Plan: | Nes - Pean 1 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0074.Pean1Nes-OW01 |
Pean is een van de vooraanstaande zeilscholen en verhuurder van accommodaties voor groepen in Friesland. Door de zeilschool wordt vooral aan jeugd zeilles gegeven met open zeilboten in de waterrijke omgeving. De zeilschool is ontstaan vanuit een prachtige stelpboerderij en van lieverlee uitgebreid met moderne groepsaccommodaties, werkplaats en beperkte logiesruimte voor personeel.
Het bedrijf ligt op een mooie locatie in het buitengebied van Nes aan de Grêft waar deze in de Wide Ie uitkomt. Het is over de weg vanuit Akkrum/Nes ontsloten via de Sodumerdyk/Pean.
Figuur 1. Ligging van het bedrijf aan de Grêft, op de hoek van de Peanster Ie
Figuur 2. Topografische situatie zeilschool Pean
Het bedrijf voert de zeilschool met name in de zomerperiode. Buiten deze periode worden de zeilschoolaccommodaties verhuurd aan groepen als groepsaccommodaties.
Het noordelijk deel van het terrein was tot in het recente verleden in gebruik als kampeerterrein voor een zestal stacaravans. Ook was er ruimte voor nog 15 andere kampeermiddelen, maar daarvan werd in de praktijk slechts beperkt gebruik gemaakt. Sinds 2019 heeft het bedrijf het kamperen in stacaravans beëindigd. In 2020 en 2021 zijn op het (voormalig) kampeerterrein 12 recreatiewoningen gerealiseerd. Daarmee is een einde gekomen aan het kamperen in stacaravans.
Ten slotte beschikt het bedrijf over een aantal ligplaatsen die deels worden gebruikt voor de eigen vloot van les- en verhuurschepen en deels worden verhuurd aan derden.
Ten behoeve van de zeilcursisten, de in de groepsaccommodaties en recreatiewoningen verblijvende toeristen en de huurders van boten beschikt het bedrijf over horecavoorzieningen.
Het plan heeft drie doelen:
Juridisch kader bieden voor de gerealiseerde recreatiewoningen
Ten behoeve van het kunnen realiseren van de 12 recreatiewoningen is op 16 januari 2019 een omgevingsvergunning voor handelen in strijd met regels RO (artikel 2.1 lid 1c Wabo jo artikel 2.12. lid 1 sub a onder 3 Wabo) verleend. Er is geen omgevingsvergunning voor het bouwen aangevraagd. De initiatiefnemers hebben gebruik gemaakt van een wettelijke regeling die het mogelijk maakt om recreatief nachtverblijf vergunningvrij te bouwen. De recreatiewoningen zijn in afwijking van de vergunning groter gebouwd, waardoor op dat punt niet langer werd voldaan aan de verleende omgevingsvergunning en ook niet aan de wettelijke regeling om vergunningvrij te bouwen. Bovendien wijkt de plaats van sommige chalets af van de verleende vergunning.
Op verzoek van de initiatiefnemers heeft de gemeente op 14 juli 2021 een nieuwe omgevingsvergunning verleend voor handelen in strijd met regels RO, waarin de plaatsen in overeenstemming zijn gebracht met de inmiddels gerealiseerde recreatiewoningen. Deze vergunning is nog niet onherroepelijk, omdat er nog een beroepszaak loopt bij de Raad van State.
Wanneer dit bestemmingsplan is vastgesteld, zullen de initiatiefnemers een omgevingsvergunning voor het bouwen aanvragen om daarmee te kunnen voldoen aan het vergunningsvereiste voor het bouwen.
De gemeente acht het wenselijk om een definitief planologisch kader te scheppen, waarmee de illegale bebouwing op het noordelijk deel van het terrein wordt gelegaliseerd.
Wens om een nieuwe bedrijfswoning te realiseren
De wens bestaat om de huidige bedrijfswoning die zich nu in het voormalige woongedeelte van de boerderij bevindt, op een locatie in de zuidoosthoek van het terrein te bouwen. Daardoor ontstaat meer privacy voor de beheerder. Wanneer een nieuwe bedrijfswoning wordt gerealiseerd, zal de bedrijfswoning in de boerderij komen te vervallen.
Wens om de kantoorhuisvesting te verbeteren
De huidige kantoorruimte in en naast de boerderij voldoet niet langer aan de wensen en de eisen van deze tijd. De kantoorruimte naast de boerderij zal in de toekomst als receptie fungeren. Nieuwe kantoorruimte zal elders op het terrein worden gerealiseerd.
De huidige planologische regeling in het geldend bestemmingsplan sluit onvoldoende aan bij de gewenste ontwikkelingen. Doel van dit plan is om de noodzakelijke ontwikkelruimte te creëren.
Het plangebied bestaat uit het terrein van het recreatiebedrijf Pean en de ontsluitingsweg Sodumerdyk/Pean. Het plangebied heeft betrekking tot de kadastrale percelen 4, 6 en 7. Daarmee is het plangebied groter dan de recreatieve bestemming zoals die in het bestemmingsplan Buitengebied 2008 was opgenomen. Een belangrijk verschil is dat de ontsluitingsweg vanaf de weg Pean naar het bedrijf bij de recreatieve bestemming is gevoegd. Dat is logisch omdat daarmee de onsluiting ten behoeve van het bedrijf planologisch is verzekerd. Een tweede aanpassing bestaat uit een grenscorrectie langs het water van de Grêft. Omdat de oever deels in eigendom is bij gemeente Heerenveen, maar geheel wordt gebruikt ten behoeve van het recreatiebedrijf, is het deel van de oever dat in eigendom is van de gemeente te bestemmen voor Recreatie - Verblijfsrecreatie, in overeenstemming met het feitelijk gebruik.
Figuur 3. Begrenzing plangebied
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgedeeld in zes hoofdstukken. Na deze inleiding volgt een planbeschrijving. Hoofdstuk drie geeft een beschrijving van het huidige beleid dat op het plangebied van toepassing is. In hoofdstuk vier wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de randvoorwaarden en belemmeringen die vanuit verschillende planologische en milieukundige toetsingskaders gelden. Hoofdstuk vijf bestaat uit een juridische toelichting op het bestemmingsplan en hoofdstuk zes gaat in op zowel de maatschappelijke als de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Geldend bestemmingsplan
De gemeente Heerenveen voert voor het plangebied haar ruimtelijk beleid op basis van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' van de voormalige gemeente Boarnsterhim. Het bedrijf ligt binnen de bestemming 'Recreatie- en horecabedrijven'. Op onderstaand fragment van de plankaart is de begrenzing van de bestemming weergegeven.
