direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tankstation Almenumerweg Harlingen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0072.BPTankAlmenum-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding/ doel

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op het aanleggen van een tankstation, twee horecagelegenheden en een wasfaciliteit voor personenauto's aan de Almenumerweg in de gemeente Harlingen. Precies beschouwd gaat het om het zuidelijke deel van de Almenumerweg, tussen de ovonde en de rotonde met de Grensweg. Ook worden bijbehorende voorzieningen aangelegd zoals een zogeheten 'drive thru' bij de horecagelegenheden, parkeervoorzieningen, oplaadpalen voor personenauto's en in- en uitritten. Het tankstation is ter vervanging van het tankstation aan de Kanaalweg 96B, dat op circa driehonderd meter afstand ligt.

De planlocatie voor deze voorzieningen betreft de zuidkant van het deel van de Almenumerweg dat recent verlegd is. Dit is nabij de rijksweg N31 en de spoorlijn Leeuwarden - Harlingen.

De nu geldende bestemmingsplannen maken de realisatie van het tankstation, de wasfaciliteiten en de horecavoorzieningen niet mogelijk. Om de ontwikkelingen wel mogelijk te maken, wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Dit voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin. Met dit bestemmingsplan wordt tevens het huidige tankstation aan de Kanaalweg 96b wegbestemd.

1.2 Ligging en begrenzing

Het perceel aan de Almenumerweg is gelegen in de bebouwde kom van de stad Harlingen in de gelijknamige gemeente. Zoals eerder vermeldt bevindt de planlocatie zich tussen de Almenumerweg  aan de noordzijde, de F. Domela Nieuwenhuisstraat aan de oostzijde, de spoorlijn Leeuwarden - Harlingen aan de zuidzijde en tot slot de rijksweg N31 aan de westzijde. Ter plaatse bevindt zich een afslag van de N31. Onderstaande figuur geeft de ligging van het plangebied weer, inclusief de locatie Kanaalweg 96b.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPTankAlmenum-ON01_0001.png"
Ligging plangebied weergegeven (rood kader).

Op een grotere schaal bekeken ligt het plangebied aan de westkant van de provincie Fryslân, aan de kust met de Waddenzee. In de omgeving van de stad Harlingen zijn andere dorpen en steden te vinden zoals Midlum, Sexbierum, Wijnaldum, Franeker, Arum en Kimswerd. Behalve de bebouwing van de stad Harlingen zelf, betreft de omgeving vrijwel in zijn geheel agrarische percelen. Onderstaande figuur geeft de ligging van het plangebied op een grotere schaal weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPTankAlmenum-ON01_0002.png"
Ligging plangebied weergegeven (rood kader), bron: topotijdreis.nl .

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Ter plaatse gelden meerdere planologische regelingen. De planologische regelingen die gelden voor het plangebied zijn:

  • bestemmingsplan 'Harlingen - Perseverantiaterrein', vastgesteld op 30 september 2015 door de gemeente Harlingen;
  • bestemmingsplan 'Paraplubestemmingsplan gemeente Harlingen', vastgesteld op 21 februari 2018 door de gemeente Harlingen.

Voor het tweede genoemde bestemmingsplan geldt dat de bepalingen zijn verwerkt in dit bestemmingsplan.

Bestemmingsplan 'Harlingen - Perseverantiaterrein'

Ten eerste geldt op grond van het bestemmingsplan 'Harlingen - Perseverantiaterrein' voor het plangebied de enkelbestemming 'Gemengd'.

Op basis van het geldende bestemmingsplan is een verkooppunt van motorbrandstoffen inclusief lpg, met de daarbijbehorende detailhandel in weggebonden artikelen, alleen toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met lpg'. In het projectgebied is de aanduiding niet opgenomen. Het nieuwe tankstation is op basis van het geldende bestemmingsplan dan ook niet toegestaan. Wel zijn bedrijven uit categorie 1 en 2, zoals genoemd in bijlage 1 bij de regels van het bestemmingsplan, toegestaan. In de bedrijvenlijst, onder SBI-code (2008) 473, is een benzineservicestation (zonder LPG) uit milieucategorie 2 toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied' is het tevens mogelijk om een bedrijf te vestigen uit categorie 3.1. Met een binnenplanse afwijking is het derhalve mogelijk om een benzineservicestation met LPG< 1000 m3/jr te vestigen.

Echter wordt met een benzineservicestation geen verkooppunt van motorbrandstoffen (zonder LPG), met de daarbijbehorende detailhandel in weggebonden artikelen, bedoeld. De vestiging van het tankstation is daarmee qua gebruik in strijd met het geldende bestemmingsplan omdat dit een detailhandelsfunctie is. Om deze reden is er ook een specifieke regeling gekozen voor het tankstation aan Grensweg 2a.

Qua bouwmogelijkheden is het tankstation ook in strijd met de bouwregels. De bebouwing wordt namelijk op een afstand van meer dan 5 meter achter de aanduiding 'gevellijn' gebouwd.

Tot slot geldt dat het realiseren van horecagelegenheden niet is toegestaan. De bestemmingsomschrijving biedt hiervoor geen ruimte. Wel bevat de bestemming 'Gemengd' een wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt om horecagelegenheden ter plaatse te realiseren. Deze wijzigingsbevoegdheid is gekoppeld aan de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2' die ter plaatse geldt.

Ook om die reden is het nodig om een nieuw bestemmingsplan op te stellen. Dit onderhavige bestemmingsplan voorziet daarin.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPTankAlmenum-ON01_0003.png"
Uitsnede bestemmingsplan 'Harlingen - Perseverantiaterrein' met daarbij het plangebied rood omlijnd, bron: ruimtelijkeplannen.nl.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 geeft een beschrijving van de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling. In hoofdstuk 3 worden de uitgangspunten getoetst aan het, voor het plan relevante, beleid op de verschillende niveaus. Hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten. Tot slot bespreken hoofdstuk 6 en 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Locatie Almenumerweg
Zoals ook in het vorige hoofdstuk uiteengezet bevindt de planlocatie zich in de bebouwde kom van de stad Harlingen. De omgeving van het plangebied valt te kenmerken als gemengd: infrastructurele voorzieningen, bedrijfsbebouwing, brandweerkazerne en woningen bevinden zich rondom elkaar in wisselende samenstelling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPTankAlmenum-ON01_0004.png"
Luchtfoto plangebied, bron: Google Maps.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPTankAlmenum-ON01_0005.png"
Plangebied, bron: Google Streetview.

Het plangebied zelf ligt op dit moment braak, nadat de voormalige bebouwing is gesloopt als onderdeel van de realisering van de nieuwe N31. Het plangebied is bereikbaar via de vernieuwde Almenumerweg.

Locatie Kanaalweg
Ten aanzien van de locatie aan de Kanaalweg geldt dat het tankstation dat zich op die plaats bevindt, wordt verplaatst naar de locatie aan de Almenumerweg. De bestaande carwash blijft wel behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPTankAlmenum-ON01_0006.png"
Locatie Kanaalweg, bron: Google Maps.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Bouwplan

Het initiatief waarin dit bestemmingsplan voorziet betreft het planologisch mogelijk maken van het bouwen en gebruiken van een bemand verkooppunt van motorbrandstoffen, twee horceagelegenheden en een wasfaciliteit voor personenauto's. De ontwikkelingen worden in de onderstaande tekst apart van elkaar besproken.

Tankstation
Het te bouwen tankstation betreft een regulier tankstation (zonder lpg). Het gaat om een tankstation voor zowel personen- als vrachtauto's. Het tankstation bestaat uit een luifel met daaronder zes afleverzuilen voor brandstoffen en bijbehorende opstelruimten voor personenauto's, parkeerplaatsen (waarvan een voor mindervaliden), een winkel van circa 250 m2 en tot slotte ook een luifel met daaronder twee afleverzuilen voor brandstoffen voor vrachtwagens. Onderstaande figuur bevat een plattegrond van het beoogde tankstation.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPTankAlmenum-ON01_0007.png"
Plattegrond beoogde tankstation, bron: ContrAll.

