Plan: Beschermd Dorpsgezicht Het Oranjewoud
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0074.BPNoranjewoudBD-VG01

Artikel 19: Wonen-voormalig boerderijpand

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen-voormalig boerderijpand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud van de landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle voormalige boerderijen;
  2. woonhuizen in de vorm van een voormalige boerderpand al dan niet in combinatie met:
    1. beroepsuitoefening-aan-huis of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;
    2. een kleinschalig bedrijf;
  3. bijbehorende bouwwerken;
  4. met daaraan ondergeschikt:
  5. wegen en paden;
  6. water;
  7. met de daarbij behorende:
  8. tuinen, erven en terreinen;
  9. bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde

19.2 Bouwregels

19.2.1 Voor het bouwen van de in lid 19.1 sub a genoemde woonhuizen gelden de volgende regels:
  1. als hoofdgebouw worden uitsluitend woonhuizen gebouwd;
  2. een woonhuis wordt in de bouwgrenzen gebouwd;
  3. per bouwvlak wordt ten hoogste één woonhuis gebouwd;
  4. de afmetingen van een woonhuis bedragen de bestaande afmetingen, waarbij de bestaande afmetingen in bijlage 4 zijn aangegeven, met dien verstande dat van de gegeven afmetingen ten behoeve van de goothoogte met 10% en ten behoeve van de dakhelling met 5° mag worden afgeweken;
19.2.2 Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. bijbehorende bouwwerken worden uitsluitend in een bouwvlak gebouwd;
  2. Bijbehorende bouwwerken worden gebouwd:
    1. ten minste 1 m achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan en;
    2. achter of in lijn met de naar het openbaar gebied gekeerde zijgevels van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;
  3. de gezamenlijke oppervlakte per hoofdgebouw bedraagt ten hoogste 100 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  4. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m;
  5. de dakhelling bedraagt ten hoogste 60°;
19.2.3 Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  2. in afwijking van het bepaalde in sub a bedraagt de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen welke gebouwd worden achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw ten hoogste 2 m;
  3. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken, bedraagt ten hoogste 5 m;
  4. de oppervlakte van de in sub c bedoelde bouwwerken bedraagt voorzover gebouwd buiten het bouwvlak, ten hoogste 2 m²;

19.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van:

  1. een goede woonsituatie;
  2. de sociale veiligheid;
  3. de milieusituatie;
  4. de verkeersveiligheid;
  5. en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken

19.4 Afwijken van de bouwregels

19.4.1 Afwijking
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in lid 19.2.2, sub b, en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 150 m²;

  2. het bepaalde in lid 19.2.2, sub b, en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 200 m², mits:
    1. het hoofdgebouw is aangewezen als Rijksmonument of gemeentelijk monument;
19.4.2 Afwegingskader
De in lid 19.4.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend indien:
  1. er sprake is van een goede verhouding tot het hoofdgebouw en het erf;
  2. advies wordt ingewonnen bij de Monumentencommissie;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de cultuurhistorische waarden.

19.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval begrepen:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca;
  2. het gebruiken van een bouwperceel voor meer dan één wooneenheid;
  3. het gebruiken van het hoofdgebouw voor een kleinschalig bedrijf, indien de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  4. het gebruik van gronden voor een paardrijbak.

19.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 19.5 sub a onder 1 en toestaan dat gebouwen en gronden worden gebruikt voor recreatieve bewoning in het kader van logiesverstrekking, mits:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van de ruimten die hiervoor worden gebruikt niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw met bijbehorende bouwwerken met een maximum van 50 m²;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. de woonsituatie;
      2. de milieusituatie.

  2. het bepaalde in lid 19.5, sub a onder 1, en toestaan dat de gronden en gebouwen worden gebruikt voor consumptieverkooppunten, mits:
    1. de verkoopvloeroppervlakte ten hoogste 10 m² bedraagt;
    2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie;

  3. het bepaalde in lid 19.5, onder b, en toestaan dat ten behoeve van het behoud en/of het herstel van de landschappelijke, cultuurhistorische en/of waarden van de aanwezige opstallen, een voormalige boerderij wordt gebruikt voor meer dan één wooneenheid mits:
    1. de extra wooneenheid of wooneenheden worden ondergebracht in het voormalige boerderijpand;
    2. de oppervlakte van de ruimtes ten behoeve van één wooneenheid na de splitsing ten minste 100 m² bedraagt;
    3. de geluidbelasting niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere waarde;
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. de woonsituatie;
      2. de cultuurhistorische waarden;
      3. de bruikbaarheid van aangrenzende (agrarische) bedrijven

  4. het bepaalde in lid 19.5, sub b, en toestaan dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt gebruikt voor bewoning, mits:
    1. de bewoning van het bijbehorende bouwwerk uitsluitend plaatsvindt vanuit een oogpunt van mantelzorg;
    2. de oppervlakte van de woonruimte ten hoogste 50 m² bedraagt;
    3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
      1. de woonsituatie;
      2. de milieusituatie;
      3. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende (agrarische) bedrijven.

  5. het bepaalde in lid 19.5, sub c, en toestaan dat gronden worden gebruikt voor een paardrijbak, mits:
    1. de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zich vanaf de openbaar weg wordt gesitueerd;
    2. de afstand tussen de paardrijbak en het woonhuis ten behoeve waarvan de paardrijbak dient, ten hoogtste 50m bedraagt;
    3. de afstand tussen de paardrijbak en de grens van het dichtstbijzijnde bestemmingsvlak 'wonen-1', 'wonen-2' en/of 'wonen-voormalig boerderijpand' ten minste 30 meter bedraagt;
    4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de:
      1. woonsituatie;
      2. de milieusituatie;
      3. de cultuurhistorische waarde van het bebouwingslint.