Figuur 4. Fragment uit het geldend bestemmingsplan Buitengebied 2008
Verleende omgevingsvergunningen
Op 6 juni 2018 heeft het college van burgemeester en wethouders het bedrijf voor het noordelijk deel van de bestemming dat is aangeduid met 'kampeerterrein' via een omgevingsvergunning voor handelen in strijd met regels RO (artikel 2.1 lid 1c Wabo jo artikel 2.12. lid 1 sub a onder 3 Wabo) toestemming verleend om binnen dat gebied 12 chalets te realiseren. Deze 12 chalets zijn inmiddels gerealiseerd. Eén en ander betekent dat de functie 'kampeerterrein' feitelijk niet meer kan worden uitgeoefend omdat daarvoor de ruimte ontbreekt.
Op 14 juli 2021 heeft het college voor hetzelfde gebied opnieuw een soortgelijke omgevingsvergunning verleend. Feitelijk is hier sprake van een legalisatievergunning, omdat een aantal van de 12 chalets niet helemaal zijn geplaatst op de plaatsen zoals die uit de inrichtingsschets bij de vergunning van 2018 konden worden afgeleid. Met de nieuwe vergunning zijn de feitelijke plaatsen van de chalets correct vergund. Op onderstaand fragment is de definitieve en thans vergunde situatie van de 12 chalets weergegeven.
Figuur 5. Locaties van de 12 chalets
In de nieuwe situatie is het plangebied voorzien van de bestemming 'recreatiebedrijf'. De bestemmingsregeling is gericht op:
Omdat de gemeente hecht aan de instandhouding van het landschappelijk beeld, is bepaald dat:
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgerss. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan.
Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.
De NOVI komt voort uit de Omgevingswet die naar verwachting in 2024 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven.
Die komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst. De NOVI zelf vormt geen direct toetsingskader voor bestemmingsplannen.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, dit dient te worden opgenomen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, vastgesteld 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan, nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.
De ladder voor duurzame verstedelijking is een motiveringseis. In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat bij ruimtelijke projecten voorzien moet worden in duurzame verstedelijking. In geval van nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan die ontwikkeling en wanneer deze plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Er is in de wetgeving geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. In een overzichtsuitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt de juridische lijn ten aanzien van de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet (overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking, gepubliceerd op 28 juni 2017).
Uit het bovenstaande wordt duidelijk dat de Ladder voor duurzame verstedelijking alleen geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Uit de overzichtsuitspraak wordt duidelijk dat een bestemmingsplan dat voorziet in minder dan 11 woningen niet voorziet in een stedelijke ontwikkeling zoals deze op basis van het Bro is gedefinieerd. Het planvoornemen voorziet mede in de herbouw van de bedrijfswoning. De grens van 11 woningen wordt daardoor niet overschreden.
Naar aanleiding daarvan kan geconcludeerd worden dat voorliggend bestemmingsplan niet binnen de kaders van de ladder van duurzame verstedelijking ten behoeve van een stedelijke ontwikkeling valt. Nu er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, hoeft de Laddertoets niet te worden doorlopen. In het kader van de uitvoerbaarheid van het plan, moet er wel worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hoofdstuk 4 gaat hier nader op in.
Op 21 oktober 2020 is de Omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. In deze visie wordt het beleid beschreven dat laat zien hoe de provincie dit voor ogen ziet als de Omgevingswet in werking treedt. De Omgevingsvisie Fryslân treedt op 1 januari 2024 in werking op hetzelfde moment waarop de Omgevingswet in werking treedt.
De provincie heeft vier doelstellingen die ze als speerpunt wil hanteren: een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Dat zijn de ambities van de provincie voor de Friese leefomgeving. Met de leefomgeving wordt volgens de provincie bedoeld: de gedeelde ruimte waarin de mensen in de provincie samenleven. Fryslân is van alle mensen die er werken, wonen of te gast zijn.
In de Omgevingsvisie staat een set inhoudelijke principes die richting geven aan keuzes, plannen en projecten voor de fysieke leefomgeving. De uitkomst wordt door de principes niet vooraf vastgelegd, maar ze geven wel aan wat belangrijk is bij ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving om ambities en doelen toekomstbestendig te realiseren. Deze principes kunnen volgens de provincie tot verschillende oplossingen in verschillende situaties leiden.
Het planvoornemen beoogt de vaststelling van de huidige situatie en biedt tegelijkertijd beperkte ruimte voor nieuwe ontwikkelingen, zoals een nieuwe bedrijfswoning, betere huisvesting voor personeel en een verbetering van de bedrijfsvoering. Dit sluit aan op het inhoudelijke principe 'Zuinig en meervoudig ruimtegebruik'. Dit principe gaat enerzijds in op de noodzaak van het doelmatig en slim benutten van de Friese ruimte en anderzijds op het tegengaan van de verspilling van ruimte. Bij de locatiekeuze, inrichting en onderbouwing van plannen spelen onder meer de volgende aspecten:
Op 25 juni 2014 is de Verordening Romte Fryslân door de Provinciale staten vastgesteld. Deze verordening betreft een aanpassing van de op 15 juni vastgestelde verordening en is op 16 augustus in werking getreden. Wanneer de Omgevingswet van kracht wordt (planning: 1 juli 2023), wordt de reeds opgestelde Omgevingsverordening Fryslân van kracht. Daarin wordt in grote lijnen het beleid van de Verordening Romte voortgezet.
In de thans nog geldende verordening is het provinciaal ruimtelijk beleid vertaald naar regels die bij het opstellen van bestemmingsplannen in acht moeten worden genomen. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen het landelijk en stedelijk gebied. Op grond van de provinciale begrenzing ligt het plangebied in het landelijk gebied.
Recreatiewoningen
Op basis van artikel 5.1.3 van de verordening is met de in het verleden verleende omgevingsvergunningen de mogelijkheid gerealiseerd om standplaatsen voor kampeermiddelen die voorheen aanwezig waren, te vervangen door recreatiewoningen. In de huidige situatie zijn 12 recreatiewoningen aanwezig die de voorheen aanwezige standplaatsen van stacaravans en kampeermiddelen, die op het noordelijk deel van het bedrijfserf mochten staan, hebben vervangen. Dit past binnen de Verordening Romte Fryslân 2014.