Tot slot wordt aan de noordzijde van het plangebied een prijzenbord gerealiseerd die zichtbaar zijn zal vanaf de Almenumerweg. Het prijzenbord wordt niet meer dan tien meter hoog.

Horecagelegenheden
De twee horecagelegenheden krijgen een bruto vloeroppervlakte van gezamenlijk circa 600 m2. Ook krijgen de horecagelegenheden een zogeheten 'drive thru' waar eten vanuit de auto kan worden besteld en ontvangen. De horecagelegenheden zijn verder ook voorzien van terrassen. Voor de horecagelegenheden worden circa tachtig parkeerplaatsen gerealiseerd.

Wasfaciliteit
Ten derde voorziet dit bestemmingsplan ook in het mogelijk maken van een overdekte wasfaciliteit voor personenauto's. Deze wasfaciliteit wordt achter de winkel van het tankstation gebouwd en is afzonderlijk van het tankstation te bereiken. Verkeer dat de wasfaciliteit verlaat komt daarbij terecht op de ontsluitingsweg van het terrein zelf, zoals ook te zien op de bovenstaande afbeelding. Voor de veiligheid worden de in- en uitrit van de wasfaciliteit gescheiden gehouden.

2.2.2 Verkeer & parkeren

De locatie in zijn geheel wordt ontsloten via de Almenumerweg die vrijwel direct aansluit op de N31. De locatie wordt uitsluitend bereikt via de westelijke aansluiting in de Almenumerweg komende uit westelijke richting. Op het terrein zelf is een verbindingsweg aanwezig van waaruit alle voorzieningen zijn te bereiken. Op die manier wordt voorkomen dat -bijvoorbeeld- verkeer richting de horecagelegenheden eerst door het tankstation moet. De uitrit van het tankstation, de wasfaciliteit en de horecagelegenheden bevindt zich aan de oostzijde van het plangebied in oostelijke richting.

Het verkeer dat dit planvoornemen extra genereert wordt besproken in paragraaf 4.11.

2.2.3 Landschappelijke inpassing

Op basis van het Beeldkwaliteitsplan Persevantiaterrein is een goede inpassing van de locatie gewenst. Dit betekent dat de plek waar de functiewijziging plaatsvindt goed ingepast moet worden aan de hand van een inpassingsplan.

In bijlage 2 (Landschappelijke inpassing) bij de regels is de landschappelijke inpassing uitgewerkt. In dit ontwerp is waar mogelijk rekening gehouden met een natuurinclusief ontwerpen, met name bij bij de uitwerking van de openbare ruimte. Waar mogelijk is waterdoorlatende verharding toegepast, worden natuurvriendelijke oevers aangelegd en wordt geschikte beplanting aangeplant om de biodiversiteit te vergoten.

Bij de verdere uitwerking van het ontwerp van de bebouwing wordt waar mogelijk rekening gehouden met maatregelen die een positief ecologisch effect sorteren. Daarbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld gevelstenen met openingen die geschikt zijn voor verblijfplaatsen voor vogels en vleermuizen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPTankAlmenum-ON01_0008.png"

Landschappelijke inpassing

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Nationaal beleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI. Het gaat om het strategisch beleid, omdat de NOVI een visie is en de hoofdzaken bevat van het beleid voor de fysieke leefomgeving (artikel 3.2 Omgevingswet).

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisatie, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. Het daarbij om 'omgevings-inclusief' beleid. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

De NOVI geeft dus weer voor welke uitdagingen Nederland staat, wat daarbij de nationale belangen zijn, welke prioriteiten worden gesteld bij de inrichting van Nederland en hoe keuzes worden gemaakt in de uitvoering daarvan. Keuzes die samenhangen met toekomstbeelden over de fysieke leefomgeving, maatschappelijke opgaven en bijbehorende economische perspectieven. Steeds duidelijker wordt dat de opgaven alleen goed aangepakt kunnen worden als dit in samenhang plaatsvindt, het ontwikkelpotentieel van heel Nederland optimaal wordt benut en wordt gezorgd voor een duurzame verbinding van alle delen van Nederland en met de landen er omheen. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

Toetsing
Het plangebied ligt niet in een gebied waarvoor de NOVI gerichte belangen of opgaven kent. Om die reden kan verdere toetsing aan de NOVI achterwege blijven.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) trad op 30 december 2011 in werking. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de dertien aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In artikel 3.1.6, tweede lid Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de ladder voor duurzame verstedelijking (duurzaamheidsladder) opgenomen. Op 1 juli 2017 is 'de Ladder' gewijzigd in werking getreden. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten. Het bevoegd gezag moet voldoen aan een motiveringsvereiste als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

In paragraaf 4.8 is de motivering opgenomen.

3.1.4 Toetsing rijksbeleid

Het planvoornemen betreft een kleine ontwikkeling die weinig tot geen invloed heeft op nationale belangen. Wel draagt het plan indirect bij aan de hoofddoelen die het Rijk heeft geformuleerd: het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur en het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat. Zo bezien voldoet dit plan aan het Rijksbeleid en vormt het Rijksbeleid geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslän, De romte diele

Toetsingskader
Op 23 september 2020 is de omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie het beleid zoals zij dat voor ogen ziet als de Omgevingswet in werking treedt. Deze vraag stond centraal bij het maken van de nieuwe Omgevingsvisie van de provincie Fryslân. In het plan komt al het provinciale beleid voor de fysieke leefruimte te staan. Het gaat om de hoofdlijnen voor de ruimtelijke inrichting van Fryslân, de provinciale waterhuishouding, infrastructuur, natuur, landschap en milieu.

De provincie heeft een viertal doelstellingen die ze als speerpunt wil behandelen. Een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Dat zijn de ambities van de provincie Fryslân voor de Friese leefomgeving. Met de leefomgeving bedoeld de provincie: de gedeelde ruimte waarin de mensen in de provincie samenleven. Fryslân is van alle mensen die er wonen, werken of te gast zijn.

Om de ambities te kunnen realiseren wil de provincie allereerst de basis op orde zijn. De provincie Fryslân geeft aan veel kwaliteiten te willen behouden en versterken. De provincie wil dat dit op een slimme manier gebeurt: niet door veranderingen tegen te houden maar door gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten vertrekken vanuit de bestaande omgevingskwaliteiten. Daarbij heeft het acht doelstellingen voor de bestaande kwaliteit geformuleerd:

  • Samenhangend netwerk van steden en dorpen;
  • Slimme groei van de gastvrijheidseconomie;
  • Duurzame landbouw;
  • Karakteristieken van het landschap zijn beleefbaar;
  • Behoud van het Friese erfgoed;
  • Natuur beschermen en ontwikkelen;
  • Verbeteren en schoon houden van het milieu;
  • Kwaliteit en kwantiteit van het (grond)water zijn op peil.

Een vitaal en samenhangend netwerk van steden en dorpen vormt een van de fundamenten voor brede welvaart in Fryslân, nu en op lange termijn. Havenstad Harlingen heeft specifieke potenties voor zeehaven gebonden bedrijvigheid en de maritieme sector. Harlingen en Franeker zijn complementair aan elkaar en bieden in de regio een gevarieerd aanbod aan woningen, bedrijven, werkgelegenheid en voorzieningen, met elkaar verbonden door het Van Harinxmakanaal en de rijksweg A31.

Benutting van bestaande locaties en bestaande capaciteit staat voorop. Wanneer in het bestaand bebouwd gebied niet aan de behoefte kan worden voldaan, is uitbreiding van stad of dorp mogelijk. Uitbreiding zal afgestemd moeten zijn op herstructurering van de woningvoorraad en van verouderde bedrijventerreinen en kantoorlocaties, zodat het totale aanbod aansluit op de vraag. Omvang en invulling van de uitbreiding passen in het samenhangend netwerk van steden en dorpen.

