direct naar inhoud van Regels
Plan: Nes - Pean 1
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0074.Pean1Nes-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan:

het bestemmingsplan ''Nes - Pean 1'' van de gemeente Heerenveen met identificatienummer NL.IMRO.0074.Pean1Nes-OW01 van de gemeente Heerenveen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aan- of uitbouw:

een aan een (hoofdgebouw aanwezig bouwwerk, dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;

1.5 afschermende en opgaande beplanting:

inheemse en gebiedseigen beplanting (bomen en struiken), passend in het landschap, bedoeld voor het grotendeels afschermen van het zicht van buiten het bestemmingsplangebied op de bebouwing en activiteiten binnen het bestemmingsplangebied;

1.6 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.7 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van en bedrijf;

1.8 bedrijfsmatig geëxploiteerde verblijfsrecreatie

bedrijfsmatig ten behoeve van de recreatie geëxploiteerd terrein met gebouwen ten behoeve van recreatief verblijf, waaronder wordt verstaan het uitbaten van een zeilschool, de verhuur van boten, ligplaatsen, recreatiewoningen en groepsaccomodaties;

1.9 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.10 beschoeiing:

een kerende constructie die een oever of waterkant beschermt tegen afkalven, golfkrachten en andere invloeden die de stabiliteit van de oever of waterkant in gevaar kunnen brengen;

1.11 bestaand:
  • a. ten aanzien van de aanwezige bouwwerken en werkzaamheden:
      • bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het plan als ontwerp;
  • b. ten aanzien van het overige gebruik:
      • bestaand ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een op de kaart aangegeven vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijgebouw:

een gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;

1.15 boezempeil:

-0,52 m + NAP;

1.16 bouwen:

plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten;

1.17 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.18 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.19 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.20 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waamee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.21 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.22 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.23 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.25 groeninrichtingsplan:

een tekening waarop de aanplant van bomen en afschermende struiken is weergegeven, met dien verstande dat de onderlinge afstand tussen bomen ten hoogste 10 m bedraagt en de onderlinge afstand tussen struiken ten hoogste 5 m bedraagt;

1.26 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.27 horecabedrijf en/of -instelling:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfuntie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.28 kampeermiddel:
  • 1. een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  • 2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voorzover geen bouwwerk zijnde,

één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.29 ligplaats:

een ruimte voor het afmeren en doen of laten liggen van een vaartuig;

1.30 ondergeschikte horeca

een horeca-activiteit:

  • die ondergeschikt is aan de bedrijfsmatig geëxploiteerde verblijfsrecreatie (hoofdfunctie);
  • die niet zelfstandig mag worden verhuurd of beschikbaar worden gesteld aan derden ten behoeve van activiteiten, feesten en partijen;
  • die uitsluitend toegankelijk is via de bedrijfsgebouwen van de hoofdfunctie en waarvan de openingstijden van de horeca-activiteit zijn aangepast aan de openingstijden van de hoofdfunctie;
  • waarbij aan of bij de openbare weg of langs het vaarwater niet uit aanduidingen valt op te maken dat in de inrichting etenswaren en dranken tegen betaling worden verstrekt voor gebruik ter plaats;
  • waarbij geen versterkte muziek buiten de gebouwen mag worden gespeeld;
  • waarvoor geen reclame voor het horecagedeelte mag worden gemaakt;
  • waarvan een buitenterras niet rechtstreeks vanaf de openbare weg zichtbaar en toegankelijk is.
1.31 peil:

de hoogte gemeten vanaf het aansluitend afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang;

1.32 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.33 recreatieappartement:

het geheel van functioneel bij elkaar horende vertrekken inclusief eigen sanitair en keukenvoorziening als afzonderlijk gemeubileerde woongelegenheid, bedoeld voor recratieve bewoning, deel uitmakend van een groter gebouw;

1.34 recreatiewoning:

een gebouw dat dient als recreatiewoonverblijf, waarvan de gebruikers hun hoofdverblijf elders hebben;

1.35 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de verblijfsrecreatie;

1.36 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.37 stacaravan:

een caravan, die, ook al is hij niet bouwvergunningplichtig, toch als een gebouw valt aan te merken;

1.38 standplaats:

het gedeelte van een kampeerterrein bestemd voor de plaatsing van één kampeermddel, dan wel twee kampeermiddelen indien één van de kampeermiddelen een oppervlakte heeft van niet meer dan 5 m2;

1.39 waterlijn:

de scheidslijn tussen de vaste oever en het water;