Groepsaccommodaties/recreatieappartmenten
In artikel 5.5.1 van de verordening staat beschreven dat het in een ruimtelijk plan mogelijk is om buiten een recreatiekern kleinschalige vormen van logies in bestaande bebouwing op het erf van een bedrijf mogelijk te maken. In de geest van dit artikel maakt dit plan het mogelijk om de bestaande bebouwing bij recht beperkt (met maximaal 10%) uit te breiden of nadat hiervoor een afwijkingsvergunning is verleend, tot maximaal 50% van de bestaande bebouwing uit te breiden ten behoeve van de huidige activiteiten. Het plan maakt het tevens (via een afwijkingsvergunning, waarbij onder meer de parkeersituatie wordt beoordeeld) mogelijk om recreatieappartementen te realiseren binnen gebouwen. Deze ontwikkelingen passen binnen de Verordening Romte Fryslân 2014.
Verbetering bedrijfssituatie
Op grond van artikel 4.3.1 kan uitbreiding worden toegestaan van een bestaand, niet aan het beheer, onderhoud of productievermogen van het landelijk gebied gebonden bedrijf tot maximaal 50% van het bestaande bebouwde oppervlak en maximaal 50% van het bestaande bestemmingsvlak. Wel moet onderbouwd worden dat het bedrijf milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving en het plan voorziet in een goede inpassing binnen landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Met het plan wordt mogelijk gemaakt om de bestaande bedrijfsruimten en de kantoorruimte zo nodig te vergroten door de bestaande bedrijfsgebouwen te vergroten en om een nieuwe bedrijfswoning te bouwen. De instandhouding van de stelpboerderij en het in stand houden van de erfbeplanting rondom het bedrijf sluiten aan op de regels in deze verordening.
Mogelijkheid nieuwe bedrijfswoning
In afwijking van artikel 1.1.1, eerste lid van de verordening is het mogelijk om een nieuwe woning in het landelijk gebied te realiseren, in geval van verplaatsing of vervanging van een aldaar bestaande woning, indien:
Dit plan maakt het mogelijk om de huidige bedrijfswoning fysiek los te maken van de boerderij door op een nieuwe locatie binnen het plangebied een nieuwe bedrijfswoning te bouwen. De huidige bedrijfswoning binnen de boerderij komt daarmee te vervallen. Het aantal bedrijfswoningen blijft daardoor per saldo gelijk. Ook zal de oppervlakte van de nieuwe woning met bijgebouwen niet meer dan 300 m2 bedragen. De maatvoering van de woning zal worden afgestemd op de maatvoering die in het omliggend gebied als gebruikelijk wordt toegepast. Daarmee zal de woning passen binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kenmerken.
Conclusie
Op basis van het voorgaande is het planvoornemen conform de principes van de Verordening Romte Fryslân 2014.
De Gedeputeerde Staten van Fryslân hebben op 13 juni 2014 de Vaarwegenverordening Fryslân opgesteld. Het doel van deze verordening is tweeledig:
Op basis van artikel 3.1 van de Vaarwegenverordening draagt de vaarwegbeheerder zorg voor het onderhoud van de vaarweg met inachtneming van de in de verordening vastgestelde normen.
Met het oog op een veilig nautisch verkeer is in de verordening bepaald dat langs het vaarwater dat in beheer is bij provincie Fryslân (waaronder de Greft die aansluit op het plangebied) binnen een zone van 5 m zonder ontheffing van de provincie niet mag worden bebouwd.
De beoogde ontwikkelingen 'op de wal' hebben geen invloed op de vaarweg langs het plangebied. De bestaande bebouwingssituatie blijft zoals deze is. Mocht er aanleiding bestaan om de boerderij ter herbouwen, dan zal een deel van de boerderij binnen de hierboven bedoelde zone worden gerealiseerd op de zelfde plaats als de bestaande boerderij. Mogelijk zal de boerderij op iets grotere afstand van het water worden gebouwd, waardoor de boerderij in mindere mate binnen de zone dan wel geheel buiten deze zone zal worden gebouwd. Dit past binnen de Vaarwegenverordening Fryslân 2014. Een nieuwe ontheffing is hiervoor niet noodzakelijk.
Het plan is er ook op gericht om een planologische basis te bieden voor het beheer van de bestaande steigers en ligplaatsen in het aanpalend water. Daarom is een deel van de waterbestemming bij dit bestemmingsplan betrokken. De bouwregels zijn erop gericht om de bestaande situatie in stand te kunnen houden. het plan biedt een mogelijkheid om deze situatie aan te passen. Voorwaarde daarbij is dat steeds kan worden voldaan aan de Vaarwegenverordening.
De samenleving en leefomgeving veranderen snel. De gemeente Heerenveen vindt het daarom belangrijk om een gezamenlijk richtpunt te hebben en te bepalen wat hun ambities zijn. De Omgevingsvisie Heerenveen 2040 bevat integraal beleid op hoofdlijnen voor de fysieke leefomgeving. in de visie staan ambities, kernopgaven en de uitgangspunten van het beleid voor de fysieke leefomgeving. In het kort kan de kern van de visie als volgt worden gekarakteriseerd: "In 2040 is Heerenveen een gezonde, ondernemende en duurzame gemeente waar het prettig wonen, werken en recreëren is. We hebben ons onderscheidende profiel als (top)sportgemeente verder versterkt en verbreed. We koesteren de landschappelijke kwaliteit en diversiteit, de uitstekende bereikbaarheid en de (regionale) voorzieningen als reden om hier te wonen en te werken. En we zijn in 2040 een flink eind op weg om de gemeente samen met inwoners en bedrijven klimaatbestendig en klimaatneutraal te maken."
De gemeente Heerenveen onderscheidt een viertal kernopgaven tot 2030:
De verschillende kernkwaliteiten, (kern)opgaven en ambities zijn vertaalt naar deelgebieden in de gemeente. Het plangebied valt binnen het deelgebied 'buitengebied'. Binnen het buitengebied is nog een verdeling gemaakt. Het plangebied valt binnen het deelgebied 'Beekdal van de Boorne en de Dracht'.