Wat betreft de slimme groei van de gastvrijheidseconomie geldt dat nieuwe ontwikkelingen bij voorkeur wrden ingezet voor behoud van vitaliteit van (voorzieningen in) dorpen en steden, passend bij de Friese identiteit en de doelgroep cultuurtoerisme. De inpassing ervan in de omgeving gebeurt op basis van maatwerk, met toepassing van de principes.

In dialoog met de samenleving zijn vier opgaven benoemd die de provincie actief willen aanpakken. Het zijn urgente vraagstukken waarvoor het nu al alles op alles wil zetten om met de samenleving oplossingen te vinden:

  • 1. Fryslân houdt de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar;
  • 2. Fryslân zet de energietransitie met kracht voort;
  • 3. Fryslân wordt klimaat-adaptief ingericht;
  • 4. Fryslân versterkt de biodiversiteit.

Deze opgaven zijn groot, onderling verbonden en ze raken de hele provincie. De opgaven vragen om een integrale en gezamenlijke aanpak.

Toetsing
Dit planvoornemen voorziet in de realisatie van een tankstation tezamen met horecagelegenheden. Die ontwikkeling past in de doelstellingen en opgaven zoals door de provincie geformuleerd. Het plan voorziet in een impuls van de bereikbaarheid in de provincie door te voorzien in een voor bereikbaarheid ondersteunende faciliteit. Door tevens te voorzien in horecagelegenheden draagt het plan ook bij aan de doelstellingen ten aanzien van gastvrijheidseconomie ter plaatse van een van de belangrijke steden van de provincie: Harlingen. Tegelijkertijd legt het planvoornemen geen ruimtebeslag op niet stedelijk gebied. De planlocatie ligt op di moment weliswaar braak maar was in het recente verleden reeds bebouwd. Ook betreft het een locatie in de stad Harlingen waar vanwege de omvang van het perceel en de aanwezigheid van de rijksweg N31 andere functies lastiger inpasbaar zijn.

Verder wordt ingezet op natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is mogelijk door in het ontwerp rekening te houden met maatregelen die een positief ecologisch effect sorteren. Daarbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld gevelstenen met openingen die geschikt zijn voor verblijfplaatsen voor vogels en vleermuizen.

Conclusie
Uit de bovenstaande beschouwing volgt dat de Omgevingsvisie Fryslän, De romte diele zich niet verzet tegen de voorgenomen planologische mogelijkheden. Dat betekent dat dit planvoornemen en het onderhavige bestemmingsplan dus voor dit onderdeel als uitvoerbaar kan worden beschouwd.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014

Algemeen
Op 25 juni 2014 stelde het college van gedeputeerde staten van Fryslân de Verordening Romte Fryslân 2014 vast. Deze verordening betreft een integrale herziening van de eerdere provinciale verordening uit 2011 en is op 1 augustus 2014 in werking getreden. Met de verordening zijn concrete beleidsregels vastgelegd die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als een (gemeentelijk) plan daaraan niet voldoet, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als daaraan onvoldoende tegemoet is gekomen. In de verordening is onderscheid gemaakt tussen het begrip bestaand stedelijk gebied en het begrip landelijk gebied. Voor bestaand stedelijk gebied geldt een grotere mate van beleidsvrijheid voor het realiseren van stedelijke functies.

De Verordening Romte Fryslân 2014 bepaalt aan de hand van verschillende kaarten welke ontwikkelingen waar zijn toegestaan en waar niet. Deze kaarten zijn op basis van thematiek ingedeeld en gekoppeld aan regels van de Verordening Romte Fryslân 2014. Omdat niet elk van de artikelen van de Verordening Romte Fryslân 2014 die ter plaatse van toepassing is, effect heeft op het plan, worden alleen de relevante artikelen besproken.

Relevante artikelen
Ten eerste kent de Verordening Romte Fryslân 2014 een onderscheid in bestaand stedelijk (bundelings)gebied en landelijk gebied. Het onderhavige planvoornemen doet zich voor in bestaand stedelijk (bundelings)gebied. Meer specifiek is het plangebied onderdeel van het stedelijk centrum Harlingen en het stedelijke bundelingsgebied Harlingen - Franeker. De in de vorige paragraaf besproken provinciale structuurvisie kent om die reden enig specifiek beleid.

Verder bepaalt de Verordening Romte Fryslân 2014 (in artikel 2.2) dat "in de plantoelichting van een ruimtelijk plan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de FAMKE". Paragraaf 4.1 (Archeologie) zal dit milieuaspect verder bespreken. Om die reden wordt hier verder naar die paragraaf verwezen. Tot slot bepaalt artikel 2.5 van de Verordening Romte Fryslân 2014 dat een plan geen bouwmogelijkheden voor reclamemasten mag bevatten indien het plan zich voordoet in het landelijke gebied. Omdat dit planvoornemen plaatsvindt in stedelijk gebied is het betreffende artikel niet van toepassing op het onderhavige planvoornemen en vormt het geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen.

Vervolgens bevat artikel 4 van de Verordening Romte Fryslân 2014 ook een aantal bepalingen die relevant zijn voor het onderhavige planvoornemen. Ten eerste bevat artikel 4.4 van de Verordening Romte Fryslân 2014 regels omtrent detailhandel. Artikel 4.4.1 van de Verordening Romte Fryslân 2014 luidt:

"Onverminderd de mogelijkheden voor ondergeschikte detailhandel op grond van de artikelen 1.2.1, 1.3.1 en 6.2.1, kan in een ruimtelijk plan detailhandel buiten het bestaande kernwinkelgebied en het gebied direct daarop aansluitend slechts worden toegestaan indien sprake is van perifere detailhandel."

Omdat van de artikelen 1.2.1, 1.3.1 en 6.2.1 van de Verordening Romte Fryslân 2014 hier geen sprake is, die bepalingen gaan immers over ontwikkelingen in landelijk gebied, is de eerste zinsnede niet relevant. Het tweede deel van het artikel bepaalt dat detailhandel buiten het bestaande kernwinkelgebied en het gebied direct daarop aansluitend slechts worden toegestaan indien sprake is van perifere detailhandel (sublid 4.4.1) of indien sprake is van "solitaire kleinschalige winkelvestiging in een woonbuurt of gemengde buurt" (sublid 4.4.2). Volgens de begrippen van de Verordening Romte Fryslân 2014 houdt perifere detailhandel onder andere de "detailhandel in brandbare en explosiefgevaarlijke stoffen" in. Ten aanzien van het planvoornemen geldt echter dat die bestaat uit meer ontwikkelingen (wat betreft detailhandel) dan alleen de verkoop van brandstoffen (die als brandbare en explosiefgevaarlijke stoffen kunnen worden aangemerkt). Er is immers ook sprake van een wasfaciliteit, een winkel horend bij het tankstation. Dat maakt dat sprake moet zijn van sublid 4.4.2. Met onderhavig planvoornemen is daarvan sprake. De detailhandel die wordt mogelijk gemaakt is immers zeer beperkt: het gaat om een kleine winkel horend en passend bij de verkoop van motorbrandstoffen. Deze vormen van detailhandel gaan hand in hand. Daar komt bij dat de ontwikkeling is voorzien op een locatie die kan worden omschreven als een gemengde buurt. In de omgeving zijn zowel bedrijven aanwezig als woningen. Zo bezien kan sublid 4.4.2, sub b, worden toegepast. Zo bezien vormt artikel 4 van de Verordening Romte Fryslân 2014 wat betreft detailhandel geen belemmering voor het planvoornemen.

Conclusie
Uit de bovenstaande beschouwing volgt dat de Verordening Romte Fryslân 2014 zich niet verzet tegen de voorgenomen planologische mogelijkheden. Dat betekent dat dit planvoornemen en het onderhavige bestemmingsplan dus voor dit onderdeel als uitvoerbaar kan worden beschouwd. Voor het onderdeel natuurinclusief ontwerpen wordt verwezen naar paragraaf 2.2.3.

