direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Harlingen - Dr. W. Dreesstraat
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0072.DrWDreessstraat-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Groen van Prinstererstraat 2 te Harlingen, bevond zich Bloemisterij & Tuincentrum Euroflorist v.d. Meer. De nieuwe eigenaar heeft de kassen en bedrijfsbebouwing inmiddels gesloopt. De bedrijfswoning is separaat verkocht als reguliere woning en krijgt een woonbestemming. Op het westelijke deel van de kavel wordt een appartementencomplex ten behoeve van 25 appartementen gebouwd. Op het oostelijke deel komen de toegangsweg en de parkeerplaatsen voor het appartementencomplex.

Het bestemmingsplan waarmee het appartementencomplex mogelijk wordt gemaakt, is op 8 april 2020 door de gemeenteraad vastgesteld. In dit bestemmingsplan zijn de gronden aan de Doctor W. Dreesstraat die behoorden bij het voormalige tuincentrum bestemd met een groenbestemming. Deze gronden zijn voorzien van een wijzigingsbevoegdheid. Door middel van deze wijzigingsbevoegdheid wordt het mogelijk om de bestemming 'Groen' te wijzigingen in de bestemming 'Wonen' waarbinnen twee grondgebonden woningen zijn toegestaan. Paragraaf  1.3  gaat hier nader op in.

De gemeente Harlingen heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid. Dit wijzigingsplan geeft hieraan invulling.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied is onderdeel van de woonwijk 'Het Oosterpark' ten zuidoosten van Harlingen. Deze woonwijk wordt begrensd door de N31, de Kimswerderweg, de spoorlijn Harlingen – Leeuwarden en de Achlumerdijk. Het plangebied is gelegen in het westelijke gedeelte van deze woonwijk aan de Doctor W. Dreesstraat. Het grenst ten noorden aan nieuwbouwproject 'woongebouw Het Oosterhof'.

De ligging van het plangebied in de omgeving is globaal weergegeven in figuur 1.1 en de begrenzing daarvan is weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.DrWDreessstraat-VA01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied (bron: pdok.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.DrWDreessstraat-VA01_0002.jpg"

figuur 1.2 Begrenzing van het plangebied (bron: pdok.nl)

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is opgenomen in het bestemmingsplan 'Harlingen – Oosterhof'. Op basis van dit nieuwe bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Groen'. Daarnaast is het gebied voorzien van de gebiedsaanduiding 'wro- zone - wijzigingsgebied'. Op basis van deze wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders de gronden die zijn voorzien van de aanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied' wijzigen van de bestemming 'Groen' in de bestemming 'Wonen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.DrWDreessstraat-VA01_0003.jpg"

Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Harlingen - Oosterhof' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie en het voorgenomen plan. Dit wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg aan de juridische regeling van het wijzigingsplan, hoofdstuk 6 gaat tenslotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Omgeving van het plangebied

Het plangebied ligt in het westen van de woonwijk Het Oosterpark. Het Oosterpark is één van de grootste naoorlogse wijken ten zuidoosten van Harlingen. Ten oosten grenst het plangebied aan de locatie van de voormalige apotheek aan de Groen van Prinstererstraat waar nu een woning in zit. In het zuiden grenst het plangebied aan de Doctor W. Dreesstraat. De woningen aan deze straat betreffen twee-onder-één kap woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.DrWDreessstraat-VA01_0004.png"

Figuur 2.1 Bebouwing ten zuiden van het plangebied (bron: Street View).

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.DrWDreessstraat-VA01_0005.png"

Figuur 2.2 Bebouwing ten oosten van het plangebied (bron: Street View).

Aan de westzijde van het plangebied ligt de N31. Deze weg is sinds kort verdiept aangelegd. Ten noorden van het plangebied komt woongebouw 'Het Oosterhof'en staat de basisschool IKC Het Baken en het MFC 'Het vierkant', het MFC is het culturele en sociale centrum van de gemeente Harlingen (figuur 2.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.DrWDreessstraat-VA01_0006.png"

Figuur 2.3 Bebouwing ten noorden van het plangebied (bron: Street View).

