliteit van het bestaande bebouwd gebied onderhouden. Ander voorbeelden van zuinig ruimtegebruik zijn woonconcepten met een kleinere footprint (zoals tiny houses) of die gemeenschappelijke ruimtes delen (bijvoorbeeld hofjes).
Meervoudig ruimtegebruik vraagt om plannen die vanuit een integrale benadering tot
stand zijn gekomen. Bijvoorbeeld door functies onder de grond te plannen (parkeergarages,
waterberging), door de hoogte in te bouwen of door daken optimaal te benutten voor
zonnepanelen of het vasthouden van water (groene daken).
Daarnaast zorgen we ervoor dat ingrepen in het ene gebied niet leiden tot onevenredige
gevolgen in een ander gebied. In een dicht bevolkt land als Nederland zitten hier
wel grenzen aan. Het is vrijwel onmogelijk om een plan te realiseren zonder dat iemand
anders hier iets van merkt. Het gaat daarom om de vraag welke gevolgen voorkomen kunnen
worden en welke effecten onevenredig zijn. Van belang is dat altijd aan de voorkant
een afweging wordt gemaakt van belangen, effecten en gewenste maatregelen.
Heerenveen is een gemeente met meerdere gezichten. In het gebied rondom de snelwegen A7 en A32 is de ruimtelijke dynamiek hoog. In die stedelijke context vinden meer ontmoetingen plaats, worden ideeën uitgewisseld en ontstaan innovatie en nieuwe werkgelegenheid. In de landelijke omgeving is veel minder dynamiek en is het landschap van hoge kwaliteit. Door rust en ruimte en de sociale samenhang is het er goed wonen en recreëren. Het verschil in dynamiek komt terug in de kernkwaliteiten die we willen behouden en versterken (zie paragraaf 2.2).
Het werken vanuit kernkwaliteiten, betekent dat we niet overal hetzelfde doen. In
het ene gebied past meer dynamiek en ruimte voor economische activiteiten, terwijl
we in andere gebieden juist rust en gezondheid van de inwoners centraal stellen. We
faciliteren de dynamiek en vergroten de stedelijkheid van de hoofdplaats Heerenveen.
Daarnaast zorgen we er ook voor dat de leefbaarheid en omgevingskwaliteit op andere
plekken gewaarborgd is. In de Omgevingsvisie hebben we daarom per gebied beschrevenwelke ruimte er is voor ontwikkeling en welke kernkwaliteiten we willen behouden en
versterken.
Het gezonder, veiliger en duurzamer maken van de fysieke leefomgeving is een grote opgave. Een afzonderlijke aanpak voor elk onderwerp is onnodig duur en inefficiënt. We kijken daarom bij elke ruimtelijke ontwikkeling naar mogelijkheden om de gezondheid en veiligheid van inwoners te verbeteren en een bijdrage te leveren aan duurzaamheidsvraagstukken (energie, circulaire economie, klimaatadaptatie en biodiversiteit).
Bij grotere gebiedsontwikkelingen liggen er meer mogelijkheden omdat hierin ook openbare ruimte is opgenomen. Dit geeft ruimte om bijvoorbeeld groene en blauwe structuren te versterken, ontmoetingsruimte te creëren of om fietsroutes te verbeteren. Bij besluitvormingsdocumenten over gebiedsontwikkeling nemen we daarom standaard een gezondheids-, veiligheids- en een duurzaamheidsparagraaf op waarin we verantwoorden op welke manier we rekening houden met deze thema's.
Figuur 4.2 Boomspiegel voor de leefomgeving
Op weg naar het Heerenveen van 2040 willen we concrete resultaten boeken. Daarom hebben we onze ambities voor 2040 vertaald naar strategische doelen voor 2030. Vaak spelen meerdere opgaven in hetzelfde gebied en liggen er kansen om deze in samenhang aan te pakken. Daarom kiezen we voor het aanpakken van vier kernopgaven, waarin meerdere opgaven met elkaar samenhangen. We zetten in op de volgende vier kernopgaven:
Kernopgaven | |
1. | Werken aan Heerenveen als (boven)regionaal centrum voor (top)sport, werk en voorzieningen. |
2. | Bouwen aan toekomstbestendige woningen. |
3. | Zorgen voor gezonde, klimaatbestendige en leefbare wijken en dorpen. |
4. | Versterken van de kwaliteit en veerkracht van het landelijk gebied. |
In de volgende paragrafen gaan we nader in op deze kernopgaven. Ook bevat dit hoofdstuk
per opgave het beleid dat de gemeente wil gaan voeren, voorstellen voor nieuw beleid
dat wordt uitgewerkt in programma's en concrete acties die de komende jaren aan de
orde zijn. Een overzicht van de strategische doelen die bij de vier kernopgaven horen
zijn opgenomen in bijlage 5.
De technologie verandert; bedrijfsprocessen worden geautomatiseerd en steeds meer diensten digitaal afgehandeld. Als gevolg van vergrijzing verandert ook de verhouding tussen het aantal werkenden en het aantal niet-werkenden met gevolgen voor de arbeidsmarkt, de markt(behoeftes) en de economie. Ook de vraag naar bedrijventerreinen en kantoren verandert. Door grote opgaven als vergrijzing, een stijgende zorgvraag, verstedelijking en de omslag naar een circulaire economie te benaderen als kans, kosten ze de samenleving niet alleen geld, maar ontstaan er ook mogelijkheden om het verdienvermogen en de concurrentiekracht te vergroten.
Heerenveen heeft een regionale functie op het gebied van werkgelegenheid, zorg, cultuur,
recreatie en detailhandel. Op het gebied van (top)sport heeft Heerenveen een rol voor
heel Noord-Nederland. Deze functies willen we graag behouden en versterken.
Om het vestigingsklimaat op orde te houden, zijn investeringen in innovatiebeleid,
centrumgebieden, bedrijventerreinen en bereikbaarheid noodzakelijk.
Eind 2019 heeft de gemeenteraad nieuw economisch beleid vastgesteld (zie onderstaand). In de Omgevingsvisie richten we ons op de keuzes in het fysieke domein en de randvoorwaarden om de ambities uit het economisch beleid te bereiken. De volgende paragrafen hebben daarom vooral betrekking op de fysieke randvoorwaarden die nodig zijn om de doelstellingen uit het economisch beleid te bereiken.
De gemeente wil niet alleen groeien om het groeien, maar zorgen voor toekomstbestendige
werkgelegenheid op basis van onze kracht. We kijken daarom niet alleen naar sectoren
waar we nu sterk in zijn, maar hebben ook oog voor ontwikkelingen in de toekomst.
Ambitie Economisch Beleid 2020-2030 In het economisch beleid is onze ambitie als volgt verwoord: "Economische ontwikkeling draagt bij aan het welzijn en de welvaart van onze inwoners; ons bedrijfsleven is duurzaam en vitaal en van toegevoegde waarde voor de samenleving; onderwijs, ondernemers en overheden werken samen aan maatschappelijke opgaven." |
Om de ambities uit ons economisch beleid te bereiken, werken we aan drie pijlers:
Ad.1 Inspelen op de kracht van Heerenveen
Naast de bestaande sterke sectoren, tekenen zich ook een aantal nieuwe kansen af. Daarom wordt ingezet op innovatie en acquisitie met betrekking tot bedrijven en instellingen in de volgende sectoren:
Ad.2 We faciliteren en stimuleren het MKB
Door het vergroten van de concurrentie van het MKB, innovatie en internationalisering versterken we het ondernemersklimaat. Daarnaast stimuleren we dat ondernemers een bijdrage leveren aan maatschappelijke vraagstukken (impact-gedreven ondernemerschap). Om dit te bereiken willen we onze dienstverlening naar ondernemers verbeteren en de ketensamenwerking binnen de gemeente verder stroomlijnen. Dit doen we door meer te werken met vaste contactpersonen waar ondernemers terechtkunnen met vragen over ontwikkelingen in beleid, inrichting, beheer, vergunningen, toezicht of personeel.
Ad.3 We werken aan ons vestigingsklimaat
Het vestigingsklimaat gaat deels over niet-fysieke onderdelen profilering, marketing en het oplossen van knelpunten met betrekking tot de arbeidsmarkt. Daarnaast gaat het over fysieke onderwerpen zoals het aanbod van vestigingslocaties, het recreatie- en voorzieningenaanbod, de fysieke en digitale infrastructuur.
Samen met partners als Thialf, SC Heerenveen, Centrum voor Topsport en Onderwijs en de Provincie Fryslân blijven we vormgeven aan de positie van topsport in onze gemeente. Dit doen we ieder vanuit onze eigen rol en verantwoordelijkheid. Waar mogelijk wordt tussen de sport- en kennisorganisaties, overheden, onderwijs en bedrijfsleven samengewerkt op het gebied van programma's, organisatie en accommodaties. We stemmen af met andere overheden en partners om voorzieningen met een bovenregionaal karakter in stand te houden. Dit kan op termijn ook leiden tot nieuwe faciliteiten. Daarbij beperken we ons niet tot de bestaande (top)sportgebieden. Ook op andere plaatsen kunnen nieuwe faciliteiten bijdragen aan het versterken van het topsport-ecosysteem en de wisselwerking met de breedtesport. Samen met Heerenveen 'n Gouden plak blijven we werken aan de profilering van Heerenveen als stad van sport. Daarbij spelen (internationale) sportevenementen en het actief beleven van sport een grote rol.
Heerenveen kent twee stadiongebieden met elk een eigen profiel en dynamiek. Het zijn beide gebieden met een multifunctioneel gebruik, waar op meerdere momenten tijdens de dag activiteiten zijn. De functies rondom de stadions maken gezamenlijk gebruik van de aanwezige parkeervoorzieningen. Tijdens (sport)evenementen is er sprake van piekgebruik.
In beide gebieden zijn mogelijkheden om de synergie en multifunctioneel gebruik te vergroten (combinatiebezoek en dubbelgebruik parkeerplaatsen). Daarnaast is rondom het Abe Lenstrastadion nog ontwikkelruimte. Daarbij is het gewenst dat beide gebieden een eigen profiel houden en leiden tot aanvulling en versterking van het centrum van Heerenveen. In de gebiedsgerichte uitwerking is voor beide stadiongebieden een gebiedsprofiel opgenomen (zie paragraaf 6.3.3 en 6.3.4).
In een circulaire economie spreken we niet meer over afval, maar uitsluitend over grondstoffen. Reststoffen van het ene bedrijf worden ingezet als grondstof voor andere bedrijven. In onze gemeente liggen volop kansen voor het verder ontwikkelen van de circulaire economie. Meerdere bedrijven en organisaties in Heerenveen werken al in de praktijk aan het creëren van een circulaire economie. Samenwerking en het delen van kennis zijn daarbij essentieel. Gemeente Heerenveen is daarom ook lid van de Vereniging Circulair Fryslân en is betrokken bij circulaire initiatieven rondom kunststoffen in Noord Nederland (Het Schone Noorden).
Op kortere termijn kan circulaire economie concreet vorm krijgen door activiteiten in de volgende vier sporen:
We willen Heerenveen laten uitgroeien tot een Circular Valley; een aantrekkelijke plek waar ruimte is om met allerlei circulaire innovaties te experimenteren en op zoek te gaan naar nieuwe initiatieven en verdienmodellen. Ruimtelijk gezien is Circular Valley vooralsnog sterk gekoppeld aan de bedrijfsactiviteiten van Omrin (Ecopark de Wierde) en de omliggende bedrijvigheid op bedrijventerreinen Haskerveen. We kijken echter ook in brede zin naar de mogelijkheden op andere bedrijventerreinen en naar manieren om de ketensamenwerking te versterken. In een op te stellen visie geven we verder inhoud aan het concept Circular Valley.
De prognose is dat er tot 2030 nog zo'n 100 ha. aan bedrijventerreinen nodig is in de regio Zuidoost-Friesland. De plancapaciteit in de regio is 209 ha. Kwantitatief gezien zijn er in de regio meer dan genoeg vierkante meters aan bedrijventerreinen om uit te geven tot 2030, maar het aanbod sluit niet aan op de vraag. Deze richt zich namelijk op andere locaties en op een ander type terrein. In het document Afspraken bedrijventerreinen Regio Zuidoost-Fryslân 2019-2026/2030 zijn daarom nieuwe regionale afspraken gemaakt over het aanbod van bedrijventerreinen.
Omdat de beschikbaarheid van bedrijvenkavels op bestaande terreinen in Heerenveen terugloopt en er regionaal behoefte is aan een andere type bedrijventerrein, wordt het gebied Klaverblad-Noordoost stapsgewijs ontwikkeld (zie paragraaf 6.8.9).
Om de positie van Heerenveen als aantrekkelijke vestigingslocatie te behouden, is het zaak dat ook bestaande werklocaties up-to-date worden gehouden en aansluiten bij de toekomstige vraag vanuit het bedrijfsleven. Daarbij bestaat de behoefte om de duurzaamheid van verouderde bedrijventerreinen te vergroten in termen van ruimtelijke kwaliteit, energiezuinigheid, bereikbaarheid en klimaatbestendigheid.
Rondom het terrein van Omrin (bedrijventerrein Haskerveen) vormt zich een clustering van bedrijven die een bijdrage leveren aan de circulaire
economie. Ook bij andere terreinen draagt een scherper profiel bij aan gerichte marketing,
acquisitie, ontwikkeling en inrichting. In andere gebieden is herstructurering en
transformatie wellicht de beste oplossing. Bijvoorbeeld als het gaat om locaties die
grenzen aan woongebieden. Hier is een verschuiving naar wonen of een gemengd gebied
met woon-/werkfuncties een mogelijkheid. In paragraaf 6.8 is een voorzet gedaan voor de profielen van de bedrijventerreinen. In het Omgevingsplan vertalen we dit in juridische regels voor het gebruik en de inrichting van de terreinen.
In 2012 is het Kantorenbeleid Heerenveen vastgesteld. Sindsdien hebben verschillende ontwikkelingen plaatsgevonden. Uit onderzoeken van EIB (2012) en de STEC-groep (2015) blijkt dat er in Friesland geen behoefte is aan nieuwe grootschalige kantoorlocaties. Wel blijft op goed bereikbare locaties met ruimtelijke kwaliteit sprake van nieuwe vraag. Slecht gelegen B-locaties moeten worden getransformeerd. Het geldende beleid komt daarmee te vervallen en wordt vervangen door de onderstaande uitgangspunten (op hoofdlijnen):
Een goede bereikbaarheid is voor veel bedrijven een belangrijke vestigingsvoorwaarde. Het is daarom van belang dat de bereikbaarheid van werklocaties op de lange termijn gewaarborgd is. Daarbij wordt bereikbaarheid via verschillende netwerken (weg, spoor en vaarweg) belangrijker. Onderstaand wordt aangegeven aan welke bereikbaarheidsprojecten de komende jaren wordt gewerkt en gaan we in op een aantal (mogelijk) toekomstige bereikbaarheidsprojecten.
Rijkswaterstaat is verantwoordelijk voor het functioneren van het Rijkswegennet en de provincie voor de provinciale wegen. De gemeente is zelf verantwoordelijk voor het lokale wegennet. In het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan zijn de wegen in onze gemeente gecategoriseerd. De gebiedsontsluitingswegen zijn van belang voor de bereikbaarheid van de economische kerngebieden in de gemeente. We zorgen dat de doorstroming op deze wegen op orde is.
Het Gemeentelijk Verkeer en Vervoersplan 2017 (GVVP) geldt als leidraad voor te nemen beslissingen op het gebied van verkeer. De ambities en beleidsdoelstellingen kennen een looptijd van ongeveer 10 jaar. De te nemen maatregelen die hieruit voortvloeien worden driejaarlijks vastgelegd in een uitvoeringsprogramma. Na vaststelling van de Omgevingsvisie maakt het GVVP onderdeel uit van de Omgevingsvisie.
Bereikbaarheidsprojecten In het kader van het Gemeentelijk Verkeer en Vervoerplan (GVVP) werken we de komende jaren aan de volgende bereikbaarheidsprojecten: |
|
• | Maatregelen ter bevordering van de doorstroming op de A32 zijn in ontwerp gereed; de uitvoering hiervan is gestart; |
• | We onderzoeken de maatregelen die noodzakelijk zijn om de doorstroming en afwikkeling van het gemotoriseerd verkeer in relatie tot de A32 te verbeteren. Daarbij gaat het om de as Oranje Nassaulaan - rotonde Burgemeester Falkenaweg - Rottumerweg. Bij de Burgemeester Falkenaweg zijn verbeteringen gepland om deze straat veiliger en comfortabeler te maken voor het fietsverkeer; |
• | De bereikbaarheid voor de fiets is een belangrijk aandachtspunt. Een samenhangend (hoofd)fietsnetwerk, stallingen in het centrum en breedte van fietspaden worden als knelpunt ervaren. We onderzoeken op dit moment de kwaliteit van het hoofdfietsnetwerk en werken in het kader van de Fietsagenda Zuidoost-Friesland aan regionale snelfietsroutes (zie paragraaf 5.4.11.2 ); |
• | Verder gaan we de bereikbaarheid van stationsgebied van Heerenveen voor gemotoriseerd verkeer via de Trambaan onderzoeken. Ondanks dat de Trambaan primair een verblijfsfunctie heeft, moet het station ook voor gemotoriseerd verkeer goed bereikbaar zijn. De herinrichting van het stationsgebied zelf is, in samenwerking met de provincie, momenteel in de planfase (zie paragraaf 6.3.2); |
• | Het ziekenhuis, Skoatterwâld en een aantal bedrijventerreinen zijn per openbaar vervoer slecht te bereiken. Deze (en andere) knelpunten zijn door de gemeente aangedragen in het kader van een nieuwe bus concessie in deze regio; |
• | Aan de hand van de Parkeervisie geven werken we aan de beschikbaarheid van voldoende parkeerplaatsen. |
De verkeersintensiteit op de snelwegen A32 en A7 neemt de komende jaren verder toe. Door de aanpak van het knooppunt Joure en de ringweg-zuid bij Groningen wordt de A7 een aantrekkelijkere wegverbinding. De verkeersdrukte op deze route neemt verder toe door diverse bedrijventerreinontwikkelingen, waaronder de realisatie van Klaverblad-Noord Oost. De kwetsbaarheid van het Klaverblad bij Heerenveen kan daardoor toenemen. De komende jaren monitoren we samen met Rijkswaterstaat en andere stakeholders de verkeersintensiteit op deze route om bereikbaarheidsknelpunten tijdig te agenderen. Daarmee willen we het functioneren van de economische as langs de A7 waarborgen. We trekken hierin samen op met andere overheden en belanghebbenden.
Op dit moment wordt door verschillende partijen gelobbyd voor de realisatie van de Lelylijn. Deze ontwikkeling verkort de afstand tussen Heerenveen en economische kerngebieden als Groningen en de Randstad. Het vergroot de ontwikkelpotentie van Heerenveen als woon- en werklocatie en intensiveert het gebruik van het openbaar vervoer. Wij ondersteunen deze lobby vanuit Heerenveen daarom actief. Hoewel er nog geen voorkeurstracé bekend is, reserveren we voorlopig de ruimte van het oude Zuiderzeelijn tracé (onder andere in de plannen voor Klaverblad).
Figuur 5.1 Realisatie van de Lelylijn verbindt Heerenveen beter met andere economische
kerngebieden
(bron: Potentieonderzoek Lelylijn, juni 2020)
De vaarweg van Heerenveen naar het Prinses Margrietkanaal is geschikt voor beroepsvaart en daarmee belangrijk onderdeel van de multimodale ontsluiting van Heerenveen. Naar aanleiding van het provinciale besluit om geen ontheffingen meer te verlenen voor klasse Va schepen naar Heerenveen, heeft de gemeente onderzoek laten uitvoeren naar de mogelijkheden om een deel van deze beroepsvaarweg om te leggen en op te nemen in een integrale gebiedsontwikkeling. Mede op basis van het onderzoek en de onderliggende maatschappelijke kosten/batenanalyse hebben provincie en gemeente eind 2019 besloten nog geen maatregelen te treffen. Voor het faciliteren van grotere schepen streven provincie en gemeente maatwerk na. Provincie en gemeente blijven monitoren of de binnenhaven van Heerenveen op deze manier in de toekomst goed bereikbaar is.
Voor de leefbaarheid en het vestigingsklimaat is de digitale bereikbaarheid van de gemeente van groot belang. Op dit moment wordt in de gemeente gewerkt aan het realiseren van een glasvezelnetwerk. De komende jaren gaat ook de ontwikkeling van het 5G-netwerk een rol spelen. Als gemeente hebben we daarbij geen directe rol. Wel bepalen we onder welke voorwaarden nieuwe antennemasten worden geplaatst. We passen daarom de verouderde Beleidsnotitie antennemasten (2001) aan waarbij het thema gezondheid ook een punt van aandacht is.
In het Hoofdlijnenakkoord 2018-2022 is opgenomen dat een kwaliteitsimpuls gewenst is in de centrumgebieden van Heerenveen, Akkrum, Aldeboarn en Jubbega. Daarbij gaat het zowel om mogelijke functieverandering in deze gebieden, als de invulling van de openbare ruimte. Belangrijk overkoepelend uitgangspunt is dat de dorpskernen niet als onderlinge concurrenten van elkaar gaan functioneren. Elk dorp heeft een eigen verzorgingsgebied op het gebied van voorzieningen, detailhandel en horeca en een eigen identiteit. In de gebiedsgerichte uitwerking zijn de uitgangspunten voor de verschillende centrumgebieden beschreven (zie paragraaf 6.2).
De Integrale Detailhandelsvisie (2011) en het Beleid voor Aanloopstraten (2012) zijn op verschillende punten verouderd. Het bestaande detailhandelsbeleid is gericht op het vitaal houden van centrumgebieden. Daarom is de gemeente vrij strikt in het toelaten van perifere detailhandel (PDV) buiten het centrum.
Sinds 2011 is het winkellandschap sterk veranderd. Er zijn meer nieuwe formules bijgekomen
en er is sprake van branchevervaging. Kwalitatieve toevoegingen aan het winkelaanbod
en versterking van de verblijfskwaliteit en beleving zijn gewenst om Heerenveen en
andere kernen aantrekkelijk te houden als winkelkern. De koopkrachtbinding in een
aantal winkelgebieden is afgenomen ten opzichte van 2007. Omdat we verwachten dat
de verkoop via Internet verder toeneemt en de vraag naar het aantal vierkante meters
winkeloppervlakte afneemt, willen we de centrumgebieden compacter maken en de openbare
ruimte aantrekkelijker maken. Dit betekent dat we in het centrum een transformatie van functies voorzien.
Het evenwicht tussen kwalitatieve aanvulling en concurrentie met het bestaande winkelaanbod
is kwetsbaar. Dit vraagt om een gedegen en actuele analyse, een zorgvuldige beleidsmatige
afweging en een goede afbakening van de mogelijkheden. Om de verschillende winkelgebieden
duidelijk te positioneren en richting te geven aan de benodigde transformatie actualiseren
we ons detailhandelsbeleid.
Recreatie en toerisme zijn de afgelopen jaren wereldwijd sterk gegroeid. Op dit moment hebben we te maken met de gevolgen van het Coronavirus, maar de verwachting is dat de markt daarna weer aantrekt en zich vanaf 2024 hersteld (bron: NBTC). Wel zal het toerisme blijvend veranderen, doordat er meer belang wordt gehecht aan kwaliteit en minder aan massatoerisme.
De groei van toerisme in Nederland, biedt kansen voor de regio Zuidoost-Friesland, ook wel “Het Andere Friesland”. Bepaalde plekken in de regio zijn al populair en worden dat nog veel meer. Als we niets doen, wordt het vooral drukker op de plaatsen waar het nu al druk is (eilanden, IJsselmeerkust, merengebied, natuurgebieden), op de momenten dat het nu ook al druk is (piekmomenten), met doelgroepen die wellicht niet helemaal passen bij de aard en schaal van de regio. Bovendien betekent meer mensen vaak minder beleving.
Groei van toerisme is geen doel op zich, maar een middel. Wanneer de ontwikkeling van toerisme slim wordt benut, draagt deze bij aan de brede welvaart; een prettige en gezonde leefomgeving, behoud van natuur- en cultuurerfgoed, behoud en versterking van routestructuren, of onder druk staande voorzieningen op het platteland. Slimme groei betekent onder andere inzetten op de zogenaamde kwaliteitstoerist: (cultuur)toeristen die geïnteresseerd zijn in de kwaliteit en identiteit van onze provincie. Daarnaast gaat het omhet beter spreiden van bezoeken door het jaar heen.
Met de centrale ligging in het Noorden, de aanwezige sporticonen, museum Belvédère, (cultuur)historie van Parklandschap Oranjewoud, het beekdal van de Tjonger (Friese Waterlinie), De Deelen, waterrijk Akkrum-Nes en Aldeboarn liggen er volop kansen om groei voor de regio te laten werken. De vrijetijdseconomie kan zich ontwikkelen tot een stevige economische drager voor Heerenveen. Vrijetijdseconomie is van belang voor het op peil houden van de leefbaarheid en het voorzieningenniveau in de regio Heerenveen. De sector draagt daarmee sterk bij aan het vestigingsklimaat van Heerenveen.
In opdracht van Provincie Fryslân is onderzoek gedaan naar de vitaliteit van logiesaccommodaties (ZKA, 2020). Hieruit blijkt dat in verschillende segmenten vernieuwing van het aanbod wenselijk is om de gastvrijheidssector toekomstbestendig te maken. Om het aanbod te blijven vernieuwen en divers te houden, willen we ruimte bieden voor nieuwe, duurzame en innovatieve concepten. Daarbij denken we aan vormen van toerisme en recreatie die passend zijn naar aard en schaal en gebaseerd zijn op de beleving en de kwaliteiten van een gebied (historie, landschap, stilte, donkerte, bos, openheid, biodiversiteit, enz.), zonder afbreuk te doen aan die kwaliteiten.
Het permanent bewonen van recreatiewoningen wordt onwenselijk geacht, omdat dit ten koste gaat van de aantrekkelijkheid van recreatieparken en we deze recreatiewoningen beschikbaar willen houden voor het recreatieve aanbod in onze gemeente.
Bijzonder verblijfsconcept in een dorpskerk van Oosterwolde (foto: Roman Robroek)
Door het afschaffen van het recreatiekernenbeleid door de provincie, ontstaat de vraag op welke wijze ontwikkelingen elkaar het beste kunnen versterken en op welke wijze ontwikkelingen van (nieuwe) kaders kunnen worden voorzien. Over deze vraag zoeken we regionale afstemming met de vijf gemeenten in Zuidoost-Friesland. Het onlangs uitgevoerde onderzoek Vitaliteit logiesaccommodaties Fryslân vormt daarbij een vertrekpunt. In een regionale Strategische Ontwikkelvisie wordt antwoord gegeven op deze en andere ontwikkelvraagstukken. Deze ontwikkelvisie komt in de loop van 2021 tot stand.