Daarnaast maakt het plan ontgrondingen mogelijk in de vorm van waterberging (cat. 3, overige provinciale belangen). Er geldt een vrijstelling van de ontgrondingenverordening, mits niet meer dan 10.000 m3 aan gronden wordt afgevoerd en de diepte van de ontgronding niet meer dan 2 meter bedraagt. Het gaat in dit plan om kleine ontgrondingen gaat, in die zin dat er minder dan 10.000 m3 grond tot minder dan 2 meter diep wordt afgegraven, waardoor vrijstelling geldt van de ontgrondingenverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie gemeente Harlingen 2025

Op 8 november 2012 stelde de gemeenteraad van Harlingen de 'Structuurvisie gemeente Harlingen 2025' (Structuurvisie) vast. De structuurvisie betreft een uiwerking van het beleid van de gemeente Harlingen op het gebied van ruimtelijke, economische en sociaal maatschappelijke terrein. Deze koers is waar mogelijk gebaseerd op reeds ontwikkeld beleid en waar nodig aangevuld met nieuwe inzichten en doelen.

Ten aanzien van het plangebied geldt dat de gemeente Harlingen het heeft aangewezen als 'entreegebied', 'transformatiegebied' en als 'bebouwingscontour'. De gemeente heeft het plangebied van dit bestemmingsplan aangewezen als entreegebied omdat als gevolg van de nieuwe verdiepte ligging van de N31 de centrale ontsluitingslocatie van de stad Harlingen is geworden. Door de aanpassing van de weg is de mogelijkheid ontstaan om dit gebied opnieuw te ontwikkelen. Dit planvoornemen voorziet hierin door ter plaatse een tankstation, wasfaciliteit en horecagelegenheden te realiseren. Hiermee sluit het aan op de al bestaande bebouwing en op de behoefte van gebruikers van de N31.

Op basis van de bovenstaande beschouwing kan dit planvoornemen voor het gemeentelijke beleid als uitvoerbaar worden geacht.

3.3.2 Welstandsnota Harlingen

Op 11 november 2015 stelde de gemeenteraad van Harlingen de 'Welstandnota Harlingen' (Welstandsnota) vast. In de welstandsnota zijn criteria opgenomen die in de eerste plaats gericht zijn op het behoud van de basiskwaliteiten van de gebouwde omgeving. Om een aantrekkelijke, verzorgde omgeving te kunnen behouden en te stimuleren, beoordeelt de gemeente of nieuwe bouwplannen een positieve bijdrage aan het geheel van de gebouwde omgeving kunnen leveren.

Voor de planlocatie van dit bestemmingsplan geldt dat het onderdeel is van herontwikkelingslocatie. Om die reden heeft de gemeente voor dit gebied een specifiek beeldkwaliteitsplan opgesteld. Deze wordt in de navolgende subparagraaf besproken. Om die reden behoeft de Welstandsnota hier geen nadere bespreking.

3.3.3 Beeldkwaliteitplan Perseverantiaterrein Harlingen

In december 2019 heeft de gemeente Harlingen het 'Beeldkwaliteitplan Perseverantiaterrein Harlingen' (Beeldkwaliteitsplan) opgesteld. Reden hiervoor is dat het Perseverantiaterrein door de verdiepte aanleg van de N31 een belangrijke positie heeft aan één van de drie stadsentrees van Harlingen en als belangrijke ontsluiting van de oostelijk gelegen gebieden. In het beeldkwaliteitsplan wordt voor het Perseverantiaterrein een stedenbouwkundige onderlegger en beeldregie op de bebouwde en onbebouwde ruimte opgesteld. Voor de belangrijkste beeldkwaliteitaspecten worden duidelijke criteria gesteld. Daarnaast wordt voor een aantal aspecten vooral een inspiratiekader meegegeven voor de ontwikkeling. Dit inspiratiekader bestaat uit suggesties, aanwijzingen en tools om de stadsentree een optimale uitstraling te geven. Dit geldt voor de inrichting van het openbaar gebied en de kavels én de vormgeving van de gebouwen.

Het Beeldkwaliteitsplan is bij het opstellen van dit bestemmingsplan meegenomen in de afwegingen omtrent de inrichting ervan. De vertaling van het Beeldkwaliteitsplan is te herleiden in de figuren als opgenomen in paragraaf 2.2 (Toekomstige situatie) en de verbeelding dat onderdeel is van dit bestemmingsplan.

3.4 Relatie met het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Tankstation Almenumerweg Harlingen' maakt een tankstation, twee horecagelegenheden en een wasfaciliteit mogelijk. Zoals blijkt uit voorgaande paragrafen, heeft voorliggend bestemmingsplan geen gevolgen voor de nationale en provinciale belangen in het gebied.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Archeologie

Beleid en normstelling
Het archeologisch erfgoed beschouwt men binnen Nederland als zeer waardevol. De Erfgoedwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij gemeenten. De taken in het kader van de Erfgoedwet betreffen onder andere het integreren van archeologie in de ruimtelijke procedures (zoals vergunningen) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen.

Op grond van de Erfgoedwet moet men bij het opstellen van een bestemmingsplan rekening houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van regels in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van omgevings- en aanlegvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol gelden. Aan de omgevingsvergunning zelf kan men aanvullende voorwaarden verbinden, met als uiterste de verplichting tot aanpassing van het betreffende plan of het laten verrichten van een opgraving.

Onderzoek en conclusie
Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van het gemeentelijk beleid bepaald. De gemeente volgt de provinciale Friese Archeologische MonumentenKaart Extra (FAMKE). Die kaart bestaat uit twee delen: de advieskaart 'Steentijd-bronstijd' en de advieskaart 'IJzertijd - Middeleeuwen'. Uit de advieskaart 'Steentijd-bronstijd' volgt dat geen onderzoek noodzakelijk is. Uit de advieskaart 'IJzertijd - Middeleeuwen' volgt dat karterend onderzoek wel nodig is als gevolg van eventuele restanten uit de Middeleeuwen.

De gronden in het plangebied zijn in het verleden al eens geroerd geweest, maar het is onduidelijk of er nog sprake is van behoudenswaardige archeologische waardes en tot welke diepte de bodem verstoord is.

In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met deze mogelijk in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden door opname van een dubbelbestemming Waarde - Archeologie. Archeologisch onderzoek is dan noodzakelijk om vast te stellen of er behoudenswaardige archeologische waardes aanwezig zijn en tot welke diepte.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader
Milieuzonering zorgt voor voldoende afstand tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) in ruimtelijke plannen. Het doel hiervan is om reeds in ruimtelijke plannen milieuhinder bij woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten. Regels voor milieuzonering zijn opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009. Hierin wordt, onderscheiden naar omgevingstypen waarvoor een bepaalde mate van milieuhinder aanvaardbaar wordt geacht, een richtafstand tot woningen per bedrijfstype aangegeven.

Voor een scala aan milieubelastende activiteiten zijn richtafstanden aangegeven ten opzichte van een rustige wijk. In de lijsten wordt onderscheid gemaakt voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Indien de aard van de omgeving dit rechtvaardigt, kan gemotiveerd een kleinere afstandrichtlijn worden aangehouden, omdat gezien de aanwezige functiemenging of ligging nabij drukke wegen al een hogere milieubelasting aanwezig is.

Onderzoek
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt in de onderstaande tekst wel getoetst of planologische mogelijkheden waarin dit onderhavige bestemmingsplan voorziet als uitvoerbaar kunnen worden beschouwd.

Om milieuhinder op woningen te voorkomen en tegelijkertijd aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun bedrijfsactiviteiten moeten twee vragen worden beantwoord. De onderstaande tekst bespreekt die twee vragen afzonderlijk.

  • 1. Hinderveroorzakende bedrijven en functies in de omgeving van het plangebied

De eerste vraag betreft of in of nabij het plangebied bedrijven aanwezig zijn die een belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan zouden kunnen betekenen. Omdat dit bestemmingsplan niet voorziet in gevoelige functies zoals woningen, behoeft deze vraag geen verdere beantwoording. De bedrijven in de omgeving veroorzaken dus geen milieuhinder die tot onaanvaardbare situaties leidt op het grondgebied van dit bestemmingsplan.