Recreatiewoningen
In de Omgevingsvisie is aangegeven dat kleinschalige toeristisch-recreatieve ontwikkelingen worden gestimuleerd. In het deelgebied waar het plangebied deel van uitmaakt denkt de gemeente daarbij onder andere aan innovatieve verblijfsrecreatieconcepten. Om het aanbod te blijven vernieuwen en divers te houden, wil de gemeente ruimte bieden voor nieuwe, duurzame en innovatieve concepten. Daarbij wordt gedacht aan vormen van toerisme en recreatie die passend zijn naar aard en schaal en gebaseerd zijn op de beleving en de kwaliteiten van een gebied (bijvoorbeeld bos, openheid of landschap), zonder afbreuk te doen aan deze kwaliteiten.
In de huidige situatie zijn er twaalf recreatiewoningen aanwezig in het plangebied. Met de twee omgevingsvergunningen die in het verleden zijn verleend voor het realiseren van deze recreatiewoningen, is met een landschappelijke inpassing aangetoond dat deze recreatiewoningen gebaseerd zijn op de beleving en kwaliteiten van de omgeving. Dit onderdeel van het planvoornemen past daarom binnen de Omgevingsvisie Heerenveen 2040.
Gastaccommodaties
Eén van de ambities is gericht op het stimuleren van kleinschalige toeristisch-recreatieve ontwikkelingen. De gemeente denkt daarbij aan het herstel van cultuurhistorische routes, rustpunten, bed & breakfast, water(sport)recreatie, kamperen bij de boer, kleinschalige gastaccommodaties of innovatieve verblijfsrecreatieconcepten. Het planvoornemen is grotendeels gericht op het beheer van de bestaande accommodaties. Dit past binnen de uitgangspunten die de Omgevingsvisie Heerenveen 2040 hanteert.
Verbetering bedrijfssituatie
Voor het buitengebied hanteert de gemeente het volgende uitgangspunt: bij schaalvergroting tot twee hectare is een landschappelijk inpassingsplan vereist.
Met het plan blijft het mogelijk mogelijk - net als in het geldend bestemmingsplan - om de bestaande bedrijfsgebouwen aan te passen. Het nieuwe plan maakt het mogelijk om een nieuwe bedrijfswoning te bouwen. Dit betreft een kleinschalige uitbreiding van het recreatiebedrijf die ruim onder het uitgangspunt van de twee hectare valt. Er hoeft hierdoor geen landschappelijk inpassingsplan te worden opgesteld. Tevens past de beoogde verbetering van de bedrijfssituatie binnen de uitgangspunten die de Omgevingsvisie Heerenveen 2040 stelt.
Bedrijfswoning
De gemeente Heerenveen geeft in de Omgevingsvisie aan zuinig te zijn op de kwaliteit van het landschap en daarom zeer terughoudend te zijn met nieuwbouw in het buitengebied. De gemeente wil alleen woningen toestaan als het gaat om hergebruik van bestaande (agrarische) erven. Bijvoorbeeld om erven met (niet-)agrarische bedrijvigheid te herontwikkelen. De gemeente biedt daarbij ontwikkelmogelijkheden voor één of meerdere nieuwe woningen wanneer die bijdraagt of -dragen aan kwaliteitsverbetering van de erven.
Dit plan maakt het mogelijk om de huidige bedrijfswoning fysiek los te maken van de boerderij door op een andere locatie binnen het plangebied een nieuwe bedrijfswoning te realiseren. Daarbij vervalt de woonfunctie die in de bestaande situatie in de boerderij zit. Het aantal woningen in het plangebied blijft daardoor per saldo gelijk. Op basis hiervan past het planvoornemen binnen de principes van de Omgevingsvisie.
Vanuit het oogpunt dat meer van hetzelfde weinig bijdraagt aan de kwaliteit van het toeristisch-recreatief product van gemeente Heerenveen, heeft de gemeente in 2022 de Leidraad vitale verblijfsaccommodaties opgesteld. Daarin geeft de gemeente de criteria aan de hand waarvan zij eventuele nieuwe logiesaccommodaties zal beoordelen. De leidraad is erop gericht om een grotere diversiteit van accommodaties binnen de gemeente te hebben, waarvan de kwaliteit zo goed is dat deze gedurende het gehele jaar gebruikt kan worden. De leidraad vormt de beoordelingsbasis voor het toevoegen van accommodaties binnen het recreatiebedrijf Pean.
De Wet bodembeheer verplicht initiatiefnemers zich ervan te overtuigen dat het gebruik van een locatie past bij de kwaliteit van de bodem. In dat verband is het noodzakelijk om bij bouwactiviteiten een bodemkwaliteitsonderzoek uit te voeren. Voor het planologisch spoor is het voldoende om een beeld van de bodemkwaliteit te kunnen geven, meestal zonder dat feitelijk veldonderzoek plaatsvindt wanneer het historisch gebruik daarvoor geen aanleiding geeft.
In dat verband is het Bodemloket geraadpleegd (6). Daarin zijn alle bij de beheerder van de website bekende bodem- en saneringsonderzoeken en door het bevoegd gezag (inclusief Provincie Fryslân) aangemelde onderzoeken verwerkt.
Figuur 6. uitsnede bodemloket.nl
Uit het fragment afkomstig uit het Bodemloket blijkt dat er op delen van het plangebied in het verleden bodemonderzoek is uitgevoerd, maar dat dat niet heeft geleid tot een noodzaak tot verder onderzoek of sanering. Van het terreindeel waar in de huidige situatie twaalf chalets aanwezig zijn, is de bodemkwaliteit voldoende onderzocht.
Bodemonderzoek
Dit plan voorziet in een mogelijkheid om een nieuwe bedrijfswoning te realiseren. Er is geen aanleiding om te veronderstellen dat de bodem van de beoogde locatie niet geschikt zou zijn voor wonen in een bedrijfswoning. Om hierover duidelijkheid te krijgen is de locatie door middel van een milieukundig bodemonderzoek beoordeeld. Dat onderzoek is tevens ter plaatse van een eerder gedempte sloot uitgevoerd om de kwaliteit van de bodem daarvan te beoordelen. Uit het onderzoek (zie bijlage 1) blijkt het volgende:
Op grond van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een (water)bodemverontreiniging van betekenis; de onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek en/of sanerende maatregelen.
Conclusie
Het planvoornemen kan voor wat het aspect bodem betreft, uitvoerbaar worden geacht.