2.2 De bestaande situatie

Op de locatie van het plangebied en op het gebied ten noorden werd voorheen een tuincentrum met bloemisterij en een kwekerij geëxploiteerd. Deze is gesloopt. Het plangebied is momenteel braakliggend terrein. Het terrein wordt afgebakend door een groenstrook. Figuren 2.4 geeft de huidige situatie van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.DrWDreessstraat-VA01_0007.png" Figuur 2.4 Luchtfoto huidige situatie plangebied (bron: Rho maps)

2.3 Voorgenomen initiatief

De Doctor W. Dreesstraat, is een typische woonstraat, er staan vooral twee-onder-een kapwoningen bestaande uit twee bouwlagen met kap. Het ontwerp van de nieuwe woningen sluit hier goed op aan zoals te zien is op de volgende figuren. De beoogde woningen bestaan namelijk ook uit twee bouwlagen met kap. Door nieuwe woningbouw toe te voegen in een woonstraat, op een braakliggend terrein, wordt de stedelijke structuren van de Dr. W. Dreesstraat versterkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.DrWDreessstraat-VA01_0008.png"

Figuur 2.6 Beoogde nieuwe situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.DrWDreessstraat-VA01_0009.png" Figuur 2.7 Beoogde nieuwe situatie

  afbeelding "i_NL.IMRO.0072.DrWDreessstraat-VA01_0010.png"

Figuur 2.8 3D weergave nieuwe situatie

2.4 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur

Het gebied wordt aan de Dr. W. Dreesstraat ontsloten. Vanaf de Dr. W. Dreesstraat kan het verkeer richting het oosten en zuiden de wijk verlaten.

Door de functiewijziging van het gehele gebied, van tuincentrum naar wonen verandert de verkeersgeneratie van het gebied en neemt dit af. Door de toevoeging van 2 woningen aan de Dr. W. Dreesstraat neemt de verkeergeneratie minimaal toe. Door de kleine toename worden er geen belemmeringen wat betreft de verkeersgeneratie verwacht.

Nota Parkeernormen Harlingen 2016

In de nota parkeernormen worden normen gesteld voor parkeerbehoefte bij bouw- en verbouwplannen in de gemeente Harlingen. De gemeente wil hiermee een balans maken tussen het innemen van waardevolle ruimte en het voorkomen van overlast. Daarom is een goede sturing en afweging van belangen een noodzaak bij het parkeervraagstuk. Met het vaststellen van de parkeernormen is rekening gehouden met het gemiddeld autobezit per huishouden (inclusief het gebruik van leaseauto's), de verwachte groei van het autobezit en de niet-buurtgebonden voertuigen ('bezoekers').

Gemeente Harlingen sluit aan bij de parkeernormen gesteld door CROW voor het bepalen van de parkeerbehoefte, deze behoefte is bepaald op 1,7 parkeerplaatsen per twee-onder-één-kap woning. Met dit plan worden 2 parkeerplaatsen per woning, en dus 4 in totaal, op eigen terrein gerealiseerd. Hiermee voldoet het plan ruimschoots aan de parkeernorm van 1,7. Vanuit parkeren zijn er geen belemmeringen te verwachten.

2.5 Wijzigingsbevoegdheid

Voor de gewenste planologische situatie kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid uit het bestemmingsplan. Door middel van deze wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en Wethouders het bestemmingsplan wijzigen in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied' de bestemming 'Groen' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen' mits:

  • a. een goede stedenbouwkundige inpassing wordt nagestreefd conform de uitgangspunten, zoals opgenomen in de toelichting bij dit bestemmingsplan;

Toetsing: Zoals beschreven in paragraaf 2.3, past de twee-onder-één kapwoning in het straatbeeld van de Dr. W. Dreesstraat en wordt met het wijzigingsplan een goede stedenbouwkundige inpassing nagestreefd.

  • b. het aantal woningen ten hoogste 2 bedraagt;

Toetsing: het plan betreft 2 woningen.