In de gemeentelijke Notitie Vrijetijdseconomie; Voortzetten, versterken, verbinden, (2015) is in beeld gebracht welke kansen er liggen en hoe deze kansen kunnen worden gerealiseerd. De notitie gaat op drie niveaus in op de kansen en ontwikkelpunten. Daarbij gaat het om:
Nadat de regionale ontwikkelvisie medio 2021 is vastgesteld, wordt de notitie Vrijetijdseconomie in de loop van 2022geactualiseerd. Daarin worden nieuwe inzichten en actuele ontwikkelingen op het gebied van recreatie en toerisme meegenomen. Uitgangspunt van het nieuwe beleid zijn de Provinciale speerpunten uit Gastvrij Friesland, de opgaven uit de Regionale Strategische Ontwikkelvisie, de resultaten uit het onderzoek Vitaliteit logiesaccommodaties Fryslân de bezoekersreis en de marketing/profilering door Merk Fryslân, Toeristische Regiomarketing Zuid Oost Friesland en Heerenveen 'n Gouden Plak. Bezoekers kijken niet naar gemeentegrenzen. Daarom heeft de regionale samenwerking tussen de vijf gemeenten in Zuidoost Friesland een stevige structuur en wordt gebouwd aan de doorontwikkeling van de Stichting Toeristische Regiomarketing Zuid Oost Friesland, het verbijzonderen van de regio en het versterken van de basis op orde, zoals route gebonden recreatie.
Voor het thema Waterrecreatie is de afgelopen jaren gewerkt aan een Bouwsteen Waterrecreatie Heerenveen. Deze bouwsteen is bedoeld als kader voor keuzes, wensen, plannen en projecten op het gebied van waterrecreatie. De Bouwsteen Waterrecreatie wordt naar verwachting in de 2e helft van 2021 verder gebracht in bestuurlijke besluitvorming.
De gemeente is aan zet voor de basis en het gastheerschap (infrastructuur, sanitaire voorzieningen, bebording en bewegwijzering, brugbediening e.d.). Op het gebied van het aanbod stimuleren we kwaliteit en diversiteit. Dit doen we onder meer door ruimtelijke entrees, rustpunten en beleefroutes toe te voegen en ondernemerschap te ondersteunen. We verbeteren het gastheerschap met TIP's (Toeristische Informatiepunten) en TOP's (Toeristische Overstappunten) en goede informatievoorziening (zoals bebording, bewegwijzering, plattegronden en een evenementenkalender).
Figuur 5.2 Samenvattende kaart "Werken aan Heerenveen en als (boven)regionaal centrum voor (top)sport, werk en voorzieningen (Klik hier voor een grote weergave)
Door groei van het aantal huishoudens blijven we de komende jaren nieuwe woningen bouwen. In regionaal verband is afgesproken dat in de gemeente Heerenveen in de periode van 2016 tot 2026 ongeveer 1.300 woningen worden gebouwd.
Op de langere termijn neemt de bevolkingsomvang en het aantal huishoudens in de gemeente
af. Op sommige plekken is die krimp al aan de orde (zie bijlage 3). Door vergrijzing, ontgroening en veroudering van de bestaande woningvoorraad neemt
de mismatch tussen vraag en aanbod toe. Er is daardoor steeds meer sprake van een
kwalitatieve opgave. In verschillende gebieden is de woningvoorraad toe aan vervanging
of vernieuwing. De verwachting is ook dat door de vergrijzing meer gedateerde woningen
op de markt komen. Deze woningen zijn wellicht moeilijker verkoopbaar. Het aardgasvrij
maken van de woningvoorraad is een grote opgave, waar we de komende jaren samen met
vele stakeholders aan werken. Bij deze kwaliteitsslag speelt de betaalbaarheid en
draagkracht van inwoners ook een belangrijke rol. Daarnaast staat de leefbaarheid
in verschillende woonbuurten onder druk door een toename van het aantal inwoners met
een zorgvraag.
Naast deze trendmatige ontwikkeling, zijn er ook een aantal ontwikkelingen die zouden
kunnen leiden tot toenemende vraag naar woningen in de regio. Daarbij denken we aan
(een combinatie van) de volgende factoren:
Wanneer deze ontwikkelingen doorzetten en elkaar versterken brengt dit een nieuwe woningopgave met zich mee voor Heerenveen. De scenario's op dit vlak moeten de komende jaren nader worden onderzocht.
Omdat de vraag naar nieuwe woningen en de kwalitatieve opgave niet overal even groot
is, moeten we per gebied verschillende keuzes maken. In het centrum van Heerenveen
is sprake van een relatief eenzijdige woningvoorraad. Omdat het aantal vierkante meters
winkeloppervlak afneemt, zijn er mogelijkheden om nieuwe woningen toe te voegen. In
kleinere dorpen verwachten we dat de vraag de komende 10-20 jaar kleiner wordt en
dat de bevolking in omvang afneemt. Hier richten we ons meer op de leefbaarheid en
kwaliteitsverbetering.
De samenwerking met de woningbouwcorporaties, huurdersverenigingen, vastgoedeigenaren
en particulieren op dit onderwerp is cruciaal, aangezien de gemeente zelf geen woningen
in eigendom heeft. We moeten er samen voor zorgen dat de kwaliteit van de bestaande
woningvoorraad op peil is en goed aansluit bij de toekomstige vraag.
Tot slot realiseren we ons dat wonen meer is dan alleen een kwalitatief goede woning.
Ook zaken als de inrichting en de beleving van de woonomgeving en de beschikbaarheid
van voorzieningen bepaalt in belangrijke mate het woonplezier (zie ook paragraaf 5.4).
De kwaliteit van de gebouwde omgeving wordt bepaald door de functionaliteit, de schoonheid en de toekomstbestendigheid van bebouwing en van de openbare ruimte. Gebouwen die in het verleden zijn gebouwd bepalen (mede) de identiteit van onze dorpen en wijken. Nieuwe gebouwen kunnen juist nieuwe kwaliteiten toevoegen. Deze identiteit bepaalt in belangrijke mate hoe we deze plek ervaren. Een sterke samenhang tussen de gebouwen binnen een bepaald gebied, aangevuld met een afwisseling tussen gebieden en plekken onderling geven een aantrekkelijk en toekomstbestendig totaalbeeld.
Het behouden en versterken van de identiteit van Heerenveen, vraagt om een aanpak
die aansluit bij de identiteit van de verschillende plekken en gebieden. Immers, een
vraagstuk binnen het beschermd dorpsgezicht van Het Oranjewoud vraagt om een andere aanpak dan de aanpak van een plek in het centrum van Heerenveen. Waar mogelijk is dit beleid doorvertaald in de gebiedsgerichte uitwerking van de
Omgevingsvisie (hoofdstuk 6).
In de Nota Cultuurhistorisch Erfgoed (2010) is een beschrijving opgenomen van het cultureel erfgoed in de oude gemeente Heerenveen. Hiermee bepalen we welke gebouwen en karakteristieke kenmerken we willen doorgeven aan volgende generaties. Op basis van deze nota zijn ongeveer 500 gemeentelijke monumenten aangewezen. Omdat we cultuurhistorisch erfgoed zien als kernkwaliteit van onze gemeente, vullen we deze nota op termijn ook aan met het erfgoed op het grondgebied van de voormalige gemeente Skarsterlân en Boarnsterhim.
Het welstandsbeleid is een onderdeel van het ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de gemeente, net als structuurvisies, bestemmingsplannen en inrichtingsplannen voor het openbaar gebied. Onderdeel van de welstandsnota zijn beeldkwaliteitsplannen. Deze worden opgesteld bij de ontwikkeling of transformatie van gebieden. Het welstandsbeleid is daarmee niet statisch, maar geeft ook sturing aan nieuwe ontwikkelingen.
Met de Welstandsnota (2016) stuurt de gemeente op de kwaliteit van (ver)nieuw(d)e
gebouwen. Daarbij is een onderscheid gemaakt tussen gebieden die meer en minder bepalend
zijn voor de identiteit van (de gemeente) Heerenveen. Voor de verschillende gebieden
zijn welstandscriteria opgenomen waaraan wordt getoetst bij bouwaanvragen. Per gebied
is een beleidsintentie opgenomen die de 'hoofdlijn' voor een gebied beschrijft.
In de nota is onderscheid gemaakt in drie kwaliteitsniveaus. Niveau 1 staat voor een
regulier kwaliteitsniveau, niveau 2 voor een licht kwaliteitsniveau en niveau 3 voor
een welstandsluw kwaliteitsregime (alleen excessenregeling). Dit onderscheid in kwaliteitsniveaus
handhaven we. Wel wordt onderzocht of een andere gebiedsindeling gewenst is, zodat
we meer in samenhang met andere aspecten kunnen sturen op de omgevingskwaliteit van
gebieden (zie paragraaf 4.2.1 over gebiedsgericht Omgevingsbeleid). Dit kan uiteindelijk leiden tot aanpassing
van de welstandsnota.
Het (strategisch) beleid op het gebied van wonen is opgenomen in de Woonvisie 2015-2020. De werking van de woonvisie is verlengd tot en met 2022. De visie wordt geactualiseerd. Daarbij komen in ieder geval de onderwerpen uit deze paragraaf aan bod.
In 2020 is de woningbouwprogrammering herijkt. Deze programmering wordt jaarlijks geactualiseerd en is gekoppeld aan de woningbouwafspraken met de provincie (het woningbouwcontingent). Naast de woningbouwprogrammering zijn een aantal beleidsrichtlijnen vastgesteld voor de toevoeging van nieuwe woningen. Hiermee kunnen we beter sturen op het woningaanbod en de fasering van woningbouwplannen. Hiermee geven we bijvoorbeeld meer prioriteit aan woningbouwplannen voor het centrum.
Op basis van de Woonvisie 2015-2020 hebben we woningbouwafspraken gemaakt met de provincies en buurgemeenten in Zuidoost-Friesland. Hierin is vastgelegd dat we in de gemeente maximaal 1.313 woningen bouwen in de periode 2016-2026. Er zijn op dit moment voldoende woningbouwlocaties en nieuwe plannen beschikbaar om deze hoeveelheid woningen te realiseren. Bij bestaande gemeentelijke woningbouwlocaties Skoatterwâld (Heerenveen), de Fjilden (Nieuwehorne), de Eide (Tjalleberd) , Jubbega (schoollocatie) en Haskerdijken liggen nog mogelijkheden om ca. 700 nieuwe woningen te bouwen (deels na 2026). We bekijken goed welk woningaanbod we hier realiseren en hoe dit aanbod zich verhoudt tot andere locaties.
In het centrum van Heerenveen is sprake van een relatief eenzijdige woningvoorraad. Omdat het aantal vierkante meters winkeloppervlak afneemt, zijn er mogelijkheden om nieuwe woningen toe te voegen. In een Addendum bij de Woonvisie hebben we vastgelegd wat we verstaan onder een kwalitatieve toevoeging.
Op dit moment wordt gewerkt aan de aanpassing van de op- en afritten naar de A32. Dit leidt tot een verbeterde bereikbaarheid van het gebied grenzend aan de snelweg. In de A32-zone zijn de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen tot stand gekomen; bijvoorbeeld in het Sportstadgebied. Tegelijkertijd is er nog ruimte om dit strategisch gelegen en goed bereikbare gebied verder te ontwikkelen. De begrenzing van de A32-zone omvat Heerenveen Noordoost, de Fedde Schurerlocatie en het Sportstadgebied en de het deel van Skoatterwâld langs de A32.
Ook de samenhang met de ontwikkeling van het centrum van Heerenveen is hierbij van groot belang. Het A32-gebied moet zich niet als concurrent van het centrum ontwikkelen op het gebied van woningbouw en economie. Met het vaststellen van de Centrumvisie Heerenveen is aangegeven dat woningbouw in het centrum prioriteit krijgt op de ontwikkeling van A32-zone. Daarom wordt voor het A32-gebied op termijn een gebiedsprogramma gemaakt.
Bouwen binnen bestaand bebouwd gebied draagt bij aan een zuiniger en intensiever gebruik van de ruimte. Dit is ook positief voor het draagvlak van bestaande voorzieningen zoals scholen en wijkgebouwen. In de gemeente zijn verschillende plekken binnen bestaand bebouwd gebied die kansen bieden voor nieuwbouw of vragen om transformatie. Het kan bijvoorbeeld gaan om (verouderde) bedrijfslocaties in woongebieden, leegstaande (kantoor)gebouwen,voormalige schoollocaties of inbreidingslocaties. We grijpen deze plekken aan om plekken ruimtelijk te verbeteren, de woningvoorraad meer divers te maken en doelgroepen te mengen (inkomens, leeftijden, huishoudenssamenstelling). Uiteraard houden we daarbij ook rekening met de trends op het gebied van vergrijzing en ontgroening.
Uitgangspunten inbreidingslocaties
In het Addendum op de Woonvisie (2020) is een voorkeursvolgorde vastgelegd. Op basis van deze voorkeursvolgorde wordt het woningbouwcontingent verdeeld over centrumplannen, bestaande woningbouwlocaties en transformatie van bestaande (leegstaande bebouwing). Nieuwe inbreidingsplannen zijn alleen mogelijk als er voldoende woningbouwcontingent beschikbaar is.
Aanvullend op het Addendum laten we de volgende aspecten meewegen bij individuele
bouwplannen (in willekeurige volgorde):
De bebouwingslinten worden gezien als belangrijke dragers van de identiteit van Heerenveen. Het behoud van de kernkwaliteiten in deze linten is van belang. We zien daarom op beperkte schaal mogelijkheden voor het toevoegen van woningen en het uitbreiden van bestaande bebouwing, maar daarbij moet steeds aandacht zijn voor de specifieke kenmerken van de linten, zoals de doorzichten naar het achterliggende landschap of de aanwezigheid van bepaalde bebouwingstypologie. Voor een uitwerking van de visie op de linten wordt verwezen naar paragraaf 6.5.
In de kleinere kernen loopt de vraag naar woningbouw terug. De focus ligt hier op het benutten en verbeteren van het bestaand bebouwd gebied. Kansen voor het toevoegen van woningen liggen hier bij inbreidingslocaties en het hergebruiken of transformeren van leegstaande bebouwing (zie criteria onder 5.3.4.4).
Omdat we zuinig zijn op de kwaliteit van ons landschap, zijn we zeer terughoudend met nieuwbouw in het buitengebied. We willen daar alleen woningen toestaan als het gaat om het hergebruiken van bestaande (agrarische) percelen. Bijvoorbeeld om voormalig agrarische bedrijven een nieuwe bestemming te geven of om percelen met niet-agrarische bedrijvigheid te herontwikkelen. Daarbij bieden we ontwikkelmogelijkheden voor één of meerdere nieuwe woningen wanneer dit bijdraagt aan kwaliteitsverbetering van de erven.
De transitie naar een duurzame en gasloze bebouwde omgeving is een forse opgave. In een Transitievisie Warmte werken we verder uit welke technieken het meest geschikt zijn voor welke bebouwingstypes. Er zijn grofweg drie opties voor de warmtetransitie in de gebouwde omgeving:
De gemeente heeft eind 2021 de Transitievisie Warmte klaar, waarin de keuzes staan
voor duurzame warmteopties per wijk of dorp en de tijdsvolgorde van afkoppeling van
het aardgasnet. De Transitievisie Warmte (TVW) wordt elke vijf jaar geactualiseerd,
zodat we steeds uitgaan van de laatste inzichten.
Voor de dorpen en wijken die voor 2030 afgekoppeld worden, worden Wijkuitvoeringsplannen
(WUP) gemaakt. Een WUP moet duidelijkheid scheppen over de benodigde aanpassingen
in de infrastructuur en de energieopties die per wijk en dorp het meest geschikt zijn.
Per gebied kijken we wat de beste optie is, gaan we na wat geschikte ruimtelijke eenheden
zijn en welke koppelkansen er liggen op het gebied van duurzaamheid (vergroening)
en sociale aspecten (gezondheid, armoedebestrijding, meedoen, etc.). We ontwikkelen
deze plannen samen met bewoners, eigenaren en woningbouwcorporaties, netbeheerders
en de bouwkolom.
Sinds 2020 maken we op een nieuwe manier prestatieafspraken met de woningbouwcorporaties en huurdersverenigingen. De afspraken gaan onder andere over nieuwbouw, sloop en renovatie van sociale huurwoningen. Met elkaar bepalen we wat de opgave is en waar de prioriteiten liggen. Zo leggen we echt de focus op wat we gezamenlijk doen en wat er nodig is.
Er ligt een duidelijke kwaliteitsopgave in buurten die kort na de oorlog zijn gebouwd
(onder meer in de Akkers, Oudeschoot, Vlinderbuurt, de Greiden, buurten in Akkrum, Aldeboarn en Jubbega). Veel van deze woningen hebben slechte energieprestatie, zijn bouwkundig verouderd
en voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd. De komende jaren moeten we afwegen
wat de beste keuzes voor deze gebieden zijn. Daarbij spelen de technische mogelijkheden
om woningen te verbeteren een rol, maar ook de verhuurbaarheid en de beschikbaarheid
van betaalbare woningen.
Ook sociale vraagstukken als armoede en leefbaarheid spelen een rol bij deze keuze.
Het mengen van verschillende woningtypes kan leiden tot meer diversiteit in huishoudens
(leeftijd, inkomensniveau, etc.). We grijpen de komende jaren daarom nieuwbouwprojecten
en herstructureringsplannen aan om te werken aan een meer diverse samenstelling van
de bevolking in onze wijken en dorpen.
Naast de woningbouwprogrammering van de gemeente en woningbouwcorporaties, leveren ontwikkelaars, beleggers en particulieren. een bijdrage aan de vernieuwing van de woningvoorraad en het functioneren van de woningmarkt. Echter, niet elk woningbouwplan draagt bij aan de ontwikkeling van een toekomstbestendige woningvoorraad. Daarom geven we richting met het vaststellen van de woningbouwprogrammering en het maken we afspraken bij de ontwikkeling van locaties. Het vastgestelde Addendum bij de woonvisie geeft handvaten om het gesprek aan te gaan over de kwaliteit en toekomstbestendigheid van de plannen.
Op het gebied van Kamerverhuur is in 2019 beleid vastgesteld. Dit beleid wordt uitgewerkt in een partiële herziening van het bestemmingsplan. Daarbij worden alle vormen van kamerverhuur gekoppeld aan een vergunningsplicht om grip te kunnen houden op alle vormen van kamerverhuur.
Ook is in 2019 de huisvestingsbehoefte voor arbeidsmigranten onderzocht. Hieruit is gebleken dat er op dit moment geen behoefte is aan grootschalige locaties en dat het beleid voor kamerverhuur volstaat voor kleinschalige opvang.
De wijk Skoatterwâld is over een aantal jaar afgerond en ook op andere plekken zijn woningbouwlocaties dan volgebouwd. Voor de periode na 2026 ontwikkelen we daarom nieuwe woningbouwplannen. Daarbij moeten we onder meer beslissen voor welke doelgroepen wordt gebouwd en of we dat vooral binnen bestaand bebouwd gebied doen of in ruimer opgezette woonmilieus in uitbreidingswijken.
Vooralsnog zetten we vooral in op bouwen binnen bestaand bebouwd gebied en het afronden
van bestaande woningbouwlocaties (zie paragraaf 5.3.4). De komende jaren verkennen we of nieuwe uitbreidingswijken wenselijk en noodzakelijk
zijn. Omdat de verwachte woningvraag en de beschikbaarheid van woningbouwlocaties
in de regio daarbij bepalend is, laten we de komende jaren nieuw woningbehoefteonderzoek
uitvoeren.
Een aantal ontwikkelingen zouden de behoefte naar woningbouw in onze gemeente kunnen
versnellen. Daarbij denken we aan (een combinatie van) de volgende factoren:
Mocht de vraag naar woningen in Heerenveen in de toekomst (versneld) toenemen door
de bovenstaande ontwikkelingen dan zijn er rondom Heerenveen een aantal potentiële
plekken voor uitbreiding aanwezig. We benoemen hier de locatie Heerenveen-west net
over de gemeentegrens. Hierover zijn in het verleden afspraken gemaakt met gemeente
de Fryske Marren (en haar voorloper gemeente Skarsterlân).
Naast kwantiteit is kwaliteit van het aanbod van belang. Leefstijlkeuzes spelen daarin een belangrijke rol; niet iedereen wil op dezelfde manier wonen. We willen daarom meer ruimte geven aan nieuwe woningbouwconcepten en initiatieven van (groepen) bewoners. Denk aan projecten met gemeenschappelijke ruimtes (woongroepen of hofjes), collectief particulier opdrachtgeverschap (CPO) en duurzame woonvormen voor één en -tweepersoonshuishoudens (tiny houses). Gesprekken met inwoners over hun woonwensen vinden we belangrijk, waarbij we als gemeente wel het algemeen belang en de lange termijn voor ogen houden.
Figuur 5.3 Samenvattende themakaart “Bouwen aan toekomstbestendig woningen" (Klik hier voor)
Hoewel circulair bouwen nog sterk in ontwikkeling is, willen we dat in Heerenveen circulair bouwen zo snel mogelijk vanzelfsprekend wordt. Dit sluit aan bij onze ambitie om circular valley te worden. We werken toe naar de situatie dat circulair bouwen het uitgangspunt is, tenzij dat niet mogelijk is. Er worden alleen nieuwe grondstoffen gebruikt als het echt niet anders kan. Daarnaast streven we naar herbruikbaar en demontabel bouwen. De gemeente stimuleert de ontwikkeling en kennisdeling van circulaire initiatieven om zo een versnelling van circulair bouwen mogelijk te maken.
Vanuit het sociale domein werken we aan de gezondheid van onze inwoners. Ook de inrichting en het gebruik van de fysieke leefomgeving heeft hier invloed op. Ongeveer 6% van de ziektelast in Nederland is te relateren aan milieufactoren (bron: RIVM, 2014). Door vergrijzing en klimaatverandering veranderen gezondheidsvraagstukken. We worden ouder en blijven langer vitaal. Wel ontstaan er meer chronische aandoeningen. Dementie en artrose veroorzaken de grootste toename in ziektelast tot 2040. In de leeftijdscategorie boven 75 jaar verwachten we dat eenzaamheid een groter probleem wordt.
We willen ervoor zorgen dat de inrichting van de fysieke ruimte bijdraagt aan de gezondheid
van onze inwoners en de leefbaarheid van onze wijken en dorpen. Dit kan door inwoners
te beschermen tegen milieu-invloeden. De omgevingswet geeft straks meer mogelijkheden
om als gemeente eigen beleid te voeren en per gebied milieunormen vast te stellen. Een andere mogelijkheid is gezond gedrag zoveel mogelijk te stimuleren.
Het klimaat verandert; in de toekomst zijn er meer weersextremen. Er is ruimte nodig
om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Daarbij gaat het enerzijds om
piekbuien op plekken waar het water moeilijk kan worden afgevoerd (wateroverlast).
Aan de andere kant moet ook meer water worden vastgehouden om in periodes van droogte
voldoende zoet water te kunnen leveren en op plekken met hittestress verkoeling te
bieden. Biodiversiteit is van belang voor de natuur, voor (de beleving) van onze leefomgeving,
maar ook om bijvoorbeeld (planten)-ziektes te voorkomen en dierplagen te bestrijden.
Ook hiervoor moeten we de ruimte anders inrichten en beheren. Omdat het aanpassen
van de openbare ruimte een flinke opgave is, gaan we stapsgewijs te werk.
Door verandering, vergrijzing en ontgroening verandert ook het gebruik van voorzieningen.
Tegelijkertijd organiseren inwoners veel voorzieningen zelf. De gemeente komt daardoor
steeds meer in een ondersteunende rol. Waar het niet langer mogelijk is om voorzieningen
in stand te houden, moeten we keuzes maken. Daarbij blijft het belangrijk dat voorzieningen
voor iedereen goed bereikbaar zijn.
De Kadernota Sociaal Domein 2019-2025 beschrijft het strategisch beleid voor het sociaal domein. Deze is tot stand gekomen omdat er behoefte is aan een meerjarige integrale aanpak waarbij we flexibel inspelen op de ontwikkelingen in de samenleving, wetgeving en uitvoeringspraktijk. De kadernota is richtinggevend voor jaarlijkse afspraken en uitvoeringsprogramma's voor de komende jaren. Kern van het beleid is dat wij onze inwoners in alle levensfases helpen, daar waar het hen zelf of met anderen even niet lukt. In de nota zijn verschillende opgaven en doelstellingen opgenomen op het gebied van:
Recent is het Uitvoeringsprogramma Gezondheid 2021-2025 vastgesteld. In dit programma zijn de acties opgenomen waarmee de gemeente in de komende jaren de gezondheid van de inwoners in onze gemeente willen bevorderen. In het programma zijn een aantal actielijnen opgenomen:
Bij het opstellen van het programma is een doorvertaling gemaakt van de doelstellingen uit deze Omgevingsvisie. Dit komt met name terug in de tweede actielijn.
De gemeente heeft een formele taak bij de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en het waarborgen van de publieke gezondheid. Met acties vanuit de volgende beleidsnota's dragen we bij aan de gezondheid van onze inwoners:
We pakken bestaande knelpunten op het gebied van milieuhinder aan en voorkomen nieuwe knelpunten. We hanteren in deze Omgevingsvisie daarom de volgende uitgangspunten:
Een leefbare gemeente is ook een gemeente waar men zich veilig voelt. Beleid op het gebied van veiligheid is opgenomen in het Integraal Veiligheidsplan Samen Veilig, Samen Doen 2017-2021. De ambitie vanuit dit beleid is om samen met inwoners en ketenpartners de veiligheid te verbeteren en het veiligheidsgevoel te vergroten ofwel: maak het samen veilig!
Veiligheid heeft in relatie tot de fysieke leefomgeving betrekking op verschillende onderwerpen:
We willen de leefomgeving mede vormgegeven volgens de 'ontwerpprincipes voor veiligheid' die zijn aangereikt door de Veiligheidsregio Fryslân:
Een goede inrichting van de openbare ruimte draagt daar bij aan de (sociale) veiligheid en de mogelijkheden om calamiteiten te bestrijden. Daarnaast gaan we als gemeente bewust om met het verkleinen en beheersen van veiligheidsrisico's.
Het veiligheidsbeleid wordt in 2022 geactualiseerd. Hierin worden opnieuw de speerpunten en prioriteitstelling bepaald. In het kader van deze herzieningen bekijken we daarom in hoeverre veiligheid van de fysieke leefomgeving prioriteit krijgt binnen ons veiligheidsbeleid.
Heerenveen voldoet in de hele gemeente aan de (landelijke) normen voor luchtkwaliteit. Toch valt ook onder de norm nog gezondheidswinst te behalen. Verkeersbewegingen spelen een grote rol in de milieu gerelateerde ziektelast (landelijk gezien is ca. 85% gerelateerd door zeer fijnstof en verkeersgeluid). De snelweg A32 loopt langs verschillende dorpen en wijken in Heerenveen en brengt (verhoudingsgewijs) veel geluidsbelasting en fijnstof met zich mee. Daarnaast worden over de snelweg gevaarlijke stoffen vervoerd. Dit leidt tot risico's op het gebied van omgevingsveiligheid.
