direct naar inhoud van Regels
Plan: Singel 23 te Jubbega
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0074.BPNSingel23JU-VG01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan Singel 23 te Jubbega met identificatienummer NL.IMRO.0074.BPNSingel23JU-VG01van de gemeente Heerenveen;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan-huis-verbonden beroep:

een in Bijlage 1 genoemd beroep, dan wel een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen beroep, dat in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de bewoner en de aan de beroepsuitoefening aan huis gebonden medewerker en dat is gericht op het verlenen van diensten;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de planregels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalig bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.9 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is;

1.10 begane grond:

de bouwlaag van een gebouw die (het meest) ter hoogte van het maaiveld is gelegen, waarop in de meeste gevallen de hoofdtoegang van het gebouw is gesitueerd, en waaronder zich een kruipruimte, kelder of souterrain kunnen bevinden;

1.11 bestaand:
  • a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning;
  • b. het onder a bedoelde geldt niet voorzover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;
1.12 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.14 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak;

1.15 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.18 bouwwerk:

elke bouwkundige constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.19 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.20 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen uitstalling ten verkoop, verkopen en/of leveren van goederen aan diegenen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een bedrijfs- of beroepsactiviteit;

1.21 dienstverlening:

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.22 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.23 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering

een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;

1.24 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een perceel kan worden aangemerkt;

1.25 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies als ook zaalverhuur, (een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie) met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.26 horecavloeroppervlakte

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) ruimte ten behoeve van horeca;

1.27 huishouding:

een zelfstandig persoon, dan wel samenwonend persoon of personen, die in een zekere continue samenstelling met elkaar wonen en binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals keuken, sanitair en entree, én tussen wie een zekere mate van verbondenheid bestaat;

1.28 kampeerterrein:

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van mobiele kampeermiddelen en trekkershutten voor jaarrond gebruik;

1.29 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

de in Bijlage 1 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend door de bewoner en de aan de bedrijvigheid bij woningen gebonden medewerker;

1.30 kleinschalige detailhandel:

detailhandel in de vorm van een streekwinkel waarin streekproducten en daarmee gelijk te stellen producten worden verkocht, waarbij de kleinschalige detailhandel ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;

1.31 kleinschalige dienstverlening:

dienstverlening in de vorm van workshops en daarmee gelijk te stellen activiteiten, waarbij de kleinschalige dienstverlening ondergeschikt is aan de hoofdfunctie;

1.32 kleinschalige horeca-activiteiten:

een theeterras en daarmee gelijk te stellen activiteiten, waar tegen vergoeding dranken al dan niet in combinatie met kleine versnaperingen worden verstrekt en waarbij de kleinschalige horeca-activiteiten ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie;

1.33 mobiele kampeermiddelen:

een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen, niet zijnde een bouwwerk, met de bedoeling deze te plaatsen op een kleinschalig kampeerterrein;

1.34 nutsvoorzieningen:

een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;

1.35 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.36 peil:
  • a. indien op het land wordt gebouwd:
    • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
  • b. indien op of in het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land.
1.37 permanente bewoning:

bewoning als hoofdverblijf binnen de vaste woonplaats;

1.38 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie;

1.39 recreatieve logies:

een (deel van een) gebouw dat blijvend bestemd is voor recreatief nachtverblijf door groepen, waarbij overnacht wordt in slaapzalen en/of slaapkamers, waarbij een afzonderlijke ruimte voor dagactiviteiten alsmede keuken- en sanitaire voorzieningen aanwezig zijn die gemeenschappelijk door de groep worden gebruikt;

1.40 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen wordt verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.41 trekkershut:

een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf van eenvoudige (houten) constructie met slaap- en kookgelegenheid zonder verwarming of sanitaire voorzieningen, dat dienst doet in plaats van een zelf meegenomen tent of caravan;

1.42 vaste kampeermiddelen:

een stacaravan, chalet of ander recreatief verblijf, dat naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken, met uitzondering van trekkershutten;

1.43 verkoopvloeroppervlakte

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) ruimte ten behoeve van de detailhandel of horeca;

1.44 voorgevel:

de gevel van een woning die parallel ligt of het meest parallel ligt met de straat waaraan de woning is genummerd en/of waaraan de hoofdontsluiting van de woning is gelegen;