  • c. het aantal woningen in overeenstemming is met een woningbouwprogramma dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft;

Toetsing: deze ontwikkeling past binnen de woonvisie van de gemeente Harlingen. Daarnaast worden de twee woningen opgenomen in het woningbouwprogramma.

  • d. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten zal niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;

Toetsing: Voor de ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Zie hiervoor paragraaf 4.3. Hieruit blijkt dat het aspect geluid de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

  • e. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

Toetsing: Door de invulling van de twee-onder-één kapwoning op een braakliggend terrein wordt het straatbeeld verbeterd. De verkeersveiligheid blijft hetzelfde, er zullen niet veel auto's bij komen. De sociale veiligheid neemt, met de komst van nieuwe bewoners, toe.

  • f. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor de betreffende gronden de regels van 'Wonen' overeenkomstige toepassing zijn.

Toetsing: Met dit wijzigingsplan krijgt het perceel de bestemming 'Wonen' van het bestemmingsplan 'Harlingen - Oosterhof'.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Voor het wijzigingsplan zijn geen nationale belangen van belang.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking

In dit geval is sprake van toevoeging een twee in het plangebied. Het toevoegen van twee extra wooneenheid betreft geen project waar de ladder voor duurzame verstedelijking voor doorlopen hoeft te worden.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid is uiteengezet in het Streekplan 'Om de kwaliteit van de romte' (structuurvisie). De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in ruimtelijke plannen rekening mee gehouden moet worden.

Streekplan Fryslân

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân, vastgesteld op 13 december 2006.

De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld.

Ondanks de verweving tussen steden en platteland wordt er nog steeds een grote waarde gehecht aan het onderscheid tussen de dynamiek en intensiteit van steden en de rust en de ruimte van het gebied eromheen. Deze onderscheiden kwaliteiten moeten behouden blijven en waar mogelijk worden versterkt.

Harlingen is in het streekplan aangemerkt als één van de zes stedelijke centra. De ruimte druk van wonen, werken en voorzieningen is hier relatief hoog. De provincie zet in op het verder benutten van de potenties van de stedelijke centra voor wonen, bedrijvigheid en dienstverlening.

Om het toekomstige ruimtebeslag van wonen te beperken, worden nieuwe woningen zoveel mogelijk eerst in het bestaande bebouwde gebied van kernen opgevangen. Het bestaande stedelijke gebied wordt gevormd door de bestaande bebouwde kommen van steden en dorpen. Door het bestaande stedelijk gebied optimaal te benutten wordt bijgedragen aan een efficiënt gebruik van de ruimte en daarmee aan een duurzame ruimtelijke inrichting. Hier wordt ook onder verstaan dat rekening wordt gehouden met de ruimtelijke kwaliteiten en milieu kwaliteiten in het bestaande bebouwde gebied. Aan gemeenten wordt de taak toebedeeld de herstructureringsopgave te bekijken in relatie tot de totale kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgave.

De transformatie van een braakliggend terrein midden in een woonwijk naar woningbouw sluit dus goed aan op de ambities van de provincie. De ontwikkeling past binnen het beleid, omdat de ontwikkeling voorziet in verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van bestaand stedelijk gebied.

Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden en in 2018 partieel herzien. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Tot het bestaand stedelijk gebied van een kern rekent de provincie het (aaneengesloten) gebied met stedelijke functies (woonbebouwing, bedrijfsbebouwing in brede zin en maatschappelijke functies), waaronder mede begrepen de daarbij behorende voorzieningen (inclusief groenvoorzieningen) en verkeersinfrastructuur. Om hierover geen onduidelijkheid te laten bestaan, is de grens van het bestaand stedelijk gebied voor iedere kern geometrisch op een kaart bepaald. Volgens de verordening valt de locatie binnen het bestaand stedelijk gebied. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen, toegevoegd worden.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken worden indien het woningbouwproject niet meer dan 11 woningen bevat en gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied. Met dit plan worden 2 woningen mogelijk gemaakt. Aan artikel 3 van de verordening wordt dus ook voldaan.