Op grond van de Bro (artikel 3.1.6) dient een waterparagraaf te worden opgenomen in de toelichting van ruimtelijke plannen. Hierin wordt beschreven op welke manier rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishoudkundige situatie. Dit betreft zowel het grondwater als het oppervlaktewater. Het is een schriftelijke weergave van de zogenoemde watertoets. De watertoets heeft als doel om de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en evenwichtig in beschouwing te nemen bij alle waterhuishoudkundig relevante besluiten en ruimtelijke plannen. Het voorliggend plangebied valt binnen het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.
Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels.
Toetsing
Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om een nieuwe bedrijfswoning annex kantoorruimte te realiseren. Daarvoor is een bouwvlak in de verbeelding opgenomen. In de regels is bepaald dat de bedrijfswoning een oppervlakte van ten hoogste 150 m2 mag hebben. Gezien de behoefte van het bedrijf zal de oppervlakte van de kantoorruimte worden beperkt tot ca 100 m2. Daarmee wordt de totale te bebouwen oppervlakte van deze functies 250 m2. Verder biedt het plan de mogelijkheid om 'bij recht' de bedrijfsgebouwen te vergroten met ten hoogste 10% van de bestaande oppervlakte. De totale oppervlakte waarmee de bebouwing kan toenemen bedraagt 10% van 1380 m2: een extra te bebouwen oppervlakte van 138 m2. Op grond van de compensatieregels van het Wetterskip zou deze extra oppervlakte bebouwing moeten worden gecompenseerd in de vorm van oppervlaktewater. Omdat de compensatieverplichting in het landelijk gebied geldt vanaf 1500 m2, is er geen aanleiding voor watercompensatie.
Vanwege de vrij drassige situatie op de zuidzijde van het erf zal desalniettemin nabij de daar aangeplante erfbeplanting een greppel worden gerealiseerd. Deze greppel draagt bij aan de compensatie van het verlies aan infiltratievermogen van de bodem.
Conclusie
De uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan wordt niet beperkt door het oppervlaktewaterbelang.
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit, hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.610 auto's (bij 100% autoverkeer), dan wel 130 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per dag leidt (grenswaarden 2018). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op hun website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10-normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5-normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.
Onderzoek
In de huidige situatie zijn twaalf chalets in het plangebied aanwezig. Met de twee verleende omgevingsvergunningen die deze ontwikkeling mogelijk hebben gemaakt, is aangetoond dat dit geen overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen als gevolg heeft gehad.
Het planvoornemen is erop gericht om een nieuwe bedrijfswoning te kunnen realiseren. Deze nieuwe woning komt in de plaats van de oude. Als gevolg daarvan is geen sprake van een wijziging van de verkeersstroom van en naar het bedrijf. Wijzigingen in de luchtkwaliteit zijn dan ook uitgesloten. Het planvoornemen kan als 'niet in betekenende mate' worden beschouwd.
Conclusie
Het plan kan voor wat het aspect luchtkwaliteit betreft, als uitvoerbaar worden beschouwd.
Toetsingskader
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk, dan wel rustig buitengebied). De grootst aangegeven afstand is bepalend.
Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is voor het aspect bedrijfshinder sprake van een goede ruimtelijke ordening. De genoemde maten zijn evenwel richtinggevend en met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. De richtafstanden zijn overigens niet alleen gekoppeld aan de milieucategorie van een te beoordelen bedrijf/voorziening maar ook aan de karakterisering van de omgeving. Zo kan in geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding, worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtafstand met één afstandsstap worden verkleind.
Het geldend bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die in de verschillende op de verbeelding aangegeven bestemmingen zijn toegelaten. Een studie hiernaar vormt een goede toetsing van het aspect bedrijven- en milieuhinder.
Toetsing
Het plangebied bevindt zich in het buitengebied van het dorp Nes. In de directe omgeving zijn voornamelijk woon- en agrarische functies aanwezig, met name in de vorm van woonboerderijen met in een aantal gevallen daaraan ondergeschikt verblijfsrecreatieve functies. De geringe variatie in het aantal functies ten opzichte van elkaar maakt dat de omgeving van het plangebied aangemerkt kan worden als 'rustig buitengebied'.
Externe werking
Bij externe werking gaat het met name om de vraag of het planvoornemen leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar gezien, in strijd kan worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. Hiervan is sprake indien het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor bedrijven uit de omgeving. Het geheel van het planvoornemen voorziet niet in de realisatie van een milieubelastende functie. Het bedrijf behoudt haar functie als recreatiebedrijf, waarbij het bestemmingsplan onder meer een nieuwe bedrijfswoning en de realisatie van extra kantoorruimte mogelijk maakt. Dit zorgt niet voor belemmering voor bedrijven uit de omgeving. Daarnaast zorgt zowel de mogelijkheid om een nieuwe bedrijfswoning te bouwen op een andere plek in het plangebied niet voor een milieubelastende functie. Er is hierdoor geen sprake van een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van omliggende functies. Ook leidt de realisatie van het plan hierdoor niet tot hinder voor bedrijven uit de omgeving.
Interne werking
Bij interne werking gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving. In voorliggend geval wordt het mogelijk gemaakt om één milieugevoelige functie (de bedrijfswoning) te realiseren. In de direct omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die invloed hebben op het plangebied. Hierdoor ondervindt de beoogde woonfunctie geen hinder van bestaande functies in de omgeving.
Conclusie
Het planvoornemen kan voor wat het aspect bedrijfshinder betreft, uitvoerbaar worden geacht.
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming.
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb heeft onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen, waarin voorheen respectievelijk de soortenbescherming en de gebiedsbescherming was geregeld. Naast de Wnb zijn ook de provinciale structuurvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voorheen EHS, Ecologisch Hoofdstructuur) geregeld. Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden nodig.
In het kader van het in beeld brengen van de natuurwaarden die bij eventuele activiteiten op basis van dit bestemmingsplan verloren kunnen gaan, heeft BügelHajema Adviseurs een beknopte natuurtoets uitgevoerd voor het plangebied, waarbij zowel op de soortenbescherming als de gebiedsbescherming is ingegaan.
SOORTENBESCHERMING
Het soortenonderzoek is gericht geweest op het beoordelen van:
Wanneer de groepsaccomodatie en/of de boerderij geheel of gedeeltelijk zou worden gerenoveerd, gaan mogelijk jaarrond beschermde nestplaatsen van huismus en verblijfplaatsen van vleermuizen verloren. Als renovatie plaatsvindt of wanneer werkzaamheden aan de daken plaatsvinden, is daaraan voorafgaand nader onderzoek naar de aan- of afwezigheid van jaarrond beschermde nesten van huismus en verblijfplaatsen van vleermuizen nodig. Op basis van het nader onderzoek wordt vervolgens bepaald of een ontheffing voor de Wnb nodig is.
