direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Oudeschoot - Wolvegasterweg
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0074.BPNWolvgasterwegOS-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Direct ten zuiden van Heerenveen ligt het dorp Oudeschoot. Op de braakliggende locatie achter de Wolvegasterweg 24 te Oudeschoot zijn plannen om woningbouw te ontwikkelen. Het plan is om 4 twee-onder-een kapwoningen en 5 vrijstaande woningen te realiseren.

Het geldende bestemmingsplan Oudeschoot staat de beoogde ontwikkeling niet toe. Dit bestemmingplan geeft hieraan invulling en biedt een planologisch-juridisch toetsingskader voor de beoogde ontwikkeling.

1.2 Plangebied

In figuur 1 is de ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven. De locatie ligt aan de zuidkant van het woongebied van Oudeschoot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.BPNWolvgasterwegOS-VG01_0001.png"

Figuur 1. Ligging plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmmingsplan Oudeschoot, dat is vastgesteld op 14 april 2014. Het is hierin bestemd als 'Wonen-lintbebouwing 1', 'Groen' en 'Agrarisch-cultuurgrond'.

Binnen de bestemming 'Wonen-lintbebouwing 1' dienen woningen in een bouwvlak gebouwd te worden. Binnen de bestemming 'Wonen-lintbebouwing 1' ontbreekt een bouwvlak. De overige woningen vallen binnen de bestemming 'Agrarisch-cultuurgrond' waarbinnen woningbouw niet is toegestaan.

Wel geldt voor een groot gedeelte van het plangebied de aanduiding ‘wro-zone-wijzigingsgebied-2'. Binnen dit gebied kan middels een wijzigingsplan de bestemming gewijzigd worden in Wonen-lintbebouwing 1, Wonen-1 en/of Wonen-2. In dit geval kan geen toepassing worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid omdat het plangebied van het stedebouwkundig ontwerp voor een gedeelte buiten de aanduiding ‘wro-zone-wijzigingsgebied-2' is gelegen. Om het stedebouwkundig ontwerp in één ruimtelijke procedure mogelijk te maken heeft de gemeente gekozen om de ontwikkeling middels een bestemmingsplan mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.BPNWolvgasterwegOS-VG01_0002.png"

Figuur 2. Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie en de gewenste ontwikkeling. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het project

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is sprake van een groen onbebouwd terrein. Aan de noordkant van het plangebied ligt het woongebied van Oudeschoot. De woningen langs de Wolvegasterweg vormen een lint van overwegend vrijstaande woningen op smalle kavels. Aan de westkant van het plangebied ligt de Peperstraat, hier zijn een aantal rijenwoningen uit de huursector gesitueerd. De ontsluitingswegen Meander en De Kuinder zijn enige decennia geleden aangelegd voor de verkeersafwikkeling.

Aan de zuidkant en verder naar het westen ligt het industrieterrein Heerenveen-Zuid. Op dit industrieterrein is sprake van zonering van milieucategorieën waarbij in de strook nabij het woongebied bedrijven uit categorie 1 en 2 toegestaan zijn. Aan de oostkant van het plangebied, achter het woongebied, ligt het tracé van de autosnelweg A32. Een luchtfoto van het plangebied en haar directe omgeving is weergegeven in figuur 3 en 4. Figuur 5 geeft een vooraanzicht weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.BPNWolvgasterwegOS-VG01_0003.png"

Figuur 3. Luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.BPNWolvgasterwegOS-VG01_0004.png"

Figuur 4. Luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.BPNWolvgasterwegOS-VG01_0005.png"

Figuur 5. Vooraanzicht bestaande situatie

2.2 Toekomstige situatie

Het plan stelt de bouw van in totaal negen koop woningen voor. De woningen komen zowel langs de Wolvegasterweg te staan als langs de Peperstraat. Hiervoor wordt de bestaande straat doorgetrokken. Het totale plan bestaat uit de bouw van vijf vrijstaande woningen en twee twee-onder-eenkapwoningen. Een impressie van de toekomstige inrichting van het plangebied is weergegeven in figuur 6.

De vrijstaande woningen krijgen een goot- en bouwhoogte van 2,9 -en 9,1 meter. De twee-onder-een kapwoningen krijgen een goot- en bouwhoogte van 2,9 -en 9,3 meter. De hoekwoning van de Peperstraat, krijgt daarnaast nog een kleine uitbouw met een plat dak. De vrijstaande woningen krijgen een oppervlakte van 75 m2 met een uitzondering van de hoekkavel. Deze krijgt een oppervlakte van 95 m2. Tot slot krijgen de twee-onder-een kap woningen een oppervlakte van 60 m2. Een impressie van de woningen is weergeven in figuur 7 en 8.