Als gemeente hebben we weinig grip op de hoeveelheid auto's en de uitstoot van deze
weg (Rijkswaterstaat beheert de weg). Dit geldt ook voor andere Rijkswegen, provinciale
wegen en het spoor. Wel kan de gemeente keuzes maken met betrekking tot het plannen
van nieuwe gevoelige functies langs de snelweg. Omdat bepaalde doelgroepen extra gevoelig
zijn voor de gezondheidsimpact van fijnstof of verminderd zelfredzaam zijn (in het
geval van calamiteiten), kiezen we er voor om in een zone van 300 meter aan weerszijden
van de snelweg geen functies meer te bouwen, die we als extra gevoelig beschouwen.
Daarbij gaat het om scholen, kinderopvanglocaties en verpleeg- en verzorgingstehuizen.
Een zone van 300 meter aan weerszijden van de snelweg
De inrichting van de openbare ruimte is van groot belang als het gaat om welzijn en gezondheid. Naast functionaliteit gaat het hier ook om de beleving en identiteit van locaties. Een goede inrichting van de openbare ruimte zorgt ervoor dat je je makkelijk kunt oriënteren en dat je jezelf veilig voelt. Het maakt een plaats leefbaar en stimuleert bovendien het gebruik ervan.
De structuur van de openbare ruimte en de gebouwde omgeving kan niet snel worden aangepast
en is min of meer een gegeven. De inrichting van de openbare ruimte kan daarentegen
worden afgestemd op de maatschappelijke opgaven en behoeften van de toekomst.
Figuur 5.4 Hoofdstructuren in onze gemeente
In het Kwaliteitsplan kapitaalgoederen en beheer Openbare Ruimte 2016 – 2020 is vastgelegd op welke manier wij omgaan met het beheer en de inrichting van onze openbare ruimte. Deze nota Kapitaalgoederen wordt in 2021 geactualiseerd. Bij deze actualisatie wordt de voor 2016-2020 gehanteerde indeling in structuurgebieden voortgezet. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet en de vaststelling van de Omgevingsvisie kan bij een volgende actualisatie van de Nota Kapitaalgoederen aansluiting worden gezocht bij de gekozen hoofd- en nevenstructuur.
Voor de historische structuren, hoofdontsluitingswegen en centrumgebieden in de kernen
is het belangrijk dat zij herkenbaar en aantrekkelijk zijn ingericht. Hetzelfde geldt
voor belangrijke recreatieve routes. De onderstaande uitgangspunten werken we verder
uit bij de actualisatie van het beleid:
Ruimtes worden geleidelijk verbeterd door werk-met-werk te maken en planningen vanuit
verschillende uitvoeringsprogramma's op elkaar af te stemmen. Opgaven op het gebied
van ruimtelijke kwaliteit, klimaatadaptatie, biodiversiteit en verkeersleefbaarheid
worden hierdoor zoveel mogelijk in samenhang aangepakt. In de gebiedsgerichte uitwerking
wordt verder op ingegaan op de inrichting van de hoofdstructuren (zie hoofdstuk 6).
Het college heeft in juli 2020 de Nota Parkeernormen vastgesteld. Een parkeernorm is een getal dat aangeeft hoeveel parkeerplaatsen voor een functie (bijvoorbeeld wonen) nodig zijn. In de nota staan afspraken over het aanleggen van voldoende parkeerplekken bij nieuwe ruimtelijke plannen of bij wijzigingen van functies van gebouwen. Degene die de bouwaanvraag indient, is verantwoordelijk om het aantal afgesproken parkeerplekken te realiseren op eigen terrein. Wanneer het realiseren van parkeerplekken niet mogelijk is, kan een storting worden gedaan in het Mobiliteitsfonds.
Klimaatadaptatie vraagt deels om aanpassingen in het landelijk gebied, denk aan maatregelen om water vast te houden of te bergen (zie paragraaf 5.5.8). Daarnaast heeft het gevolgen voor het bebouwde gebied. Om inzicht te krijgen in de mate van wateroverlast, hittestress, droogte en overstromingen is voor heel Friesland een klimaatstresstest uitgevoerd (www.frieseklimaatatlas.nl). Wateroverlast en hittestress doen zich met name voor in gebieden, straten, wijken en dorpen waar veel verharding aanwezig is zoals bedrijventerreinen, oude wijken en dorpscentra. Ook tunnels zijn gevoelig voor wateroverlast. Hotspots die hierbij naar voren komen, pakken we met voorrang aan.
In het Uitvoeringsplan Klimaatadaptatie en biodiversiteit zijn projecten opgenomen
waarmee we werken aan knelpunten op het gebied van klimaatverandering en het verbeteren
van de biodiversiteit. Daarnaast is er een nieuw Watertakenplan voor de beleidsperiode
2021-2024 vastgesteld (zie paragraaf 5.4.8). In dit plan is onder andere de aanpak voor wateroverlast en droogte nader opgenomen.
Ook stellen we heldere ontwerprichtlijnen op voor het inrichten van de buitenruimte.
In lijn met het Duurzaamheidsprogramma willen we er naartoe dat groen geen onderdeel
is tussen de verharding, maar dat verharding een onderdeel is tussen het groen: "groen
waar het kan, grijs waar het moet". Op plekken waar weinig ruimte is om grootschalige
klimaatmaatregelen te treffen, kijken we naar het bergen van water onder de grond
en het creëren van koele plekken op redelijke loopafstand.
Dieren en planten moeten zich kunnen verplaatsen, voortplanten, leven, foerageren enz. Daarvoor is een geschikte leefomgeving nodig en bij voorkeur verbindingen tussen die leefgebieden. Deze verbindingen noemen we het natuurnetwerk. De basis van het natuurnetwerk wordt gevormd door de gebieden van Staatsbosbeheer en It Fryske Gea en de natuurlijk beheerde delen van het openbaar groen van de gemeente. In de gemeente Heerenveen wordt al meer dan 25 jaar ingezet op natuurlijk groenbeheer. Voorbeelden hiervan zijn begrazing door schapen, laten liggen van hout in bossen, inzaaien van bloemenweides en -bermen, natuurlijke oevers en het gebruik van inheemse plantensoorten. Naast de bestaande natuurgebieden, zetten we als gemeente in op een fijnmazig natuurnetwerk dat doorloopt tot in de bebouwde kom. Op termijn beslaat dit natuurnetwerk zowel het landelijk gebied, de bebouwde omgeving, particuliere tuinen en bedrijventerreinen.
Groene en blauwe structuren kunnen brede bijdrage leveren op het gebied van klimaatbestendigheid, leefbaarheid en gezondheid. Een paar voorbeelden van de functie die deze structuren kunnen hebben:
Figuur 5.2 De relatie tussen groene omgeving en gezondheid
(bron: Raad voor de leefomgeving, De Stad als Gezonde Habitat)
Vergeleken met andere Friese gemeentes is in Heerenveen relatief veel (openbaar) groen en natuur aanwezig. Veel groene ruimtes in de kernen bestaan uit lange lijnen langs de infrastructuur en minder uit volumes die geschikt zijn als gebruiksgroen. Het is belangrijk om kwalitatief goede groene ruimtes te behouden, te verbinden en te versterken. Waar laanstructuren worden onderbroken, kunnen deze worden aangevuld.
Omdat we het groen belangrijk vinden voor de omgevingskwaliteit, werken we onze visie
op de groenstructuur verder uit in een programma. Dit programma bevat uitgangspunten
voor het beschermen, gebruiken en beheren van het groen. Het programma vormt ook het
toetsingskader voor initiatieven van bedrijven en inwoners. Initiatieven dienen een
bijdrage te leveren aan het netwerk en vormen bij voorkeur ontbrekende schakels of
stapstenen in het natuurnetwerk. De afbakening van de nevenstructuur en de bijbehorende
"spelregels" werken we uit in een programma groenstructuur. Dit programma moet ook
duidelijk maken welke gebieden wel/niet in aanmerking komen als inbreidingslocatie
voor woningbouw.
Ook op bedrijfspercelen en particuliere terreinen is verandering gewenst. We zien de aanpassing aan klimaatverandering als een gezamenlijke verantwoordelijkheid van bedrijven, inwoners en de overheid, waarbij gevolgen (en kosten) niet worden afgewenteld naar buurpercelen of toekomstige generaties. Aan de hand van de genoemde stress-tests praten wij met inwoners over de oplossing van knelpunten. We maken inwoners bewust van de voordelen die een groene, biodiverse en klimaatvriendelijke tuin heeft.
Figuur 5.6 Klimaatadaptatie op eigen erf (bron: Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie, 2018)
Ook een groene gevel of dak, waterdoorlaatbare parkeerplekken en een regenton kunnen
bijdragen aan de klimaatopgaven en meer biodiversiteit. We doen daarom mee met Operatie
Steenbreek, waarbij we inwoners met acties stimuleren om stenen uit hun tuin te verwijderen.
Tot slot vinden we het ook reëel dat er in een bepaalde mate sprake moet zijn van
klimaatacceptatie, bijvoorbeeld dat een straat tijdelijk onder water staat. Waar de
grens ligt tussen schade en hinder bepalen we met elkaar.
Vanuit de G1000-proces is de wens ontstaan om het centrum van Heerenveen aantrekkelijker te maken en te vergroenen. In het Duurzaamheidsprogramma is de doelstelling opgenomen om van het centrum een voorbeeldplek (showcase) voor vergroening te maken.
Figuur 5.7 Fotomontage van de werkplaats Groen uit de G1000
In het Waterplan (2003) van de voormalige gemeente Heerenveen is een strategische visie opgenomen voor het beheer, gebruik en inrichting van het water in de gemeente Heerenveen, met 2030 als stip op de horizon (zie bijlage 8 voor het visiedeel).
In het plan zijn verschillende knelpunten geformuleerd en zijn uitgangspunten opgenomen
voor een integraal en duurzaam beheer van water. Doelstellingen zijn onder andere:
Sinds het vaststellen van het Waterplan (in 2003) zijn nieuwe inzichten ontstaan over
klimaatverandering en het belang van waterbeheersing. In het eind 2020 vastgestelde
Watertakenplan 2021-2024 is voorgesteld om in 2022 het waterplan te actualiseren.
Er ligt een grote opgave om het tekort aan water en (op andere momenten) het teveel
aan water een goede plek te geven bij de inrichting van de fysieke leefomgeving. Dit
onderwerp krijgt de nodige aandacht bij de uitwerking van nieuw beleid op het gebied
van water en landschap (zie paragraaf
5.5.8).
In het Watertakenplan 2021-2024 is vastgelegd hoe de gemeente omgaat met de zorgplicht (watertaken) op het gebied van voor hemel-, grond- en afvalwater (stedelijk afvalwater). De gemeentelijk taak is om te zorgen voor de inzameling en transport van dit stedelijk afvalwater. Met de voorkeursvolgorde schoonhouden-scheiden-zuiveren voorkomen we dat ons rioleringsstelsel onnodig wordt belast.
We hebben tot op heden al flink ingezet op het afkoppelen van regenwater. Bij nieuwbouw wordt dit standaard toegepast. En bij renovatie van straten en wijken worden klimaatadaptieve maatregelen genomen door de aanleg van onder meer regenwaterriolen. Voorbeelden hiervan zijn delen van de Akkers, de Greiden het Tellegebied (Heerenveen), Túntsjes en Sinnebuorren (Akkrum).
In september 2020 is Het Lichtbeleidsplan 2020 - 2024 'De nachten worden nog mooier' door de gemeenteraad vastgesteld. Met het beleidsplan realiseert de gemeente een gezonde balans tussen kunstlicht en donkerte en levert een bijdrage aan een energie- en klimaatneutraal Heerenveen 2050, door onder andere het versneld energiezuinig maken van de openbare verlichting.
In de Heerenveense Sport en Beweegvisie 2017-2025 wordt sporten en bewegen ingezet als middel om de samenleving vitaler te maken. Naast het sporten in georganiseerd verband, komt in de Sport- en Beweegvisie ook tot uitdrukking dat dagelijkse beweging van belang is. Waar de cijfers qua sportparticipatie in onze gemeente hoog liggen, is het (dagelijks) beweeggedrag van inwoners juist relatief laag. Uit het gezondheidsonderzoek jeugd blijkt bijvoorbeeld dat slechts 8% van de jongeren in de gemeente aan de Nederlandse norm gezond bewegen voldoet. Naast actief sporten en spelen is het daarom heel belangrijk dat wandelen en fietsen naar school, naar het werk of naar voorzieningen wordt gestimuleerd.
We verbeteren de mogelijkheden voor bewegen, sporten en spelen bij het maken van plannen
voor de fysieke ruimte. Dit doen we door bij grotere nieuwbouwplannen (die ook openbare
ruimte bevatten) de sport- en speelmogelijkheden al tijdens de planfase mee te nemen.
Daarnaast maken we sport en bewegen meer zichtbaar en de openbare ruimte meer uitnodigend
door middel van verrassende elementen.
Om kinderen en jongeren werkelijk te laten buitenspelen, moet een uitdagende speelomgeving
worden geboden. In het Speelplan Heerenveen (2015) is beschreven hoe we het buitenspelen
voor kinderen tot 12 jaar vorm geven. Het gebruik van een speelplek neemt toe als
er meerdere en/of grotere speeltoestellen staan en er andere kinderen zijn om mee
te praten en te spelen. We zetten daarom in op een beperkter aantal, grotere, kwalitatief
goede speelplekken. We bekijken per wijk en dorp wat hierin de beste keuzes zijn.
Dit betekent ook dat kleinere speeltuinen een andere invulling kunnen krijgen.
Spelen begint voor kinderen wanneer je de voordeur uitstapt. Het aantal speelplaatsen
of speeltoestellen is vaak minder van belang voor de beweging van kinderen dan de
inrichting van de wijk. In wijken met brede stoepen, toegankelijk groen en weinig
autoverkeer, spelen en bewegen kinderen meer. Op plekken waar de afwikkeling van autoverkeer
geen prioriteit heeft, werken we daarom toe naar een gedeelde openbare ruimte die
uitnodigt om te bewegen en een prettige plek is om elkaar te ontmoeten. Bepaalde straten
kunnen nu al meer kindvriendelijk worden ingericht. Op plekken waar veel kinderen
wonen óf waar we het buitenspelen extra willen stimuleren, willen we hiermee snellere
stappen zetten.
De wegencategorisering uit het GVVP is het vertrekpunt voor het opstellen van de Omgevingsvisie. Binnen deze wegencategorisering zijn nog wel keuzes te maken met betrekking tot de balans tussen autoverkeer en langzaam verkeer. Deze balans is op meerdere manieren zeer bepalend voor de gezondheid en het gebruik van de openbare ruimte. Enerzijds door de uitstoot van het verkeer (geluid en fijnstof), maar ook door de barrièrewerking en het ruimtebeslag die samenhangen met het autoverkeer. Drukke straten worden bijvoorbeeld minder vaak overgestoken en vormen een obstakel voor fietsers en voetgangers op weg naar hun bestemming.
De opkomst en de ontwikkeling van de elektrische fiets maakt dat verplaatsingsgedrag en de keuze van vervoerswijze is veranderd. Fietsen gaat makkelijker en over grotere afstand. De groei van het aantal (oudere) fietsers en elektrische fietsen leidt tot een vraag naar bredere fietspaden en fietsstroken.
Heerenveen heeft meerdere malen de ambitie uitgesproken om Fietsgemeente te worden
(o.a. het Beleidsplan Wmo & gezondheid, het GVVP en Hoofdlijnenakkoord 2018-2022).
Vanuit het GVVP concentreren we ons op het compleet maken van het hoofdfietsnetwerk;
met name de ontbrekende schakels in en direct rond het centrum van Heerenveen hebben
prioriteit. Bij scholen krijgen fietsers en voetgangers prioriteit ten opzichte van
de auto. Op strategische locaties moet het aanbod van het aantal fietsparkeerplaatsen
beter worden afgestemd op de vraag (centrum, Sportstad, station, ov-haltes, scholen).
In het buitengebied concentreren we ons op de knelpunten met grote en brede voertuigen.
Om fietsprojecten sneller van de grond te krijgen vragen we zowel provinciale als
Europese subsidies aan voor fietsprojecten.
In 2021 worden de plannen voor fietsers uitgewerkt in het Fietsplan Heerenveen. Hierin wordt opgenomen welke ambities er zijn voor de langere termijn, en welke investeringen hiervoor benodigd zijn.
Met de Fietsagenda Zuidoost-Friesland 2019-2023 wordt op regionale schaal ingezet op het stimuleren van het fietsgebruik. Naast het verbeteren van bestaande fietsnetwerk omvat de agenda het verkennen van een aantal snelfietsroutes tussen kernen met regionale voorzieningen en het oprichten van een netwerkorganisatie.
Naast het stimuleren van voetgangers- en fietsverkeer, werkt de gemeente ook op andere manieren aan het verduurzamen van de mobiliteit. Bij de OV-concessie voor de komende periode heeft de gemeente gepleit voor het verduurzamen van het busvervoer door onder meer de inzet van schone bussen met zero emissie. Daarnaast is in 2019 het 'beleidskader elektrische laadinfrastructuur in de openbare ruimte' vastgesteld. Het college heeft in januari 2021 besloten om mee te doen aan de Friese concessie voor laadpalen. Op dit moment wordt in beeld gebracht of het beleidskader moet worden aangepast, zodat in de tweede helft van 2021 kan worden gestart met de concessie.
In de Zorgvisie "Soarch foar thús" (2018) is een visie op langer zelfstandig wonen opgenomen. Met betrekking tot de openbare ruimte is hierin het volgende uitgangspunt opgenomen: "Toegankelijkheid, herkenningspunten, en rustplekken in de openbare ruimte en de mogelijkheid om gebruik te maken van het openbaar vervoer worden onderdeel van de inclusieagenda en Omgevingsvisie".
Op dit moment wordt in het kader van het VN-verdrag voor de Rechten van Personen met
een Handicap gewerkt aan een lokale inclusieagenda. Hierin wordt aandacht besteed
aan de toegankelijkheid van (openbare) gebouwen, openbaar vervoer en de openbare ruimte.
Omdat verschillende doelgroepen verschillende eisen stellen aan het gebruik van de
openbare ruimte, moet per situatie worden gekeken welke inrichting het meest passend
is. Basisvoorzieningen, zoals publieke gebouwen en het openbaar vervoer moeten voor
iedereen toegankelijk zijn. Voor bepaalde doelgroepen kan dit betekenen dat alleen
op specifieke plekken aanpassingen nodig zijn. Bijvoorbeeld in de omgeving van zorgvoorzieningen.
De toegankelijkheid van de openbare ruimte is beleidsmatig geborgd in het Gemeentelijk
Verkeer en Vervoerplan. In het GVVP is het uitgangspunt opgenomen dat we bij herinrichtingen
en nieuwe ontwikkelingen ontwerpen vanuit de kwetsbare verkeersdeelnemer, zoals de
fietser en voetganger. De meest urgente voetgangersknelpunten worden het eerst aangepakt.
Dit betekent dat we in ieder geval de oversteekbaarheid naar het winkelcentrum De
Greiden verbeteren en daarnaast de oneffenheden op het Burgemeester Kuperusplein aanpakken.
De laatstgenoemde actie is gekoppeld aan de uitvoering van de G1000-plannen en gebeurt
in samenspraak met de Participatieraad, Heerenveens initiatief Toegankelijkheid en
ondernemers/ winkeliers
Leefbaarheid is een breed begrip dat niet op elke plek hetzelfde betekent. Leefbaarheid hangt samen met woongenot, de aanwezigheid van voorzieningen en onderwerpen als sociale samenhang, veiligheid en participatie.
Op verschillende manieren werken we samen met onze inwoners aan het leefbaar houden
van wijken en dorpen. Het zijn vaak activiteiten voor en door inwoners die zorgen
voor de leefbaarheid in dorpen en wijken. Daarom faciliteren we sportverenigingen
en evenementen in de dorpen. Door middel van het Fonds Vitale kernen maken we de centrumgebieden van Heerenveen, Akkrum,
Jubbega en Aldeboarn aantrekkelijker. Ook op andere plekken maken we openbare ruimte meer geschikt om
te bewegen, te ontmoeten en te spelen (zie bovenstaand).
Het woonplezier wordt deels bepaald door het vrijetijdsaanbod in de omgeving. De beschikbaarheid van dagrecreatievoorzieningen speelt daarbij een belangrijke rol. Denk bijvoorbeeld aan de aanwezigheid van recreatieve routes, maar ook dagrecreatie- of watersportvoorzieningen. Het recreatieaanbod heeft daarbij waarde voor inwoners, maar geeft ook mogelijkheden voor economische ontwikkeling (zie verder paragraaf 5.2.9 voor het beleid op het gebied van recreatie en toerisme).
Ons cultuurbeleid is actueel. In de nota Cultuur voor elkaar in Heerenveen, Cultuurnota
2017 zijn de volgende hoofddoelen opgenomen:
Het binnenhalen van nieuwe evenementen kan zorgen voor levendigheid en een (economische)
impuls. In ons Evenementenbeleid (2013) zijn locaties en criteria opgenomen voor evenementen. In het Hoofdlijnenakkoord (2018-2022)
heeft het college de ambitie uitgesproken om meer aansprekende evenementen naar Heerenveen
te halen. Evenemententerreinen nemen we op in de op te stellen Omgevingsplannen.
Ontwikkelingen als vergrijzing, ontgroening en afnemend animo voor vrijwilligerswerk, zorgen ervoor dat de draagkracht voor voorzieningen onder druk staat. Als gemeente streven we ernaar om een basisniveau aan voorzieningen in wijken en dorpen te handhaven. Daarbij hebben we de meeste invloed op voorzieningen die (deels) door de gemeente gefinancierd worden zoals scholen en sportvoorzieningen. Voorzieningen als winkels, huisartsen en de kinderopvang maken hierin zelfstandige afwegingen. In elke kern proberen we er samen met inwoners voor te zorgen dat ontmoeting en activiteiten mogelijk zijn. Daarbij zijn maatwerk en overleg met de dorpen van belang. Niet ieder dorp en iedere wijk is hierin hetzelfde.
In de nota Hart voor accommodaties (2008-2014) heeft de gemeente haar strategische beleid op het gebied van maatschappelijke accommodaties
vastgelegd. De uitgangspunten uit deze nota zijn nog steeds actueel:
In de Herijking toekomstperspectief Basisonderwijs (2016) beschrijven we voor welke
scholen de komende jaren uitbreiding of vervanging aan de orde is. In 2021 wordt dit
beleidsstuk geëvalueerd en komt er een 'nieuw' Integraal Huisvestingsplan Basisonderwijs.
Als het aantal leerlingen onder het wettelijk minimum zakt, stopt het ministerie van
Onderwijs na 3 jaar de financiering en wordt de basisschool bijna altijd opgeheven.
Waar scholen, sportvoorzieningen en andere functies niet meer tegen redelijke kosten
zijn te handhaven, kiezen we voor samenwerking of bundeling. We gaan hierover vroegtijdig
het gesprek aan met dorpen en wijken waarin dit speelt. In het geval van scholen is
ook het (toekomstig) leerlingaantal bepalend.
Flexibele, duurzame gebouwen dragen bij aan de toekomstbestendigheid en het gebruik van accommodaties. Vanuit opvoedkundig oogpunt kan het ook wenselijk zijn om functies als het consultatiebureau, kinderopvang en scholen zoveel mogelijk te combineren). Gezamenlijke huisvesting heeft echter alleen meerwaarde wanneer er sprake is van daadwerkelijke samenwerking, vanuit één pedagogische visie en een cultuur van gezamenlijke verantwoordelijkheid. Daar waar deze randvoorwaarde is vervuld, streven naar de bundeling van meerdere functies in één gebouw. Omdat elke situatie uniek is, verschilt het per locatie welke mogelijkheden er zijn en welke functies hierin worden ondergebracht.
Op plekken waar voorzieningen verdwijnen, is het van belang dat er aandacht is voor de bereikbaarheid van voorzieningen. Wanneer kinderen in andere dorpen naar school moeten, is het belangrijk dat er een veilige fietsroute beschikbaar is. Voor voorzieningen op grotere afstand blijft een vorm van openbaar vervoer van belang.
In de komende jaren start een nieuwe ov-concessie voor Zuidoost-Fryslân (via de provincie).
De gemeente heeft met een mobiliteitsanalyse en stakeholdersanalyse input geleverd
voor het programma van eisen voor deze concessie. Knelpunten die besproken worden,
zijn in ieder geval de bereikbaarheid van het ziekenhuis, voorzieningen in het stadiongebied, het Friesland College, de wijk Skoatterwâld en het Belvédère museum.
In de nieuwe concessieperiode zal het vaker voorkomen dat bussen sneller en meer frequent
gaan rijden op drukkere routes en minder door de kleine kernen. Een goede aansluiting
- bijvoorbeeld via verbeterde fietsroutes - naar de opstapplaatsen van deze bussen
wordt daardoor belangrijker. Zodra de concessie gegund is, kijken we wat daar in nodig
is.
Daarnaast kunnen nieuwe collectieve vervoersconcepten kunnen een antwoord zijn voor
de teruglopende bereikbaarheid in met name kleinere dorpen. Mooie voorbeelden zijn
Samobiel (een meerijdienst voor dorpsbewoners) of Burgum Mobiel (elektrische taxi
gereden door vrijwilligers). Een dorpsbus of dorpstaxi kan worden gebruikt om 's ochtends
en 's middags scholieren naar school te brengen en de rest van de tijd om ouderen
naar de door hen gewenste voorzieningen te brengen. De gemeente bevordert de afstemming
tussen ov-lijnen, Wmo-vervoer en dorpsinitiatieven. Op plekken waar 'gaten' vallen,
zoeken we samen een passende oplossing.
Figuur 5.8 Samenvattende kaart Kernopgave 3 "Gezonde, leefbare en klimaatbestendige kernen" (klik)
Het diverse landschap vormt een belangrijke kwaliteit van onze gemeente. Het maakt het aantrekkelijk om in deze gemeente te wonen en te recreëren. Het belang van herkenbare en kwalitatief aantrekkelijke landschappen neemt steeds verder toe, naarmate andere delen van het land verder verstedelijkt raken. Tegelijkertijd erkennen we dat het landschap niet stilstaat en zich door de tijd altijd heeft aangepast aan maatschappelijke behoeftes. Nieuwe maatschappelijke behoeftes op het gebied van landbouw, recreatie, energietransitie en klimaatadaptatie krijgen hierin een plek. We willen er daarom voor zorgen dat nieuwe ontwikkelingen passen in het landschap op een manier dat de verschillende landschapstypen herkenbaar blijven.
De afspraken uit het Klimaatakkoord over klimaatadaptatie en energietransitie hebben
grote impact en vragen om keuzes over de inrichting van onze fysieke leefomgeving
(zowel boven als -ondergronds). Wij beschouwen het als een belangrijke opgave om deze
zo goed mogelijk in te passen in het landschap.