1.40 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van het bouwwerk, ondergeschikte bouwonderdelen als antennes, liftkokers, schoorstenen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen niet meegerekend;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwonderdelen als goten van dakkapellen en incidentele verhogingen ten behoeve van (stal)deuren niet meegerekend;

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard, tot maximaal 0,5 meter uit een gevelvlak, buiten beschouwing blijven;

2.4 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane vloerconstructie, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 de afstand tot de bouwperceelgrens:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (bouw)perceelgrens;

2.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Recreatie - Verblijfsrecreatie

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ''Recreatie - Verblijfsrecreatie'' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfsmatig geëxploiteerde verblijfsrecreatie;

met daaraan ondergeschikt:

  • b. ondergeschikte horeca;
  • c. een bedrijfswoning, met dien verstande dat uitsluitend ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van recreatie - bedrijfsbebouwing' of 'bedrijfswoning' een bedrijfswoning is toegestaan;
  • d. uitsluitend de ontwikkeling en instandhouding van afschermende en opgaande beplanting ter plaatse van de aanduiding 'groen';
  • e. kamperen ten behoeve van de bedrijfsmatig geëxploiteerde verblijfsrecreatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - bedrijfsgebouwen'

met de daarbij behorende:

  • f. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
    • 1. beheer en onderhoud;
    • 2. sanitaire voorzieningen;
    • 3. dagrecreatieve voorzieningen;
    • 4. sport- en spelvoorzieningen;
    • 5. overnachtingsvoorzieningen voor personeel;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. waterlopen en waterpartijen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. paden, ligplaatsen, wegen en parkeervoorzieningen;
  • k. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zoals steigers en masten;
  • l. tuinen, erven en terreinen;
  • m. voorzieningen ten behoeve van de eigen energieopwekking (zonnepanelen en aquathermie) en distributie (laadpalen).
3.2 Bouwregels
3.2.1 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd dat is aangeduid met 'specifieke vorm van recreatie - bedrijfsgebouwen', met dien verstande dat wanneer bestaande bedrijfsgebouwen die buiten het bouwvlak staan, worden verwijderd niet op dezelfde plaats mogen worden teruggebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag ten hoogste 1.670 m2 bedragen;
  • c. de goothoogte van een bedrijfsgebouw mag ten hoogste 4 m bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - voormalige boerderij' de bestaande goothoogte geldt;
  • d. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag ten hoogste 8 m bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - voormalige boerderij' de bestaande bouwhoogte geldt;
  • e. bij herbouw van het bedrijfsgebouw ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - voormalige boerderij' zullen de goot- en bouwhoogte dezelfde goot- en bouwhoogte bedragen als die ten tijde van de vaststelling van dit plan aanwezig waren;
  • f. de bouwhoogte van een overkapping mag ten hoogste 4 m bedragen dan wel de bestaande bouwhoogte indien die groter is;
  • g. de dakhelling bedraagt niet minder dan 15o en bedraagt niet meer dan 50o, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - voormalige boerderij' de bestaande dakhelling geldt.
3.2.2 Recreatiewoningen

Voor het bouwen van recreatiewoningen gelden de volgende regels:

  • a. een recreatiewoning mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd dat is aangeduid met 'specifieke vorm van recreatie - recreatiewoning';
  • b. per bouwvlak mag 1 recreatiewoning worden gebouwd;
  • c. de recreatiewoningen worden gebouwd in één bouwlaag met of zonder kap;
  • d. de oppervlakte van recreatiewoningen mag niet meer dan de bestaande oppervlakte bedragen;
  • e. de goot- en bouwhoogte van recreatiewoningen mogen niet meer dan respectievelijk 3 en 5 m bedragen dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte wanneer die groter zijn.
3.2.3 Stacaravans

Voor het plaatsen van stacaravans gelden de volgende regels:

  • a. stacaravans mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden geplaatst dat is aangeduid met 'specifieke vorm van recreatie - bedrijfsgebouwen';
  • b. het aantal stacaravans bedraagt niet meer dan 2 met dien verstande dat indien een bestaande stacaravan eenmaal is verwijderd niet opnieuw een stacaravan mag worden geplaatst;
  • c. de bouwhoogte van stacaravans bedraagt niet meer dan de bestaande hoogte;
  • d. de oppervlakte per stacaravan bedraagt niet meer dan de bestaande oppervlakte.
3.2.4 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. een bedrijfswoning met al dan niet vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd dat is aangeduid met 'specifieke vorm van recreatie - bedrijfsgebouwen' of 'specifieke vorm van recreatie - bedrijfswoning';
  • b. binnen de bestemming is 1 bedrijfswoning toegestaan;
  • c. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag ten hoogste 150 m2 bedragen dan wel de bestaande oppervlakte indien die groter is;
  • d. de goothoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste 4 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien die groter is;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van al dan niet vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een bedrijfswoning mag ten hoogste 50 m2 bedragen;
  • f. de goothoogte van al dan niet vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een bedrijfswoning mag ten hoogste 3,50 m bedragen, met dien verstande dat wanneer de verdiepingsvloer van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk toegankelijk is vanaf de verdiepingsvloer van het hoofdgebouw, de goothoogte van het betreffende bijbehorend bouwwerk gelijk mag zijn aan die van het hoofdgebouw;
  • g. de dakhelling bedraagt niet minder dan 30o en niet meer dan 60°, met dien verstande dat de dakhelling van al dan niet vrijstaande bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij een bedrijfswoning ook 0° mag bedragen.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  • a. met uitzondering van terreinafscheidingen mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde, niet worden gebouwd op gronden die zijn aangeduid met 'groen', met dien verstande dat overkappingen uitsluitend mogen worden gebouwd binnen de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - bedrijfsbebouwing' of 'bedrijfswoning';
  • b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overkappingen zal ten hoogste 4,50 m bedragen dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • d. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, zal ten hoogste 10 m bedragen.
3.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan, ten behoeve van de woonsituatie, de sociale veiligheid, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

3.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
    • 1. het bepaalde in lid 3.2.1 sub a en b en toestaan dat bedrijfsgebouwen buiten een bouwvlak worden gebouwd tot een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 100 m2;
    • 2. het bepaalde in lid 3.2.1 sub b en toestaan dat de bestaande gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen (1.670 m2) wordt vermeerderd met ten hoogste 150 m2;
    • 3. het bepaalde in lid 3.2.1 sub c en d en toestaan dat de goothoogte en/of de bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen wordt/worden vergroot tot ten hoogste 6,5 m respectievelijk 10 m;
    • 4. het bepaalde in lid 3.2.4 sub d en toestaan dat de goothoogte wordt vergroot tot ten hoogste 6 m uitsluitend wanneer het hoofdgebouw is voorzien van een lessenaarskap met een dakhelling van niet minder dan 30o en niet meer dan 35o.
  • b. De onder sub a bedoelde vergunning kan uitsluitend worden verleend wanneer geen sprake is van een onevenredige afbreuk van:
    • 1. het bebouwingsbeeld gedomineerd door de voormalige boerderij;
    • 2. het landschappelijk beeld;
    • 3. de woonsituatie;
    • 4. de sociale veiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de verkeersveiligheid;
    • 7. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • c. De onder sub a onder 1 bedoelde vergunning kan bovendien uitsluitend worden verleend wanneer:
    • 1. wordt voldaan aan de Vaarwegenverordening Fryslân 2014 of door de provincie zo nodig ontheffing is verleend;
    • 2. door het waterschap zo nodig een ontheffing of vergunning is verleend.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Afschermende en opgaande beplanting

Voor de afschermende en opgaande beplanting binnen de aanduiding 'groen' zijn de volgende regels van toepassing:

  • a. de bestaande afschermende en opgaande beplanting moet in stand worden gehouden dan wel worden versterkt;
  • b. een bedrijfswoning die binnen een bouwvlak wordt gebouwd dat is aangeduid met 'specifieke vorm van recreatie - bedrijfswoning', mag alleen in gebruik worden genomen nadat een groeninrichtingsplan bij de aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen is ingediend voor de inrichting van de gronden die zijn aangeduid met 'groen', door burgemeester en wethouders is geaccordeerd, compleet is uitgevoerd en vervolgens in stand wordt gehouden.
3.5.2 Strijdig gebruik

Onder met deze bestemming strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horecadoeleinden anders dan ondergeschikte horeca;
  • c. het gebruik van een bedrijfswoning voor meer dan één woning;
  • d. het gebruik van gebouwen, niet zijnde een bedrijfswoning, voor bewoning;
  • e. het gebruik van gebouwen voor recreatieve bewoning in de vorm van recreatieappartementen;
  • f. het gebruiken van recreatiewoningen anders dan voor bedrijfsmatig geëxploiteerde recreatieve bewoning;
  • g. het gebruik van de gronden voor het opstellen van tegelijkertijd meer dan 5 kampeermiddelen;
  • h. het verwijderen van afschermende en/of opgaande beplanting ter plaatse van de aanduiding 'groen', tenzij sprake is van onderhoud.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regeling in lid 3.5.2 sub e en toestaan dat gebouwen worden gebruikt voor recreatieve bewoning in de vorm van 1 of meerdere recreatieappartement(en), op voorwaarde dat:

  • a. het gebruik in overeenstemming is met het alsdan geldend toeristisch recreatieve beleid van de gemeente en is gebaseerd op bij de aanvraag te leveren goede ruimtelijke onderbouwing;
  • b. geen sprake is van een onevenredige toename van het verkeer op de Sodummerdyk/Pean;
  • c. voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn.