1.45 wooneenheid:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.46 woonhuis:

een gebouw, dat één wooneenheid omvat.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

bij lessenaarsdaken wordt de bouwhoogte niet als goothoogte aangemerkt;

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens van een bouwperceel:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel;

Bij onduidelijkheden of interpretatieverschillen betreffen de wijze van meten, is de uitleg van de NEN 2480 (oppervlakten) en inhouden van gebouwen, termen, definities en bepalingsmethoden) bepalend.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - kleinschalig kampeerterrein

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch - kleinschalig kampeerterrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, niet zijnde de teelt van hout en/of andere vormen van opgaande teelt;
  • b. standplaatsen voor kampeermiddelen;
  • c. trekkershutten, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - trekkershutten";
  • d. de realisatie, het behoud en het versterken van een goede landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Bijlage 2 bij deze regels

met de daarbijbehorende:

  • e. wegen en paden;
  • f. sport- en speelvoorzieningen;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen en bebossing;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • k. waterlopen en waterpartijen;
  • l. bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen
  • a. Voor het bouwen van de in lid 3.1 onder c genoemde trekkershutten gelden de volgende regels:
    • 1. trekkershutten worden gebouwd op gronden ter plaatse van de aanduiding ''specifieke vorm van agrarisch - trekkershutten'';
    • 2. het aantal trekkershutten bedraagt ten hoogste 10;
    • 3. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 m;
    • 4. de gezamelijke oppervlakte per trekkershut bedraagt ten hoogste 25m2.
  • b. Met uitzondering van het bepaalde onder a mogen geen andere gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a bedraagt de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen langs de openbare weg ten hoogste 1 m;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouw over overkapping zijnde, bedraagt 5 m.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid; en,
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als standplaats voor vaste kampeermiddelen, anders dan trekkershutten op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agraisch - trekkershutten";
  • b. het gebruik van gronden voor mobiele kampeermiddelen zodanig dat meer dan 25 standplaatsen worden ingenomen;
  • c. het gebruik van gronden voor mobiele kampeermiddelen buiten de periode van 15 maart - 1 november;
  • d. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van een gebouw of gronden zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen beplantingsplan, teneinde te komen tot een goede stedenbouwkundige inpassing. In afwijking hiervan mogen nieuwe gebouwen of gronden worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 12 maanden na ingebruikname van de nieuwe gebouwen en gronden uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen beplantingsplan, teneinde te komen tot een goede stedenbouwkundige inpassing.

Artikel 4 Recreatie - Recreatiebedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - Recreatiebedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, die zijn genoemd in Bijlage 1;
  • b. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;
  • c. gebouwen en overkappingen ten behoeve van:
    • 1. recreatief logies;
    • 2. het onderhoud en het beheer;
    • 3. sanitaire voorzieningen ten dienste van het kleinschalig kampeerterrein;
    • 4. inpandige opslag en/of stalling van kampeermiddelen;
  • d. de realisatie, het behoud en het versterken van een goede landschappelijke inpassing zoals opgenomen in Bijlage 2 bij deze regels;
  • e. kleinschalige detailhandel;
  • f. kleinschalige horeca;
  • g. kleinschalige dienstverlening

met de daarbijbehorende:

  • h. tuinen en terreinen;
  • i. wegen en paden;
  • j. sport- en speelvoorzieningen;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. groenvoorzieningen en bebossing;
  • m. nutsvoorzieningen;
  • n. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • o. waterlopen en waterpartijen;
  • p. bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Bedrijfswoningen:
  • a. het aantal bedrijfswoningen per bestemmingsvlak bedraagt ten hoogste één”;
  • b. een bedrijfswoning wordt in een bouwvlak gebouwd;
  • c. de oppervlakte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 150 m² dan wel de bestaande oppervlakte wanneer die groter is;
  • d. de goothoogte van een bedrijfswoning bedraagt ten hoogste 4 m;
  • e. de dakhelling van een bedrijfswoning bedraagt ten minste 30° en ten hoogste 60°.
4.2.2 Bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • a. bijbehorende bouwwerken worden tenminste 1,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt ten hoogste 100 m²;
  • c. de goothoogte bedraagt ten hoogste 3,50 m;
  • d. de dakhelling bedraagt ten hoogste 60°.
4.2.3 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in lid 4.1, onder e genoemde gebouwen en overkappingen, gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en overkappingen worden binnen een bouwvlak gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedragen ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)" aangegeven goot- en bouwhoogte dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • c. de bouwhoogte van overkappingen bedraagt ten hoogste 3,5 m.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt ten hoogste 1 m;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a bedraagt de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de voorgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan ten hoogste 2 m;
  • c. de bouwhoogte van reclame- en vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • d. de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouw of overkappingen zijnde, bedraagt 5 m.
4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. de milieusituatie;
  • d. de verkeersveiligheid; en,
  • e. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bouwwerken.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit indien de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken op het bouwperceel met een maximum van 50 m²;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor permanente bewoning, anders dan in de bedrijfswoning;
  • c. het gebruik van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken voor recreatieve bewoning;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor:
    • 1. kleinschalige detailhandel indien de verkoopvloeroppervlakte meer bedraagt dan 25 m2;
    • 2. kleinschalige horeca-activiteiten indien de inpandige horecavloeroppervlakte meer bedraagt dan 50 m2.
    • 3. kleinschalige dienstverlening, indien de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 50 m2;
  • e. het gebruik van en het in gebruik laten nemen van een gebouw of gronden zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen beplantingsplan, teneinde te komen tot een goede stedenbouwkundige inpassing. In afwijking hiervan mogen nieuwe gebouwen of gronden worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van 12 maanden na ingebruikname van de nieuwe gebouwen en gronden uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in Bijlage 2 opgenomen beplantingsplan, teneinde te komen tot een goede stedenbouwkundige inpassing.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  • b. het gebruiken van gronden voor de opslag van schroot, afbraak en/of bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • c. het gebruiken van gronden voor het storten van puin en/of afvalstoffen;
  • d. het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan is toegestaan op grond van artikel 3, lid 4.1;
  • e. het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van het kennelijk ten verkoop stallen en opslaan van bruikbare en niet aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten verkoop.

Artikel 7 Algemene afwijkingsregels

7.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht, in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. het bepaalde in het plan ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen en daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, wordt vergroot, mits:
    • 1. deze vergroting niet meer bedraagt dan 10 m² per plaatselijke verhoging;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van de verhogingen ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
    • 3. de vergroting leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte bedraagt van het betreffende gebouw;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje ten hoogste 50 m³ bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte ten hoogste 4 m bedraagt.
7.2 Afwegingscriteria

De in lid 7.1 bedoelde afwijkingen kunnen slechts worden toegepast, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 8 Overige regels

8.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en/of voor het gebruik van bouwwerken of gronden wordt geweigerd, indien dit bouwwerk en/of het gebruik behoefte aan parkeergelegenheid oproept èn wanneer in het plangebied niet in (voldoende) parkeergelegenheid is of zal worden voorzien;
  • b. de onder a. bedoelde omgevingsvergunning wordt geweigerd, indien het gebruik behoefte aan parkeergelegenheid oproept èn wanneer in het plangebied niet in (voldoende) parkeergelegenheid is of zal worden voorzien;
  • c. tot een gebruik strijdig met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik van bouwwerken of gronden, indien het gebruik behoefte aan parkeergelegenheid oproept èn wanneer in het plangebied niet in (voldoende) parkeergelegenheid is of zal worden voorzien;
  • d. of er in voldoende parkeergelegenheid is of zal worden voorzien, wordt beoordeeld aan de hand van de parkeernormen opgenomen publicatie nr. 381 "Toekomstbestendig parkeren" (december 2018) van CROW dan wel de geldende CROW op het moment van aanvraag omgevingsvergunning.
8.2 Afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1 en een omgevingsvergunning verlenen indien niet in (voldoende) parkeergelegenheid is of zal worden voorzien, mits:

  • a. op andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. de bestaande parkeergelegenheid in het openbaar gebied;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de woonsituatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 9 Overgangsrecht

9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  • c. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Richtlijn 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaand gebruik.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 10 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan  Singel 23 te Jubbega .