De afname van biodiversiteit, de aantasting van landschappen en bodemdaling in het
veenweidegebied vragen om andere, duurzamere verdienmodellen voor het landelijk gebied.
Omdat een overgang naar duurzamere landbouw gevolgen heeft voor boeren en inwoners,
is verdere samenwerking en dialoog essentieel.
In de Regionale Landschapsvisie Zuidoost-Friesland zijn de kernkwaliteiten en dragers van de verschillende landschapstypen uitvoerig beschreven. De landschapskarakteristiek wordt bepaald door: de (geo)morfologie, groene en blauwe structuren, verkavelingsstructuur, infrastructuur, waterstructuur en cultuurhistorische elementen. Niet alle elementen zijn beschermwaardig en cruciaal voor de leefbaarheid van het landschap. In de gebiedsgerichte uitwerking (H6) wordt omschreven welke landschapselementen we als de dragers van het landschap zien. Samen vormen deze dragers een "raamwerk" waarbinnen nieuwe ontwikkelingen kunnen worden ingepast. In figuur 5.9 zijn de verschillende landschapstypen verbeeld.
Het ene landschapstype heeft een groter "opnamevermogen" voor nieuwe ontwikkelingen dan het andere. In de Regionale Landschapsvisie Zuidoost-Friesland 2018-2028 is een systematiek ontwikkeld waarbij per landschapstype en per type ontwikkeling een richtinggevend advies wordt gegeven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen:
Deze regionale landschapsvisie is geen vastgesteld beleid, maar is wel gebruikt als
bouwsteen voor de Omgevingsvisie. De landschapsbeschrijving is gebruikt als basis
voor de gebiedsgerichte uitwerking in hoofdstuk, waarbij we als gemeente zelf bepalen
welke ontwikkelingen we willen stimuleren, waar we maatwerk leveren en waar we terughoudend
willen zijn (zie hoofdstuk 6).
Figuur 5.9 Landschappelijke diversiteit in de omgeving van Heerenveen
Bij ontwikkelingen die een grote schaal hebben op het landschap of die minder goed zijn in te passen in een bepaald landschapstype, vragen we om een kwaliteitsimpuls. Op die manier wordt de landschappelijke structuur versterkt. Daarbij zoeken we naar evenwicht tussen ontwikkelingsruimte en kwaliteitsprestaties. De systematiek “Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving” van de Provincie Overijssel geeft een goed beeld van de werkwijze die we voorstaan.
Bij deze methodiek bepaalt het antwoord op de volgende drie vragen hoe groot de gevraagde kwaliteitsinvestering is:
Figuur 5.10 Systematiek aan nieuwe verbindingen tussen kernen en buitengebied
In een programma Buitengebied werken we de kwaliteitsimpuls verder uit. Daarbij geven we aan bij welke typen ontwikkelingen we vragen om een kwaliteitsimpuls en geven we handvaten voor de invulling daarvan. Bij ontwikkelingen die passen binnen het karakter van het gebied (stimuleren) of kleine ontwikkelingen is een basisinspanning voldoende: de ontwikkeling wordt dan goed ingepast in de omgeving. Bij grotere ontwikkelingen of ontwikkelingen die minder goed passen binnen het landschapstype wordt een grotere kwaliteitsprestatie gevraagd. Voor ontwikkelingen waarbij een kwaliteitsimpuls in de directe omgeving niet haalbaar is, overwegen we om een landschapsfonds in te richten, zodat ontwikkelingen op de ene locatie bijdragen aan versterking van het landschap op een andere plek. Op die manier zetten we de middelen altijd in op de plek waar deze het meest gewenst zijn.
Het buitengebied en de kernen van Heerenveen vullen elkaar aan. In de kernen zijn de voorzieningen en ontmoeten mensen elkaar. In het buitengebied wordt ons voedsel verbouwd, maar is ook ruimte om te recreëren en te ontspannen. De vitaliteit van het buitengebied bepaalt mede de vitaliteit van de dorpen en omgekeerd. Als er economisch perspectief is voor de boeren, betekent het ook dat zij bijdragen aan de economie en het verenigingsleven in de kernen. Andersom hebben de boeren draagvlak nodig om hun werkzaamheden uit te kunnen voeren en kunnen ze een deel van hun producten lokaal afzetten. Nieuwe verbindingen tussen kernen en omliggend buitengebied kunnen hieraan bijdragen. Daarbij gaat het zowel om fysieke (recreatieve) verbindingen, alsook nieuwe samenwerkingsverbanden.
Het veelzijdige buitengebied geeft volop mogelijkheden om te recreëren. We willen mogelijkheden bieden om nieuwe recreatieve routes en nieuwe mogelijkheden voor verblijfs- of dagrecreatie toe te voegen. Die ontwikkelingen moeten wel passen bij (de identiteit en schaal van) het landschap. Kleinschalige ontwikkelingen zoals bed & breakfasts, minicampings zijn op veel plekken inpasbaar. Bij grootschalige ontwikkelingen zoals recreatieparken willen we een specifieke afweging maken. We onderzoeken of het opstellen van nieuw beleid of meer regionale afstemming wenselijk is.
De realisatie van duurzaam landschap is een brede maatschappelijke opgave, waarbij een optimum moet worden gezocht tussen ecologische draagkracht van het landschap, sociaal-culturele waarden en economische verdiencapaciteit. De transitie in de landbouw, waarbij meer aandacht is voor natuurwaarden en voor klimaatverandering, kan worden verbonden met andere economische perspectieven, zoals recreatie en toerisme.
Een duurzamere werkwijze kan alleen tot stand komen wanneer boeren, inwoners, overheden
en terrein beherende organisaties oog hebben voor elkaars belangen. Tijdens de Omgevingsdialogen
in maart en mei 2019 is meerdere keren gepleit voor meer dialoog tussen boeren en
inwoners. We streven daarom naar een brede inbedding van natuur-inclusieve landbouw
en een verbinding tussen dorpsbewoners, boeren en recreatieondernemers. Daarmee werken
we aan een duurzaam landschap, waarbij people, planet en profit elkaar versterken.
Net als in het gebied Aldeboarn-De Deelen, willen we daarom op meerdere plekken werken
vanuit een brede, integrale gebiedsaanpak. Omdat deze aanpak intensief is, doen we
dit niet op alle plakken tegelijk, maar kijken we waar de gebiedsopgave het grootst
is. De rol van de gemeente is vooral faciliterend.
Figuur 5.11 Samen werken aan een duurzaam landschap
Een flinke opgave in het landelijk gebied is de daling van de veenbodem. Door de oxidatie van het veen spelen hier problemen met vermindering van de landbouwopbrengst, afname van de waterbergingscapaciteit, versnippering van het waterbeheer, verdichting van de bodem, terugloop van de biodiversiteit en risico op schade aan funderingen. Aan de andere kant liggen er ook kansen om met de biodiversiteit te vergroten, de CO2-uitstoot te terug te dringen, het toerisme te stimuleren en verdienmogelijkheden voor de boeren toe te voegen. Daarmee wordt het gebied duurzamer en toekomstbestendiger.
Vanwege het aanwezige veenpakket wordt het gebied Aldeboarn / De Deelen in het Veenweideprogramma 2021-2030 aangemerkt als ontwikkelgebied. Door boeren in het gebied (Gebiedscollectief it Lege Midden) en de Stichting Beekdallandschap Koningsdiep/ De Nije Boarn wordt gewerkt aan oplossingen voor de veenweideproblematiek. Er zijn onder andere proeven opgestart met grondwater gestuurd peilbeheer, andere vormen van maïsteelt en het verbeteren van de bodemvruchtbaarheid. Met de inzichten vanuit de pilotprojecten wordt de stap gemaakt naar een Ontwikkelperspectief voor de komende jaren.
Samen met de hierboven genoemde initiatiefnemers en de betrokken overheden is een Gebiedscommissie gevormd die moet toezien op de voorbereiding en uitvoering van het Gebiedsplan. De gemeente neemt daarbij deel in de stuurgroep. Er is een wisselwerking tussen het Gebiedsplan en de Omgevingsvisie. De gemeente levert haar inbreng in de stuurgroep op basis van deze Omgevingsvisie. Zodra het Gebiedsplan is vastgesteld, wordt deze verwerkt in de Omgevingsvisie. Dit kan leiden tot aanpassing van de gebiedsteksten in hoofdstuk 6.
Voor agrarische bedrijven is de continuïteit van bedrijven belangrijk. Het ontwikkelperspectief moet daarom helder zijn. De afname van biodiversiteit, bodemdaling en CO2-uitstoot in het veenweidegebied en het onderhouden van de landschappelijke kwaliteit vragen om duurzame verdienmodellen voor het landelijk gebied.
Aansluitend bij de landbouwvisie van het ministerie ondersteunen wij een landbouwsector
die past bij de schaal van het landschap, zich meer toelegt op het sluiten van kringlopen
(kringlooplandbouw) en gericht is op het beschermen en ontwikkelen van natuurwaarden
(natuur inclusieve landbouw). Bij kringlooplandbouw komt zo min mogelijk afval vrij,
is de uitstoot van schadelijke stoffen zo klein mogelijk en worden grondstoffen en
eindproducten met zo min mogelijk verliezen benut. Het sluiten van kringlopen zien
wij op een bedrijfsoverstijgend niveau. Bedrijven kunnen ook samenwerken om kringlopen
op een lokaal niveau te sluiten, bijvoorbeeld akkerbouwers die de mest van veetelers
gebruiken of het voeren van vee vanuit reststromen.
Wat betreft de omvang van de bedrijven, werken we ten behoeve van het Omgevingsplan
voor het buitengebied een methodiek uit die aansluit bij het Provinciale beleid. Daarbij
sturen we niet op een maximaleomvang van agrarische percelen, maar kan bij schaalvergroting
wel een investering in het landschap aan de orde zijn (zie ook de bovenstaande methodiek
Kwaliteitsimpuls Groene Ruimte in paragraaf 5.5.2.3).
Het beleid voor het buitengebied van onze gemeente is op dit moment voor een belangrijk deel vastgelegd in drie verouderde bestemmingsplannen uit de voormalige gemeenten Heerenveen, Boarnsterhim en Skarsterlân. Daarnaast is de notitie Harmonisatie bestemmingsplannen Buitengebied (gemeentelijke herindeling 2014) opgesteld om te voorkomen dat er binnen de huidige gemeente beleidsverschillen ontstaan.
Om de ambities op het gebied van natuurinclusieve landbouw mogelijk te maken en meer
ruimte te bieden voor nieuwe functies die de leefbaarheid van het platteland te vergroten,
willen we meer ruimte bieden voor het gebruik van agrarische erven. Ten behoeve van
het op te stellen Omgevingsplan wordt in het Programma Buitengebied het bestaande
beleid geactualiseerd. Daarbij wil de gemeente (binnen voorwaarden) ruimte bieden
voor:
Door schaalvergroting in de landbouw neemt het aantal agrarische bedrijven af. Voor de vrijkomende agrarische bedrijven is een nieuwe bestemming wenselijk. Zeker als het gaat om karakteristieke gebouwen. Daarbij denken we aan mogelijkheden voor toeristisch-recreatieve functies, kleinschalige vormen van wonen en bedrijvigheid.
Het omvormen van een voormalig agrarische bedrijven naar een nieuwe bestemming, geeft
tevens mogelijkheden om agrarische bebouwing te slopen die geen functie meer heeft.
Om de sanering van bebouwing en het opknappen van karakteristieke panden te financieren,
geven we (vanaf een bepaalde omvang) bouwrechten voor een nieuwe woning (ruimte-voor-ruimte).
De exacte mogelijkheden voor vrijkomende agrarische bedrijven werken we nog uit in
een programma. Daarbij houden we rekening met de Provinciale kaders op dit gebied.
Nu het Klimaatakkoord is vastgesteld, zijn regionale overheden aan zet om de opgaven op het gebied van Elektriciteit op land (opwekken van 35 TWh in 2030) en de Gebouwde Omgeving uit te werken in Regionale Energiestrategieën (RES). De gebouwde omgeving kwam aan de orde in paragraaf 5.3.5. Het vervolg van deze paragraaf spitst zich verder toe op de opwekking van elektrische energie.
Klimaatakkoord
In het Klimaatakkoord hebben bedrijven, maatschappelijke organisaties en overheden afspraken gemaakt over maatregelen om de CO2-uitstoot in Nederland te verlagen. De afspraken worden gemaakt binnen vijf sectoren: Elektriciteit, Gebouwde omgeving, Industrie, Landbouw en landgebruik en Mobiliteit. Elke sector krijgt de opdracht om een aantal tonnen CO2 te besparen. In 2030 moet de totale uitstoot van broeikasgassen 49% lager zijn dan in 1990. In 2050 moet dit oplopen tot 95% minder uitstoot. Heerenveen heeft deze doelstellingen overgenomen in haar Duurzaamheidsprogramma. Het kabinet neemt veel maatregelen om de klimaatdoelen te halen. Zo gaan bedrijven belasting betalen over te veel uitgestoten CO2. De land- en tuinbouw krijgt de komende tien jaar bijna een miljard euro aan subsidie om te verduurzamen. Elektrisch rijden wordt vooral voor particulieren aantrekkelijk gemaakt. De belasting op gas gaat omhoog, die op elektriciteit daalt juist. Om huizen te verduurzamen komt er een Warmtefonds dat jaarlijks 50 tot 80 miljoen euro bevat. Met behulp van dat fonds kunnen inwoners tegen een lage rente geld lenen om bijvoorbeeld huizen beter te isoleren. |
De regio's kunnen in de RES aangeven welke bijdrage zij kunnen leveren aan de afspraken uit het Klimaatakkoord en hoe dat op een zorgvuldige wijze ruimtelijk ingepast kan worden. De RES-regio's geven met hun bod dus ook hun ambitieniveau aan. Tijdens dit proces wordt de energiemix op het niveau van Fries grondgebied bepaald en een doorkijk gegeven op welke plekken dit kan of moet landen. Concreet kan het gevolg zijn dat Heerenveen (of andere gemeenten) een grotere opgave krijgt om nabijgelegen gemeenten met weinig grondgebied te compenseren.
De bijdrage aan de nationale doelstellingen voor duurzame stroom komen tot stand op
basis van vier afwegingen:
De RES 1.0 is door de Friese overheden en aangehaakte partners ter vaststelling aangeboden
aan de Staten, Algemeen Bestuur Wetterskip en de gemeenteraden. Nadat de RES definitief
is, vertalen we de uitgangspunten naar de Omgevingsvisie. Tot die tijd hanteren we
de onderstaande uitgangspunten en het geldende beleid voor zonneparken en windmolens.
De energietransitie gaat hoe dan ook leiden tot veranderingen in de gebouwde omgeving en in het landschap. Met de Omgevingsvisie en daaruit voortvloeiend beleid bepalen we welke vormen van energie we willen toestaan en welke voorwaarden we stellen aan goede ruimtelijke inpassing.
Initiatieven op het gebied van energiebesparing en kleinschalige (gebouw gebonden)
vormen van hernieuwbare energie willen we ruimhartig ondersteunen. In de meeste gevallen
zijn deze vergunningsvrij. Ook kleinschalige windmolens met een ashoogte tot 15 meter
willen we mogelijk maken met een eenvoudige procedure. Bij monumenten en beschermd
dorpsgezicht houden we een lichte vorm van sturing via de aanvraag van een omgevingsvergunning.
Hierbij is het uitgangspunt dat het straatbeeld niet wordt aangepast en dat energie-opwekkers
zorgvuldig worden ingepast.
Dat we ook grootschalige oplossingen nodig hebben om Heerenveen energieneutraal te
maken, beschouwen we als een gegeven. Deze bieden daarnaast ook kansen om nieuwe kwaliteiten
toe te voegen aan het landschap, werkgelegenheid te creëren en innovatie te stimuleren.
Het is dus de vraag welke grootschalige energieoplossingen we passend vinden bij Heerenveen
en onder welke voorwaarden we die willen toestaan.
Aansluitend bij de vier afwegingsprincipes en onze visie op inpassing van ontwikkelingen
in het landschap hanteren we de volgende ruimtelijke uitgangspunten voor grootschalige
energieprojecten:
Na het vaststellen van de RES bekijken we of actualisatie van deze beleidskeuzes wenselijk
is.
Het gemeentelijk zonneparkenbeleid gaat uit van kleine parken in aansluiting op kleine dorpen en grotere parken bij Heerenveen (zie Beleidskader Zonneparken, 2016). Dit beleidskader functioneert over het algemeen goed omdat het duidelijkheid geeft aan inwoners en initiatiefnemers. Het Provinciaal beleid geeft (iets) meer ruimte voor maatwerkoplossingen. Wanneer er meer bekend is over de RES-opgave, wegen we af of actualisatie van het beleidskader zonneparken gewenst is.
De Beleidsnotitie Windenergie (2005) is sterk verouderd. Door de Provincie wordt ruimte
geboden voor kleinschalige solitaire windmolens (EAZ-molens). We bereiden daarom een
partiële herziening van het bestemmingsplan voor, om medewerking te kunnen verlenen
aan kleinschalige windmolens (maximaal 3 windmolens op agrarische erven van 15 meter
hoog). Of verdere actualisatie van het windbeleid nodig is, wegen we af na de vaststelling
van de RES.
Het wordt drukker in de ondergrond. In de diepe ondergrond kunnen functies als gaswinning, geothermie en drinkwaterwinning elkaar bijten. Meer aan de oppervlakte zoeken we ruimte voor waterberging, bomen, kabels en leidingen. Daarnaast vragen de energietransitie en de communicatietechnologie tot nieuwe ruimteclaims in de ondergrond (warmtenetten, verzwaarde elektriciteitsnetten, glasvezel).
Het Rijk heeft met de Structuurvisie Ondergrond (STRONG) een stap gezet in de ordening
van de diepe ondergrond. Begin 2020 is een Beleidsnotitie Gaswinning vastgesteld door
de gemeenteraad. Deze notitie is bedoeld om te kunnen sturen op de ruimtelijke inpassing
van gaswinningslocaties. Overeenkomstig het Hoofdlijnenakkoord 2018-2022 ontwikkelen
we een eigen strategisch kader voor bodem en ondergrond. Deze visie vormt een programma
op basis van deze Omgevingsvisie.
Het natuurlijk bodem- en grondwatersysteem bepaalt in belangrijke mate welke vormen van landbouw en natuur in het gebied mogelijk zijn. In het Waterplan (2003) van de voormalige gemeente Heerenveen is een strategische visie opgenomen voor het beheer, gebruik en inrichting van het water in de gemeente Heerenveen, met 2030 als horizon. De strategische visie en de strategische doelen uit dit Waterplan worden overgenomen in de Omgevingsvisie. Zie ook paragraaf 5.4.8.
Het vasthouden is vooral aan de orde op de hoger gelegen dekzandrug. Dit geven we vorm door het regenwater zoveel mogelijk af te koppelen en in de bodem te infiltreren. Daarnaast streven we ernaar om de afvoer van water in nieuwe sloten zoveel mogelijk te beperken.
In de lager gelegen beekdalen en veengebieden willen we juist meer ruimte bieden om water te bergen en piekbuien op te vangen. Dit zorgt er ook voor dat we in drogere tijden minder gebiedsvreemd water hoeven in te laten. Dat laatste aspect wordt dan ook meegenomen in de planvorming voor het gebied Aldeboarn-De Deelen.
Kenmerkend voor Heerenveen is de geschiedenis van veenontginning. De aanwezig waterstructuur is daar nog een zichtbaar restant van. Met name in het hoogveenontginningslandschap is de structuur van de Compagnonsvaart en de wijken nog goed te herkennen. Het zichtbaar en beleefbaar maken van deze structuur is voor dit gebied daarom een belangrijk doel, naast het duurzaam beheren van het water.
De soortenrijkdom neemt toe wanneer leefgebieden groter worden en beter met elkaar verbonden zijn. Wij streven daarom naar betere verbindingen in het natuurwetwerk. De Provincie heeft het voortouw bij het realiseren en inrichten van Natuurnetwerk Nederland (NNN).
In het vastgestelde Duurzaamheidsprogramma (2019) is de ambitie uitgesproken om als gemeente te werken aan een fijnmazig, lokaal natuurnetwerk. Dit netwerk omvat zowel het landelijk gebied, bebouwde omgeving, particuliere tuinen en bedrijventerreinen. In het Programma Groenstructuur brengen we in beeld welke schakels in het natuurnetwerk ontbreken en benoemen we de kansen voor de verdere ontwikkeling hiervan. Investeringen in het natuurnetwerk kunnen ook onderdeel zijn van de kwaliteitsimpuls als bedoeld in paragraaf 5.5.2.
Figuur 5.12 Kernopgave 4 “Versterken van de kwaliteit en veerkracht van het landelijk
gebied" (Klik)
De Omgevingswet biedt meer mogelijkheden om per gebied een gedifferentieerd omgevingsbeleid te maken. Met het vaststellen van de Beleidskoers fysieke leefomgeving heeft de gemeenteraad besloten om het beleid gebiedsgericht uit te werken (zie ook afwegingsprincipes in paragraaf 4.3). Zo ontstaat voor elk gebied een duidelijk toekomstperspectief, dat kan worden gebruikt bij de afweging van concrete initiatieven (bijvoorbeeld in het kader van een omgevingsvergunning). Een gebiedsgerichte uitwerking biedt handvatten om gebieden vanuit de bestaande (of gewenste) kwaliteiten verder te ontwikkelen en minder te werken met kwantitatieve (en uniforme) regels . Hiermee geven we invulling aan het motto van de Omgevingswet: ruimte voor ontwikkeling, waarborgen voor kwaliteit.
In dit hoofdstuk is per deelgebied omschreven
Per gebied wordt aangegeven welke omgevingsaspecten van belang zijn en welke ambities we nastreven. Doelstellingen kunnen per gebied verschillen. Denk daarbij aan het volgende typen ambities:
In het Omgevingsplan worden aan deze beleidsdoelen concrete regels verbonden.
Omgevingskwaliteit bestaat uit een groot aantal aspecten die samen bepalen hoe gezond en veilig de leefomgeving is, hoe we deze ervaren en hoe toekomstbestendig deze is. Per gebied zijn verschillende aspecten doorslaggevend voor de Omgevingskwaliteit. In het ene gebied is dat de levendigheid of de aanwezigheid van verschillende functies. Op andere plekken wordt de kwaliteit juist bepaald door de afwezigheid van functies en is de mate van rust, stilte en duisternis dat wat die plek aangenaam maakt.
Ten behoeve van het Omgevingsplan werken we een methodiek uit waarmee we op gebiedsgerichte
wijze verder invulling geven aan het begrip de Omgevingskwaliteit. De gebiedstypen
en ambities uit dit hoofdstuk vormen hiervoor de basis.
De bestuurlijke afwegingsruimte voor lokaal maatwerk verschilt in de Omgevingswet per aspect. Voor de aspecten geluid, geur (van veehouderijen), trillingen en bodem is in de Omgevingswet afwegingsruimte opgenomen. Gemeenten mogen voor deze aspecten strengere normen of minder strenge omgevingswaarden vaststellen dan de standaardwaarde die is opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Voor luchtkwaliteit en externe veiligheid geldt dat gemeenten alleen strengere waarden kunnen hanteren dan de wet. Voor het aspect licht en het uiterlijk van bouwwerken gelden geen instructieregels van het Rijk. Hier hebben gemeenten volledige vrijheid om wel of geen regels te stellen.
Op dit moment zijn er diverse vormen van gebiedsgericht omgevingsbeleid van toepassing in de gemeente. Ten aanzien van het aspect geurhinder van veehouderijen kent Heerenveen al gebiedsgericht omgevingsbeleid. In de Beleidsnotitie geur zijn vier gebiedstypes afstanden vastgelegd die aangehouden moeten worden tussen stallen en geurgevoelige bebouwing. Ook de geldende Welstandsnota en het beleid voor het beheer van de openbare ruimte (Nota Kapitaalgoederen) worden gezien als een vorm van gebiedsgericht omgevingsbeleid.
Voor andere milieuaspecten zijn in Heerenveen nog geen gebiedsgerichte normen uitgewerkt. Nieuwe normen worden opgenomen in Omgevingsplan of in aparte beleidsregels. In het kader van het Omgevingsplan werken we gebiedsgericht milieubeleid uit dat aansluit bij de doelstellingen van de Omgevingsvisie. Tot die tijd zijn de bestaande normen van toepassing.
Bij de formulering van kernkwaliteiten en ambities per gebied zijn de onlangs geactualiseerde dorpsvisies gebruikt (voor zover beschikbaar per april 2021). Verouderde dorps- (en wijk)visies uit de periode 2007-2010 zijn niet meegenomen, omdat verschillende punten intussen zijn gerealiseerd of om dat deze verouderd zijn. Wanneer wijk- of dorpsvisies in de toekomst worden aangepast, kan dit bij actualisatie van de Omgevingsvisie leiden tot aanpassingen van dit hoofdstuk. Daarbij wordt steeds afgewogen hoe de dorpsvisie zich verhoudt ten opzichte van de thematische beleidsuitgangspunten van de gemeente (zie hoofdstuk 5).
In figuur 6.2 is een gebiedsindeling weergegeven. Voor de gebiedsindeling is een balans gezocht tussen de herkenbaarheid voor inwoners en het schaalniveau waarop het beleid kan worden geconcretiseerd. De gebiedsindeling is onder meer gebaseerd op (onderlinge verschillen in):
Er is een onderscheid gemaakt tussen een aantal gebiedstypen, met daaraan ondergeschikt
verschillende deelgebieden. In de paragrafen 6.2 tot en met 6.9 zijn algemene uitgangspunten
en ambities opgenomen die gelden voor de volgende acht gebiedstypen:
In subparagrafen met deelgebieden zijn specifieke uitgangspunten toegevoegd voor zover
deze in bepaalde deelgebieden van toepassing zijn.
Figuur 6.2 Gebiedsindeling (Klik hier voor een grote weergave)
De gemeente kent een aantal gebieden met een bovenlokale functie; dat wil zeggen dat
er - naast de inwoners - ook veel andere mensen het gebied regelmatig bezoeken voor
werk, ontspanning of ontmoeting. Daardoor is ook de verblijfskwaliteit en de bereikbaarheid
van deze gebieden van belang. Daarbij gaat het om de centrumgebieden van Heerenveen,
Akkrum, Aldeboarn en Jubbega. De gebieden worden gekenmerkt door een grote mate van
functiemenging en de aanwezigheid van historische bebouwing.
Als gevolg van vergrijzing en een groeiend aantal online verkopen is het waarschijnlijk dat het winkelvloeroppervlak in de toekomst afneemt en winkelgebieden compacter worden. Daarnaast worden sfeer en beleving in winkelgebieden steeds belangrijker.
De kwaliteit van de openbare ruimte en de bebouwing is wisselend. Op sommige plekken
is erg veel verharding aanwezig en weinig groen, waardoor de verblijfskwaliteit te
wensen over laat en de gebieden nog onvoldoende berekend zijn op de gevolgen van klimaatverandering
(o.a. hittestress en wateroverlast). Ook is op sommige plekken transformatie van (leegstaande)
bebouwing aan de orde.