De hoekkavel krijgt een groene erfafscheiding waardoor een groene overgang naar het openbaar gebied wordt gecreëerd. Het openbaar gebied krijgt verder een groene en waterrijke inrichting. Ten behoeve van de watercompensatie, in verband met een toename aan verharding, wordt een vijver aangelegd. Tot slot wordt aan de zuidwestkant een pad aanlegd, waardoor de beoogde opstelplaats van de containers aan de Industrieweg te bereiken is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.BPNWolvgasterwegOS-VG01_0006.png"

Figuur 6. Toekomstige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.BPNWolvgasterwegOS-VG01_0007.png"

Figuur 7. Impressies twee-onder-een kap woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.BPNWolvgasterwegOS-VG01_0008.png"

Figuur 8. Impressies vrijstaande woningen

2.3 Stedenbouwkundige inpassing

De inrichting van het plangebied, alsmede de vormgeving van de toekomstige woningen, is in nauw overleg met de gemeente Heerenveen tot stand gekomen. Met het ontwerp is rekening gehouden met de bebouwingstypologie en de structuur van de directe omgeving.

Het gehanteerde uitgangspunt voor het voorliggende plan is dat de invulling van het plangebied aan dient te sluiten op de bestaande ruimtelijke structuur. Het onregelmatige karakter van de bebouwingsstructuur in relatie met het open landschap vormt een specifieke waarde. Het beleid van de linten is in het algemeen gericht op het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle ruimtelijke structuur en beeldkwaliteit. De aanwezige bebouwingskenmerken, de karakteristieke elementen, de overwegend traditionele vormgeving en materialisering moet worden gerespecteerd.

De hoofdrichting in het gebied is de noord zuid richting van de Wolvegasterweg en op een lager niveau de Peperstraat. De Peperstraat zal doorgetrokken worden om de woningen te kunnen ontsluiten. De woningen langs de Wolvegasterweg en de Peperstraat oriënteren zich op de straat. De woningen langs de Peperstraat krijgen ook de noord-zuid richting van de Wolvegasterweg. Een inrichtingschets is weergegeven in figuur 5 en figuur 9.

De woningen sluiten qua schaal, maatvoering, architectuur en kleurgebruik aan op de bestaande bebouwing langs de Wolvegasterweg. Dit betekent dat het gaat om woningen op smalle kavels, overwegend met één bouwlaag met kap.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat de toelichting bij ruimtelijke plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling moet bevatten. Indien het ruimtelijk plan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

In dit bestemmingsplan is, op basis van het aantal woningen dat gerealiseerd wordt, geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Deze ontwikkeling vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied op een locatie waar op basis van het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid op ligt. Op basis van jurisprudentie is sprake van een stedelijke ontwikkeling indien sprake is van 12 of meer woningen.

In paragraaf 3.3 wordt omschreven hoe de ontwikkeling past binnen het beleid van de gemeente Heerenveen. Hiermee is aangetoond dat er behoefte is aan deze ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied. Er is daarmee sprake van duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

Verordening Romte Fryslân

In de Verordening Romte Fryslân 2014 (geconsolideerde versie augustus 2018) is het provinciaal beleid vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen, toegevoegd worden.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken worden indien het woningbouwproject, voor zover gelegen binnen bestaand stedelijk gebied niet meer dan 11 woningen bevat en in de plantoelichting is gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

In onderhavige situatie is  sprake van 9 woningen binnen bestaand stedelijk gebied. De gemeente is op dit moment bezig met het actualiseren van het woningbouwprogramma op basis van de regionale afspraken die in februari 2019 zijn gemaakt en bevestigd door de provincie. De te realiseren capaciteit valt binnen de gemaakte regionale afspraken. Het is de verwachting dat het vernieuwde woningbouwprogramma in het eerste kwartaal van 2020 wordt vastgesteld. 

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân 2014.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woningbouwprogramma 2014-2020

Binnen de regio Zuidoost Fryslân, die de gemeenten Smallingerland, Ooststellingwerf, Weststellingwerf, Opsterland en Heerenveen omvat, zijn woningbouwafspraken gemaakt, die instemming hebben van Gedeputeerde Staten van de provincie Fryslân. De woningbehoefte voor de regio en de verschillende gemeenten is gerelateerd aan de provinciale huishoudensprognose 2013, waar voor de gemeente Heerenveen van 2012 tot 2030 een groei van 2.339 huishoudens wordt voorzien.

De regionale woningbouwafspraken betreffen zowel binnenstedelijk gebied als uitleggebied, en zijn kaderstellend voor de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Het woningbouwprogramma van Heerenveen bestaat voor circa 70% uit locaties binnen bestaand stedelijk gebied, waar sprake is van inbreiding, transformatie of wijkvernieuwing. Voor Heerenveen geldt de afspraak dat binnenstedelijk plafondloos kan worden gebouwd. Dit betekent dat voor binnenstedelijk bouwen, zoals in het plangebied, geen sprake is van beperkingen voor het bouwvolume. Het woningbouwprogramma 2014-2020 geeft een overzicht van de realiseerbare capaciteit in verschillende deelgebieden in de gemeente. De woningen in het plangebied zijn hierin opgenomen.

Welstandsnota 2016

De ‘Welstandsnota 2016’ is vastgesteld door de gemeenteraad van Heerenveen op 21 december 2015. De welstandsnota bevat een gebiedsindeling, die wordt bepaald door het onderscheid in type gebieden met verschillende kwaliteiten. In het ene gebied ligt de nadruk meer op bescherming van bestaande waarden, in het andere meer op het faciliteren van ontwikkelingen/wijzigingen.