Op basis van het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woningbouwbeleid

Er is onlangs een nieuwe woonvisie voor gemeente Harlingen opgesteld: Woonvisie gemeente Harlingen 2020-2030. Er wordt nog een nieuw Woningbouwprogramma 2020-2030 opgesteld. Hiervoor is in de gemeenten Harlingen en Waadhoeke een Woningmarktonderzoek Noordwest Fryslân opgesteld (17 juli 2019).

In het woningmarktonderzoek is aangegeven dat het bieden van een aantrekkelijke woonkwaliteit het belangrijkste middel om huishoudens te binden en eventueel aan te trekken. Het aantal huishoudens in de regio Noordwest Fryslân groeit naar verwachting nog met circa 150 tot 2024. De groei zit vooral in Harlingen (met 100 tot 135 huishoudens), met mogelijk een plus door extra instroom vanuit bijvoorbeeld Noord Holland of de Waddeneilanden. Hier is ook na 2024 nog enige groei mogelijk.

In Harlingen is projectmatige woningbouw denkbaar van onder andere ontwikkelaars. In Harlingen gaan herstructurering en woningverbetering hand in hand: een passende ontwikkeling gezien de noodzaak om vooral binnen de bebouwde kom te vernieuwen. Tegenover een totale behoefte van maximaal 135 woningen voor eigen vraag, met wellicht een plus van enkele tientallen woningen, is er een netto aanbod van 220 woningen (nieuwbouw minus sloop). Er is in elk geval géén behoefte aan aanvullende uitbreidingslocaties in Harlingen.

Volgens de woonvisie is er behoefte aan ‘traditionele’ woningtypen, zoals tweekappers of vrijstaande woningen. Door voor locaties nabij de binnenstad en voorzieningen te kiezen worden aantrekkelijke woonplekken gecreëerd. De gemeente wil de komende jaren meer gezinnen aan Harlingen binden. De beoogde twee-onder-één-kapwoningen zijn geschikte woningen voor gezinnen. In de woonvisie wordt uitgegaan van een hoeveelheid +10 tot +15 te realiseren twee-onder-één-kapwoningen

Het plan is passend binnen het woningbouwbeleid in de gemeente en de regio en ook vanuit de markt is er veel vraag naar de woningen.

Structuurvisie Harlingen 2025

De gemeente Harlingen heeft de toekomstvisie vastgelegd in de Structuurvisie Harlingen 2025 (vastgesteld 8 november 2012). De structuurvisie is een verdere uitwerking van de stadsvisie uit 2008. De structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en sociaal maatschappelijke beleid van de gemeente Harlingen

De transformatie van het gebied sluit goed aan bij de structuurvisie. Het terrein ten noorden van het plangebied wordt ook getransformeerd. Door het gebied te transformeren wordt voorkomen dat een braakliggend terrein ontstaat.

Welstandsnota

De welstandsnota van Harlingen is van toepassing op het plangebied. Het plangebied maakt deel uit van het welstandsgebied 'Wijken 2e helft twintigste eeuw'. Dit welstandgebied geldt voor de uitbreidingsgebieden van Harlingen die in de periode na de tweede wereldoorlog zijn gerealiseerd.

Naast de welstandgebieden kent de welstandnota vierwelstandniveaus namelijk: 'Regulier', 'Bijzonder', 'Beschermd' en 'Ontwikkelingslocatie'. Het plangebied valt onder het niveau 'Regulier' Dit houdt in dat het ontwerp wordt getoetst op: een voldoende relatie met de kernkwaliteiten van het gebouw en op de kernkwaliteiten van de omgeving. Nieuwbouw en/of de verbouwingsingrepen dienen zich te voegen in de omgeving of in de architectuur van het gebouw waar de ingreep plaats vindt, maar gerichte veranderingen zijn uitgaande van enkele voorwaarden die in de criteria vastgelegd zijn mogelijk.