Voor centrumgebieden zijn de volgende ambities en uitgangspunten van belang:
De eerste bebouwing in Heerenveen was geconcentreerd langs de Heeresloot en de Schoterlandse Compagnonsvaart (Herenwal, Lindegracht, Breedpad en Van Harenspad). De veencompagnons en andere notabelen lieten grote huizen bouwen, die later wisselden van eigendom, uitgebreid werden en/of een andere functie kregen. Voorbeelden zijn het huidige Crackstate en Oenemastate (het vroegere gemeentehuis van Schoterland en thans Het Gerecht). Rond 1600 werd er ook gebouwd aan het gebied ten oosten en ten westen van de Dracht. Dit riviertje voerde het water af van het hoger gelegen gebied in de richting van het Sneekermeer (bij Terkaple Langs) en werd recht getrokken om de afvoer van het veen te verbeteren.
Het centrumgebied is een plek met een sterke menging van functies, zoals woningen, detailhandel, horeca, dienstverlening, cultuur- en ontspanning, etc.
Het centrum van Heerenveen bestaat uit een aantal deelgebieden, met elk een eigen functieprofiel:
In een G-1000 proces zijn door ingelote inwoners voorstellen uitgewerkt voor het centrum. Parallel aan het G1000 proces heeft een groep uit de Heerenveense Ondernemers Vereniging (HOV), Heerenveen 'n Gouden Plak, ondernemers, vastgoedeigenaren en - gebruikers ook voorstellen gedaan voor de verbetering van het centrum, de G20. Een belangrijke conclusie is dat het centrum meer een ontmoetingsplek kan zijn voor Heerenveen (en de omliggende regio). Daarom moet het centrum aantrekkelijker worden ingericht en meer plek bieden aan evenementen.
De leegstand in het centrum van Heerenveen ligt boven het Nederlands en Fries gemiddelde.
Met trends als internetverkoop is het waarschijnlijk dat dit percentage verder toeneemt.
In het G1000-proces zijn daarom aanbevelingen gedaan met betrekking tot de bereikbaarheid
en het compacter maken van het winkelgebied. Onaantrekkelijk vastgoed in het centrum
moet de komende jaren worden getransformeerd naar een andere functie. Daarnaast is
het van belang dat het centrum goed bereikbaar en gastvrij is.
In het centrum is sprake van een relatief eenzijdige woonvoorraad. Het is daarom wenselijk
om onderscheidende, kwalitatief hoogwaardige woningen toe te voegen. Met aansprekende
architectuur krijgt het centrum een nieuw gezicht. Toevoeging van nieuwe woningen
draagt ook bij aan de levendigheid in het centrum. Dit is nodig voor een toekomstbestendig
centrum.
Door klimaatverandering krijgen we in de toekomst te maken met extra wateroverlast
en hittestress. Dit speelt met name ook in het centrumgebied van Heerenveen, waar
relatief veel verharding voorkomt. Mede daarom is het groener en klimaatbestendiger maken van het centrum onderdeel van het centrumplan (groen vervangt grijs).
Kaartbeeld centrumvisie Heerenveen
Akkrum is ontstaan op en reeks terpen langs de Boorne. Het dorp is van oorsprong daarom ook georiënteerd op deze rivier. Maar later ook op de ontsluiting via het land (de route Ljouwerterdyk - Heechein - Buorren). De in Akkrum aanwezige voorzieningen zijn geconcentreerd aan de Buorren. Het dorp kent verschillende jachtverhuur-watersportbedrijven, hotels, café-restaurants en een uitgebreid winkelbestand.
Het centrumgebied van Akkrum kent een grote diversiteit van functies. Naast wonen, detailhandel en horeca, gaat het om kantoren en maatschappelijke functies. De meeste winkels zijn op dit moment geconcentreerd in het gebied tussen het Heechein en de Himdyk. Ook de Kanadeeskestrjitte heeft een gemengd profiel (winkels, horeca en wonen). In de andere straten in het centrumgebied ligt het accent op wonen.
Ook uit het Leefbaarheidsonderzoek van Dorpsbelang Akkrum-Nes (2019) komt naar voren dat de uitstraling van de dorpskern/centrum beter kan. Het verbeteren van de openbare ruimte en het autoluw(er) maken van het centrum kan daar aan bij dragen. De randvoorwaarden hiervoor zijn aanwezig nu de rondweg via de UT-wei klaar is.
Het dalen van de bodem en de daardoor noodzakelijke aanpassing van de waterhuishouding
kan leiden tot problemen met funderingen. Door klimaatverandering, krijgen we in de
toekomst te maken met extra wateroverlast, een toenemende kans op (langere perioden
van) droogte en hittestress. Zowel klimaatverandering als bodemdaling geven aanleiding
om in Akkrum extra aandacht te besteden aan vergroening en manieren om water op te
vangen en af te geven aan de omgeving (retentie).
Er wordt op verschillende fronten gewerkt aan het versterken van de vitaliteit van
Akkrum. Vanuit het dorp zelf komen veel initiatieven en is een aantal projecten/processen
opgestart. Op basis van deze initiatieven wordt gewerkt aan een visie voor het centrum
van Akkrum. Relevante opgaven/ bouwstenen voor de centrumvisie zijn de volgende:
In 1720 bereikte de hoogveenontginning het punt waar zich nu de dorpskern van Jubbega bevindt. Door de aanwezigheid van verschillende sluizen in de Schoterlandse Compagnonsvaart, wordt de plek nog steeds wel aangeduid als Jubbega Derde Sluis. Op het gebied van dagelijkse boodschappen heeft Jubbega een functie voor het dorp en de directe omgeving. In Jubbega is daarnaast ook sprake van een aantal ondernemers die vanuit de regio veel mensen trekken (meubels en mode).
In centrumgebied van Jubbega komen verschillende functies naast elkaar voor. Naast detailhandel, horeca en maatschappelijke functies gaat het om wonen en dienstverlening.
Aanwezige kwaliteiten
Aanwezige functies
Door vergrijzing, afname van het aantal jongeren en trends als internetaankopen en opvolgingsproblematiek staan voorzieningen in het dorp onder druk. Daarbij is het van belang dat Jubbega op korte afstand is gelegen van Gorredijk en voor verschillende voorzieningen ook op dit dorp is georiënteerd.
De openbare ruimte in het centrum van Jubbega kan op verschillende plekken worden
verbeterd. Er wordt het komende jaar gewerkt aan een visie voor het centrum van Jubbega.
Relevante opgaven/ bouwstenen voor de visie zijn onder andere de volgende:
Knelpunten en kansen
Aldeboarn is ontstaan als agrarische nederzetting bestaande uit een reeks huisterpen, gelegen op de aan weerszijden van de Boorn liggende kleibanen. Verdichting vond aanvankelijk nog plaats op de oorspronkelijke dorpsterp (Tsjerkebuorren). Rond het jaar 1200 groeit Aldeboarn uit tot het belangrijkste handels- en bestuurscentrum van de regio. Vanaf dat moment gaat de bebouwing zich steeds meer op de Boorn richten en ontstaat zowel op de noordelijke als de zuidelijke oever een waterfront. Dit gebied is later aangewezen als beschermd dorpsgezicht.
Vanwege de kenmerkende ruimtelijke structuur is de dorpskern van Aldeboarn door de Rijksoverheid aangewezen als Beschermd Dorpsgezicht. In het aanwijzigingsbesluit zijn de volgende kernkwaliteiten benoemd:
Het centrumgebied van Aldeboarn kent van oudsher een grote diversiteit aan functies. Naast de woonfunctie, zijn er diverse maatschappelijke functies, horeca en (in beperktere mate) detailhandel.
Het dalen van de bodem en de daardoor noodzakelijke aanpassing van de waterhuishouding kan leiden tot problemen met funderingen. Door klimaatverandering, krijgen we in de toekomst te maken met extra wateroverlast, een toenemende kans op (langere perioden van) droogte en hittestress. Dit is met name aan de orde in gebieden, straten, wijken en dorpen waar veel verharding aanwezig is, zoals het dorpscentrum van Aldeboarn.
De openbare ruimte in Aldeboarn verdient op verschillende plekken een opwaardering.
Er bestaat daarom de wens om het Doelhofplein opnieuw in te richten. Ook de Doelhofbrêge
moet worden gerenoveerd. Zowel klimaatverandering als bodemdaling geven aanleiding
om in Aldeboarn extra aandacht te besteden aan vergroening en manieren om water op
te vangen en af te geven aan de omgeving (retentie). Vergroening van versteende straten
en pleinen draagt bij aan de leefbaarheid. Met het project geveltuintjes wordt hier
al aan gewerkt.
Met de cultuurhistorische kwaliteiten als basis, liggen er kansen om toerisme en recreatie
in Aldeboarn en de omgeving een impuls te geven. Bijvoorbeeld door het erfgoed in
de kern meer beleefbaar te maken en de dorpskern beter te verbinden met De Deelen
en het omliggende gebied.
Voor Aldeboarn is een woonanalyse gemaakt. Het doel daarvan is om in beeld te krijgen of het woningaanbod compleet is, wat er nog nodig is, voor wie en waar.
Er zijn een aantal gebieden met een gemengd karakter die een bovenlokale of zelfs een (boven)regionale functie hebben, door de aanwezigheid van één of meer regionale voorzieningen. Voorbeelden zijn de sportgebieden bij Sportstad en Thialf, het stationsgebied van Heerenveen en het ziekenhuis Tjongerschans. In deze gebieden zijn functies aanwezig, waar inwoners uit de hele regio gebruik van maken. Het gaat om functies met een grote publieksaantrekkende werking, waarbij de bereikbaarheid belangrijk is.
De gemengde gebieden bevatten functies die veel publiek aantrekken. Het waarborgen van de bereikbaarheid en de parkeerfunctie is daarom een belangrijke opgave. Vooral in het geval van pieksituaties of evenementen.
De kwaliteit van de openbare ruimte is wisselend. Op sommige plekken is erg veel verharding
aanwezig en weinig groen, waardoor de verblijfskwaliteit te wensen over laat en de
gebieden nog onvoldoende berekend zijn op de gevolgen van klimaatverandering (o.a.
hittestress en wateroverlast).
Voor gemengde gebieden met een bovenlokale betekenis zijn de volgende algemene uitgangspunten van belang:
In 1868 werd in Heerenveen een station geopend aan de spoorlijn Leeuwarden-Arnhem. Het oorspronkelijke stationsgebouw werd gesloopt en in 1983 vervangen door een nieuw gebouw.
Tegenwoordig wordt het station dagelijks gebruikt door vele inwoners, forenzen en bezoekers van Heerenveen en vormt daarmee een hoofdentree voor onze hoofdplaats. Het stationsgebied wordt gekenmerkt door de verkeersfunctie van het treinstation en het busstation. Hierbij horen ook de parkeerfaciliteiten voor fietsers en auto's aan de westzijde van het station. Daarnaast zijn er vooral publieksintensieve functies aanwezig zoals kantoren, maatschappelijke- en dienstverlenende organisaties. In mindere mate komen er ook woonfuncties voor.
In het stationsgebied zijn verschillende verbeteringen gewenst. In het gebied rondom het station van Heerenveen liggen diverse locaties die beter kunnen worden benut. Hiervoor zijn ook voorstellen ingediend in het kader van het G1000-proces. Aan de (noord)westzijde van het station liggen mogelijkheden om in de toekomst andere functies toe te voegen en de stalling van fietsen op een andere manier te regelen.
Op de korte termijn ligt de focus op ingrepen rondom het (bus)station om de gebruiksvriendelijkheid
te verbeteren. Voor de ontwikkeling op langere termijn is een visie voor het stationsgebied
als geheel wenselijk. Zodra de nieuwe concessiebeheerder van het busvervoer bekend
is, wordt hierover verder gesproken met verschillende stakeholders (2021/2022).
In 1994 werd in het gebied het Abe Lenstrastadion gerealiseerd. In het begin van de 21ste eeuw werden er plannen gemaakt voor een multifunctioneel gebied rondom het voetbalstadion. In 2003 werd gestart met de bouw.
Er is sprake van een gemengd gebied met onder andere (top)sport, onderwijs, kantoren en maatschappelijke- en dienstverlenende functies.
In het Abe Lenstrastadion vindt gemiddeld tweewekelijks een voetbalwedstrijd plaats.
De thuisploeg trekt supporters vanuit heel Friesland, waardoor het stadion een regionale
functie heeft. Naast het Abe Lenstra Stadion ligt Sportstad Heerenveen waar sportonderwijs
wordt gegeven en (top)sportactiviteiten plaatsvinden. Het zwembad vormt een belangrijke
sportvoorziening voor de inwoners van Heerenveen.
Het Friesland College verzorgt hier opleidingen op mbo-niveau. Verder staan in het
gebied kantoren van diverse bedrijven in de zakelijke dienstverlening en gezondheidsfuncties
zoals een dependance van ziekenhuis Tjongerschans.
Het sportstadgebied maakt onderdeel uit van de integrale gebiedsontwikkeling A32-zone. In het gebied spelen verschillende ideeën en ontwikkelingen die elkaar onderling beïnvloeden. In de komende jaren wordt ten oosten van de A32 een hotel gerealiseerd. Daarnaast zijn er wensen voor uitbreiding van de huidige sportvoorzieningen rondom Sportstad, maar liggen er ook mogelijkheden om woningbouw of commerciële functies toe te voegen. Voor het gebied wordt een gebiedsprogramma gemaakt.
Oorspronkelijk lag de ijsbaan Thialf in Heerenveen-Noord. Deze ijsbaan werd in 1892 aangelegd en de Thialfweg aldaar herinnert nog aan de locatie. In 1967 werd het ijsstadion in Heerenveen-Zuid geopend. In 1986 werd de baan als tweede ter wereld overdekt. In het IJsstadion Thialf worden internationale schaatswedstrijden georganiseerd. Vanuit het hele land (en daarbuiten) komen dan bezoekers naar Heerenveen, die gebruik maken van de faciliteiten in de omgeving.
Topsportcampus Thialf heeft drie functionaliteiten: een topsport trainingscentrum, een plek voor breedtesport en een evenementencentrum. Direct rondom het ijsstadion en de ijshockeyhal liggen diverse leisure-functies zoals een kartbaan, trampolinepark, bowling en partycentrum en een overdekt speelcentrum. In de bredere gebiedscontext liggen verschillende functies waaronder (woon)zorgvoorzieningen, verschillende horecafuncties, bedrijventerrein Heerenveen-Zuid en een golfbaan. Het gebied wordt gekenmerkt als een gemengd gebied met diverse (top)sport, leisure- en dienstverlenende functies. Het ijsstadion en de ijshockeyhal hebben in geval van evenementen een sterke publiek aantrekkende functie.
De campus vraagt om een upgrade/transitie. De exploitatie van het ijsstadion staat onder druk en de ijshockeyhal is aan vervanging toe. Daarnaast liggen er in het gebied mogelijkheden om het multifunctionele gebruik en het aanbod te versterken. Het gebied kent een eigen evenementenstation Heerenveen - IJsstadion, maar dat is sinds 2015 niet meer in gebruik.
Door klimaatverandering krijgen we in de toekomst te maken met extra wateroverlast en
hittestress. Dit speelt met name in gebieden met veel verharding en kan dus ook aan de orde zijn
bij het grote parkeerterrein voor Thialf.
Rond 1900 leiden verschillende particuliere initiatieven tot de stichting van een ziekenhuis. In 1929 kreeg dit ziekenhuis haar huidige locatie aan de Thialfweg en werd het uitgebouwd tot een modern uitgerust, ziekenhuiscomplex. In de omgeving van het ziekenhuis zijn diverse zorgfuncties gevestigd.
Het ziekenhuis zelf is een publieksintensieve functie, waar de hele dag en nacht activiteiten plaatsvinden. In de directe omgeving van het ziekenhuis liggen meerdere maatschappelijk functies en gezondheidsfuncties die (deels) ook gerelateerd zijn aan het ziekenhuis. Daarmee wordt de directe omgeving gekenmerkt als een gemengd gebied. In de bredere gebiedscontext ligt het ziekenhuis in de woonwijk Heerenveen-Noord.
Door de ligging in een woongebied is de bereikbaarheid van en de parkeervoorziening rondom het ziekenhuis een opgave. Op dit moment wordt er gewerkt aan uitbreiding van de parkeervoorzieningen.
Voor de toekomst is het belangrijk dat het ziekenhuis kan inspelen op ontwikkelingen
in de zorg. Daarbij kunnen uitbreidingen of aanpassingen van het ziekenhuis aan de
orde zijn.
Een groene inrichting om het ziekenhuis is gewenst. Uit onderzoek blijkt dat dit een positief effect heeft
op de gezondheid en het herstel. Daarnaast zorgt klimaatverandering voor extra wateroverlast
en hittestress waar veel verharding is of grote gebouwen zijn.
In de gemeente zijn een aantal gebieden met een bovenlokale functie en een groen karakter. Dit zijn Landgoederenlandschap Het Oranjewoud, Museum en Landschapspark Belvédère, en recreatiegebied de Heide. Alle gebieden vervullen (mede) een toeristisch-recreatieve rol voor Heerenveen en omgeving. Bij de Heide is recreatie zelfs de hoofdfunctie. Landgoederenlandschap Het Oranjewoud is vooral bijzonder vanwege de cultuurhistorische waarden en het landgoederenkarakter en daarom aangewezen als beschermd dorpsgezicht.
Een opgave in deze gebieden is het bewaren van een balans tussen de recreatiefunctie e de bijzondere waarden die hier aanwezig zijn.
Recreatiegebied de Heide is in de jaren '80 ontstaan rondom een voormalige zandwinput. Het gebied wordt gebruikt voor dagrecreatie door inwoners van Heerenveen en uit de wijde omgeving. Kortom; het is een recreatiegebied met een bovenlokale betekenis.
De Heide is voornamelijk bestemd voor verschillende vormen van dagrecreatie (zie ook kernkwaliteiten). Ook zijn er jaarlijks een paar evenementen.
Er spelen een aantal ideeën om de recreatieve functie van de Heide verder te versterken. Deze ideeën worden uitgewerkt in een overkoepelend plan. Daarbij gaat het onder andere om de volgende wensen/opgaven:
Het gebied in de omgeving van het Oranjewoud wordt al in de 11e eeuw bewoond en wordt in het midden van de 16e eeuw vermeld onder de naam Schoterwold of Wold. Het landgoed Oranjewoud is in 1676 gesticht door Albertine Agnes van Oranje. Het daaruit groeiende landgoederenlandschap Het Oranjewoud ligt ten zuidoosten van Heerenveen en omvat een concentratie van buitenplaatsen met daarbij behorende dienstwoningen en boerderijen. Aan het begin van de 20ste eeuw kwam het gebied in trek bij de gegoede burgerij, die ten westen ervan villa's bouwde. Voor veel adellijke families werd het steeds moeilijker om de landgoederen in stand te houden, onder meer door gestegen kosten. Verschillende landhuizen, tuinhuizen en koepels verdwenen in die periode. Het gebied wordt gekenmerkt door een afwisseling van landgoederen, lanen, bossen en agrarische gebieden. Het gebied is dusdanig waardevol dat het in 2012 door het Rijk is aangewezen als beschermd dorpsgezicht. Dwars door het gebied ligt de Prinsenwijk die de afwatering van de Schoterlandse Compagnonsvaart verzorgt naar de Tjonger toe.
Kenmerkende kwaliteiten in het landgoederenlandschap die we willen behouden en versterken (op Basis van het aanwijzingsbesluit beschermd dorpsgezicht):
Waarderingskaart Het Oranjewoud (bron: aanwijzingsbesluit Beschermd Dorpsgezicht)
Het gebied vormt een cultuurhistorisch waardevol woon- en recreatielandschap dat voor een groot deel bestaat uit bossen en (voormalige) landgoederen. De bossen vervullen meerdere functies. Naast de natuur- en recreatiefunctie, is er sprake van bosbeheer (houtproductie).
Het Oranjewoud is een bijzonder en waardevol gebied. Op het gebied van beheer en onderhoud liggen er diverse uitdagingen die moeten worden opgepakt om de waarden in het gebied ook in de toekomst te behouden. Als gevolg van verlaging van de waterstand in de loop der tijd is een knelpunt ontstaan ten aanzien van het behoud van de lanen en landgoederen. Door klimaatverandering en de daling van de bodem in het veengebied, neemt de verdroging in de hoger gelegen zandgebieden toe. In de Regiodeal Zuidoost-Friesland is dan ook een (pilot)project opgenomen om zoveel mogelijk water vast te houden in het gebied. In dit project wordt samengewerkt met Wetterskip Fryslân.
Achteruitgang van de lanen vraagt om een visie en uitvoeringsplan. Er wordt daarom gewerkt aan een lanenplan. PB Oranjewoud is trekker, in samenwerking met de gemeente, SBB en enkele particulieren. Ook de provincie en Wetterksip Fryslân zijn aangehaakt. Het doel van dit plan is het behouden van de waardevolle lanenstructuren. De prioriteiten worden bepaald op basis van een historische en kwalitatieve waardering.
Het onderhoud en de exploitatie van landgoederen brengt kosten met zich mee voor de eigenaren in het gebied. Het realiseren van nieuwe ontwikkelingen kan bijdragen aan het onderhouden van het landschap. De kaders hiervoor zijn vastgelegd in de Ontwikkelvisie Het Oranjewoud. Daarnaast is de agrarische functie vrijwel verdwenen uit het gebied. Dit levert de vraag op hoe de open gebieden behouden kunnen worden.
Het gebied Oranjewoud is een populaire bestemming voor recreanten uit een ruime omgeving. Op sommige momenten kan het op bepaalde plaatsen druk zijn. Een goede spreiding van de recreatiedruk over het gebied is gewenst. Daarom zijn in het verleden diverse plekken verkeersluw gemaakt. Nieuwe functies, het scheiden van doelgroepen en het gericht toevoegen van een Toeristisch Overstappunt (TOP) kunnen bijdragen aan spreiding van de recreatiedruk. Tegelijkertijd is dit een gebied waar niet elke recreatieve functie zonder meer inpasbaar is. Enige terughoudendheid en aandacht voor de kernkwaliteiten is op z'n plaats.
In 2004 werden de deuren van Museum Belvédère geopend. Dit eerste museum voor moderne en hedendaagse kunst in Friesland heeft onder andere een collectie kunstwerken van belangrijke Friese schilders. Het museum heeft een café en een winkel en ligt te midden van het Museum Landgoed Oranjewoud, ontworpen door landschapsarchitect Michael van Gessel. Een uniek landschapspark dat voortbouwt op de oorspronkelijke barokke as van huize Oranjewoud en op prachtige ingetogen wijze het lommerrijke Oranjewoud verbind met de openheid van veenlandschap rondom De Knipe.
Het oorspronkelijk ontwerp van het Museum Landgoed Oranjewoud (MLO) strekte zich uit van Overtuin in het zuiden, tot De Knipe in het noorden. Het destijds uitgevoerde ontwerp eindigt op dit moment ter hoogte van de zuidzijde van de Woudsterweg.
In de Ontwikkelstrategie Skoatterwâld (2017) is het voornemen uitgesproken om het
MLO uit te breiden tot aan De Knipe. Hiermee wordt het oorspronkelijk plan in grote
lijnen voltooid. Er ontstaat een volwaardig parkgebied dat fungeert als groene buffer
tussen Skoatterwâld en de Woudsterweg en bovendien een extra impuls geeft aan de kwaliteit
van het noordelijk deel van Skoatterwâld. De ontwikkeling van het noordelijk parkdeel
is ook noodzakelijk voor het voltooien van het circulaire watersysteem in de wijk.
Voor de aantrekkingskracht van het museum is het van belang dat de bereikbaarheid
en de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving gewaarborgd blijven.
Impressie van de Ontwikkelstrategie
De bebouwingslinten langs de Schoterlandse weg, Compagnonsvaart en Aengwirderweg vormen de oorspronkelijke levensaders van de gemeente. Vanuit deze lange lijnen is het gebied ontgonnen en geschikt gemaakt voor landbouw (woud- en veenontginning). Een belangrijk deel van de bebouwing in de gemeente staat langs de structuren. In de 19e eeuw zijn Rijksstraatwegen aangelegd om grotere plaatsen met elkaar te verbinden. Namen als de Ljouwerterdyk, de Feansterdyk en de Wolvegaasterweg herinneren daaraan.
De bebouwingskenmerken en het functieprofiel verschillen per lint en ook binnen een
lint. Van origine komen er veel verschillende functies voor. Er zijn delen gelegen
binnen de bebouwde kom waar de woonfunctie vaak dominant is. Daarnaast zijn er delen
die meer een agrarische functie hebben of waar bedrijven voorkomen die verwant zijn
aan de agrarische sector.
Een aantrekkelijke en herkenbare hoofdstructuur is belangrijk voor de beleving en identiteit van locaties. Samen met een goede inrichting van de openbare ruimte zorgt het ervoor dat je je makkelijk kunt oriënteren en dat je jezelf veilig voelt. De historische structuren vormen nog steeds in belangrijke mate de levensaders van de gemeente, waarbij de verkeersontsluiting een uitdaging blijft. Het autoverkeer gaat ten koste van de beleving en de identiteit; op termijn is hier een meer aantrekkelijke inrichting gewenst waarbij het accent meer ligt op fietsers en voetgangers.
De linten zijn in veel gevallen belangrijke dragers van de groenstructuur; bijvoorbeeld
in de vorm van laanbeplanting. Daarnaast dragen de linten ook bij aan het verbinden
van de bebouwde omgeving met omliggende natuurgebieden en het landschap. In het vastgestelde
Duurzaamheidsprogramma is de wens opgenomen om de groenstructuur te verstevigen en groene gebieden beter met elkaar te verbinden (natuurnetwerk).
Daardoor wordt het leefgebied van planten en dieren groter.
Voor de vrijkomende agrarische bedrijven aan de (oorspronkelijke) ontwikkellinten is een nieuwe en passende bestemming wenselijk. Daarmee stellen we het behoud (en het onderhoud) van karakteristieke en beeldbepalende gebouwen veilig.
De focus in de linten ligt op een zorgvuldige ontwikkeling van de historisch gegroeide lintstructuur. Het behouden en versterken van de aanwezige kernkwaliteiten staat centraal;
Een aantal historische lintstructuren vormen de oorspronkelijke levensaders van Heerenveen. De veenontginning werd in de 16e eeuw gestart vanuit deze lijnelementen. Later werden daar nieuwe lijnen aan toegevoegd om Heerenveen te verbinden met andere kernen, zoals de Rijksstraatwegen. De historische lintstructuren zijn de volgende:
In de meeste delen van de lintstructuur is van origine een sterke menging van functies aanwezig. Naast woningen, zijn incidenteel lichte bedrijvigheid, detailhandelsfuncties, horeca en maatschappelijke voorzieningen aanwezig. Nabij het centrum van Heereveen ligt het accent daarbij meer op horeca en detailhandel, terwijl op de plekken verder van het centrum, de woonfunctie dominant is.