Het plangebied valt in het welstandsgebied 3, 'Stedenbouwkundige hoofdlijnen; oude kernen en linten'. Hier geldt welstandsniveau 1 (regulier). In deze gebieden zijn de bebouwingstypologie en structuur in belangrijke mate bepalend. Kenmerk is individualiteit van de afzonderlijke panden en een bepaalde mate van openheid in de structuur, die in de dorpskernen verdicht. Veelal karakteristieke bebouwing, waarvan de architectonische details sterk medebepalend zijn.

De oude linten van de plaats Heerenveen vormen de historische structuur van waaruit Heerenveen zich in de loop der eeuwen heeft ontwikkeld. Het is een noord-zuid structuur, die loopt vanaf de Leeuwarderstraatweg in het noorden tot de Wolvergasterweg in het zuiden. De zijtakken, zoals De Schans en Heideburen, zijn de aansluitingen op de linten in het buitengebied. Uitzondering hierop zijn de Kon. Julianaweg, Kon. Wilhelminaweg en de Prins Bernhardweg. Dit zijn de historische verbindingen met Het Oranjewoud. In de jaren zestig is in dit gebied een villawijk aangelegd.

Beschrijving karakteristieken lint:

Kenmerkend voor de linten in de plaats Heerenveen is bebouwing aan beide zijden van het lint. Uitzondering hierop is het gebied tussen de kernen van Heerenveen en Oudeschoot, ter plaatse van de oost-west liggende groenstructuur van welstandsgebied 8. De hoofdzakelijk pandsgewijze en vrijstaande woonbebouwing staat op ruime kavels. De maat en het onbebouwde deel van de kavels neemt af naarmate de afstand tot de kern van Heerenveen kleiner wordt. De voortuinen hebben ongeveer gelijke diepte. In de kern van Heerenveen, bijvoorbeeld aan de Herenwal en Nieuwburen is de pandsgewijze bebouwing aaneengesloten en ligt de rooilijn direct aan de openbare weg. De bebouwing

is georiënteerd op de weg waarbij de nok meestal loodrecht op de rooilijn staat.

Uitzonderingen hierop zijn de planmatige ontwikkelde woningbouw in de Compagnonstraat, Van Dekemalaan en Sieger van der Laanstraat. Hier zijn de eerste sociale woningbouwplannen van Heerenveen gebouwd. De bebouwing heeft voornamelijk een woonfunctie, maar wordt (zeker dicht bij de kernen) afgewisseld met werkfuncties.

De schaal van de bebouwing, in korrel en hoogte, is relatief klein. Op enkele plekken wordt dit afgewisseld door een grotere korrel, vaak uit de naoorlogse bouwperiode. Ook de historische villa's en bedrijfsgebouwen hebben vaak een grotere schaal. De bebouwing is voornamelijk opgetrokken uit traditionele bouwmaterialen (baksteen, houten kozijnen, keramische dakpannen). Ook de gevelindeling en compositie is overwegend traditioneel, met verticale gevelopeningen.

In paragraaf 2.3 staat beschreven dat met het ontwerp rekening is gehouden met de bebouwingstypologie en de structuur van de directe omgeving.

Dorpsvisie Oudeschoot

Plaatselijk Belang heeft samen met de dorpsbewoners een dorpsvisie opgesteld. Hierin staat onder andere dat Oudeschoot gebaat zou zijn bij de nieuwbouw van woningen. In het stuk wordt de bouwlocatie “Brandenburg” genoemd, er wordt echter niet inhoudelijk op ingegaan. Wel vindt het dorp het van belang dat bouwplannen beoordeeld moeten worden op inpasbaarheid in de omgeving, en dat deze locatie vraagt om extra aandacht op dit punt.

De buurtbewoners en Plaatselijkbelang zijn op 12-7-2018 tijdens een gezamenlijke bijeenkomst over de plannen geïnformeerd. Met de ingebrachte aanmerkingen is met het huidige stedenbouwkundigplan rekening gehouden. Voordat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage wordt gelegd worden de plannen opnieuw gepresenteerd tijdens een informatieavond.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Mer-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

In onderdeel C en D van de bijlage uit het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (onderdeel C en D), projectmer-plichtig (onderdeel C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Dit bestemmingsplan maakt slechts 9 woningen mogelijk en is daarmee niet rechtstreeks planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig.

Sinds 7 juli 2018 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is geregeld dat ook voor projecten die zijn opgenomen in onderdeel D, maar beneden de drempelwaarden vallen, een besluit moet worden genomen of een MER nodig is. In dat kader wordt afgewogen of het plan mogelijk toch belangrijke negatieve milieueffecten heeft, op basis van de eerder genoemde omstandigheden. Dit is een vormvrije mer-beoordeling. Derhalve is, gelet op de formele beoordelingsplicht, een vormvrije mer-beoordeling nodig. De beoordeling is als bijlage 1 bij de toelichting opgenomen.

4.2 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden.