In de welstandsnota van gemeente Harlingen wordt over de wijk Oosterpark het volgende gezegd: "In alle delen van de wijk worden de woningen ontsloten vanaf de straat, via de voortuinen. De straten hebben een groen en ruim doorsnedeprofiel met bomen, gras en struikbeplanting, vaak tussen de rijbaan en de stoep. Woningen zijn voor het grootste gedeelte gerealiseerd met twee verdiepingen en een kap. Er is voornamelijk sprake van langskappen".

Voor de woningen die met dit wijzigingsplan mogelijk worden gemaakt geldt een eenduidig ontwerp. De woningen worden ontsloten vanaf de straat. De woningen worden voorzien van twee bouwlaag met kap.De ontwikkelingen past binnen de welstandscriteria van de gemeente Harlingen. In het plan wordt een twee-onder-één-kapwoning met twee bouwlagen en een langskap gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

 

4.1 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot zowel het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Waddenzee en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt 800 meter.

 

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Het Natura 2000-gebied Waddenzee is pas op een afstand van circa 14 kilometer gevoelig voor stikstofdepositie. De geplande ontwikkeling zou kunnen leiden tot een toename in stikstofdepositie. In AERIUS calculator is voor dit project de depositie berekend. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 1. Hieruit blijkt dat significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen worden uitgesloten. De Wet Natuurbescherming en het beleid van de provincie Fryslân staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Voor het bestemmingsplan 'Harlingen - Oosterhof' is er een ecologisch onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde diersoorten. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de opstallen geen mogelijkheden bezitten voor vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen om er te verblijven. Aanwijzingen voor de aanwezigheid van vleermuizen en vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zijn ook niet vastgesteld. Hierna is het tuincentrum gesloopt.

Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.

Op grond van bovenstaande analyse worden effecten op beschermde planten- en diersoorten uitgesloten. De plannen aan de Dr. W. Dreesstraat te Harlingen zijn niet in strijd met het gestelde binnen de Wet natuurbescherming.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Ten zuiden en ten westen van het plangebied staan woningen. Ten noorden van het plangebied komt een appartementencomplex. Ten oosten van het plangebied is een voormalige apotheek gevestigd die nu in gebruik is als woning. Deze apotheek valt onder de categorie dienstverlening, hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter. De twee-onder-één kapwoningen liggen op een afstand van 10 en 15 meter van de voormalige apotheek, aan de richtafstand ten opzichte van de apotheek wordt voldaan. Daarnaast wordt deze apotheek in de feitelijke situatie bewoond en vinden er graan bedrijfsactiviteiten plaats

Geconcludeerd wordt dat het aspect milieuzonering de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Voor de geluidbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Bij autowegen (zoals de N31) kan een hogere waarde tot en met 53 dB worden vastgesteld, deze waarde geldt als maximale ontheffingswaarde.

Vanwege de ligging van het plangebied binnen de wettelijke geluidzones van de N31 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd dat is opgenomen in Bijlage 2.

Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidbelasting vanwege zowel de Kimswerderweg als de N31 niet hoger zijn dan de voorkeursgrenswaarde van Lden= 48 dB. Een hogere grenswaarde-procedure is niet aan de orde. De Doctor W. Dreesstraat in een 30 km/uur-weg met alleen bestemmingsverkeer voor de aangelegen woningen. Verwacht mag worden dat de verkeersintensiteit gering is en de geluidbelasting zodanig, dat met de minimaal vereiste geluidwering van 20 dB(A) op basis van het Bouwbesluit een akoestisch aanvaardbaar binnenklimaat wordt gerealiseerd.

Op basis van het akoestisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat.

4.4 Water

Toetsingskader

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.

Toetsing

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân (kenmerk: 20200220-2-22530), zie hiervoor Bijlage 3. Uit deze digitale watertoets blijkt dat de normale procedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Veilig

Relatie tussen Water en Ruimte

Het veiligheidsbeleid van het waterschap en de ruimtelijke ordening ontmoeten elkaar op verschillende momenten. Dit gebeurt bijvoorbeeld bij het bestemmen van reserveringszones achter primaire waterkeringen en bij het bestemmen van regionale voormalige zeedijken tot waterkering in de bestemmingsplannen. Als in bestemmingsplannen nieuwbouw plaatsvindt op locaties boven 'maatgevend boezempeil, gemiddelde waterstand tijdens maatgevende omstandigheden' die eenmaal per 100 of 300 jaar kunnen optreden, wordt een toename van de gevolgschade bij een overstroming vanuit de Friese boezem voorkomen.