Artikel 4 Waarde - Archeologie

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte groter dan 100 m² moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.2.3 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 4.2.1 is niet van toepassing indien het bouwplan betrekking heeft op wijziging of vervanging van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en de bestaande fundering wordt gebruikt.

4.2.4 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van de omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.2.1 en een omgevingsvergunning verlenen zonder dat door aanvrager een rapport is overlegd, mits op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn dan wel naar het oordeel van burgemeester en wethouders de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld en/of de archeologische waarden kunnen worden behouden of gedocumenteerd.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Vergunningsplichtige werken en werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist voor:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
  • c. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;
  • d. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en of communicatieleidingen.
4.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 4.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;
  • d. niet dieper gaan dan 0,3 m beneden het maaiveld én gezamenlijk een kleinere oppervlakte dan 500 m² beslaan.
4.3.3 Voorwaarden

De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.3.1 kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

4.3.4 Onderzoeksplicht

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, moet door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin:

  • a. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld; en
  • b. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
4.3.5 Beoordelingscriteria

Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

4.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 4.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meer van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.3.7 Afwijken

Het bepaalde in 4.2.4 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. werken ten behoeve van de waterstaat, in de vorm van een boezemkade

met de daarbij behorende:

  • b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Op deze gronden mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een fundering in de bodem gebouwd worden, anders dan ten behoeve van deze dubbelbestemming.

5.2.2 Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken geldt de volgende regel:

  • a. uitsluitend het plaatsen en bouwen van 1 container met een maximale bouwhoogte van 3 m en een oppervlakte van maximaal 25 m2 is toegestaan, met dien verstande dat wanneer de container wordt verwijderd, deze niet mag worden herplaatst of herbouwd.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 10 m bedragen;
  • b. het plaatsen en bouwen van bergkisten met een maximale bouwhoogte van 1,20 m en een gezamenlijke oppervlakte van maximaal 8 m2 is toegestaan.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Mits hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkerende functie van de boezemkade, kan met omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.1, lid 5.2.2 en lid 5.2.3, in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de boezemkade en het boezemwater;
  • b. geen onevenredige afbreuk zal worden gedaan aan de waterkerende functie van de boezemkade.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplichtige werkzaamheden

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en afgraven van de gronden;
  • b. het verwijderen en aanbrengen van verhardingen, waaronder de toegelaten wegen en paden.
5.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
5.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de waterkerende functie van de boezemkade.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  • b. het gebruiken van gronden voor de opslag van schroot, afbraak en/of bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. het gebruiken van gronden voor het storten van puin en/of afvalstoffen;
  • d. het gebruiken van gronden ten behoeve van de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen;
  • e. het gebruiken van gronden ten behoeve van het kennelijk ten verkoop stallen en opslaan van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten verkoop;
  • f. het gebruiken van gronden ten behoeve van een crossen/of wedstrijdterrein voor voer- en vaartuigen, alsmede ten behoeve van de modelvliegsport;
  • g. het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel;
  • h. het gebruik van gronden en/of bouwwerken zonder dat in voldoende mate is voorzien in voldoende parkeergelegenheid op het bouwperceel en/óf de directe omgeving daarvan.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in het plan gegeven afmetingen en percentages tot ten hoogste 10% van die afmetingen en percentages, met uitzondering van de inhouds- en oppervlaktematen voor de hoofd- en bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Voor zover een bouwwerk dat binnen de vlakken 'specifieke vorm van recreatie - bedrijfsbebouwing', 'specifieke vorm van recreatie - boerderij', 'recreatiewoning' of 'bedrijfswoning' staat, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag dit, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Een bouwwerk dat buiten de vlakken 'specifieke vorm van recreatie - bedrijfsbebouwing', 'specifieke vorm van recreatie - boerderij', 'recreatiewoning' of 'bedrijfswoning' staat, dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag niet wordt vernieuwd of veranderd.
  • c. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid a met maximaal 10%.
  • d. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken die legaal zijn gebouwd, dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

''Regels van het bestemmingsplan Nes - Pean 1''.