In het plangebied zijn geen bedrijven en inrichtingen gepland met een milieuzone. Er is dus geen sprake van zoneringen in het plangebied. Wel grenst de locatie aan het bedrijventerrein Heerenveen Zuid. In dit bestemmingsplan zijn verschillende zones opgenomen waarbinnen bedrijvigheid van een aangegeven categorie zich kan vestigen. Op 40 meter vanaf de woningbouwlocatie zijn bedrijven tot en met categorie 2 toegestaan, vanaf circa 90 meter van de woningbouwlocatie zijn bedrijven tot en met categorie 3 toegestaan. Voor categorie 2 bedrijven geldt een richtafstand van 30 meter en voor categorie 3 bedrijven een richtafstand van 50 meter. Aan de richtafstanden wordt derhalve voldaan. Hiermee wordt een goed leefklimaat ter plaatse van de woningen gegarandeerd en worden de bedrijven niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Bedrijven uit een hogere categorie dan volgens de zonering op het bedrijventerrein zijn toegestaan zijn als zodanig aangegeven. Het gaat om bedrijven die al lange tijd op de locatie gevestigd zijn. In dit geval gaat het om een transportbedrijf dat op circa 60 meter ten westen van het plangebied is gevestigd. Het gaat om een categorie 3.2 bedrijf, waarbij een richtlijnafstand van 100 meter geldt. De voorgestelde woningen komen niet dichter bij dit bedrijf te liggen dan enkele bestaande woningen. Het genoemde bedrijf valt onder het Activiteitenbesluit waarin geluidsnormen zijn opgenomen waaraan het bedrijf moet voldoen ten behoeve van een goed geluidsklimaat richting woningen. Gezien het feit dat er tussen het plangebied en de inrichting van het bedrijf reeds woningen aanwezig zijn, wordt het bedrijf niet belemmerd als gevolg van de ontwikkeling.

4.3 Verkeer en parkeren

Verkeersafwikkeling

Het terrein wordt voor autoverkeer ontsloten op de Wolvergasterweg en de te verlengen ontsluitingsweg van de Peperstraat. Beide wegen hebben voldoende capaciteit om de verkeersgeneratie van de nieuwe woningen op te vangen. De ontwikkeling leidt dan ook niet tot verkeersproblemen.

Parkeren

Voor het parkeren geldt als uitgangspunt dat er binnen het plangebied voldoende ruimte moet zijn voor het opvangen van de parkeerbehoefte. Op die manier wordt parkeeroverlast in de omgeving van het plangebied voorkomen. Hierbij wordt uitgegaan van de kencijfers uit het parkeerbeleid van de gemeente Heerenveen. Deze zijn opgenomen in het document Uitwerkingsplan ''Heerenveense Parkeernormen''.

Voor koop twee-onder-kapwoningen geldt een parkeernorm van 1,6 en voor vrijstaande woningen een norm van 1,7 parkeerplaats per woning. Voor de beoogde 9 woningen zijn 15 parkeerplaatsen nodig.

Bij de woningen in het plan is ruimte voor één parkeerplaats per woning. Voor de overige 6 parkeerplaatsen wordt aansluiting gezocht in de openbare ruimte. Hiervoor wordt onder andere een parkeerstrook aan de westkant van het plangebied gerealiseerd waar ruimte is voor 4 parkeerplaatsen.

4.4 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien een geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt en binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied ligt, moet onderzocht worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. In dit geval is alleen het aspect wegverkeerslawaai relevant. Het naastgelegen bedrijventerrein is namelijk geen gezoneerd bedrijventerrein op grond van de Wgh. Voor wegverkeerslawaai geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. De maximale ontheffingswaarde bedraagt 53 dB.

Het plangebied ligt in de wettelijke geluidszone van een aantal wegen. Het betreft de autosnelweg A32, de Meander en de doorgaande weg De Kuinder/Industrieweg. Voor de Wolvegasterweg geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Vanuit een goede ruimtelijke ordening is ook deze weg beschouwd. Het uitgangspunt is dat de geluidsbelasting op de gevels van de geprojecteerde woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet overschrijdt.

Voor de ontwikkeling is een geluidsonderzoek uitgevoerd. Deze is als bijlage 2 toegevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde van Lden = 48 dB overschreden wordt. De maximale grenswaarde van Lden = 53 dB wordt niet overschreden. Gezien het feit dat sprake is van een wettelijke geluidzone van de wegen en derhalve de Wet geluidhinder van toepassing is, dient een hogere waarde procedure te worden doorlopen. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend, nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidbelasting op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de maximaal toelaatbare hogere waarde niet te boven gaan.

Vanwege de kleinschaligheid van het plan zijn bronmaatregelen op de hoofdrijbanen van de A-32 financieel niet doelmatig. Gezien de hoge kosten in vergelijking met de kosten voor mogelijke gevelisolatie is afscherming langs de A-32 financieel niet doelmatig. Om het plan te kunnen realiseren moet de gemeente (B&W) daarom hogere waarden vaststellen. Aangetoond zal moeten worden dat een goed binnenniveau gegarandeerd wordt. Het plan zal aan de voorschriften en eisen van het Bouwbesluit 2012 moeten voldoen. Omdat de gevelbelasting maximaal 53 dB(A) bedraagt en de minimale geluidsisolatie van de gevel op grond van het Bouwbesluit van 20 dB(A) moet bedragen is er geen nader onderzoek noodzakelijk om de te beschermende binnenwaarde van 33 dB(A) te kunnen beschermen. Er zal dan ook sprake zijn van een aanvaardbaar binnenniveau.