  • 2. Hinder als gevolg van het onderhavige project

Tweede vraag betreft of in of nabij het plangebied functies aanwezig zijn die als gevolg van het onderhavige planvoornemen hinder zouden kunnen ondervinden. Voor die vraag is het van belang om helder te hebben in welke planologische mogelijkheden dit bestemmingsplan voorziet. Goed beschouwd gaat het dan om een tankstation met winkel, een wasfaciliteit voor personenauto's en twee horecagelegenheden. Volgens de VNG-brochure gaat het dan om een 'benzineservicestation - zonder lpg' (SBI-code 2008-473) met een richtafstand van dertig meter, een 'autowasserij' (SBI-code 2008-45205) met een richtafstand van tien meter en 'restaurants' (SBI-code 2008-561) met een richtafstand van tien meter. In alle drie de gevallen zijn geur en geluid de hoogste hinderveroorzakende milieuaspecten. De richtafstand van dertig meter hoort bij milieucategorie 2.

Een nadere bestudering van de omgeving leert dat die omgeving als gemengd kan worden beschouwd. Zowel bedrijven als woningen zijn direct grenzend aan elkaar en aan het plangebied aanwezig en ook in een gevarieerde omstandigheid. Omdat sprake is van een gemengd gebied kunnen richtafstanden op basis van de VNG-uitgave met één afstandsstap worden verlaagd. Dat betekent dus dat de hoogste richtafstand tien meter is (milieucategorie 1).
Ten aanzien van gevoelige functies (zoals woningen) in de omgeving van het plangebied geldt dat deze zich op voldoende afstand bevinden en voldoen zowel aan de richtafstand van 10 m als 30 m. Daarmee hebben de planologische bedrijfsactiviteiten waarin dit plan voorziet ook voldoende zekerheid dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om nader te beoordelen of het plan akoestisch inpasbaar is, zie bijlage Bijlage 1 (Akoestisch onderzoek). Doel van het onderzoek is het bepalen van de geluidniveaus in de omgeving ten gevolge van de toekomstige activiteiten. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd conform de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai (1999). Op basis van onderhavig akoestisch onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

  • Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau bedraagt ter plaatse van de nabij gelegen woningen van derden in de dag, avond en nachtperiode maximaal respectievelijk 44, 44 en 27 dB(A).
  • De richtwaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau uit de handreiking worden niet overschreden.
  • Het maximale geluidniveau ter plaatse van de nabij gelegen woningen van derden bedraagt maximaal 62, 56 en 55 dB(A) in respectievelijk de dag, avond en nachtperiode.
  • De richtwaarden voor het maximale geluidniveau uit de handreiking worden niet overschreden.
  • Uit berekeningen blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van het indirecte geluidhinder in de dag, avond en nachtperiode respectievelijk 46, 47 en 32 dB(A) bedraagt. Hiermee wordt de voorkeursgrenswaarden overschreden. De maximale grenswaarde van 65 dB(A) etmaalwaarde wordt echter niet overschreden.

Conclusie
Op basis van de bovenstaande beschouwing kan dit planvoornemen voor het aspect milieuzonering als uitvoerbaar worden geacht.

4.3 Bodem

Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging moet worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of sprake is van een saneringsnoodzaak. De Wet bodembescherming bepaalt dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat deze grond kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

Onderzoek
Een verkennend bodem- en asbestonderzoek is uitgevoerd, zie Bijlage 2 (Bodemonderzoek) bij deze toelichting. Tijdens het zintuiglijk onderzoek zijn bodemvreemde materialen aangetroffen in de vorm van baksteen, puin en kolengruis. Er zijn voor zover zintuiglijk waarneembaar geen asbestverdachte materialen op of in de bodem aangetroffen.

Uit de chemische analyses blijkt de locatie over het algemeen licht verontreinigd te zijn met zware metalen (koper, kwik, lood en zink), minerale olie en PAK. Ter plaatse van boring 121 (vermoedelijk oude waterbodem) worden ook molybdeen en PCB’s boven de achtergrondwaarde aangetoond. Daarnaast is ter plaatse van peilbuis 111 een verhoogde concentratie aan barium ten opzichte van de streefwaarde aangetoond in een concentratie boven de streefwaarde. De verhoogde bariumconcentratie in het grondwater is waarschijnlijk van natuurlijke oorsprong.

Ter plaatse van boringen 120 en 122 is PAK boven de interventiewaarde is aangetoond in het traject (0,5 - 1,0 m -mv). In het grondwater ter plaatse van peilbuis 120 is een sterk verhoogde concentratie aan koper aangetoond die de interventiewaarde overschrijdt. Gesteld kan worden dat de vermoedelijk nog aanwezige verontreiniging met PAK en lood nog aanwezig is, al wordt het loodgehalte niet sterk verhoogd aangetoond. De verontreiniging van het grondwater valt ook te relateren aan de vermoedelijk nog aanwezige PAK en lood verontreiniging in de grond.

Conclusie vastleggen nulsituatie
Bij het chemisch onderzoek zijn geen verhoogde gehalten en concentraties gemeten in waarden boven de betreffende achtergrond- of streefwaarde. De nulsituatie is door middel van het bodemonderzoek in voldoende mate vastgelegd.

Conclusie verkennend asbestonderzoek
Tijdens het asbestonderzoek is geen asbestverdacht materiaal aangetoond (fractie >20mm). Uit de analyseresultaten blijkt dat in de fijne fractie (<20 mm) van monster A-MM01 asbest aanwezig is. Aangezien het gehalte asbest kleiner is dan de interventiewaarde gedeeld door een factor 2 (50 mg/kg d.s) geldt er geen noodzaak tot nader onderzoek. Het is statistisch aannemelijk dat de interventiewaarde voor asbest niet zal worden overschreden. In de fijne fractie van A-MM02 (< 20 mm) is géén asbest gemeten.

Conclusie
De aangetroffen verontreinigingen vormen mogelijk een belemmering voor het voorgenomen gebruik/functie van het terrein(deel). Gezien de ouderdom van de beschikbare gegevens zal, ten behoeve van de omgevingsvergunning, een nulsituatie bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd om de huidige milieuhygiënische kwaliteit in beeld te krijgen.

Afhankelijk van of er grond dient te worden afgevoerd zal dit, als gevolg van het feit dat het licht tot matig verontreinigde grond betreft, extra kosten met zich mee brengen. Indien mogelijk is het het voordeligst als zoveel mogelijk grond binnen de locatie kan worden hergebruikt.

Mogelijk dient de sterke verontreiniging met PAK en lood in de grond op het zuidelijk deel van de locatie wel gesaneerd te worden. Dit kan door het daadwerkelijk ontgraven van de verontreiniging, door de verontreiniging af te dekken met een leeflaag van 0,5 meter grond of door verharding erover aan te brengen.

Gelet op het voorgaande kan gesteld worden dat het bestemmingsplan ten aanzien van het aspect bodem (financieel) uitvoerbaar te achten is en nadere maatregelen in het kader van de omgevingsvergunning aan de orde komen.

4.4 Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

Ten aanzien van cultuurhistorie bestaat er voor de provincie Friesland de Cultuurhistorische kaart Fryslân (CHK2). Op de kaart staat alle cultuurhistorische elementen en structuren op provinciale schaal van betekenis weergegeven. Op basis van de CHK2 blijkt at het plangebied in het verleden een verkavelingstype 'Blokverkaveling' met 'grootschalige regelmaat' kende. Een blokverkaveling kan uit blokvormige percelen van een overwegend vierkante of rechthoekige vorm bestaan. De grootschaligheid wordt gevormd door de dominante langgerekte structuur van de kwelderwallen. Als gevolg van bebouwing en verstedelijking is der van die verkaveling op die moment niks meer zichtbaar of anderszins in stand gebleven.