Ruimtelijke adaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Voldoende

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakte verharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is de tabel in bijlage 3 van toepassing.

Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel.

Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

Conclusie

Met de realisatie van de twee-onder-één kapwoningen wordt rekening gehouden met de eisen van het Wetterskip. Nader onderzoek naar het aspect water is niet noodzakelijk.

4.5 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Op grond van de algemene maatregel van bestuur 'niet in betekenende mate' (NIBM) vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmeringen voor projecten die niet in betekenende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen vrijgesteld van toetsing.

Er worden 2 woningen mogelijk gemaakt. Hiermee blijft het aantal woningen ruim onder de gestelde grens waarbinnen het voornemen vrijgesteld blijft van toetsing. Het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie (behoud in situ). Hierbij geldt het verstoorder betaald principe. Als behoud in situ niet mogelijk is, dan moet gekeken worden of behoud ex situ mogelijk is. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) geeft hiervoor informatie. Ten aanzien van de planlocatie is op basis van de advieskaart 'IJzertijd - Middeleeuwen' geen archeologisch onderzoek vereist. Op de advieskaart 'Steentijd - Bronstijd' zijn geen gebieden aangegeven waar archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Nader onderzoek is dan ook niet nodig.

Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied. In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische objecten. Vanuit cultuurhistorie gelden er geen belemmeringen voor het plangebied.

4.7 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Om de bodemkwaliteit aan te tonen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 4. De resultaten van het onderzoek tonen aan dat er voor de beoogde bestemmingswijziging geen belemmeringen zijn van het plangebied. Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Vanuit bodem gelden er geen belemmeringen voor het plangebied.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op basis van het Bevb moet rekening worden gehouden met het zogenaamde basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidzones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd.

Uit de risicokaart (figuur 4.1) blijkt dat ten zuiden van het plangebied een risicobron is gelegen. Het gaat hierbij om een gasdrukmeet- en regelstation 'Phoenix' aan de Phoenix. De inrichting is op dusdanige afstand van het plangebied gelegen, 550 meter dat deze niet van invloed is op de externe veiligheidssituatie in het plangebied.

Ten zuiden van het plangebied is een aardgasleiding N-502-04 en ten westen van het plangebied is een aardgasleiding N-579-01 gelegen. De leiding N-502-04 (6,61 inch; 40 bar) heeft een invloedsgebied van 70 meter, het plangebied ligt op circa 550 meter. De leiding N-579-01 (8,62 inch; 40 bar) heeft een invloedsgebied van 95 meter. Het plangebied ligt op circa 750 meter van de voorgenoemde leiding. Voor beide leidingen geldt dat het plangebied buiten het invloedsgebied ligt. Daarom zijn ze niet van invloed op de externe veiligheid binnen het plangebied.

Ten westen van het plangebied vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, A31:knp. Zurich -afrit 22 (Marsum). Op dit traject vindt vervoer plaats van de stofcategorie LF1, LF2, LT2 en GF3. Het invloedsgebied bedraagt 355 meter, de stofcategorie GF3 is hier maatgevend. Het plangebied is gelegen op 60 meter tot het midden van de weg en is dan ook binnen het invloedsgebied gelegen. Door het geringe aantal van vervoersbewegingen van gevaarlijke stoffen heeft deze weg geen PR 10-6 risicocontour. Binnen de zone van 200 meter moet worden getoetst of een berekening van het groepsrisico noodzakelijk is. Omdat op de locatie een tuincentrum aanwezig is geweest, zal met de beoogde ontwikkeling en het nieuwe woongebouw het aantal personen nauwelijks toenemen. De afstand tot de weg en het aantal personen geeft geen aanleiding om het groepsrisico te berekenen. Binnen het invloedsgebied geldt wel een verantwoordingsplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.DrWDreessstraat-VA01_0011.png"

Figuur 4.1: Risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Vanwege de ligging binnen het invloedsgebied van de N31 dient op grond van artikel 8 van het Besluit externe veiligheid transportroutes het groepsrisico te worden verantwoord. In deze verantwoording wordt ingegaan op de aspecten zelfredzaamheid, bestrijdbaarheid en bereikbaarheid.