De watergang Grêft ten westen van het terrein is mogelijk onderdeel van een vliegroute van vleermuizen. Negatieve effecten op vleermuizen door verstoring van de vliegroute door lichtuitstraling kunnen worden voorkomen door enkele aanvullende maatregelen. Dit betreft ten eerste geen werkzaamheden bij de sloop of bouw verrichten in de schemering of in de nacht. Verstoring van de vliegroute kan worden voorkomen door zowel in de aanleg- als gebruiksfase geen verlichting in te zetten die lichtuitstraling op de watergang veroorzaakt.
Een gedeelte van het terrein wordt mogelijk minder geschikt als foerageergebied voor de te verwachten vogels met jaarrond beschermde nesten en vleermuizen. De beoogde locatie van het nieuwe woonhuis en de groepsaccomodatie zijn maar een klein onderdeel van het foerageergebied. Op de te handhaven gedeeltes van het terrein is voldoende alternatief en hoogwaardig foerageergebied voor de te verwachten soorten aanwezig. Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate hoogwaardig foerageergebied voorhanden. Een negatief effect door verlies van foerageerge-bied op vogels met jaarrond beschermde nesten of vleermuizen treedt niet op.
Het vernietigen of verstoren van in gebruik zijnde nesten van (algemene) vogelsoorten is bij wet ver-boden. Dit kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. De meeste vogels broeden tussen half maart en half juli.
Als gevolg van de mogelijke ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Fryslân. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
GEBIEDSBESCHERMING:
Natura 2000-gebieden: Het plangebied ligt op relatief grote afstand van het Natura 2000-gebied 'Alde Feanen'. Hierdoor zijn in potentie alleen effecten mogelijk door externe werking. Het plangebied is gescheiden van het Natura 2000-gebied door bebouwing, wegen, water en agrarisch gebied.
Gezien de grote afstand tot het Natura 2000-gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.
Het plan biedt de mogelijkheid voor het realiseren van een bedrijfswoning met kantoorfaciliteiten. Het plan maakt ook aanpassingen aan de bedrijfsgebouwen mogelijk. Op grond daarvan kan sprake zijn van een stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebied (zoals de Alde Feanen) die meer bedraagt dan 0,00 mol N/ha/jaar. Deze mogelijke depositie is onderzocht. (zie bijlage 3 bij deze toelichting). Omdat de berekening nog niet heeft plaatsgevonden door middel van toetsing aan de meest recente AERIUS-model, zal deze berekening opnieuw worden uitgevoerd. De uitkomsten daarvan zijn bekend voor de vaststelling van het plan en zullen hier worden vermeld.
Weidevogelkansgebied: Het terrein ligt binnen een weidevogelkansgebied. Nieuwe planologische ontwikkelingen die verstorend werken op de rust en openheid van het gebied zijn hier niet toegestaan.
De locaties voor de nieuwbouwwoning en de groepsaccomodatie liggen momenteel achter een aantal bomenrijen. Hierdoor wordt het terrein in de huidige situatie al afgeschermd van het weidevogelleefgebied. Daarnaast is de verstoringsafstand van opgaande begroeiing 200 m. Door het toevoegen van een woning, ook met een verstoringsafstand van 200 m, binnen de huidige bomenrijen zal geen sprake zijn van een toenemend verstorend effect op het weidevogelkansgebied.
De bouw van een enkele woning en de sloop/nieuwbouw van de groepsaccomodatie/voormalige boerderij achter de huidige bomenrijen, zal daarom geen verstorend effect op de rust en openheid van het weidevogelkansgebied hebben.
NNN en Natuur buiten NNN: Het NNN of Natuur buiten NNN in Fryslân kent geen externe werking. Met de uitvoering van de plannen gaat geen NNN verloren, waardoor negatieve effecten hierop kunnen worden uitgesloten.
Beschermde houtopstanden: De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 1.000 m2 en bomenrijen van minimaal 21 bomen gelegen buiten de bebouwde kom. Er zijn geen plannen om bos of bomenrijen te verwijderen. Het bestemmingsplan beschermt de bestaande houtsingel die om het bedrijf ligt. Daarmee is er geen sprake van een activiteit waarvoor een vergunning of ontheffing zou moeten worden verleend die betrekking heeft op de bescherming van houtopstanden.
CONCLUSIE
Op grond van het uitgevoerd onderzoek blijkt dat het plan niet wordt beperkt door ecologische waarden, mits bij sloop/renovatie van de onderzochte groepsaccommodatie en/of voormalige boerderij aanvullend onderzoek naar huismus en vleermuissoorten wordt gedaan, zo nodig daarvoor een ontheffing of vergunning van de Wet natuurbescherming is verkregen en de daarin opgenomen voorwaarden worden nagekomen.
De potentieel archeologische waarde van een gebied is in Fryslân vastgelegd op de provinciale FAMKE. Op de FAMKE zijn voor het provinciaal grondgebied bekende en te verwachten archeologische waarden aangegeven. Ook worden hierbij onderzoeksperiodes aangegeven: de steentijd-bronstijd en de ijzertijd-middeleeuwen.
TOETSING
Het plan maakt een nieuwe bedrijfswoning en kantoorruimte mogelijk. Als gevolg daarvan zal een oppervlakte van minder dan 500 m2 worden bebouwd. Er is dan ook geen aanleiding voor archeologisch onderzoek. Wel is er aanleiding om een beschermende dubbelbestemming op het erf te leggen, op basis waarvan de archeologische bescherming intact blijft. Daarom is in de regels bepaald dat wanneer een of meerdere bouwplannen voor locaties die niet eerder zijn bebouwd afzonderlijk of in cumulatie de oppervlakte van 500 m2 overtreffen, alsnog archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd.
CONCLUSIE
Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de uitvoerbaarheid van het plan niet wordt beperkt door het verlies aan archeologische waarden mits geen eerder bebouwde locaties met een (gezamenlijke) oppervlakte van 500 m2 worden bebouwd. Wanneer dat laatste wel het geval is, zal eerst door middel van archeologisch onderzoek moeten worden vastgesteld of geen archeologische waarden verloren gaan.