4.5 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.


Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20190618-2-20805). De watertoets is als bijlage 3 bij de toelichting toegevoegd. De uitkomst is dat de normale procedure moet worden gevolgd. Dit houdt in dat de aanwezige wateraspecten van invloed zijn op het plan. In het verstrekte wateradvies zijn uitgangspunten voor verschillende wateraspecten opgenomen waar bij de uitvoering van de plannen rekening meegehouden moet worden. Deze worden hierna nader toegelicht.

Vrij voor de boezem
Het plangebied ligt vrij voor de boezem. Dit wil zeggen dat het gebied niet is beschermd tegen hoge waterstanden in de Friese boezem. Bij het bepalen van aanleghoogte zal hier rekening mee gehouden worden.

Waterafvoer/berging

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk.

In een situatie waarin een terrein niet is verhard kan hemelwater infiltreren in de ondergrond. Wanneer een gebied (deels) wordt verhard dan stroomt hemelwater versneld af naar het oppervlaktewater. Om overlast te voorkomen, moet deze versnelde afstroom gecompenseerd worden om overlast te voorkomen. Wetterskip Fryslân hanteert een compensatienorm van 5 % bij plannen die vrij voor de boezem liggen. Voor bebouwd gebied is de ondergrens van 200 m² van toepassing, in het buitengebied geldt een ondergrens van 1.500 m².

De oppervlakteverharding op het perceel neemt in de toekomstige situatie toe met circa 1.100 m2. Derhalve dient rekening te worden gehouden met compenserende maatregelen. In dit geval wordt aan de zuidkant van het plangebied een vijver met een oppervlakte van meer dan 55 m2 aangelegd. Hierdoor wordt voldaan aan de gehanteerde compensatienorm van 5%.

Klimaatadaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

 

Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voorgenoemd advies wordt bij de uitvoering van de plannen rekening gehouden.

 

Afvalwater en regenwatersysteem

Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt rioolwater via een nieuw rioleringsstelsel aangesloten op het gemeentelijk riool. Uitgangspunt is dat dit voldoende capaciteit heeft voor de extra woningen. Hemelwater wordt afgekoppeld en geïnfiltreerd op het eigen perceel of aangesloten op een nabij gelegen oppervlaktewater.

 

Waterkwaliteit

De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

 

Vervolg

Waterwet: Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

 

Procedure: De ontwikkelaar houdt rekening met de relevante wateraspecten bij de uitvoering van het plan.

4.6 Bodem

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie. Daar waar sprake is van nieuwe woningbouw dient op grond van bodemonderzoek vastgesteld worden dat er geen sprake is van risico's voor de volksgezondheid.

Voor de ontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 4 aan de toelichting toegevoegd. De conclusie van dit verkennende bodemonderzoek is als volgt:

Gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de bestemming van het terrein, wordt concludeert dat verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de bestemming van het terrein.

Op basis van bovenstaande conclusie kan worden geconcludeerd, dat het milieuaspect bodem geen belemmerende factor is voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit gebied.

4.7 Archeologie

In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.


Voor Heerenveen wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). De kaart is opgemaakt voor twee perioden: de ijzertijd-middeleeuwen en de steentijd-bronstijd. Op basis van de provinciale archeologisch verwachtingskaart Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) is er voor de periode steentijd - bronstijd voor het plangebied een quickscan noodzakelijk. Van deze gebieden wordt vermoed dat eventuele aanwezige archeologische resten al ernstig verstoord zijn, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5000m² een quickscan te verrichten.

Op de provinciale archeologisch verwachtingskaart FAMKE is het perceel voor de periode ijzertijd - middeleeuwen aangeduid als “karterend onderzoek 3”. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode midden-bronstijd - vroege Middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg- en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 5000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen.

Het voorliggende bestemmingsplan maakt geen bodemingrepen van meer dan 5000 m2 mogelijk. Het totale oppervlak van het plangebied is kleiner dan 5.000 m2. Aanvullend archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Mochten er bij overige bodemingrepen desondanks toch bodemvondsten worden gedaan, dan dienen die gemeld te worden bij de provinciaal archeoloog. Archeologisch onderzoek in het kader van het voorliggende bestemmingsplan kan achterwege blijven.

4.8 Cultuurhistorie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

De gemeente Heerenveen heeft in zijn erfgoednota cultuurhistorisch beleid vastgelegd. In de nota is het plangebied niet aangewezen als cultuurhistorisch waardevol. Wel maakt het oude lint van de Wolvegasterweg deelt uit van een bebouwingsstrook die van cultuurhistorische waarde is. Met het ontwerp is rekening gehouden met de bebouwingskarakteristieken van dit lint. Cultuurhistorie is dan ook geen belemmerende factor voor de voorgenomen ontwikkelingen in dit gebied.

4.9 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de nieuwe Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.


Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied is geen sprake van Natura 2000-gebieden. Gezien de aard en de schaal van de ontwikkeling in het plangebied, treden geen nadelige effecten op voor NNN- en Natura 2000-gebieden. Het plangebied is door de Provincie niet aangewezen als weidevogelleefgebied. Verstoring van weidevogels is daarom niet aan de orde.

stikstof

Woningbouwplannen of vergelijkbare projecten kunnen leiden tot een toename van de stikstofdepositie ter plaatse van stikstofgevoelige habitattypen in een Natura 2000gebied. Deze toename van de stikstofdepositie kan het gevolg zijn van bouwwerkzaamheden in de aanlegfase (bijvoorbeeld als gevolg van de aanvoer van bouwmaterialen naar en grondverzet op de bouwplaats). Het gebruik van de woningen (de gebruiksfase) kan ook leiden tot een toename van de stikstofdepositie. Deze toename kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van het gebruik van gas en het autoverkeer van bewoners en bezoekers van de woningen.

Bij kleine stedelijke ontwikkelingsprojecten, zoals woningbouwplannen, gemengde stedelijke functies of solitaire bedrijven met een beperkte milieubelasting geldt dat er in de gebruiksfase alleen vanuit verkeer enige stikstofemissie te verwachten, aangezien er vanaf nu gasloos gebouwd moet worden. Effecten van stikstof vanwege wegverkeer hebben een beperkt bereik. Dergelijke bronnen zijn namelijk dicht bij de grond geplaatst, waardoor de stikstof snel neerslaat. Onder de PAS werd een effectafstand voor hoofdwegen of hoofdvaarwegen van respectievelijk 3 of 5 kilometer ten opzichte van het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat gerekend. De potentiële effecten van kleine woningbouwlocaties zijn uitsluitend het gevolg van verkeer en tijdelijke werkzaamheden in de aanlegfase. Vanwege de aard van de emissie hiervan (beperkt in hoeveelheid en laag bij de grond) en op basis van honderden uitgevoerde AERIUSberekeningen wordt ingeschat dat een toename van de

stikstofdepositie niet zal optreden op een afstand meer dan 5 kilometer. Het gaat dan om stedelijke (gasloze) ontwikkelingen met een beperkte omvang, tot maximaal 100 woningen. Er hoeft in die gevallen geen vergunning op grond van de Wnb aangevraagd te worden. De emissie van stikstof vanuit het materieel dat wordt gebruikt in de realisatiefase is vergelijkbaar met dat van wegverkeer, dat tot op afstand van maximaal 5 kilometer relevant kan zijn. Ook deze emissie vindt vlak aan de grond plaats en wordt niet mechanisch hoog de lucht in geblazen.

Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelig gebied, Rottige Meenthe & Brandemeer, ligt op 8 kilometer van het plangebied. Stedelijke (gasloze) ontwikkelingen met een beperkte omvang, tot maximaal 100 woningen, zorgen niet voor een toename van de stikstofdepositie op een afstand meer dan 5 kilometer van het Natura-2000 gebied. Daarnaast wordt voor de woningen geen emissie gerekend omdat deze gasloos worden opgeleverd. Het verkeer gaat daarnaast vrijwel direct op in het heersende verkeersbeeld. Gelet op de beperkte omvang en de aard van het project en de afstand tot de relevante gebieden kan geconcludeerd worden dat het plan niet zal leiden tot een toename van de stikstofdepositie in de kritische gebieden en dat het daarom op voorhand duidelijk is dat deze in redelijkheid, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. Ofwel: het is op voorhand voldoende duidelijk dat de toename van stikstofdepositie op gebieden waarvan de kritische depositiewaarde wordt overschreden ten hoogste 0,00 mol/hectare/jaar is.

De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

Soortenbescherming

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.


Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Toetsing

Ten behoeve van de voorgestane ontwikkeling is een ecologische quickscan uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 5 aan de toelichting toegevoegd. Ten aanzien van beschermde soorten geldt dat de geplande werkzaamheden geen conflict met de Wet natuurbescherming veroorzaken, mits door de uitvoering van de geplande werkzaamheden geen broedende vogels en hun nesten worden verstoord. Maatregelen om het verstoren van broedende vogels te voorkomen zijn beschreven in ecologisch onderzoek. Met de genoemde maatregelen zal ten tijde van de geplande werkzaamheden rekening worden gehouden.

4.10 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals bijvoorbeeld vuurwerk, aardgas of lpg. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen(bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn alsmede op het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen.

Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de professionele risicokaart. In figuur 9 zijn de risicobronnen ten opzichte van het plangebied weergegeven. In het plangebied worden (beperkt) kwetsbare objecten voorgesteld en in de omgeving van het plangebied zijn drie mogelijk relevante risicobronnen aanwezig, te weten:

    • a. Rijksweg A32 met transport van gevaarlijke stoffen;
    • b. Een buisleiding met een diameter van 8 inch en een werkdruk van 40 bar;
    • c. Risicovolle inrichtingen op industrieterrein Heerenveen Zuid.

(Beperkt) kwetsbare objecten:

Uit oogpunt van externe veiligheid zijn de woningen in het plan gebied een kwetsbaar object en genieten bescherming tegen de risico's van gevaarlijke stoffen. Er zijn geen beperkt kwetsbare in het plangebied aanwezig.

Het transport van gevaarlijke stoffen over de A32 is een relevant risico in verband met de externe veiligheid. Met de risico's die aan de aanwezigheid van deze transportroute zijn verbonden moet in het bestemmingsplan rekening worden gehouden. Dat geschiedt met behulp van een veiligheidszone waarbinnen beperkingen gelden ten aanzien van werkzaamheden, bebouwing en de aanwezigheid van personen.