Ten aanzien van het landschapstype volgt uit de CHK2 dat het gebied onderdeel is van de Kweldervlakte Franeker zuid. Een kweldervlakte is het laaggelegen deel van een kwelder. Een kwelder is ontstaan als een begroeide buitendijkse landaanwas die bij gemiddeld hoogwater niet meer onderloopt. Het systeem van kwelderwallen en kwelder(s)(vlakten) is nog zichtbaar in het huidige landschap door onder andere hoogteverschillen, dorpen op de hogere delen. Van andere karakteristieken (openheid, verhoogde wegen ect.) is ter plaatse echter geen sprake meer.

Tot slot is de omgeving ook onderdeel van het Kleigebied Westergo. Dit gebied gelegen in het noordwestelijk deel van de provincie wordt gekenmerkt door een stelsel van rugvormige kwelderwallen en langwerpige laaggelegen kweldervlaktes daartussen. Deze zijn vooral gelegen in een reeks evenwijdig langs de kust, ontstaan vanaf circa 500 na Christus. tot 1100 na Christus vanuit de steeds opschuivende Waddenzee. Kwaliteiten van dat gebied zijn onder andere open en grootschalig met structurerende elementen als dijken, kwelderwallen, slenken, terpen, paden, eendenkooien, vaarten. In het plangebied zijn deze kwaliteiten echter niet meer zichtbaar.

Conclusie
Uit de bovenstaande bespreking volgt dat in het plangebied nauwelijks cultuurhistorische waarden (meer) aanwezig zijn en de aanwezige waarden worden niet verstoord. Zo bezien vormt het aspect cultuurhistorie geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen.

4.5 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd, zie Bijlage 3 (Ecologische inventarisatie) bij deze toelichting. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 13 januari 2020 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Soortenbescherming
Als gevolg van de plannen zullen geen vleermuisverblijfplaatsen of jaarrond beschermde nesten verloren gaan. Negatieve effecten op verblijfplaatsen van vleermuizen en jaarrond beschermde nesten kunnen daardoor uitgesloten worden.

Het plangebied zal naar verwachting niet volledig ongeschikt worden als foerageergebied voor de te verwachten vleermuissoorten die in het plangebied foerageren. Bovendien is in de directe omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief en deels hoogwaardiger foerageergebied aanwezig. Negatieve effecten op het foerageergebied van vleermuizen, ten gevolge van de werkzaamheden, treden niet op.

Bij uitvoering van het plan wordt het plangebied mogelijk minder geschikt als foerageergebied voor buizerd en sperwer. Het plangebied vormt echter hooguit een klein onderdeel van het foerageergebied van deze soorten en bovendien is in de directe omgeving in ruime mate alternatief foerageergebied voor deze soorten aanwezig. Negatieve effecten op vogels met jaarrond beschermde nesten door verlies van foerageergebied treden dan ook niet op.

Voor de overige vogelsoorten geldt dat, indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, in gebruik zijnde nesten van vogels kunnen worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdiersoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Fryslân. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt op ruime afstand van het Natura 2000-gebied 'Waddenzee'. Er zijn in potentie hooguit effecten mogelijk door externe werking. Het plangebied is gescheiden van Natura 2000- gebieden door bebouwing, (water)wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot het Natura 2000- gebied, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.

Over deze afstand kan echter in potentie wel sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. In het kader van de nieuwbouw is de depositie van stikstof berekend. Uit dit onderzoek (zie Bijlage 4) blijkt dat er door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden.

Gezien de afstand tot de beschermde gebieden en de aard van het plan, zijn geen negatieve effecten te verwachten op het NNN, natuur buiten het NNN en weidevogelkansgebieden. De ontwikkeling is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

Conclusie
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie (d.d. 13 januari 2020) is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkelingen een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Een ontheffing van de Wnb voor beschermde soorten is niet nodig.

In verband met de soortbescherming van de Wnb is het wel nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels.

Op basis van de stikstofberekening blijkt dat er geen vergunning van de Wnb nodig is voor uitvoering van het plan. Een nadere analyse van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. De ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Verordening Romte Fryslân.

4.6 Externe veiligheid

4.6.1 Toetsingskader

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op 27 oktober 2004 zijn het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.

4.6.2 Onderzoek

Risico's als gevolg van de inrichting
De ontwikkeling waarin dit plan voorziet bestaat uit de realisatie van een tankstation, twee horecagelegenheden en een wasfaciliteit voor personenauto's. Omdat bij het tankstation geen lpg verkocht gaat worden, is er geen sprake van een risicovolle inrichting. Het verkopen van benzine en diesel maakt het tankstation zelf immers niet tot een Bevi-inrichting. Ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico kan dus worden gesteld dat het risico niet toeneemt als gevolg van deze ontwikkeling.

Risico's als gevolg van de omgeving
Uit de risicokaart (riscokaart.nl), waarvan hieronder een uitsnede, blijkt dat in de omgeving risicobronnen aanwezig zijn. Uit de kaart blijkt dat zich in de directe omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid: op honderd meter aan de noordzijde bevindt zich een tankstation dat ook lpg verkoopt. Het tweede tankstation met lpg dat zich aan de noordzijde (op 250 meter) bevindt zal worden gesloopt naar aanleiding van dit onderhavige bestemmingsplan. Om die reden behoeft dat tankstation geen verdere toelichting. Voor het tankstation op honderd meter afstand geldt dat dit een Bevi-inrichting is als gevolg van de lpg-installaties. Dat houdt in dat de afstand tussen risicovolle bedrijven en de gevoelige objecten moet voldoen aan de norm voor het plaatsgebonden risico.

De plaatsgebonden risicocontouren 10-6 per jaar (veiligheidsafstanden) moeten worden vastgelegd in het bestemmingsplan. Ten aanzien van dit tankstation is dat 25 meter rondom het vulpunt, 25 meter rondom de opslagtank en 15 meter rondom het afleverstation. Aan die afstanden wordt ruimschoots voldaan. Ten aanzien van het groepsrisico geldt dat ten tijden van het opstellen van het bestemmingsplan 'Harlingen - Perseverantiaterrein' door de FUMO en de brandweer advies is uitgebracht. Uit de adviezen blijkt dat er ten aanzien van het groepsrisico geen belemmeringen zijn voor dat bestemmingsplan en dat de zelfredzaamheid voldoende wordt geacht. Het groepsrisico ligt in alle gevallen onder de oriëntatiewaarde.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPTankAlmenum-ON01_0009.png"
Uitsnede risicokaart met in het blauwe kader het plangebied (bron: risicokaart.nl).

Behalve eventuele risicovolle inrichtingen in de omgeving, is het ook noodzakelijk om te kijken naar risico's als gevolg van transport van gevaarlijke stoffen en of stoffen in buisleidingen. Uit de risicokaart volgt ten eerste dat er in de directe nabijheid van het plangebied geen buisleidingen aanwezig zijn. Ook op grotere afstand is dat het geval: de dichtstbijzijnde buisleiding bevindt zich op bijna een kilometer afstand. Zodoende ligt de planlocatie niet in het invloedgebied van een buisleiding en vormen op die manier ook geen risico voor de planlocatie.

Ten tweede moet gekeken worden naar de aanwezigheid van routes voor de transport van gevaarlijke stoffen. Daarvoor geldt dat de N31 relevant is. Voor deze weg geldt een plaatsgebonden risicocontour van nul meter en er is geen plasbrandaandachtsgebied aanwezig.

Voor het groepsrisico dient conform artikel 7, 8 en 9, Bevt, een groepsrisico-verantwoording afgelegd te worden.

  • Artikel 7 van het Bevt stelt dat wanneer binnen het invloedsgebied van de transportroute een (beperkt) kwetsbaar object mogelijk gemaakt wordt (hier valt het tankstation met winkel, de horecagelegenheden en de wasplaats onder), de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid afgewogen moet worden. Hiertoe dient ook, conform artikel 9, de Veiligheidsregio om advies gevraagd te worden. Het invloedsgebied van de N31 is afhankelijk van de over deze weg getransporteerde stoffen. In ieder geval wordt over deze weg de stofcategorie GF3 getransporteerd, met een invloedsgebied van 355 meter. Hiermee ligt het plangebied binnen het invloedsgebied van de N31 en daarmee dient invulling gegeven te worden aan artikel 7 en 9, Bevt.
  • Artikel 8 van het Bevt stelt dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan over een gebied binnen 200 meter van de transportroute, ingegaan dient te worden op diverse punten van de groepsrisicoverantwoording, zoals uiteengezet in artikel 8. Hier valt onder andere onder dat een groepsrisicoberekening uitgevoerd moet worden en maatregelen en alternatieven afgewogen moeten worden.