Voor het aspect cultuurhistorie is de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) geraadpleegd om de aanwezigheid van belangwekkende cultuurhistorische elementen en objecten aan te kunnen tonen. Uit de uitsnede van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân op Figuur 7 blijkt dat het plangebied voor een groot deel onderdeel uitmaakt van een boerderijplaats. Ook is te zien dat de erftoegangsweg die door het plangebied loopt, onderdeel uitmaakt van een inventarisatie van de Provinciale Planologische Dienst uit 1979.
Figuur 7. uitsnede CHK2
Het planvoornemen heeft geen invloed op de bestaande ontsluiting, deze blijft dezelfde als nu. Daarnaast is in dit bestemmingsplan is een mogelijkheid opgenomen om de bestaande boerderij op te knappen, te verbouwen, opnieuw in te richten of te vervangen voor een nieuwe boerderij. Het is in ieder van deze gevallen nadrukkelijk de bedoeling om het iconische beeld van de stelp aan het water van de Grêft te behouden. De karakteristieke uitstraling van de boerderijplaats zal hierdoor niet verloren gaan.
Conclusie
Het planvoornemen kan voor wat het aspect cultuurhistorie betreft, uitvoerbaar worden geacht.
De overheid heeft in voorgaande jaren veiligheidsnormen vastgesteld die moeten worden genomen en waarmee op het gebied van milieu en ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat afwegingen ten aanzien van risico's op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moet worden gemaakt en niet impliciet blijven plaatsvinden.
Onderzoek
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is er een zogeheten risicokaart gecreëerd. Op deze kaart is onder meer informatie met betrekking tot risico's van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. Om na te gaan of er bij het planvoornemen sprake is van risico's ten behoeve van externe veiligheid, is de risicokaart geraadpleegd. Uit raadpleging van de risicokaart blijkt dat zich nabij het projectgebied geen risicobronnen, zoals gastransportleidingen, LPG-opslagtanks e.d. of gevaarcontouren rond dergelijke objecten bevinden, die tot een gevaar kunnen leiden waardoor het project niet uitvoerbaar zou zijn. Bovendien zorgt het plan niet voor de totstandkoming van een risicobron. Tevens maakt het planvoornemen geen transport van gevaarlijke stoffen die tot risico's kunnen leiden mogelijk.
Conclusie
Het planvoornemen is wat het aspect externe veiligheid betreft uitvoerbaar.
Verkeer
Pean is bereikbaar vanaf het water vanaf de Peanster Ie en de Grêft. Per auto kan Pean worden bereikt vanaf Akkrum-Nes en vanaf De Veenhoop-Aldeboarn. Dit bestemmingsplan is gericht op het beheer van de bestaande situatie, waarbij tevens enige ruimte wordt geboden voor een vergroting van de bestaande bedrijfsgebouwen en het bouwen van een nieuwe bedrijfswoning buiten de boerderij. Het aantal verkeersbewegingen verandert daarmee niet wezenlijk.
Wanneer gebruik wordt gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid in dit plan om binnen de bestaande gebouwen recreatieappartementen mogelijk te maken, dan moet steeds worden beoordeeld of er geen sprake is van een onevenredige toename van het verkeer op de Sodummerdyk/Pean. In de praktijk zal het verbouwen van de bestaande gebouwen die thans ten behoeve van groepsaccommodaties zijn ingericht, tot recreatieappartement niet tot een wezenlijk andere verkeersituatie leiden, omdat de verbouw tot recreatieappartement ten koste zal gaan van de beschikbare ruimte voor groepsaccommodatie.
Parkeren
De parkeerbehoefte wordt bij voorkeur bepaald aan de hand van de gemeentelijke parkeernormen, vastgelegd in het ‘Beleidskader Nota Parkeernormen Gemeente Heerenveen’. Voor de locatie zou moeten worden aangehaakt bij de ligging ‘buitengebied’. In de nota zijn evenwel geen specifieke parkeernormen opgenomen voor de reacreatieactiviteiten van het bedrijf. Daarom zijn deze zoveel mogelijk gebaseerd op het feitelijk gebruik van het bedrijf.
Bestaande situatie
In de groepsaccommodaties is logiesruimte voor maximaal 118 personen. Deze capaciteit wordt vooral tijdens de zeilschoolweken maximaal gebruikt. In dat geval bestaan de gasten uit kinderen tot 18 jaar. Deze kinderen worden gebracht door de ouders of reizen per openbaar vervoer. De ervaring leert dat ca 75% wordt gebracht. De rest maakt gebruik van openbaar vervoer. De meeste kinderen die worden gebracht, komen alleen naar de zeilschool. Ca een vijfde deel komt samen met een ander kind. Per saldo leidt de start en het einde van een cursusweek tot ca 80 auto's. Het einde van een cursus valt niet samen met de start van een nieuwe cursus. Daarom is er voor deze tijdelijke situatie van enkele uren ca 80 parkeerplaatsen nodig. De praktijk leert dat kinderen gespreid worden gebracht, waardoor parkeerplaatsen meerdere keren per dag gebruikt kunnen worden. Voorzichtigheidshalve gaan we in deze berekening uit van een gebruik van 150%, waardoor 54 parkeerplaatsen nodig zijn.
Buiten het zeilschoolseizoen worden de groepsaccommodaties gebruikt door groepen, waarbij de gemiddelde bezetting van de logiesruimte rond de 50% zit met uitschieters tot 100%. In de gevallen waarin de accommodaties vrijwel geheel gebruikt worden, gaat het overwegend om scholen, waarvan de kinderen per touringcar reizen. Hiervoor is geen parkeerruimte voor auto's noodzakelijk; de touringcar kan tijdelijk op het erf parkeren.
Kleinere groepen komen vaak per auto, waarbij samen wordt gereisd. Wanneer wordt uitgegaan van een grote groep van 80 personen en een bezetting van 3 personen per auto, is de parkeerbehoefte 27 parkeerplaatsen die gedurende de tijd dat de groep aanwezig is, ook geheel worden gebruikt.
De 12 recreatiewoningen worden veelal door families gebruikt die gezamenlijk in één auto reizen. In sommigevallen worden twee auto's gebruikt. Voor de berekening gaan we ervan uit dat 75% in één auto reist. Dat leidt tot een parkeerbehoefte van 15 parkeerplaatsen.
Het personeel reist vooral per fiets, openvaar vervoer en af en toe per auto. Zes parkeerplaatsen is in de praktijk voldoende. Voor de bewoners van de bedrijfswoning wordt rekening gehouden met twee auto's en dus ook twee parkeerplaatsen.