  • a. Rijksweg A32 met transport van gevaarlijke stoffen.

Plaatsgebonden risico (PR) vervoer over de weg

Voor de beoordeling van de gevolgen van het transport over de A32 is gebruik gemaakt van het rapport "Voorstel Basisnet eindrapportage, conceptversie 4" van 11 maart 2008. Uit dit rapport blijkt, dat voor het traject van de A32 ter plaatse van het plangebied, de risicocontour van het PR 10-6/jaar binnen het tracé van de A32 ligt. Uit de toekomstverkenning (tot 2020 met doorkijk naar 2040), waarin met een worst-case groeipercentage voor het vervoer van gevaarlijke stoffen rekening wordt gehouden, blijkt dat de risicocontour voor het PR 10-6/jaar, ook bij een flinke groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen, binnen het tracé van de A32 blijft. Vanwege het vervoer gevaarlijke stoffen over de weg en het daardoor veroorzaakte PR bestaan derhalve geen beperkingen voor het bestemmingsplan.

Groepsrisico (GR) vervoer over de weg

In het project Basisnet (conceptversie 0.4, 11 maart 2008) is het Groepsrisico (GR) voor een invloedsgebied van 200 meter aan weerszijden van de A32 bepaald. Daarbij is gebruik gemaakt van actuele bevolkingscijfers en bouwplannen van de gemeente die vermeld zijn op de Nieuwe Kaart van Nederland. Tevens is voor de berekening van het toekomstige GR gebruik gemaakt van de uniforme groeiprognoses van DVS/KiM voor het peiljaar 2020. Uit de rapportage Basisnet Weg blijkt dat het Groepsrisico langs de A32 ter plaatse van het bestemmingsplan Meander, zowel in de huidige als in de toekomstige situatie kleiner is dan de laagst aangegeven waarde van 0,1 keer de oriënterende waarde. Langs dit wegvak is geen relevant GR aanwezig, ook niet bij een hoge groeiprognose. Langs de A32 is geen KOV-zone aanwezig. Op grond van het Basisnet bestaan langs de A32 geen beperkingen ten aanzien van de aanwezigheid van kwetsbare objecten.

In het rapport is voorgesteld om voor situaties waarin het GR lager is dan 0,1* de oriënterende waarde GR, geen QRA te verplichten. In overeenstemming met dit voorstel is voor het transport van gevaarlijke stoffen over de A32 geen QRA berekend.

Verantwoording PR en GR op basis van risicoberekeningen

Over de A32 vindt in beperkte mate vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Dit betreft in hoofdzaak het transport van LPG en vloeibare brandstoffen. Bij een ongeluk met vloeibare brandstoffen kan een plasbrand binnen een zone van ca.30 meter langs de weg tot slachtoffers leiden. De afstand tussen de A32 en het plangebied bedraagt meer dan 145 meter. Het plangebied ligt dientengevolge buiten het Plasbrand Aandachts Gebied (PAG) van een ongeluk met brandbare vloeistoffen en buiten het gebied waar slachtoffers kunnen vallen.

Bepalend voor de risico's van het vervoer van gevaarlijke stoffen, is het transport van LPG. De effectafstand voor een LPG transport bedraagt 85 meter. Op een afstand groter dan 85 meter heeft een ongeluk met een LPG transport geen invloed op het GR. De afstand van het plangebied tot de A32 is minimaal 145 meter. Het plangebied ligt volledig buiten het invloedsgebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A32. De A32 is in het kader van externe veiligheid dientengevolge niet relevant.

  • b. Buisleiding met een diameter van 8 inch en een werkdruk van 40 ba.

In en nabij het plangebied ligt langs de A32 een buisleiding voor het onder hoge druk transporteren van aardgas (kenmerk N-500-20-KR-008-1en 2, N-500-20-KR-009). Deze leiding heeft een diameter van 8 inch en een werkdruk van 40 bar. De transportleiding ligt op een afstand van ca 160 meter van het plangebied.

Het invloedsgebied van het groepsrisico van de buisleiding bedraagt 95 meter. Het plangebied bevindt zich buiten het invloedsgebied van de leiding. Aangezien het plangebied volledig buiten het beïnvloedingsgebied ligt, is de buisleiding in het kader van externe veiligheid niet relevant voor het plangebied.

  • c. Risicovolle inrichtingen op industrieterrein Heerenveen Zuid.

Ten zuiden van het plangebied bevindt zich het industrieterrein Heerenveen Zuid. Op het industrieterrein is aan de Kuinder het bedrijf Royal Smilde gevestigd. De afstand van het plangebied plan tot deze inrichting bedraagt meer dan 225 meter. Op grond van het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is Royal Smilde een categorale inrichting. De contour van het plaatsgebonden risico (PR) ligt volledig binnen de grenzen van de inrichting. De grens van het invloedsgebied voor deze installatie is niet relevant en het is niet noodzakelijk om het GR te verantwoorden. De aanwezigheid van deze inrichting vormt geen beperking voor de ontwikkeling van het bestemmingsplan. Wel dient bij nieuwvestiging van risicovolle bedrijven op het industriegebied rekening gehouden te worden met de veiligheidszone rond de woningen.