Vanwege de toevoeging van 2 woningen zal de toename van het aantal personen nauwelijks toenemen.

Wat betreft de zelfredzaamheid gaat de functie die in de bestemming van het wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt uit van zelfredzame personen. Wat betreft de bereikbaarheid van hulpdiensten ligt de opkomsttijd op de wettelijke normtijd. Voor de bestrijdbaarheid geldt dat in de omgeving van het plangebied voldoende bluswater aanwezig is. De andere adviezen van Brandweer Fryslân worden bij de verdere uitwerking van het project opgevolgd c.q. worden in het kader van de omgevingsvergunning afspraken gemaakt.

4.9 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In en in de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van relevante kabels en leidingen die planologische bescherming behoeven. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.10 Vormvrije mer-beoordeling

Beleid en normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Op basis van het onderzoek naar de omgevingsaspecten, kan geconcludeerd worden dat er geen vormvrije mer-beoordeling wordt opgesteld.

4.11 Niet gesprongen explosieven

De gemeente Harlingen heeft in 2017 een gemeente dekkend vooronderzoek naar niet gesprongen explosieven uitgevoerd. Uit dit vooronderzoek is gebleken dat het plangebied in een NGE-Risicogebied ligt. Om deze reden is voor het plangebied een Projectgebonden Risicoanalyse-Niet Gesprongen Explosieven uitgevoerd. Dit onderzoek is toegevoegd aan dit wijzigingsplan in Bijlage 5. Met de resultaten van het onderzoek wordt bij de uitwerking van het project rekening gehouden.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

Na het onherroepelijk worden van het wijzigingsplan, maakt dit deel uit van het bestemmingsplan 'Harlingen - Oosterhof' van de gemeente Harlingen.

Met deze wijzigingsbevoegdheid kan de functie van dit gedeelte van het bestemmingsplan gewijzigd worden in de bestemming 'Wonen' met maximaal 2 wooneenheden. Hierbij is de voorwaarde opgenomen dat de ontwikkeling binnen het woningbouwprogramma past. Tot het moment van wijziging kunnen de gronden voor groen gebruikt worden.

De bestemmingsregels die van toepassing zijn op het plangebied van het wijzigingsplan, in dit geval de bestemming 'Wonen', is onverkort van toepassing. In de regels is een koppeling gelegd met deze bestemming. Het gaat hierbij op artikel 5 van het bestemmingsplan 'Harlingen - Oosterhof'

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wro. Door het voeren van de genoemde procedure, met de daar bijhorende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan.

 

Ontwerpfase

Het ontwerp wijzigingsplan is voor 6 weken ter inzage gelegd (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode werd aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

Er zijn geen zienswijzen ingediend. Wel is op basis van een ambtshalve reactie van de provincie een specifieke stikstofonderzoek aan dit wijzigingsplan toegevoegd en is de toelichting op enkele punten geactualiseerd. Het wijzigingsplan is vervolgens door het College van Burgemeester en Wethouders op 8 september 2020 vastgesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het wijzigingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het bestemmingsplan vormt het toetsingskader voor deels een ontwikkeling van de gemeente en deels een particuliere ontwikkeling. Het project richt zich op een marktsegment waar momenteel vraag naar is. De initiatiefnemer heeft aangetoond dat het plan financieel haalbaar is.

Kostenverhaal

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Voor dit plan is een anterieure overeenkomst opgesteld. Daarmee is het kostenverhaal voldoende vastgelegd. Daarnaast zijn er afspraken gemaakt over het verhalen van planschade.