De grootste parkeerbehoefte bestaat dus op het moment dat de recreatiewoningen voluit worden gebruikt en de groepsaccommodaties worden gebruikt t.b.v. de zeilschool. In z'n totaliteit gaat het dan om 54 + 15 + 6 + 2 = 77 parkeerplaatsen.
Zeilschool Pean heeft reguliere parkeerterreinen met plaats voor ca 100 auto’s. Bovendien is er capaciteit voor het parkeren van ca 20 auto's op een deel van het terrein dat daarvoor niet specifiek is ingericht maar daarvoor wel goed kan worden gebruik. In de bestaande situatie is dus voldoende ruimte beschikbaar.
Nieuwe situatie
Wanneer maximaal gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheden van dit bestemmingsplan, dan kan dat worst case (met het oog op het gebruik van de parkeerplaatsen) leiden tot een uitbreiding van de groepsaccommodaties met ten hoogste 690 m2 en daarmee tot een toename van de logiescapaciteit van ca 50%. In de nieuwe situatie zou dat kunnen leiden tot een extra behoefte van 27 parkeerplaatsen. Wanneer een nieuwe bedrijfswoning is gebouwd en de bestaande bedrijfswoning als recreatieappartement in gebruik zou zijn genomen, leidt dat tot de behoefte van maximaal twee extra parkeerplaatsen. In totaal neemt de behoefte met 29 parkeerplaatsen toe tot 77 + 29 = 106 parkeerplaatsen. Het terrein van het bedrijf biedt hiervoor ruim voldoende gelegenheid, maar zal dan wel moeten worden heringericht.
Conclusie
Het planvoornemen vormt geen belemmering voor de verkeerssituatie. Tevens kan aan de parkeerbehoefte worden voldaan.
In aansluiting op de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), op 1 juli 2008, en de RO-standaarden, op 1 juli 2013, is bij het opstellen van het bestemmingsplan de genoemde wet- en regelgeving toegepast. De RO-standaarden bestaan uit: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI 2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP 2012).
Inhoud bestemmingsplan
Op grond van artikel 3.1.3 en artikel 3.1.6 van het Bro bestaat een bestemmingsplan uit:
Daarbij is een bestemmingsplan voorzien van een toelichting. Hierin is de gemaakte keuze van de bestemmingen uiteengezet en zijn de resultaten van de voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken opgenomen. Ook de resultaten van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro zijn in de toelichting opgenomen alsook de manier waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken is in deze toelichting uiteengezet. Daarbij zijn in de toelichting ook de inzichten in de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan opgenomen.
Additionele voorzieningen
In het plan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, paden, parkeervoorzieningen, bermen en voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de bestemming begrepen, zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.
Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) met het bijbehorende Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. De invoering van de Wabo en het Bor heeft gevolgen voor het ruimtelijk omgevingsrecht zoals dat gold op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Met de inwerkingtreding van de Wabo is de Wro deels vervallen en opgegaan in de Wabo. In de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning geïntroduceerd en geregeld.
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Overleg ex artikel 3.1.1 Bro
Op grond van de wet wordt het (voor)ontwerpbestemmingsplan voor advies aan de vaste overlegpartners voorgelegd (provincie, wetterskip, brandweer e.d.).
Terinzageleggingsfase
Na de aankondiging in ten minste één plaatselijk dag-, nieuws- of huis aan huisblad en op de internetpagina van de gemeente wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.
Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Indien Gedeputeerde Staten of de Inspectie Leefomgeving en Transport een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van Gedeputeerde Staten en/of de Inspectie Leefomgeving en Transport, wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
In het plan zijn drie bestemmingen opgenomen:
Bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie
In deze bestemmig is het bedrijfsmatig gebruik en de bouwmogelijkheden binnen het plangebied geregeld. De belangrijkste kenmerken zijn de volgende:
Water
Deze bestemming voorziet in een regeling voor het bestaande (vaar)water ten westen van de bestemming Recreatie - Verblijfsrecreatie. De regeling is bedoeld als planologisch kader voor de hier al bestaande ligplaatsen, beschoeiingen, steigers, meerpalen etc.
Waterstaat - Waterkering
Deze dubbelbestemming regelt aanvullend op de enkelbestemming dat de aanwezige (regionale) waterkering in stand moet blijven en dat daarop niet mag worden gebouwd. Er geldt een uitzondering voor een bestaande container en voor bergkisten. Zolang deze niet in de waterkering zijn gefundeerd mogen deze blijven bestaan.
Waarde - Archeologie
Deze dubbelbestemming regelt aanvullend op de enkelbestemming dat wanneer buiten de bestaande bebouwing nieuwe gebouwen of bouwwerken worden gerealiseerd met een (gezamenlijke) oppervlakte van meer dan 500 m2, eerst archeologisch onderzoek moet worden verricht om er zeker van te zijn dat bij de bouw geen archeologische waarden verloren gaan. Dit betekent dat er zonder onderzoek tot 500 m2 extra bebouwing mag worden gerealiseerd. Wanneer deze oppervlakte wordt overschreden, dan zal eerst onderzoek moeten worden verricht.
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemer. De uit het plan voortkomende kosten zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. De gemeente en de initiatiefnemer sluiten een overeenkomst waarin dit wordt geregeld.
Onderzoeks- en plankosten
De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. Daarvoor zal tussen de gemeente en de initiatiefnemer een overeenkomst worden gesloten. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.
Planschade
Door het opstellen van dit bestemmingsplan voor de betreffende gronden is de kans aanwezig dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade ondervinden aan de hand van de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven).
Conclusie
Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de initiatiefnemer. Op basis van deze overweging dient het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch als uitvoerbaar te worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.
Het bestemmingsplan is voor advies en overleg voorgelegd aan de overlegpartners ex artikel 3.1.1 Bro. Alleen de provincie Fryslân heeft een inhoudelijke reactie gegeven op het bestemmingsplan. De opmerkingen van de provincie zijn verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan.
Daarnaast bestond voor een ieder de mogelijkheid een inspraakreactie te geven op het concept bestemmingsplan. De verschillende inspraakreacties zijn beantwoord in een reactienota. De inspraakreacties hebben op verschillende detailpunten aanleiding gegeven het ontwerpbestemmingsplan aan te passen.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd voor zienswijzen. De zienswijzen zullen worden beantwoord in een zienswijzennota en zullen door de raad bij de vaststelling worden betrokken.