Conclusie 

De afstand tussen het plangebied en de A32 is groter dan de effectafstand van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A32. Het plangebied ligt geheel buiten het invloedsgebied van de A32. Er is geen PR en evenmin een GR. Een risicoberekening is niet zinvol. De aanwezigheid van de A32 vormt geen beperking voor de ontwikkeling van het bestemmingsplan.

Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de buisleiding langs de A32, kenmerk N- 500-20-KR-008-1en 2, N-500-20-KR-009. De buisleiding is dientengevolge niet relevant voor het bestemmingsplan en vormt geen beperking voor de ontwikkeling van het plan.

De aanwezigheid van de risicovolle inrichting Royal Smilde heeft voor externe veiligheid geen relevantie voor het plangebied. De woningen in het plangebied zijn kwetsbare objecten in de zin van externe veiligheid. Bij nieuwe vestigingen van risicovolle bedrijven op het industriegebied moet rekening gehouden worden met een veiligheidszone rond de woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.BPNWolvgasterwegOS-VG01_0009.png"

Figuur 9. Ligging plangebied ten opzichte van risicobronnen omgeving. Bron: professionele risicokaart

4.11 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er worden slechts 9 woningen mogelijk gemaakt. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.12 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.


In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Het juridische systeem

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf wordt een toelichting gegeven op de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de bestemmingen die in dit plan zijn opgenomen. Bij het bepalen van de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de reeds vigerende bestemmingen uit het bestemmingsplan Oudeschoot.

Groen

De gronden ten zuidoosten en zuidwesten van de toekomstige woningen krijgen een groene openbare inrichting. Deze gronden hebben de bestemming 'Groen' gekregen. Binnen de bestemming zijn onder andere groenvoorzieningen zoals plantsoenen, bermen, groenstroken en daarmee gelijk te stellen voorzieningen toegestaan en daaraan ondergeschikte wegen en paden, sloten en bermen en parkeervoorzieningen.

Om het groene karakter zoveel mogelijk te behouden, zijn gebouwen uitgesloten en mogen erf- en terreinafscheiding niet hoger zijn dan 1 meter. Om het plaatsen van speeltoestellen niet onmogelijk te maken, is de bouwhoogte van andere bouwwerken bepaald op maximaal 5 meter.

Verkeer-Verblijf

De bestemming Verkeer-Verblijf is van toepassing op de bestaande ontsluitingsweg van de woningen van de Peperstraat 37 tot en met 53 en voor de toekomstige ontsluiting van de te bouwen woningen die aan de Peperstraat komen te liggen. Gebouwen zijn uitgesloten. Bouwwerken zijn wel toegestaan.

Wonen-lintbebouwing 1

Het woongebied binnen het plangebied valt onder de bestemming 'Wonen-lintbebouwing '. Binnen deze bestemming zijn woonhuizen toegestaan, mogelijk in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Binnen de bestemming mogen hoofdgebouwen binnen de, op de verbeelding aangegeven, bouwvlakken gebouwd worden. In de regels is een maximale goothoogte bepaald op 4 meter en tot slot is op het bouwvlak overeenstemming het stedenbouwkundig plan een maximum aantal wooneenheden van 4 -en 5 woningen opgenomen. Bijgebouwen mogen buiten de bouwvlakken worden gebouwd, hieraan worden in de regels een aantal eisen gesteld.

Voor de uitvoering van het inrichtingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ruimtelijke ordening is voor een groot deel een belangenafweging. Uit deze belangenafweging blijkt de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Om dit aan te tonen doorloopt het bestemmingsplan de in de wet vastgelegde bestemmingsplanprocedure:

Vooroverleg en inspraak

Het voorontwerp wordt op basis van de inspraakverordening niet voor inspraak ter inzage gelegd. Wel gaat de initiatiefnemer een informatieavond organiseren. Verder wordt het voorontwerpbestemmingsplan in het kader van het overleg voorgelegd aan de betrokken overleginstanties. In het kader van dit overleg heeft de provincie aangegeven dat gemotiveerd dient te worden waarom afgeweken kan worden van het woningbouwprogramma. Tevens verwacht men dat een ecologisch onderzoek wordt bijgevoegd en dat beter wordt gemotiveerd waarom geen sprake zal zijn van nadelige stikstofdeposities. In overleg met de provincie zijn hierop de paragrafen 3.2 (woningbouwprogramma) en 4.9 (ecologie en stikstof) aangepast.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vervolgens voor zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Van deze gelegenheid is gebruik gemaakt. Er zijn twee zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn door de gemeente samengevat en beantwoord in bijlage 7. De zienswijzen hebben niet tot wijzigingen in het bestemmingsplan geleid.

Vaststelling

Het bestemmingsplan is vervolgens vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat voor belanghebbenden de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De kosten voor het realiseren van de ontwikkeling worden gedragen door de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over voldoende financiële middelen beschikt om de woningen te kunnen realiseren. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

In dit geval is een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemers gesloten om het kostenverhaal te verzekeren. Hierin zijn onder andere de kosten met betrekking tot het begeleiden van de bestemmingsplanprocedure en daaraan verwante kosten opgenomen. Tevens is hierin het aspect planschade afgedekt.