Een aantrekkelijke en herkenbare hoofdstructuur draagt bij aan de beleving en identiteit van locaties. Een goede inrichting van de openbare ruimte zorgt ervoor dat je je makkelijk kunt oriënteren en dat je jezelf veilig voelt. Het maakt een plaats leefbaar en stimuleert bovendien het gebruik ervan. Een hierbij passende inrichting en beheer van de hoofdstructuur is daarom van belang voor het functioneren van de ruimtelijke structuur.
De Burgemeester Falkenaweg is onderdeel van een belangrijke (regionale) fietsroute
naar het centrum. Er wordt bekeken of deze fietsroute kan worden geoptimaliseerd.
Ook op andere plekken kunnen fietsroutes worden verbeterd. Daarbij wordt prioriteit
gegeven aan fietsroutes met een regionale functie. Een aantal van deze routes zijn
onderdeel van de Fietsagenda ZO-Friesland.
De dorpsentrees van Akkrum zijn de historische invalswegen Ljouwerterdyk, Feansterdyk en de Boarnsterdyk/Kanadeeskestrjitte. Ook de Galamaleane en de Grytmanswei zijn plekken met historische bebouwing, die een entree naar het dorp vormen (vanaf het NS-Station). Trigreppel is een bebouwingslint langs een historische waterstructuur.
Van origine is in de bebouwinglinten sprake van functiemenging (wonen, bedrijvigheid, maatschappelijke functies). Het functieprofiel verschilt per plek. Langs de Ljouwerterdyk en de Boarnsterdyk is tegenwoordig de woonfunctie dominant, terwijl langs de Feansterdyk de bedrijfsfuncties en woon-werkkavels van bedrijventerrein Spikerboor het beeld (ten westen) van deze dorpsentree bepalen. Langs Trigreppel, de Galamaleane en de Grytmanswei is de woonfucntie dominant.
Uit het leefbaarheidsonderzoek Akkrum-Nes blijkt dat de dorpsentrees ruimtelijk verbeterd kunnen worden. Voorbeelden die genoemd zijn: bij de spoorovergang, het NS-station, de Feansterdyk en de Stringen.
Dit gebied heeft betrekking op de lintbebouwing langs de Wjitteringswei, de dorpsentree bij Tsjerkebuorren en de lintbebouwing langs de Braksdyk / Easterboarn. De dorpsentree bij Tjerkebuorren is de afgelopen jaren veranderd door nieuwe bebouwing.
Langs de hoger gelegen verbindingsweg van Oudeschoot naar Donkerbroek, kwamen in de Middeleeuwen verschillende boerderijen en verspreid liggende bebouwing tot ontwikkeling. De weg die nu de Schoterlandseweg heet, werd vroeger de Binnenweg genoemd. Vanuit deze ontginningsas werd het gebied bewoond en geschikt gemaakt voor landbouw. Later groeiden verschillende delen van deze route uit tot dorpskernen (zie aparte paragrafen over Oudeschoot, Mildam en Nieuwehorne-Oudehorne). Op andere plekken bleef het alleen bij het dorpslint, zoals Nieuweschoot (139 inwoners) en Hoornsterzwaag (800 inwoners).
In de lintbebouwing is van origine een sterke menging van functies aanwezig. Naast agrarische bedrijven en woningen, komen hier (incidenteel) niet-agrarische bedrijven, detailhandelsfuncties, horeca en maatschappelijke voorzieningen voor. Ontwikkelingen en opgaven
In paragraaf 6.5.1 worden een aantal algemene opgaven voor de lintstructuren beschreven. Specifiek voor de Schoterlandse weg is daarnaast de opgave van verdroging van belang. Als gevolg van klimaatverandering en de daling van de bodem in het veengebied, kan de verdroging in de hoger gelegen zandgebieden toenemen, wat gevolgen heeft voor de aanwezige bomen en vegetatie.
Daarom is het belangrijk om in dit deelgebied zoveel mogelijk water vast te houden in de bodem
Katlijk is een streekdorp van verschillende streken dat in de late Middeleeuwen ten noorden van de Tjonger is ontstaan. Na het graven van de Schoterlandse Compagnonsvaart, is er sprake van drie buurten bij Katlijk. Nieuw Katlijk aan de Compagnonsvaart is als naam verdwenen; dit wordt al lange tijd Bontebok genoemd (sinds 1980 een zelfstandig dorp). De streken van Groot Katlijk, die ook wel de 'boerenstreek' wordt genoemd en dat is de W.A. Nijenhuisweg en omgeving, en Klein Katlijk, de Weversbuurt en omgeving, bestaan nog. Zuidelijker is er dan ook nog bebouwing te vinden aan de Schoterlandseweg. Later is het dorpslint aan de W.A. Nijenhuisweg uitgebreid met een klein woonwijkje.
Katlijk heeft op dit moment ongeveer 600 inwoners. Het dorp is voor veel voorzieningen
aangewezen op kernen in de omgeving.
Het dorp Katlijk wordt omschreven als een rustige woonomgeving, met een beperkte mate van functiemenging in het dorpslint (W.A. Nijenhuisweg).
In paragraaf 6.5.1 worden een aantal algemene opgaven voor de lintstructuren beschreven. Daarnaast speelt dat in de kleine kernen de vraag naar nieuwe woningen terugloopt. De focus ligt daardoor op het verbeteren van het bestaand bebouwd gebied.
Na de inpoldering van de veendistricten, werd in dit gebied in het begin van de twintigste eeuw bebouwd. Gersloot-Polder viel vroeger onder het dorp Gersloot. In 2013 kreeg het eigen plaatsnaamborden. Omdat de bewoning in de kern aan de Tijnjeweg net niet dicht genoeg werd bevonden om het te duiden als een bebouwde kom besloot de gemeente witte borden neer te zetten in plaats van blauwe. Mede door de aanwezigheid van voorzieningen zoals de Doarpskeamer en een voetbalvereniging, heeft het lint een eigen identiteit.
In dit lint is vooral sprake van agrarische functies. Een deel van de boerderijen heeft de agrarische functie verloren en is ondertussen in gebruik als woonboerderij. Ook zijn er een aantal maatschappelijke functies toegevoegd. Gersloot-Polder wordt daarom gekenmerkt als een lint met een beperkte mate van functiemenging.
In paragraaf 6.5.1 worden een aantal algemene opgaven voor de lintstructuren beschreven. Specifiek voor Gersloot-Polder zijn ook de volgende opgaven en ontwikkelingen aan de orde:
De Aengwirderweg met daaraan de dorpen Terband, Luinjeberd, Tjalleberd en Gersloot vormt een Middeleeuwse ontginningsas. Vanuit deze hoger gelegen rug werd het veengebied ontwaterd en geschikt gemaakt voor landbouw. De dorpen waren gedurende de 18de en 19de eeuw een centrum van de vervening. Omstreeks 1850 kwam dit tot een eind en hebben de verveningen een waterig onland achtergelaten. De landen werden ingepolderd en in cultuur gebracht. Deze dorpen zijn met het noordoostelijke gedeelte van Heerenveen in 1936 bij Schoterland gevoegd om de gemeente Heerenveen te vormen.
De streekdorpen Terband, Luinjeberd, Tjalleberd, en Gersloot vormen een vrijwel ononderbroken doorlopende bebouwing. In de dorpen wonen samen circa 1600 inwoners, waarbij Tjalleberd de grootse kern vormt met ca. 840 inwoners. Hier zijn dan ook de voorzieningen van de Streek geconcentreerd zoals MFA Aengwirden, een school en diverse sportverenigingen.
In de lintbebouwing is van origine een sterke menging van functies aanwezig. Naast agrarische bedrijven en woningen, komen hier (incidenteel) niet-agrarische bedrijven, detailhandelsfuncties, horeca en maatschappelijke voorzieningen voor.
In paragraaf 6.5.1 worden een aantal algemene opgaven voor de lintstructuren beschreven. Specifiek voor de Aengwirderweg spelen ook de volgende opgaven en ontwikkelingen:
In 1551 werd op initiatief van drie heren -– van Dekema, Cuyck en Foeyts - een compagnie opgericht, met als doel grote stukken land op te kopen en aan veenontginning te doen. De Schoterlandse Compagnonsvaart werd dwars door het veengebied gegraven om zo de turf gemakkelijk te kunnen afvoeren. In 1566 was de Schoterlandse Compagnonsvaart uitgegraven tot De Knipe en in 1640 was de veenontginning gevorderd tot de herberg van Bonte Bock. Bontebok heeft op dit moment 400 inwoners en een eigen dorpshuis. Rond 1720 reikte de veenontginning tot Jubbega. Doordat de ontwatering in de veengebieden aan weerszijden van de Schoterlandse Compagnonsvaart goed was, ging het steken van turf hier lange tijd door. Het huidige eindpunt van de vaart, vlak bij de gemeentegrens, werd pas rond 1800 bereikt.
In de lintbebouwing is van origine een sterke menging van functies aanwezig. Naast agrarische bedrijven en woningen, zijn hier (incidenteel) niet-agrarische bedrijven, detailhandelsfuncties, horeca en maatschappelijke voorzieningen.
Naast de een aantal algemene opgaven voor de lintstructuren speelt langs de Compagnonsvaart de opgave van het herkenbaar en beleefbaar houden van de kenmerkende wijkenstuctuur. Op verschillende plekken zijn de wijken gedempt of dichtgegroeid.
Haskerdijken is ontstaan in de buurt van het klooster Maria's Rozendal of het Haskerconvent dat omstreeks 1235 is gesticht op de plaats waar de vrome kluizenaar Dodo zijn kluis had. Op de grietenijkaart van 1718 staat langs de lange kronkelige Hasker Dijken verspreide bebouwing van vooral boerderijen.
Een nieuwe rechte dijk kreeg naast de functie van waterkering die van verbindingsweg.
In 1826 werd deze route grotendeels gebruikt om er een deel van de Rijksstraatweg
van Leeuwarden naar Zwolle over aan te leggen. Zuidelijker is het buurtschap Nieuwebrug
gevormd bij een sluis en een nieuwe brug in de vaart die naar de Polder van het 4e en 5e Veendistrictleidt.
In Haskerdijken wonen op dit moment circa 400 inwoners. In Nieuwebrug 200. Voor voorzieningen
is men aangewezen op Akkrum en Heerenveen. In Haskerdijken is een dorpshuis en een
omnivereniging met korfbal en volleybal.
De bebouwing langs de Leeuwarder Straatweg kan worden gezien als een lintbebouwing waar een grote diversiteit aan functies voorkomt; wonen, bedrijvigheid, (maatschappelijke) voorzieningen en groene gebieden. Bij Haskerdijken is dit lint uitgegroeid tot een (kleine) dorpskern. Hier is de woonfunctie dominant en is sprake van een rustige woonomgeving.
In paragraaf 6.5.1 worden een aantal algemene opgaven voor de lintstructuren beschreven. Specifiek voor dit deelgebied zijn ook de volgende opgaven en ontwikkelingen aan de orde:
In de 20ste eeuw zijn in Heerenveen een aantal hoofdassen toegevoegd om de ontsluiting van woongebieden en bedrijventerrein mogelijk te maken. Voorbeelden zijn de K.R. Poststraat, de Atalantastraat-Koornbeursweg en de Haskeruitgang. Deze straten hebben daarmee een belangrijke verkeersfunctie. Vaak zijn deze hoofdassen ook onderdeel van de hoofdgroenstructuur. Later in de 20ste eeuw zijn snelwegen aangelegd. Deze wegen hebben een stroomfunctie voor het doorgaande verkeer.
De eerdere rijkswegen werden verlegd en uitgebouwd tot snelwegen. Rond 2000 werd bij Heerenveen het Klaverblad geopend.
Een aantrekkelijke en herkenbare hoofdstructuur draagt bij aan de beleving en identiteit van locaties. De structuur en samenhang van de bebouwing langs deze lijnen is bepalend voor de beleving van de identiteit van Heerenveen. Samen met een goede inrichting van de openbare ruimte zorgt het ervoor dat je je makkelijk kunt oriënteren en dat je je veilig voelt. Het maakt een plaats leefbaar en stimuleert bovendien het gebruik ervan.
De hoofdassen en infrastructuur zijn in veel gevallen belangrijke dragers van de groenstructuur; bijvoorbeeld in de vorm van laanbeplanting. Daarnaast verbinden deze lijnen de bebouwde omgeving met omliggende natuurgebieden en het landschap. In het Duurzaamheidsprogramma is de wens opgenomen om de groenstructuur te verstevigen en groene gebieden beter met elkaar te verbinden (natuurnetwerk). Zo wordt het leefgebied van planten en dieren groter. Daarnaast speelt het groen een rol bij het klimaatbestendig maken van de gemeente; in de gebieden kan water worden opgevangen en verkoeling worden geboden op hete zomerdagen.
Voor de hoofdassen en snelwegen zijn de volgende algemene ambities van belang:
Voor de ontsluiting van het autoverkeer zijn in Heerenveen een aantal hoofdassen gerealiseerd. De volgende straten functioneren nu als gebiedsontsluitingwegen in Heerenveen:
Het functieprofiel langs de hoofdassen verschilt per gebied. Er zijn onderdelen waar de kantoorfunctie het beeld bepaald (deel K.R. Poststraat en Trambaan) of waar de woonfunctie bepalend is. Op plekken dichter in de buurt van het centrum is sprake van meer functiemenging (bijv. Koornbeursweg of langs de Ds. Kingweg).
In samenhang met de aanpak van de A32 staan in de komende jaren verschillende verkeersprojecten op de planning. Daarbij gaat het om de as Oranje Nassaulaan - rotonde Burgemeester Falkenaweg – Rottumerweg. Ook bij de Burgemeester Falkenaweg en de K.R. Poststraat (vanaf de Nieuwstraat) is een herinrichting voorzien. Deze ontwikkelingen zijn van belang om de regionale en lokale bereikbaarheid van Heerenveen als regionale economische kern te garanderen.
Langs de K.R. Poststraat en de Atlantastraat-Koornsbeursweg is door een geleidelijke toename van verkeer de kwaliteit van de leefomgeving langzaam verslechterd (fijnstof en geluidsbelasting). Omdat er geen haalbare alternatieven zijn om het verkeer op een andere manier richting het centrum en de aanliggende wijken te ontsluiten, blijft de verkeersfunctie van deze wegen gehandhaafd. Op de lange termijn kan de opmars van elektrisch vervoer leiden tot een verbetering van de verkeersleefbaarheid. Op de kortere termijn wordt onderzocht of de woonomgeving vanuit een ruimtelijke invalshoek verbeterd kan worden. Bij voorkeur wordt deze opgave aangegrepen om deze stadsassen te verbeteren qua ruimtelijke kwaliteit, klimaatadaptatie, biodiversiteit en de oversteekbaarheid voor langzaam verkeer.
De eerdere rijkswegen werden verlegd en uitgebouwd tot snelwegen. Rond 2000 werd bij Heerenveen het Klaverblad geopend. De snelwegen verbinden Heerenveen met de rest van het land en zijn belangrijk voor de bereikbaarheid en passen bij een kern met een regionale functie op het gebied van werkgelegenheid.
De snelwegen hebben in de eerste plaats een functie voor het (boven)regionale autoverkeer. Daarnaast zijn de bermen een drager voor de groenstructuur.
Twee op- en afritten bij de A32 worden de komende jaren aangepast. Hieraan verbonden wordt het onderliggende wegennet aangepast en kan verdere gebiedsontwikkeling in de A32-zone plaatsvinden (zie paragraaf 5.3.4.3).
Door aanpassingen bij knooppunt Joure, ringweg Groningen en verdere verstedelijking van de A7-zone zal de drukte op deze route verder toenemen. De kwetsbaarheid van het Klaverblad bij Heerenveen kan daardoor toenemen.
Vanaf de snelwegen A7 en A32 maken veel passanten kennis met onze gemeente. De bebouwing langs deze wegen en de zicht op het landschap is voor velen de eerste indruk die ze van de gemeente hebben. Een doordachte invulling van gebieden langs de snelweg is daarom van belang.
In 1868 werden Heerenveen en Akkrum per spoor verbonden met de rest van het land. Het gaf beide plaatsen een boost in de ontwikkeling. Heerenveen groeide (mede daardoor) uit tot een kern met een regiofunctie.
De spoorlijn heeft in de eerste plaats een functie voor het treinverkeer. Daarnaast zijn de bermen een drager voor de groenstructuur.
Het stationsgebied vormt een belangrijke entree voor Heerenveen. Er zijn verschillende aanleidingen om het gebied ruimtelijk en functioneel te verbeteren. In paragraaf 6.3.2 wordt de opgave in het gebied geschetst.
Vanaf de spoorlijn maken veel mensen kennis met onze gemeente. De bebouwing langs deze wegen en het zicht op het landschap is voor velen de eerste indruk die ze van de gemeente hebben. Een doordachte invulling van gebieden langs de spoorwegen is daarom van belang.
Op dit moment wordt door verschillende partijen gelobbyd voor de realisatie van de Lelylijn. Deze ontwikkeling zou de reistijd tussen Heerenveen en economische kerngebieden als Groningen en de Randstad verkorten. Het vergroot de ontwikkelpotentie van Heerenveen als woon- en werklocatie en intensiveert het gebruik van het openbaar vervoer.
In de gemeente komen diverse woongebieden voor. Deze gebieden kennen vaak een beperkte mate van functiemenging en zijn vooral ingericht om rustig te wonen (rustige woonwijk). Ondersteunend aan de woonfunctie zijn er verschillende maatschappelijke voorzieningen zoals scholen, kinderopvang, zorgfuncties en kerken. Daarnaast zijn er op sommige plekken ook commerciële functies. De openbare ruimte van de woongebieden is over het algemeen ingericht op het afremmen van het autoverkeer en voorrang voor het langzaam verkeer. Daarnaast is er openbaar groen waarin ontmoeten en spelen mogelijk is.
De schaal van de woongebieden is verschillend. Bij Heerenveen komen woonwijken voor met enkele duizenden inwoners zoals de Greiden of Skoatterwâld. Vaak zijn de gebieden in een periode van 10-15 jaar gebouwd en vormen deze gebieden een bepaalde stedenbouwkundige eenheid. Dit geldt met name voor de wijken die na de oorlog zijn gebouwd. Bij de andere dorpen zijn deze woonwijken vaak kleiner van omvang en bestaan ze uit enkele tientallen tot honderden woningen. Bij de kleinere dorpen ontbreken de eigen voorzieningen en is men voor supermarkten, scholen en/of sportvoorzieningen aangewezen op de buurdorpen.
Kwaliteitsverbetering en verduurzaming van de bestaande woningvoorraad is noodzakelijk om er voor te zorgen dat deze klaar is voor de toekomst. Dit geldt vooral in wijken en buurten waar een groot deel van de woningvoorraad verouderd is. De plannen voor verdere verduurzaming van de woningvoorraad wordt het komende jaar uitgewerkt in de Transitievisie Warmte.
Door klimaatverandering krijgen we in de toekomst te maken met extra wateroverlast en hittestress. Dit is met name aan de orde in gebieden, straten, wijken waar veel verharding aanwezig is, zoals de oudere wijken en buurten. Daarnaast willen we wijken zo inrichten dat bewegen, spelen en ontmoeten wordt gestimuleerd (zie paragraaf 5.4.10).
In de kleinere kernen loopt de vraag naar woningbouw terug. De focus ligt hier op het verbeteren van het bestaand bebouwd gebied. Kansen voor het toevoegen van woningen liggen hier op inbreidingsplekken en hergebruik van bestaande bebouwing.
Door het ouder worden van de bevolking (vergrijzing) en minder aanwas van jongeren (ontgroening) verandert de behoefte aan voorzieningen op veel plekken. Het voorzieningenniveau moet daardoor worden aangepast aan de toekomstige behoefte in wijken en dorpen. Daarbij blijft altijd de behoefte aan ontmoetingsplekken in wijken en dorpen.
Voor de woongebieden zijn de volgende algemene uitgangspunten van belang:
De trek van turfstekers naar Heerenveen en de toenemende industrialisatie dwongen Heerenveen rond 1900 tot de eerste planmatige uitbreidingen. In eerste instantie vond deze uitbreiding plaats in de 'binnenbocht' van de Heeresloot en de Schoterlandse Compagnonsvaart. Ook achter de bestaande lintbebouwing werden bouwplannen gemaakt, strikt gescheiden door de gemeentegrenzen tussen Aengwirden en Schoterland.
Na de gemeentefusie in 1934 telde de nieuwe gemeente Heerenveen ruim 20.000 inwoners, waardoor de gemeente volgens de Woningwet verplicht was om een uitbreidingsplan op te stellen. Het eerste uitbreidingsplan was bescheiden van omvang, één deel vulde de bestaande bebouwing tot aan de Thialfweg en de Zonnebloemstraat. Het tweede deel betrof een plan voor bebouwing achter de Burgemeester Falkenaweg.
Een belangrijk deel van de vooroorlogse bebouwing bevindt zich in Heerenveen-Noord. De wijk Midden bestaat voor een deel uit voor- en naoorlogse buurten en gerenoveerde buurten. Het gebied centrum – waar ook veel vooroorlogse bebouwing aanwezig is - wordt verder beschreven in paragraaf 6.2.2.
De gebied wordt over het algemeen gekenmerkt als een rustige woonwijk, waar de woonfunctie en ondersteunende maatschappelijke functies het beeld bepalen. Op sommige plekken vinden ook (kleinschalige) bedrijfsactiviteiten aan huis plaats. In de randen of langs (gebied)ontsluitingswegen is sprake van meer commerciële of maatschappelijke functies. In veel gevallen gaat het dan om de historische lintstructuren in paragraaf 6.5.2 of de hoofdassen in paragraaf 6.6.2
Luchtfoto 1951
In paragraaf 6.8. zijn een paar algemene opgaven en ontwikkelingen voor woongebieden geschetst. Specifiek voor dit deelgebied spelen daarnaast de volgende ontwikkelingen en opgaven:
6.7.3 Naoorlogse wijken Heerenveen
In de naoorlogse jaren nam de bevolking toe en werd de bebouwing uitgebreid. Na de Tweede Wereldoorlog werd de rijksweg van Zwolle naar Leeuwarden verlegd en een verkeersplein bij Terband aangelegd (1953). In de jaren 60 werd vooral gebouwd aan de wijk de Akkers, tussen de Burgemeester Falkenaweg en de spoorlijn. Vanaf de jaren 70 werd in Heerenveen ook ten westen van het spoor gebouwd. Hier werd de wijk de Greiden gerealiseerd. In de jaren '80 en '90 werd gebouwd in de ruim opgezette wijken Nijehaske, de Heide en Heidemeer aan de westkant van de gemeente. Rondom de voormalige zandwinplas de Heide ontstond ook een 9-holes golfbaan. In de jaren '90 leidde de vaststelling van Rijksnota VINEX (Vierde Nota Extra) tot de realisatie van nieuwbouwwijk Skoatterwâld. Het ontwerp werd getekend door Ashok Bhalotra (Kuiper Compagnons). Op dit moment wordt volop gebouwd in de wijk Skoatterwâld.
Heerenveen heeft op dit moment ongeveer 29.000 inwoners. De grootste wijk qua aantal inwoners is de Greiden (7.100 inwoners), gevolgd door Skoatterwâld (4.300) en Midden (3.300). De leeftijdstopbouw varieert flink per wijk. In de wijk Skoatterwâld wonen relatief veel gezinnen, terwijl in wijken als de Akkers en de Heide veel 65-plussers wonen. In de wijken komen verschillende maatschappelijke voorzieningen voor. In de Akkers en de Greiden is een klein winkelcentrum aanwezig. Deze winkelcentra vervullen een functie voor de omliggende wijken op het gebied van dagelijkse boodschappen. Daarnaast zijn er een aantal MFC's, sportaccommodaties, sportgebieden en buurthuizen.
Dit gebied wordt over het algemeen gekenmerkt als een rustige woonwijk, waar de woonfunctie en ondersteunende maatschappelijke functies het beeld bepalen. Op sommige plekken vinden ook (kleinschalige) bedrijfsactiviteiten aan huis plaats. In de randen of langs (gebied)ontsluitingswegen is sprake van meer commerciële of maatschappelijke functies. In veel gevallen gaat het dan om de historische lintstructuren in paragraaf 6.5.2 of de hoofdassen in paragraaf 6.6.2.
In paragraaf 6.7.1 staan een paar algemeen opgaven en ontwikkelingen in woongebieden. Specifiek voor dit deelgebied zijn daarnaast de volgende ontwikkelingen en opgaven relevant:
Woningbouwlocatie Heerenveen-Noordoost
De dorpen Akkrum en Nes zijn ontstaan als terpen op de hoger gelegen rivierkleiafzettingen langs de Boorne. In de 11e en 12e eeuw woonden er waarschijnlijk boeren, vissers, ambachts- en handelslieden. In 1200 werd door de Duitse Orde van St. Jan een klooster gesticht in de omgeving van Nes.
Nadat de spoorlijn in 1868 gereed kwam, vond de nieuwbouw in Akkrum vooral plaats in de nabijheid van het station. In de jaren zestig zijn achter de Boarnsterdyk tussen Akkrum en het oude Nes woonstraten aangelegd. In 1956 kreeg Nes een opvallende watertoren. Nes kent een grote uitbreiding uit de jaren '90. De meeste woningen hier hebben een open verbinding met het water. Doordat de dorpen aan elkaar zijn gegroeid, vormt Nes een tweelingdorp met Akkrum.
Akkrum heeft op dit moment circa 3360 inwoners en Nes circa 1100. Qua leeftijdstopbouw valt op dat in Nes veel gezinnen met kinderen in de schoolgaande leeftijd wonen. In Akkrum wonen relatief veel ouderen door de aanwezigheid van zorgvoorzieningen (Leppehiem). Aan de Meinesleat ligt de jachthaven annex camping 'Tusken de Marren'. Naast twee scholen in Akkrum zijn er verschillende maatschappelijke voorzieningen aanwezig zoals een supermarkt, een bibliotheek, diverse sportverenigingen. Mienskipscentrum 'Leppehiem' ligt direct ten noorden van het centrumgebied.
Een groot deel van Akkrum en Nes wordt gekenmerkt als een rustige woonomgeving. Langs de doorlopende wegen komen op sommige plekken ook meer functiemenging voor. Dit heeft vooral betrekking op de oorspronkelijke lintstructuren, die worden beschreven in paragraaf 6.5.3.
In paragraaf 6.7.1 staan een paar algemene opgaven en ontwikkelingen voor woongebieden. Specifiek voor dit deelgebied zijn de volgende ontwikkelingen en opgaven aan de orde:
In 1720 bereikte de hoogveenontginning het punt waar zich nu de dorpskern van Jubbega bevindt. Door de aanwezigheid van verschillende sluizen in de Schoterlandse Compagnonsvaart, wordt de plek nog steeds wel aangeduid als Jubbega Derde Sluis. De sociale woningbouw in deze omgeving kwam op gang nadat in 1929 een opbouwcommissie werd samengesteld.