In het kader van het bestemmingsplan Perseverantiaterrein is conform de Handleiding Risicoanalyse Transport (hierna: HART) beoordeeld op welke wijze een risicoberekening uitgevoerd moet worden. Daarbij is ook aangegeven welke gegevens (vervoer en populatie) ingevoerd moeten worden. Volgens de HART moet een RBM-II berekening uitgevoerd worden wanneer de vervoersstroom gevaarlijke stoffen in tankwagens stoffen bevat uit de categorieën LT3, GT4, of GT5. Hiervan is geen sprake. Wanneer GF3 minder is dan 10 maal de drempelwaarde uit tabel 3 van de HART, wordt de oriëntatiewaarde van het GR niet overschreden. In het kader van het bestemmingsplan Perseverantiaterrein is gerekend met een relatief hoge personendichtheid, waar de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, ook valt. Conform voornoemde tabel 3 van de HART is zelfs bij een relatief hoge personendichtheid van 80 personen per hectare geen sprake van een overschrijding van de 10% van de oriëntatiewaarde dan wel de oriëntatiewaarde van het GR.

Brandweer Fryslân heeft per brief van 16 januari 2015 advies gegeven over de aspecten bestrijding en beperking van rampen, bereikbaarheid en zelfredzaamheid van personen. Het advies is betrokken bij de verantwoording van het groepsrisico. Onderstaande verantwoording is mede daarop gebaseerd.

Verantwoording groepsrisico

Bestrijding en beperking van rampen

Brandweer Fryslân vraagt aandacht voor de beschikbare hoeveelheid bluswater. Brandweer Fryslân wil graag betrokken worden bij de uiteindelijke inrichting van het plangebied zodat een definitieve check kan plaatsvinden op bereikbaarheid en aanwezigheid van bluswatervoorzieningen. De brandweer is nadrukkelijk betrokken bij de uitwerking van de plannen.

Bereikbaarheid

Het plangebied is op meerdere zijden ontsloten, het plangebied is over het algemeen voldoende bereikbaar voor de hulpverleningsdiensten. Ook de opkomsttijden leiden niet tot directe knelpunten.

Zelfredzaamheid

Zelfredzaamheid heeft betrekking op de mogelijkheden voor personen binnen de invloedsgebieden om zichzelf in veiligheid te brengen (of in veiligheid gebracht te worden). Dit is in dit kader specifiek van belang voor de kwetsbare objecten en verminderd zelfredzame personen binnen deze objecten. In het plangebied verblijven in principe personen die voldoende zelfredzaam zijn.

Mogelijkheden om Groepsrisico te verlagen/optimaliseren

Het plan maakt de komst van een tankstation, twee horecagelegenheden en een wasfaciliteit mogelijk. Het heeft de voorkeur van de hulpdiensten om de objecten waar personen kunnen verblijven zo ver mogelijk van risicobronnen te situeren. Daar is zoveel mogelijk rekening mee gehouden.

Nut en noodzaak van de ontwikkeling / Tijdsaspect

Het plangebied maakt onderdeel uit van de Centrale Zone. De voorgenomen ontwikkeling is, zoals reeds gesteld, een gewenste ontwikkeling op die plek.

4.6.3 Conclusie

Ondanks maatregelen ter verhoging van de veiligheid kunnen risico's nooit voor 100% worden weggenomen. Ook na het nemen van veiligheidsverhogende maatregelen zal een restrisico blijven bestaan.

Het bevoegd gezag acht, met behulp van de uitgevoerde verantwoordingsplicht voor het groepsrisico en het eerdere advies van Brandweer Fryslân, het restrisico aanvaardbaar. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.7 Geluid

Toetsingskader
Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven, liggen geluidszones. Binnen deze geluidzones moet de geluidsbelasting op gevels van geluidsgevoelige gebouwen binnen de in de Wet geluidhinder gestelde eisen blijven.

Onderzoek en conclusie
Er worden met dit bestemmingsplan geen nieuwe geluidsgevoelige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Nader onderzoek naar geluidshinder is om die reden dan ook niet aan de orde. Zo bezien vormt het milieuaspect geluid geen belemmering voor het onderhavige planvoornemen.

4.8 Ladder voor duurzame verstedelijking

4.8.1 Toetsingskader

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Sinds augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Hiervoor is een nieuwe handreiking opgesteld.

De Ladder is geen op zichzelf staand instrument maar is onderdeel van de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de minister van Infrastructuur en Waterstaat. De betreffende minister zorgt ervoor dat decentrale overheden over de juiste instrumenten beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Onderdeel hiervan is het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

4.8.2 Onderzoek

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.

1. Is er sprake van een nieuwe stedelijke functie?
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het 'overige stedelijke functies'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Voorgenomen planologische mogelijkheid betreft de bouw een tankstation voor verschillende brandstoffen, twee horecagelegenheden en een wasfaciliteit voor personenauto's. Er is daarmee sprake van een stedelijke ontwikkeling.

2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het 'overige stedelijke functies'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een brandstofverkooppunt (zonder verkoop van LPG) met winkel, een wasstraat en twee horecagelegenheden. Er is sprake van een stedelijke ontwikkeling.

De vervolgvraag is of de stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In beginsel is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt of indien de planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In onderhavig geval is sprake van de bouw van een brandstofverkooppunt met winkel, een wasstraat en twee horecagelegenheden. De omvang van deze bouwwerken is ruim 1.000 m2. Voorliggend plan kan als nieuwe stedelijke ontwikkeling worden aangemerkt.

3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling (vraag 1) die ook nieuw is (vraag 2) moet de toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving bevatten van de behoefte aan de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt. De behoefte bepaalt men binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Daarbij zijn aard en omvang van de betreffende ontwikkeling(gen) bepalend voor het schaalniveau waarop de behoefte moet worden afgewogen. Bij overige functies is het ruimtelijk verzorgingsgebied meestal de gemeente of een groter gebied.

Tankstation
Ten aanzien van het tankstation geldt dat het ruimtelijke verzorgingsgebied op een regionaal niveau ligt. Onder andere door de ligging kan het tankstation voorzien in de behoefte van de gehele regio, verkeer van en naar de regio dat voorbijrijdt op de N31 kan gebruikmaken van het tankstation. Het betreft hier de vervanging van een reeds bestaande voorzieningen, die met voorliggend bestemmingsplan wegbestemd wordt.

Horecagelegenheden
Voor de horecagelegenheden geldt ook dat het ruimtelijke verzorgingsgebied groter is dan alleen de gemeente Harlingen. Door het type horeca (fastfood) en de ligging, direct aan de N31, ligt ook het verzorgingsgebied op regionaal niveau.

4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. De behoefte bepaalt men aan de hand van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. Het ruimtelijk verzorgingsgebied is gerelateerd aan de aard en omvang van de ontwikkeling. Daarbij moet inzichtelijk worden gemaakt:

  • dat het plan geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben;
  • dat de ontwikkeling niet tot een onaanvaardbare situatie zal leiden uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

De initiatiefnemer streeft naar moderne en aantrekkelijke tankstations bestaande uit een clustering van diverse voorzieningen gericht op de behoefte van automobilist en vrachtwagenchauffeur. De horecavoorzieningen zullen door de (ruimtelijke) opzet en uitstraling bijdragen aan de eisen van een aantrekkelijk tankstation met bijbehorende voorzieningen met voldoende ruimtelijke kwaliteit. De vraag of er behoefte is aan de voorgenomen ontwikkeling wordt hieronder opgesplitst in de deelontwikkeling horeca en tankstation met wasfaciliteit.