Het dorp Jubbega heeft ongeveer 3250 inwoners waarvan het grootste deel in de dorpskern woont. Jubbega heeft qua voorzieningen een verzorgende functie voor het direct omliggende gebied en onder andere twee basisscholen, MFA de Kompanije, een supermarkt en diverse sportvoorzieningen. Ook kent Jubbega een klein bedrijventerrein waar woon-werkfuncties worden gecombineerd.
Een groot deel van Jubbega wordt gekenmerkt als een rustige woonomgeving. Langs de doorlopende wegen zoals de P.W. Janssenweg komen op sommige plekken ook meer functiemenging voor.
In paragraaf 6.7.1 staan een paar algemene opgaven en ontwikkelingen voor woongebieden: Specifiek voor dit deelgebied spelen de volgende ontwikkelingen en opgaven:
Aldeboarn is ontstaan als een verzameling van terpen op de kleiafzettingen van de Boorne. Later is de woonbebouwing aan de noordzijde diverse keren uitgebreid. Aan de zuidkant liggen diverse voorzieningen. Aldeboarn kent op dit moment 1560 inwoners. Aldeboarn heeft onder andere twee basisscholen, een supermarkt, een dorpshuis en diverse sportvoorzieningen. Daarnaast heeft Aldeboarn een kleinschalig bedrijventerrein Bornego, ten zuiden van de Provinciale weg.
Een groot deel van Aldeboarn wordt gekenmerkt als een rustige woonomgeving. Aan de zuidkant van het dorp, langs de Provinciale weg zijn diverse andere functies zoals de supermarkt, het bedrijventerrein en de sportvoorzieningen. Dit wordt gezien als een gemengd gebied.
In paragraaf 6.7.1 zijn een paar algemene opgaven en ontwikkelingen voor woongebieden geschetst. Specifiek voor dit deelgebied spelen daarnaast de volgende ontwikkelingen en opgaven:
Op de kruising van de Aengwirderweg en de Pastorielaan zijn bij Tjalleberd in de loop van de tijd een aantal dorpsuitbreidingen gerealiseerd. In dit gebied zijn ook de voorzieningen van de Streek geconcentreerd zoals MFA Aengwirden, een school en diverse sportverenigingen.
Dit deelgebied wordt gekenmerkt als een rustige woonomgeving. Functiemenging is vooral aan de orde in het dorpslint (zie deelgebied Aengwirden).
Oudehorne ontstond in de late Middeleeuwen aan de Binnenweg (nu Schoterlandseweg). Nabij de splitsing van de Binnenweg ontstond aansluitend het streekdorp Nieuwehorne. Het dorp heeft zich ontwikkeld op de plaats waar vanaf de Schoterlandse Compagnonsvaart de Vierde Wijk liep. Op deze plek kwam ook de dorpskerk. Aan weerszijden van het dorpslint zijn na de oorlog verschillende woonbuurten gerealiseerd.
Het dorp Nieuwehorne heeft circa 1440 inwoners en heeft een voorzienende functie voor het direct omliggende gebied. Er is onder andere een basisschool, dorpshuis de Kiekenhof, een supermarkt en diverse sportvoorzieningen. Oudehorne heeft circa 850 inwoners en heeft een eigen basisschool.
Een groot deel van Nieuwehorne wordt gekenmerkt als een rustige woonomgeving. Functiemenging komt voor in het dorpslint (zie deelgebied Schoterlandseweg).
In paragraaf 6.7.1 staan een paar algemene opgaven en ontwikkelingen voor woongebieden beschreven. Specifiek voor dit deelgebied zijn de volgende ontwikkelingen en opgaven aan de orde:
Fasering van het woningbouwproject de Fjilden
De dorpskern van Oranjewoud grenst aan het landgoederenlandschap Het Oranjewoud. Het dorp Oranjewoud is in tweeën gedeeld na het verleggen van de Rijksweg A32. Het grootste deel van de woningen komt uit de vooroorlogse periode, maar er zijn ook buurten die gebouwd zijn na de oorlog zoals de wijk Oranjewoud-Noord.
Het dorp Oranjewoud heeft ongeveer 1600 inwoners. Het dorp heeft een basisschool, maar is voor veel voorzieningen aangewezen op Heerenveen. In het dorp wonen relatief veel senioren (23% is ouder dan 65).
Een groot deel van Oranjewoud wordt gekenmerkt als een rustige woonomgeving. Het deel ten oosten van de snelweg is een woonbuurt in een groene setting, terwijl het deel ten westen stedelijker van aard is en ook wat meer functiemenging kent.
In paragraaf 6.7.1 zijn een paar algemene opgaven en ontwikkelingen voor woongebieden geschetst. Specifiek voor Oranjewoud geldt dat veel woningen voor de oorlog of kort daarna gebouwd. Voor deze buurten is sprake van een verduurzamings- en kwaliteitsopgave. De woningen moeten geschikt worden gemaakt voor de toekomst.
Oudeschoot ontstond in de late Middeleeuwen en is eeuwenlang de hoofdplaats van Schoterland is geweest. Oudeschoot ontwikkelde zich aanvankelijk west-oost langs de Schoterlandseweg. Na de oorlog heeft Oudeschoot ten zuiden van de kerk een eigen uitbreiding gekregen. Daarna is de rijksweg iets in oostelijke richting verplaatst waardoor de dorpskern van de oostelijk gelegen streek is afgesneden. Intussen was de plaats Heerenveen in zuidelijke richting zo sterk gegroeid dat dit gedeelte van Oudeschoot als zelfstandig dorp werd opgeslokt door de grote buur. Dat proces is versterkt toen de weg tot autosnelweg is omgebouwd.
Oudeschoot heeft op dit moment ongeveer 1550 inwoners. Voorzieningen zijn onder andere een basisschool, MFA Skoatterhûs, een gymzaal en een dorpswinkel.
Een groot deel van Oudeschoot wordt gekenmerkt als een rustige woonwijk met voornamelijk woonfuncties. Functiemenging komt voor in het dorpslint (zie deelgebied Schoterlandseweg).
In paragraaf 6.7.1 zijn een paar algemene opgaven en ontwikkelingen voor woongebieden opgenomen. Specifiek voor Oudeschoot geldt dat veel woningen kort na de oorlog zijn gebouwd. Voor deze buurten is sprake van een verduurzamings- en kwaliteitsopgave. De woningen moeten geschikt worden gemaakt voor de toekomst.
De Knipe is een streekdorp van verschillende streken dat in de late Middeleeuwen ten noorden van de Tjonger is ontstaan. Bij de Knipe zijn twee dorpsuitbreidingen gerealiseerd: ten noorden en ten zuiden van de Compagnonsvaart. De Knipe heeft op dit moment ongeveer 1400 inwoners. Voorzieningen zijn onder andere een basisschool, MFA de Barte, en diverse sportverenigingen.
Een groot deel van de Knipe wordt gekenmerkt als een rustige woonomgeving. Functiemenging komt voor in het dorpslint (zie deelgebied Schoterlandse Compagnonsvaart).
In paragraaf 6.7.1 zijn een paar algemene opgaven en ontwikkelingen voor woongebieden geschetst. Specifiek voor De Knipe zijn de volgende opgaven, ontwikkelingen en wensen aan de orde:
Mildam is een streekdorp aan de Schoterlandseweg van Oudeschoot naar Donkerbroek dat in de late Middeleeuwen is ontstaan als Brongerga nabij een plaats waar de Tjonger kon worden overgestoken. Daar heeft het dorp zijn latere naam ook aan te danken. Er ligt nu een ijzeren ophaalbrug. Aan de Schoterlandseweg staat ook de herberg 'Het Wapen van Schoterland', een reeks vroege (1922) woningwetwoningen en de gereformeerde kerk uit 1857 met een in 1950 vernieuwde gevel.
Mildam heeft op dit moment ongeveer 680 inwoners. Voorzieningen zijn onder andere
een basisschool en diverse sportverenigingen. Daarnaast staat Mildam bekend om de
aanwezigheid van de Ecokathedraal van Louis le Roy. Deze bijzondere plek trekt jaarlijks
circa 10.000 bezoekers (zie deelgebied Woudontginning in paragraaf 6.9.7). .
Een groot deel van Mildam wordt gekenmerkt als een rustige woonomgeving. Functiemenging komt voor in het dorpslint (zie deel gebied Schoterlandseweg).
In paragraaf 6.7.1 zijn de paar algemene opgaven en ontwikkelingen voor woongebieden geschetst. In Mildam zijn er geen specifieke toevoegingen op deze opgaven.
De bedrijventerreinen zijn over het algemeen monofunctioneel ingericht; ze zijn bedoeld voor commerciële activiteiten. Tussen de bedrijventerreinen onderling bestaan wel enkele verschillen. Op een aantal terreinen (op grotere afstand van woonwijken) zijn vooral zwaardere bedrijven gevestigd, terwijl op andere plekken ook andere functies voorkomen, zoals perifere detailhandel.
De openbare ruimte is in de meeste gevallen sober en efficiënt ingericht. De meeste
bebouwing is functioneel en zakelijk, waarbij op zichtlocaties langs snelwegen vaak
wat meer aandacht is besteed aan de vormgeving.
Door klimaatverandering krijgen we in de toekomst te maken met extra wateroverlast en hittestress. Dit speelt met name in gebieden waar veel verharding of grote gebouwen aanwezig zijn, zoals bedrijventerreinen. Daarom wordt onderzoek gedaan naar de maatregelen die nodig zijn om het bedrijventerrein op dit onderdeel toekomstbestendig te maken.
Voor de bedrijventerreinen zijn de volgende algemene uitgangspunten van belang:
Het bedrijventerrein Heerenveen-Zuid / Nieuwschoot is ontstaan in de jaren '50. Het is destijds ontwikkeld voor de uitplaatsing van bedrijven uit het centrum van Heerenveen. Batavus was het eerste bedrijf dat zich vestigde in 1956. Later volgde onder andere vetsmelterij Smilde en diverse metaalproductiebedrijven. Het bevat een grote diversiteit aan bedrijven en wordt daarom gezien als een gemengd bedrijventerrein. Omdat het terrein ten opzichte van nieuwere terreinen verouderd was, is het in 2002 gerevitaliseerd.
Het gebied is vooral gericht op (zwaardere) bedrijfsfuncties. Langs de randen van het gebied is sprake van een overgangsgebied. Kleinschaliger bedrijven zijn voornamelijk gesitueerd langs de Heremaweg/Rotstergaastweg, achter de kolfbaan en langs De Kuinder. Ook is hier een aantal reguliere (niet-bedrijfs)woningen aanwezig.
In paragraaf 6.8.1 zijn een paar algemene opgaven voor bedrijventerreinen geschetst. Aanvullend daarop spelen de volgende specifieke opgaven:
De stedenbouwkundige uitgangspunten van het bestemmingsplan uit 2012 staan nog grotendeels overeind
Het gebied Haskerveen ligt ten noorden van de A7 en ten westen van het Heerenveens Kanaal. Het gebied rondom stortplaats de Dolten is later uitgebreid tot Ecopark de Wierde, waar de verwerkings- en scheidingsactiviteiten van Omrin plaatsvinden. In het kader van de ontwikkelingen van de A7-zone is het bedrijventerrein later stapsgewijs uitgebreid. Onlangs is hier het Nationaal Testlab Circular Plastics gevestigd. Ook ligt in dit gebied nog een voormalige zandwinplas.
In het gebied komen voornamelijk zwaardere bedrijfsfuncties voor. Op dit terrein zijn de 2 bedrijven gevestigd, die vallen onder de categorie Besluit risico's zware ongevallen (BRZO). Dit zijn bedrijven die gevaarlijke stoffen verwerken en een grote impact op de omgeving kunnen hebben in het geval van calamiteiten.
In paragraaf 6.8.1 zijn een paar algemene opgaven voor bedrijventerreinen geschetst. Aanvullend daarom speelt voor dit terrein de volgende opgaven en ontwikkelingen:
Bedrijventerrein Kanaal is ontstaan als traditioneel bedrijventerrein aan het Heerenveens Kanaal. Naast watergebonden bedrijvigheid, staan hier bedrijven uit zwaardere milieucategorieën. Het gebied wordt begrensd door de A7, het Heerenveens Kanaal en de Spoorlijn Leeuwarden-Zwolle.
Bedrijventerrein Kanaal is een industrieterrein met een zwaardere categorie bedrijvigheid. Rondom bedrijventerreinen Kanaal is een geluidszone van toepassing. Dit betekent dat gevoelige bestemmingen in de omgeving beschermd worden tegen de (gecumuleerde) geluidsproductie van het terrein. Omgekeerd betekent het dat bij woningbouw in de omgeving van het gebied (binnen de geluidzone) rekening moet worden gehouden met de geluidsproductie van bedrijven. Daarnaast zijn er verschillende bedrijven gevestigd die gevaarlijke stoffen verwerken en geur- of stofhinder kunnen veroorzaken.
Op dit terrein is één bedrijf gevestigd, dat valt onder de categorie Besluit risico's zware ongevallen (BRZO). Dit zijn bedrijven die gevaarlijke stoffen verwerken en een grote impact op de omgeving kunnen hebben in het geval van calamiteiten.
In paragraaf 6.8.1 zijn een paar algemene opgaven voor bedrijventerreinen geschetst. Aanvullend daarop spelen voor dit terrein de volgende opgaven en ontwikkelingen:
Tussen de lintstructuur langs de (voormalige) Rijksstraatweg en de Heresloot ligt het bedrijventerrein Leeuwarder Straatweg. In de strook grond tussen de Heresloot en de Leeuwarderstraatweg bevindt zich het oudste bedrijventerrein van Heerenveen.
De bedrijvigheid heeft zich, vooral in het zuidelijke gedeelte, vermengd met de oorspronkelijke lintbebouwing. Hierdoor is hier een menging van wonen en werken ontstaan. Meer naar het noorden heeft het gebied een zuiver industrieel karakter. De woonfunctie beperkt zich hier over het algemeen tot bedrijfswoningen. De bedrijvigheid is voor een deel watergebonden, vanwege de ligging aan de Heresloot.
In paragraaf 6.8.1zijn een paar algemene opgaven voor bedrijventerreinen geschetst. Aanvullend daarop spelen voor dit terrein geen specifieke opgaven.
Businesspark Friesland (BPF) is een modern bedrijvenpark dat is bedoeld voor hoogwaardige bedrijven in de lichte industrie, distributie en groothandel. Een groot deel van de Perifere Detailhandel Vestigingen (PDV) in Heerenveen is gevestigd op het Business Park Friesland. Vooral op het gebied van bouwmarkten en doe-het-zelf-zaken is er sprake van een forse clustering, 80% van het verkoopvloeroppervlak in deze branche in Heerenveen is hier te vinden.
De gronden ten zuiden van de Jousterweg vormen het bedrijventerrein Nijehaske, grenzend
aan de gelijknamige woonwijk. Op dit terrein is deels perifere detailhandel gevestigd
en combinaties van wonen/werken.
Het gebied is gekenmerkt als een bedrijventerrein, met een sterk accent op perifere detailhandel. Aan de westzijde is een deel waarin een aantal kantorenfuncties zijn gerealiseerd en waar in het bestemmingsplan mogelijkheden zitten voor verdere ontwikkeling van deze functie.
In paragraaf 6.8.1 staan een paar algemene opgaven voor bedrijventerreinen. Aanvullend daarop spelen voor dit terrein de volgende opgaven en ontwikkelingen:
Het Internationaal Bedrijvenpark Friesland (IBF) ligt in de oksel van het klaverblad A7-A32 en is daarmee in alle windrichtingen optimaal ontsloten. Het terrein is in totaal bijna 300 ha groot en ruim opgezet om grootschalige en logistieke bedrijvigheid goed te accommoderen. IBF biedt plaats aan een sterk ontwikkeld logistiek cluster, inclusief aanverwante dienstverlening Daarnaast is het zuivelcluster prominent aanwezig (Royal A-ware Foodgroep, Fonterra, Ausnutria Hyproca, Kaasmakerij Henri Willig).
Met het oog op het realiseren van een landschappelijk en functioneel goede overgang
van de lintbebouwing aan Het Meer en de Zestienroeden naar het bedrijventerrein is
een groene bufferzone in het gebied opgenomen.
Bedrijventerrein IBF is een industrieterrein met een zwaardere categorie bedrijvigheid. Rondom bedrijventerreinen IBF is een geluidszone van toepassing. Dit betekent dat gevoelige bestemmingen in de omgeving beschermd worden tegen de gecumuleerde geluidsproductie van het terrein. Omgekeerd betekent het dat bij woningbouw in de omgeving van het gebied (binnen de geluidzone) rekening moet worden gehouden met de geluidsproductie van bedrijven. De Kavels vormt een bedrijventerrein dat vooral gericht is op logistiek.
In paragraaf 6.8.1 zijn een paar algemene opgaven voor bedrijventerreinen geschetst. Aanvullend daarop spelen voor dit terrein de volgende opgaven en ontwikkelingen:
Een groot deel van bedrijventerrein Spikerboor werd gerevitaliseerd na de sloop van mengvoederfabriek UTD. De vrijgekomen ruimte werd bestemd voor kleinschalige bedrijven met een beperkte milieuhinder.
Het bedrijventerrein Spikerboor bestaat uit verschillende deelgebieden. Op het deel van het terrein dat is gerevitaliseerd zijn vooral gemengde kleine en middelgrote bedrijven gevestigd. Bij een aantal kleinschalige bedrijven is een bedrijfswoning aanwezig. Een aantal bedrijven aan de Polsleatwei is gericht op watersport.
Aan de zuidwest- en zuidkant van het gebied zijn een aantal grootschalige bedrijven
uit zwaardere milieucategorieën gevestigd. Deze maken deels gebruik van de Polsleat
als aan- en afvoerroute. Rondom bedrijventerreinen Spikerboor is een geluidszone van
toepassing.
In paragraaf 6.8.1 zijn een paar algemene opgaven voor bedrijventerreinen geschetst. Aanvullend daarop spelen voor dit terrein de volgende opgaven en ontwikkelingen:
Op dit moment wordt de ontwikkeling van gebied Klaverblad Noordoost (KNO) voorbereid. KNO is een bijzonder plan vanwege het gevoerde proces (samen met de inwoners) als ook het te behalen inhoudelijke eindresultaat: een kwalitatief hoogwaardige en integrale gebiedsontwikkeling met een (duurzaam) bedrijventerrein, een zonnepark en natuurinclusieve landbouw. Op een bijzondere manier en in samenhang ingepast in het landschap.
Klaverblad Noordoost bestaat uit een aantal verschillende functies. Een deel wordt bestemd als bedrijventerrein. Daarnaast een deel met een zonnepark en een deel agrarisch (natuurinclusieve landbouw).
Omdat de beschikbaarheid van bedrijvenkavels op bestaande terreinen in Heerenveen terugloopt, wordt een deel van het gebied Klaverblad-Noordoost ingevuld met bedrijventerrein. Het bedrijventerrein wordt specifiek ontwikkeld om binnen de regio ruimte te bieden voor grotere bedrijven. Het bedrijventerrein heeft dan ook een (boven)regionale functie.
Na het doorlopen van een open planproces - het zogenaamde Sinnetafelproces - is voor
het gebied een schetsplan gemaakt. Op basis daarvan heeft de gemeenteraad op 2 april
2019 besloten om een bestemmingsplan en een landschapsplan te ontwikkelen.
Het schetsontwerp voor Klaverblad-Noordoost
Het buitengebied heeft in belangrijke mate een agrarische functie. Veel gronden hebben een agrarische bestemming. Daarnaast zijn er ook aanzienlijke delen van het buitengebied bestemd voor natuur. Een combinatie van deze functies komt uiteraard ook voor (bijvoorbeeld agrarisch natuurbeheer).
Het buitengebied vormt voor veel inwoners en bezoekers ook een belangrijke plek om
te recreëren. Er zijn daarom verschillende wandel-, fiets-, ATB- en ruiterpaden.
Tussen de verschillende landschapstypen bestaan wel verschillen. Er zijn gebieden
waar de oude, kleinschalige ontginningsstructuur nog grotendeels aanwezig is. Voorbeelden
zijn de woudontginning en het klei-op-veengebied. De schaal van het landschap is hier kleiner. Daarnaast zijn er ook gebieden die
zijn ingepolderd of later door middel van ruilverkaveling geschikt gemaakt voor de
landbouw. Deze gebieden hebben vaak een grotere schaal. Voorbeelden zijn de veenpolder aan weerszijden van de Aengwirderweg en delen van de Tjongervallei.
De opgaven voor het buitengebied staan al in het thematische deel van de visie (zie paragraaf 5.5). Samengevat gaat het om het volgende:
Voor het buitengebied zijn de volgende ambities en algemene uitgangspunten van toepassing:
Specifieke uitgangspunten per landschapstype zijn beschreven in de volgende paragrafen.
Aan de noordzijde van onze gemeente ligt het veenweidegebied. Het landschappelijke beeld in dit gebied wordt bepaald door de aanwezigheid van een pakket laagveen in de ondergrond. Het dorp Aldeboarn ligt midden in het gebied. Rondom Akkrum ligt ook een aantal gebieden waar een dik veenpakket aan de oppervlakte ligt. Daarnaast grenst het gebied aan De Deelenen de Hooivaart in het zuiden en via de Wijde Ee aan Nationaal Park de Alde Feanen in het noorden.
Bewoning in het gebied bestaat van origine uit verspreid liggende bebouwing op hoger
gelegen terpen. Deze terpen kennen deels beschermde archeologische waarden. Aan deze
oude structuren zijn later verschillende ruilverkavelingswegen en boerderijen toegevoegd.
Bijvoorbeeld langs de Fjurlanswei.
Kenmerkende kwaliteiten van het veenweidegebieden die we willen behouden en versterken:
Het veenweidegebied kent een agrarisch functie, al dan niet in combinatie met agrarisch natuurbeheer (weidevogelbeheer) of als ganzenfourageergebied. Het is te typeren als een rustig buitengebied. In het gebied liggen diverse natuurgebieden die verbonden zijn met de aanwezigheid van veen, petgaten of open water. Daarnaast zijn er woonerven en kleinschalige bedrijfsfuncties aanwezig.
Algemene opgaven die spelen in het buitengebied zijn benoemd in paragraaf 5.5 en/of 6.9.1. Specifiek voor dit gebied speelt nog het volgende:
Door de oxidatie van het veen in het gebied ontstaan problemen met funderingen, verdichting
van de bodem, uitstoot van CO2, vermindering van de landbouwopbrengst, aanpassingen
in de waterhuishouding en terugloop van de biodiversiteit. Aan de andere kant liggen
er ook kansen om met een volledige aanpak de biodiversiteit te vergroten, de CO2-uitstoot
terug te dringen, toerisme en recreatie te stimuleren en alternatieve verdienmogelijkheden
voor boeren te creëren. Dit is de reden dat het gebied Aldeboarn / De Deelen in de Veenweidevisie is aangemerkt als kansrijk gebied.
Het dalen van de veenbodem en de daardoor noodzakelijke aanpassing van de waterhuishouding
kan leiden tot problemen met funderingen.
Vanwege de lage ligging is de berging van water in natte periodes een aandachtspunt
in dit gebied. Door het dalen van de bodem zijn maatregelen nodig om het waterbergende
vermogen in het gebied op orde te houden. In verband met klimaatverandering verwachten
wij dat het veenweidegebied vaker een rol gaat spelen bij het (tijdelijk) opvangen
van water.
Door inwoners, boeren (Gebiedscollectief it Lege Midden) en Stichting Beekdallandschap
Koningsdiep/ De Nije Boarn wordt gewerkt aan oplossingen voor de veenweideproblematiek.
Er zijn onder andere proeven opgestart met grondwatergestuurd peilbeheer, andere vormen
van maïsteelt en het verbeteren van de bodemvruchtbaarheid. Er wordt naar gestreefd
om in 2021 een door de streek gedragen gebiedsplan te laten vaststellen door de betrokken gebiedspartijen.
Voor dit gebied hanteren we de volgende beleidsuitgangspunten:
De Boorne vormt de vroegere ontwatering van het veengebied aan de oostzijde van Friesland naar de (voormalige) Middelzee. Langs de Boorne (en een aantal zijrivieren) zijn kleiafzettingen gerealiseerd (klei-op-veen). Het meanderende verloop is daardoor nog herkenbaar in ligging van dijken en de verkaveling van het gebied. De Boorne kende verschillende zijrivieren. Zo werd het gebied ten zuiden van de Boorne afgewaterd vanuit de Dracht; een naam die we nu nog in het centrum van Heerenveen terug zien. De vroegere bedijking is nog te herkennen in het kronkelende verloop van de Van Sminiawei.
In de Middeleeuwen moesten de laaggelegen landerijen in het Lage Midden door de hemdijken
tegen het hoge water beschermd worden. Om te voorkomen dat het gebied Oostergo last
kreeg van het water in het Lage Midden werd ten noorden van de Boorne de Leppedijk
aangelegd.
Het buurtschap Oude Schouw is gelegen op de driesprong van de rivier de Boorne en
de Nieuwe Wetering (nu onderdeel van het Prinses Matgrietkanaal). Dit is eeuwenlang
een belangrijk ontmoetings- en pleisterplaats aan de rijkstraatweg geweest van Leeuwarden
naar Heerenveen. Reizigers van en naar Leeuwarden werden eerst op dit punt per boot
overgezet. Het hotel-restaurant De Oude Schouw in deze buurtschap is al sinds de 17e
eeuw in gebruik.
Rond 1950 werd de driesprong een kruising toen het gedeelte van het Prinses Margrietkanaal
richting Grouw gereed kwam. Met de aanleg van een hoge verkeersbrug in 1951 en de
aanleg van Rijksweg A32 in 1963 werd Oude Schouw voortaan door het verkeer gepasseerd
en nam het belang van de buurtschap en het hotel aanzienlijk af.
Kenmerkende kwaliteiten in het beekdal die we willen behouden en versterken:
Uitsnede Cultuurhistorische Kaart Fryslân met dijktracés, (voormalige) kloosters en kerken en boerderijplaatsen
De beekdalen hebben voornamelijk een agrarische functie, al dan niet in combinatie met agrarisch natuurbeheer (weidevogelbeheer). In het gebied liggen diverse natuurgebieden die verbonden zijn met de aanwezigheid van veen, petgaten of open water. Daarnaast zijn er verschillende woonerven en kleinschalige bedrijfsfuncties aanwezig. Het is te typeren als een rustig buitengebied.
Algemene opgaven die spelen in het buitengebied zijn benoemd in paragraaf 5.5 en/of 6.9.1. Specifiek voor dit gebied spelen de onderstaande aspecten.
Ook in dit gebied speelt de problematiek van veenbodemdaling. Al daalt de bodem hier
minder hard door de aanwezigheid van een kleidek. Het gebied rondom Aldeboarn maakt
deel uit van het gehele gebiedsproces Aldeboarn-De Deelen voor een nadere beschrijving (zie paragraaf 6.2.1).
Langs de Boorne liggen mogelijkheden om (routegebonden) recreatie verder te ontwikkelen.
Het vaarwater van de Boorne maakt onderdeel uit van de Turfroute. Daarnaast loopt
het Jabikspaad (Jacobuspad) langs deze rivier. De Boorne geeft dus mogelijkheden voor
ontwikkeling van cultuurhistorie, natuurbeleving en waterrecreatie-gerelateerde voorzieningen
én (kleinschalige) voorzieningen, accommodaties en rustplaatsen voor recreanten op
land. Bovendien worden combinaties van water- en landrecreatie ook steeds relevanter.
Omdat het gebied laag ligt, is de berging van water in natte periodes een aandachtspunt.
In verband met klimaatverandering gaat het gebied vaker een rol spelen bij het (tijdelijk)
opvangen van water.
Het dalen van de veenbodem (in de omgeving) en de daardoor noodzakelijke aanpassing
van de waterhuishouding kan leiden tot problemen met funderingen.
In het midden van het Heerenveense laagveengebied ligt natuurgebied De Deelen. De Deelen is één van de gebieden in Friesland die het laatst verveend is. Tot in de jaren zestig van de vorige eeuw werd nog turf gestoken. Het gebied is na de vervening niet door de landbouw in gebruik genomen, maar als uitgeveend laagveenmoerasgebied blijven bestaan. Het afgegraven veengebied is nu een mozaïek van water, riet, moerasbosjes en kleine, smalle graslanden.
De Deelen is als Natura 2000-gebied aangewezen voor de bescherming van verschillende
vogelsoorten, omdat het een slaap- en rustplaats biedt en een plek om te foerageren.
Dat laatste gebeurt overigens ook in de wijde omgeving van De Deelen. De Deelen is
onder meer belangrijk voor vijf vogelsoorten die broeden binnen het gebied: de roerdomp,
de purperreiger, de bruine kiekendief, de zwarte stern en de rietzanger. De Deelen
is een kwetsbaar ecosysteem met flora en fauna, bodemleven en waterleven waarin de
vogels het meest zichtbare deel van de voedselketen zijn.
De Deelen is een natuurgebied, met een beperkt recreatief medegebruik.
Vanwege de natuurfunctie is het gebied De Deelen minder ingeklonken dan de veengebieden die voor de landbouw worden gebouwd. Het gebied ligt daardoor hoger dan de directe omgeving, waardoor water wegsijpelt uit het gebied en aanvoer van gebiedsvreemd water nodig is. Het realiseren van een nattere bufferzone rondom De Deelen kan dit effect verminderen. Deze mogelijkheid wordt verder onderzocht in de integrale planvorming voor het gebied Aldeboarn-De Deelen.
De Deelen kent nu 50.000-60.000 bezoekers per jaar. Het gebied is het meest toegankelijk
vanaf de parkeerplaats bij de Hooivaart. Deze ingang ligt erg afgelegen en is lastig
te bereiken. Met het toevoegen van een extra toegangspoort vanuit het noorden kunnen
meer mensen genieten van het gebied. Met een verbinding langs de Bolsloot kan Aldeboarn
functioneren als toegangspoort voor het gebied. Een extra poort kan daarbij bijdragen
aan spreiding van de bezoekers. Ook bestaat er al jaren de wens voor de realisatie
van een fietspad door De Deelen. Uiteraard moet bij veranderingen in het gebied rekening
worden gehouden met de kwetsbare natuurwaarden ter plaatse.
De veenpolders liggen in Heerenveen aan weerszijden van het lint Terband, Luinjeberd, Tjalleberd. In 1854 is het gebied ingepolderd omdat het door de veenontginning was veranderd in een nat onland. Doordat het veen hier in het verleden is afgegraven, behoren deze polders tot de laagst gelegen gebieden van Friesland (1,5 tot 2 m beneden NAP). Op meerdere plekken zijn wegen en andere landschappelijke structuren gemarkeerd met flinke bomensingels.
De veenpolders worden begrensd door de Hooivaart in het noorden en de Schoterlandse
Compagnonsvaart in het zuiden. Het zuidelijke deel van de polder is daarbij bebouwd
door industrieterreinen de Kavels en IBF.
Kenmerkende kwaliteiten in de veenpolders die we willen behouden en versterken:
De veenpolders hebben voornamelijk een agrarische functie, waarbij in een aantal gebieden het accent sterk op natuur of agrarisch natuurbeheer ligt. Daarnaast liggen er diverse woonpercelen in het gebied. Het gebied valt te typeren als een rustig buitengebied.
De veenpolders behoren tot de laagst gelegen gebieden van Friesland. Vanwege de lage ligging is de berging van water in natte periodes een aandachtspunt in dit gebied. In verband met klimaatverandering verwachten wij dat veenpolders vaker een rol gaan spelen bij het (tijdelijk) opvangen van water.
Het dalen van de veenbodem (in de omgeving) en de daardoor noodzakelijke aanpassing van de waterhuishouding kan leiden tot problemen met funderingen
.
In het kader van de Fietsagenda Zuidoost-Friesland 2019-2023 is onderzoek gedaan naar het realiseren van een snelfietsroute tussen Heerenveen
en Drachten. Een mogelijke route loopt door het deelgebied Veenpolders. Realisatie
van deze fietsroute voorziet in een gezonder en duurzamer verkeersalternatief.
Dit landschapstype is ontstaan door de ontginning van het hoogveen. Deze ontginning is in 1551 gestart in Heerenveen en heeft zich in een aantal eeuwen oostwaarts verplaatst tot voorbij Jubbega (3de sluis). De langwerpige veengebieden werden in de lengte met een kanaal doorsneden: de Schoterlandse Compagnonsvaart. Haaks daarop werden zogenoemde wijken (of wiken) gegraven en weer haaks daarop greppels. De vaarten en wijken dienden zowel voor de afvoer van turf als voor de ontwatering van het gebied.
De landerijen in de hoogveenontginning hebben in veel gevallen een agrarische functie. De meeste boerderijen zijn gevestigd aan de Compagnonsvaart. Aan de wijken komen echter veel kleinschalige percelen voor, waarbij de woonfunctie dominant is en af en toe ook niet-agrarische bedrijfsactiviteiten worden uitgeoefend. Dit gebied wordt daarom gezien als een buitengebied met het accent op functieverweving.
Algemene opgaven die spelen in het buitengebied zijn benoemd in paragraaf 5.5 en/of 6.9.1. Specifiek voor dit gebied zijn er mogelijkheden voor de ontwikkeling van toerisme en recreatie, gericht op de ontdekking van het landschap en de historie van veenontginning.
Langs de hoger gelegen verbindingsweg van Oudeschoot naar Donkerbroek, kwamen in de Middeleeuwen verschillende boerderijen en verspreid liggende bebouwing tot ontwikkeling. Vanuit deze bewoning werd het gebied in gebruik genomen en ontgonnen.
De hoger gelegen gronden waren omstreeks 1850 voornamelijk als bouwland in gebruik.
Aan de noordzijde werden de akkers begrensd door hoogveen dat oorspronkelijk begroeid
was met bos en heide (woeste gronden). De woeste gronden werden grotendeels in cultuur
gebracht. Daarbij speelden de grootgrondbezitters en de ontginningsmaatschappijen
een grote rol. Nog altijd liggen in de gemeente vele kleine bosjes, vooral ten noorden
van de Schoterlandseweg.
De natuurgebieden Ketliker heide en Ketliker schar zijn een restant van de vroegere
uitgestrekte heidegebieden in Zuidoost Fryslân en in eigendom en beheer van It Fryske
Gea. Het gebied is 400 hectare groot en bestaat uit bos, heiderestanten, (venige)
beekdalgraslanden en houtwallen.
Kenmerkende kwaliteiten in de woudontginning die we willen behouden en versterken:
Door de fijnmazige landschapsstructuur en de aanwezigheid van veel natuurgebiedjes is de woudontginning minder geschikt voor grootschalige landbouw. Naast de agrarische functie, zijn wonen en recreëren belangrijke functies. Het gaat hier om buitengebied met het accent op functieverweving.
Het kleinschalige coulissenlandschap is een geliefd gebied bij inwoners, toeristen en recreanten. Beheer en behoud van deze kenmerkende landschapselementen is een belangrijke opgave. Naast de SBB en It Fryske Gea is het merendeel van de landschapselementen particulier eigendom, veelal van agrariërs.
Het landschap biedt mogelijkheden voor kleinschalige recreatie in de vorm van wandelen
of fietsen door al bestaande routestructuren. Met name in de omgeving van het landgoederenlandschap
Oranjewoud en het Ketliker Schar bestaan mogelijkheden om het ruiter, men-, wandel-
ATB- en fietsnetwerk verder uit te breiden.
Als gevolg van klimaatverandering en de daling van de bodem in het veengebied, kan
de verdroging in de hoger gelegen zandgebieden toenemen. Daarom is het belangrijk
om in dit deelgebied zoveel mogelijk water vast te houden in de bodem. Ketliker Schar
en Kelikerheide zijn opgenomen in de TOP-lijst, de inventarisatielijst voor verdroogde
gebieden. Met name aan de oostzijde van het Ketliker Schar ligt een laagte buiten
de EHS . Zo lang de lage landbouwpercelen aan de oostzijde niet als natuur zijn begrensd
kan de natuurlijke afwatering van het Katlijkerschar (via deze laagte) niet worden
hersteld. Aan de westzijde ligt een heidegebied dat verdrogende invloed ondervindt
van de grenssloot met de omgeving.
Tijdens de voorlaatste ijstijd, het Saalien (200.000 v. Chr.), ontstonden in Zuidoost-Friesland, als gevolg van de opstuwende werking van het landijs, noordoost-zuidwest lopende ruggen. In de gletsjertongen voor het ijsfront hebben zich brede beekdalen gevormd, zoals het beekdal van de Tjonger.
De lager gelegen gronden langs de Tjonger waren vanaf de bewoonde zandrug langs de
Schoterlandse weg lange tijd in gebruik als weide- en hooilanden. Langs de Tjonger
en in het noordelijk deel van de gemeente was sprake van een lange en smalle strokenverkaveling:
een typische verkaveling voor de hooilanden.
Tijdens de 80-jarige oorlog maakte de Tjonger deel uit van de Friese Waterlinie. Bij
de Schoterbrug (bij Oudeschoot) en de Tolhuisbrug waren schansen gebouwd; dit waren
de enige doorgangen richting Leeuwarden. Op deze manier werd de Friese hoofdstad beschermd.
Eind 19e eeuw werd de kronkelende Tjonger rechtgetrokken en geschikt gemaakt voor
scheepvaart. In de jaren 60 is langs de Tjonger een ruilverkaveling uitgevoerd, waardoor
er relatief grootschalige landbouwkavels voorkomen.
Mede door ruilverkaveling is de Tjongervallei geschikt voor de agrarische functie. Langs de Tjonger zelf liggen verspreid enkele woonfuncties en (kleinschalige) recreatieve functies. Het gebied valt te typeren als rustig buitengebied met het accent op de agrarische functie in een groot deel van het gebied en het accent op recreatie langs de Tjonger.
Langs de Tjonger liggen mogelijkheden om routegebonden recreatie verder te ontwikkelen en de (oorspronkelijke) beekloop beter herkenbaar en beleefbaar te maken. Daarbij ligt vanuit verschillende dorpen een wens om het fietspad langs de Tjonger te verlengen en te verbreden.
In verband met klimaatverandering gaan beekdalen vaker een rol spelen bij het (tijdelijk)
opvangen van water. Het beekdal van de Tjonger is zeer geschikt voor het (tijdelijk)
bergen van water en het ontwikkelen van nieuwe natte natuurgebiedjes. Dit is vooral
aan de orde in gebiedjes waar (overheids)partijen als de gemeente, Wetterskip Fryslân,
Staatsbosbeheer of de provincie al gronden in eigendom hebben. Het beekdal kan hierdoor
een sterkere rol als ecologische verbindingszone vervullen (onderdeel van het natuurnetwerk).
In de Tjongerdellen is momenteel geen sprake van grote verdrogingsproblemen. Door
maatregelen in het verleden (herstel meanders, opheffing bemaling) zijn de omstandigheden
voor vochtig hooiland voldoende (bron: Watergebiedsplan Tjonger).
Ten noorden van de oorspronkelijke Tjonger liggen hier en daar rivierduintjes, waarvan de "Kiekenberg" bij Oudehorne het hoogste punt van de gemeente vormt. Dit natuurgebied bestaat uit de drie deelgebieden; Grote- en Kleine Kiekeberg en het Tolheksbos. Het gebied, met een totale oppervlakte van bijna 100 hectare, ligt ten zuiden van Oudehorne op de noordrand van het Tjongerdal en is in eigendom en beheer van Staatsbosbeheer.
Het Schuregaasterveld bestaat uit een heiderestant op de noordelijke beekdalhelling
van de Tjonger. Het gebied is daarnaast deels in gebruik als landbouwgrond. De heide
bestaat uit zowel droge als natte heide met veentjes. Ook is een oude Tjonger meander
aanwezig die weer is open gegraven. De heideontginningen hebben in onze gemeente overwegend
een natuur- en bosbestemming gekregen.
De heideontginningen vormen natuurgebieden, met een beperkte (extensieve) recreatiefunctie. Daarnaast liggen er verspreid in het gebied verschillende landbouwgronden.
Als gevolg van klimaatverandering en de daling van de bodem in het veengebied, kan de verdroging in de hoger gelegen zandgebieden toenemen. Het Schuregaaster veld is opgenomen in de TOP-lijst, de inventarisatielijst voor verdroogde gebieden. Hierin zijn diverse knelpunten aangegeven, zoals de doorsnijding van het natuurgebied met enkele diepe watergangen. Ook diverse delen van de Kiekenberg hebben te maken met verdroging. Daarom is het belangrijk om in dit deelgebied zoveel mogelijk water vast te houden in de bodem.
De Omgevingswet bevat verschillende instrumenten die worden gebruikt voor het realiseren van de doelstellingen uit de Omgevingswet en uit de gemeentelijke Omgevingsvisie. In dit hoofdstuk gaan we in op de verschillende instrumenten die bijdragen aan verwezenlijken, uitvoeren en actualiseren van de Omgevingsvisie.
Rijk en provincie leggen hun beleid op hoofdlijnen vast in een Omgevingsvisie. Zij
werken dit uit in programma's en in juridische regels (AMVB's of Provinciale Verordening).
Voor de gemeente zijn de volgende (wettelijke) instrumenten van belang:
Deze instrumenten kunnen in een beleidscyclus worden geplaatst; beleidsontwikkeling,
doorwerking, uitvoering en terugkoppeling (zie figuur 7.2). Het idee is dus dat beleid
en regelgeving regelmatig worden geëvalueerd en herzien (zie paragraaf 7.8).
De keuze voor de inzet van het instrumentarium wordt bepaald door de wettelijke bevoegdheden die de gemeente heeft en de rol(len) die zij heeft in het kader van de fysieke leefomgeving (faciliterend, stimulerend, regisserend/regulerend). Per opgave en gebied kan die rol verschillen. In hoofdstuk 4 zijn we ingegaan op de manier waarop we samenwerken met inwoners, organisaties en andere overheden.
Naast de juridische instrumenten maken we daarom gebruik van een palet aan faciliterende en stimulerende instrumenten. Denk bijvoorbeeld aan samenwerkingsconvenanten, (privaatrechtelijke) overeenkomsten en subsidies.
Figuur 7.1 Overzicht verschillende instrumenten
Het beleid uit de Omgevingsvisie kan in programma's verder worden uitgewerkt. Het kan gaan om beleid dat betrekking heeft op specifieke gebieden (gebiedsprogramma's), thematische onderwerpen ((multi)sectorale programma's) of de uitvoering van het beleid (uitvoeringsprogramma's).
Er wordt in de Omgevingswet een onderscheid gemaakt tussen verplichte, voorwaardelijke
en vrijwillige programma's:
Bestaande (sectorale) beleidsdocumenten, die voldoen aan het overgangsrecht uit de Omgevingswet, worden straks van rechtswege een programma. Andere beleidsdocumenten worden ingetrokken of geactualiseerd. Dit is een stapsgewijs proces. Beleid dat recent is vastgesteld, blijft voorlopig nog van toepassing. Visiedocumenten worden bij toekomstige actualisaties geïntegreerd in de Omgevingsvisie, terwijl concretere beleidsuitwerkingen kunnen worden vertaald in een programma. Een opsomming van alle vastgestelde programma's, nieuwe en (te) vervallen programma's is opgenomen in bijlage 6.
Op dit moment voorzien we de uitwerking van een twee (nieuwe) thematische programma's:
Daarnaast worden de komende tijd een aantal nieuwe (thematische) beleidsdocumenten vastgesteld:
Ook voorzien we de komende jaren een aantal nieuwe beleidsdocumenten voor gebieden:
Bij actualisatie beleidsstukken moet worden afgewogen of deze de vorm krijgen van een programma onder de Omgevingswet. In bijlage 6 is een overzicht opgenomen van beleid dat de komende jaren wordt geactualiseerd.
Een belangrijk verschil met de huidige werkwijze is dat programma's straks worden vastgesteld door het college (artikel 3.4 Omgevingswet). De raad stelt de hoofdlijnen van het beleid vast met de Omgevingsvisie en laat de uitwerking daarvan over aan het college. De kaders van de programma's worden dus bepaald in de Omgevingsvisie (en actualisaties daarvan).
Wanneer er geen duidelijke kaders zijn vastgesteld voor de uitwerking van een programma of er behoefte ontstaat aan een nieuw programma, kan het college de benodigde kaders 'ophalen' bij de raad. Bijvoorbeeld door het vaststellen van een startnotitie of door een (gedeeltelijke) actualisatie van de Omgevingsvisie (zie de actualiseringscyclus als beschreven in paragraaf 7.8).
Voor diverse programma's moet door de raad een voorbereidingskrediet worden vastgesteld en/of uitvoeringskrediet beschikbaar worden gesteld. Wanneer dit het geval is, is de gemeenteraad sowieso betrokken bij het opstellen van een programma omdat zij het budgetrecht heeft. Waar het gaat om grote uitgaven ten behoeve van programma's, lopen deze mee in de jaarlijkse investeringsagenda, zodat de raad elk jaar een integrale afweging van haar prioriteiten kan maken. De exacte planning van (de uitvoering van) nieuwe programma's is daarom afhankelijk van de prioriteiten die de gemeenteraad stelt en de keuzes die zij maakt ten aanzien van de investeringsagenda.
Om ambities uit de gemeentelijke Omgevingsvisie te realiseren worden de komende jaren diverse projecten uitgevoerd. Een deel van deze projecten komt tot stand door initiatieven vanuit de samenleving of vanuit marktpartijen. Andere projecten worden geïnitieerd door de gemeente of door middel van een publiek-private samenwerking. Diverse projecten zijn ook benoemd in de gebiedsgerichte uitwerking (hoofdstuk 6). Een deel van deze projecten wordt ingebed in de programma's die zijn genoemd in de vorige paragraaf.
Sinds 2020 werkt de gemeente Heerenveen met een investeringsagenda. Jaarlijks wordt hierdoor de prioritering en fasering van projecten in de raad besproken waarvoor nog geen budget beschikbaar is. Dit betekent dat we nog niet voor alle projecten een specifieke uitvoeringsdatum voor de projecten kunnen geven; de planning hangt af van de beschikbaarheid van financiële middelen en de politieke prioriteiten.
Het Omgevingsplan bevat de juridische regels die nodig zijn om te voldoen aan de doelstellingen uit de Omgevingswet en de Omgevingsvisie. De gemeente heeft tot 2029 de tijd om alle bestemmingsplannen en verordeningen voor de fysieke leefomgeving om te zetten naar één Omgevingsplan voor het hele gemeentelijke grondgebied.
We streven er naar om de regels zoveel mogelijk te formuleren vanuit het 'ja, mits-principe'.
De gebiedsgerichte uitwerking van de Omgevingsvisie vormt daarbij een belangrijk kader
voor ontwikkelingen en kwaliteitsverbetering die we mogelijk willen maken ('ja') en
de kwaliteiten die we willen beschermen ('mits'). Wanneer ontwikkelingen ongewenst
zijn, hanteren we af en toe ook een 'nee, tenzij-formulering'. Deze hebben we ook
nodig om te kunnen handhaven op ongewenste ontwikkelingen (zie volgende paragraaf).
In het handboek Omgevingsplan werken we een opzet voor standaardregels uit, zodat
we in de gemeente een eenduidige regeling hanteren. Dit betekent niet dat we overal
dezelfde regels hanteren, maar wel dat deze op een vergelijkbare manier zijn opgezet
en worden geïnterpreteerd. Dit helpt om vlot vergunningen te verlenen.
Toezicht en handhaving zijn belangrijk om ongewenste activiteiten in de fysieke leefomgeving te voorkomen. Ze helpen om te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de kernkwaliteiten of de gewenste Omgevingskwaliteit in de gemeente. Toezicht en handhaving zijn de 'ogen en oren' van de gemeente. Het geeft ons een beeld hoe de uitvoering van het beleid en regels in de praktijk uitpakt. Het jaarverslag van toezicht en handhaving kan ook aanleiding geven om beleid en regels aan te passen (zie paragraaf 7.8).
In het VTH-beleid staat waar we de prioriteiten leggen bij toezicht en handhaving
en aan welke (kwaliteits)eisen medewerkers moeten voldoen. Medewerkers krijgen daarbij
meer ruimte om te handelen vanuit de geest van de omgevingswet; het vertrouwen in
regels en procedures verschuift naar het vertrouwen in vakmanschap.
Vroegtijdige afstemming met alle belanghebbenden is een belangrijk onderdeel van de Omgevingswet en één van onze samenwerkingsprincipes (zie paragraaf 4.2.1). We zien het vormgeven van de participatie bij initiatieven als een gezamenlijke verantwoordelijkheid (zie samenwerkingsprincipe 2). Met het besluit van 18 februari 2021 heeft de gemeenteraad besloten om bij elke buitenplanse Omgevingsplanactiviteiten – alle plannen die niet passen binnen het Omgevingsplan - een vorm van participatie verplicht te stellen. De gemeenteraad kan daarbij niet de vorm van participatie voorschrijven. Wel kan de gemeente initiatiefnemers ondersteunen en inspireren met verschillende voorbeelden. Dit wordt uitgewerkt in ons participatiebeleid.
Bij het vaststellen van de Omgevingsvisie, het Omgevingsplan en Programma's geldt een motiveringsplicht. Dit betekent dat het college bij het vaststellen van het programma moet aangeven hoe belanghebbenden bij de voorbereiding zijn betrokken en wat er is gedaan met de resultaten hiervan. Welke belanghebbenden de gemeente betrekt, hangt af van het type programma en (de mogelijke) invloed op de fysieke leefomgeving. In ons participatiebeleid zullen we hiervoor een aantal uitgangspunten opnemen.
De Omgevingswet kent straks een (deels) nieuwe regeling met betrekking tot grondbeleid en kostenverhaal. De Aanvullingswet Grondeigendom Omgevingswet regelt de instrumenten waarmee de gemeente project- en gebiedsontwikkelingen stuurt.
De gemeentelijke Nota Grondbeleid dateert uit 2013. Dit zijn een aantal belangrijke uitgangspunten van het grondbeleid. Hoewel daterend uit 2013, staan de uitgangspunten van deze nota nog steeds overeind:
In ons grondprijzenbeleid is omschreven met welke methodes de grondprijs van wordt bepaald bij uitgifte van gemeentelijke gronden.
In de Omgevingswet zijn straks regels opgenomen met betrekking tot het kostenverhaal. Deze gaan over het verhalen van kosten voor investeringen in publieke voorzieningen die direct verband houden met de bouwactiviteit. Denk bijvoorbeeld aan het aanleggen van riolering en straatverlichting. Het kan ook gaan om bovenwijkse voorzieningen, zoals de verbreding van een weg of de aanleg van een rotonde buiten de nieuwbouwwijk als dat nodig is voor de bereikbaarheid van die wijk.
Kostenverhaal kan langs privaatrechtelijke of publiekrechtelijke weg plaatsvinden.
Daarbij heeft, net als nu het geval is onder de Wro, privaatrechtelijk kostenverhaal
tussen gemeente en initiatiefnemer de voorkeur. Aan privaatrechtelijk kostenverhaal
zijn geen voorwaarden of beperkingen gesteld. Wanneer het niet van een overeenkomst
tussen gemeente en initiatiefnemer komt, kan de gemeente overgaan tot publiekrechtelijk
kostenverhaal.
De Omgevingswet bevat straks mogelijkheden om in een anterieure overeenkomst een financiële bijdrage voor de ontwikkeling van een gebied overeen te komen (artikel 13.22 Ow). Financiële bijdragen kunnen ook worden gevraagd voor behoud of verbetering van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving in een gemeente, die indirect een relatie hebben met een bouwplan. Dan gaat het bijvoorbeeld om een bijdrage waarmee de aanleg van een stadspark of parkeergarage elders in de gemeente wordt bekostigd.
Bij het maken van een dergelijke afspraak geldt wel de beperking dat de ontwikkeling
waarvoor de bijdrage wordt gevraagd, moet zijn vastgelegd in een Omgevingsvisie of
programma.
De raad heeft op 7 september 2020 de verordening 'Reserve Mobiliteitsfonds' vastgesteld. In de verordening 'Reserve mobiliteitsfonds Heerenveen' is geregeld dat als er aan een parkeereis (het aantal plekken volgens de parkeernorm) niet kan worden voldaan, deze afgekocht kan worden. Het Mobiliteitsfonds is alleen van toepassing in het centrum van Heerenveen en de schil daar omheen, omdat het realiseren van parkeerplaatsen hier niet altijd mogelijk is. De aanvrager van een bouwvergunning koopt de parkeereis af en legt dit bij de gemeente neer. Deze bijdrage wordt gestort in een mobiliteitsfonds, met als doel om te voorzien in (bovenwijkse) mobiliteitsoplossingen. Bijvoorbeeld door de realisatie van een nieuwe parkeergarage. De gemeente neemt de verplichting op zich om de parkeerplaatsen binnen 10 jaar te realiseren.
Voor nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied met een bepaalde omvang en impact vragen we als gemeente om een kwaliteitsinspanning, zodat we ons landelijk gebied vitaal en aantrekkelijk houden. In een programma werken we dit principe verder uit. Daarbij onderzoeken we ook het instellen van een landschapsfonds, zodat deze impuls in bepaalde gevallen ook in de vorm van een financiële bijdrage kan plaatvinden.
De Omgevingsvisie wordt begin 2021 vastgesteld door de gemeenteraad en bindt de gemeente in de uitwerking van nieuw beleid. Na vaststelling is het de bedoeling om de visie regelmatig te evalueren en actualiseren.
Qua monitoring en evaluatie zijn de volgende uitgangspunten van belang:
Figuur 7.2 De beleidscyclus: van visievorming; naar plannen en programma's; uitvoering en evaluatie