Beoordeling kwalitatieve behoefte tankstation met wasfaciliteit
Het planvoornemen ziet strikt genomen toe op een verplaatsing. Het tankstation aan de Kanaalweg wordt gesloten en verplaatst naar het onderhavige plangebied. Daarbij wordt direct gemoderniseerd en wordt de winkel ten aanzien van de vorige locatie vergroot. De bestaande locatie is uit verkeersoogpunt/ bereikbaarheid zeer ongunstig gelegen en uitbreidingsmogelijkheden zijn niet aanwezig. De levensvatbaarheid van deze locatie is daarmee in het geding, waardoor een kwalitatieve behoefte bestaat aan verplaatsing van dit brandstofverkooppunt.

Daarnaast geldt dat vanwege de ligging direct aan de N31 een nieuw verkooppunt brandstoffen een toevoeging is aan het bestaande aanbod. Zeker nu dit planvoornemen voorziet in een algeheel aanbod voor gebruikers van de weg: er kan zowel getankt als gerust en gegeten worden. Tot enige leegstand of anderszins een onaanvaardbare situatie bij andere tankstations leidt deze deelontwikkeling niet.

Beoordeling kwalitatieve behoefte horecagelegenheden
Het planvoornemen voorziet ook in het oprichten van (fastfood) horecagelegenheden. Dit type horeca is op dit moment in de omgeving niet aanwezig. De op te heffen locatie aan de Kanaalweg voorziet op dit moment ook niet in enige vorm van horeca. Op twee kilometer noordwaarts bevindt zich nabij de N31 wel een horecagelegenheid. Deze horecagelegenheid oriënteert zich voornamelijk op gebruikers van de N31. Deze nieuwe ontwikkeling richt zich op meerdere doelgroepen: gebruikers van de N31, gebruikers van het industrieterrein van Harlingen (in het buurtschap Koningsbuurt) en gebruikers van het centrumgebied van Harlingen. Vanwege de ligging in het entreegebied van Harlingen zijn de horecagelegenheden uiterst geschikt voor gebruikers van het centrumgebied.

Vanwege de ligging en de combinatie met een uitgebreid tankstation voorziet dit planvoornemen in een aanvulling van het bestaande aanbod van vergelijkbare horecagelegenheden in de omgeving. Tot enige leegstand of anderszins een onaanvaardbare situatie bij andere horecagelegenheden leidt deze deelontwikkeling niet.

5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
Vervolgvraag is of de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied ligt. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Als de stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol.

Het plangebied bevindt zich in bestaand stedelijk gebied. Daarmee wordt voldaan aan deze laatste vraag.

4.8.3 Conclusie

Na toetsing van het project aan de Ladder voor duurzame verstedelijking kan worden geconstateerd dat de Laddertoets geen belemmering oplevert voor onderhavige ontwikkeling. Het plan kan wat betreft dit aspect als uitvoerbaar worden geacht.

4.9 Luchtkwaliteit

Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een bestemmingsplan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt bestaat uit hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
Stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
Fijnstof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m3  
  24-uurgemiddelde concentratie   maximaal 35 keer per jaar meer dan 50 µg/m3  
Fijnstof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   425 µg/m3  

Grenswaarden maatgevende stoffen Wet milieubeheer.

Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden of ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden of ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (=1,2 µg/m3);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPTankAlmenum-ON01_0010.png"

Uit de nibm-tool blijkt dat niet zonder meer gesteld kan worden dat het tankstation met bijbehorende voorzieningen niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit. Om de effecten op de luchtkwaliteit te bepalen is onderzocht wat de concentraties luchtverontreinigende stoffen langs de dichtstbijzijnde weg bedroegen. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2016 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. De bijdrage van het plan leidt niet tot overschrijding van de grenswaarden. Daarbij wordt opgemerkt dat het extra verkeer dat gebruik zal maken van het tankstation reeds aanwezig is op het omliggende wegennetwerk.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de planologische ontwikkelingen die dit bestemmingplan mogelijk maakt. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een aanvaardbaar leefklimaat.

4.10 Milieueffectrapportage

Toetsingskader
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (vierde kolom). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is in werking getreden op 7 juli 2017.

Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r. De aanmeldnotitie beschrijft de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het milieu en geeft een conclusie omtrent de noodzaak tot een m.e.r.-procedure. Aan de hand van deze informatie kan het bevoegd gezag een beslissing nemen of voor de voorgenomen activiteit een MER dient te worden opgesteld.

Onderzoek
Onderzocht is of het bestemmingsplan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Daarbij is alleen naar de ontwikkeling van dit plan gekeken. In Bijlage 5 (Aanmeldnotitie) bij deze toelichting is de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen.

Conclusie
Het bestemmingsplan biedt geen ruimtelijk kader voor activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Milieugevolgen ten gevolgen van deze activiteit kunnen derhalve worden uitgesloten. Op dit bestemmingsplan rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER. De beoogde ontwikkelingen veroorzaken geen nadelige gevolgen voor het milieu.

4.11 Verkeer

Verkeersstructuur
Zowel de inrit als de uitrit van de te bouwen voorzieningen sluiten aan op de Almenumerweg die weer vrijwel direct aansluit op de N31. Doordat het plangebied zich zo dichtbij de N31 bevindt, is de bereikbaarheid goed te noemen.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling
Onderzoek is gedaan naar de ontsluiting van het tankstation, wasfaciliteit en de horecagelegenheden, zie Bijlage 6 (Verkeersonderzoek) bij deze toelichting, waarbij gekeken is naar de verkeersafwikkeling van de ontsluiting. Op basis van de verwachte bezoekersaantallen van het verkooppunt van motorbrandstoffen, de wasstraat en de horeca en de verkeersintensiteit op de Almenumerweg zijn zowel bij de in- als bij de uitrit naar de locatie geen problemen te verwachten wat betreft de verkeersafwikkeling. Ook de capaciteit van de rotonde wordt niet overschreden.

Parkeren
De Nota Parkeernormen Harlingen 2016 houdt voor een restaurant een kencijfer aan van ongeveer twaalf parkeerplaatsen per 100 m2. De grootte in bedrijfsvloeroppervlakte (bvo) van de restaurants bedraagt ongeveer 600 m2. De parkeerbehoefte bedraagt (worst-case) derhalve 72 parkeerplaatsen. Dit is in te passen in het plangebied.

Conclusie
De bereikbaarheid van de locatie is goed. Ook zal het verkeer ten gevolge van de ontwikkeling niet leiden tot knelpunten. Ten aanzien van het parkeren geldt dat het planvoornemen voorziet in voldoende parkeergelegenheid voor de te verwachte behoefte. Het plan kan wat betreft dit aspect als uitvoerbaar worden geacht.

4.12 Water

4.12.1 Inleiding

Vanwege het grote belang van water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Het plangebied van het bestemmingsplan ligt binnen het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Via de Digitale Watertoets is het Wetterskip Fryslân van onderhavig bestemmingsplan op de hoogte gebracht en is overleg gevoerd.

Op 24 januari 2020 is de Digitale Watertoets doorlopen. Op basis van de antwoorden op de vragen en geraakte kaartlagen volgt uit deze Digitale Watertoets dat het plan geen invloed heeft op het watersysteem en de waterketen. Hierdoor kan de procedure geen waterschapsbelang worden gevolgd voor de watertoets. Het watertoetsdocument is als Bijlage 7 (Watertoets) opgenomen en wordt in de navolgende paragraaf besproken.

4.12.2 Watertoets

Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

Gebied   Stedelijk (>200 m2)   Landelijk (>1.500 m2)  
Boezem   5%   5%  
Polder   10%   10%  
Vrij afstromend   Maatwerk mogelijk   Maatwerk mogelijk  

Toelichting tabel: 5% heeft alleen betrekking op de Friese boezem; de algemene regels keur zijn in de onderstaande tabel verwerkt; maatwerk kan bestaan uit bijvoorbeeld infiltratie of berging van het overtollig hemelwater.

Een gedeelte van de bestaande waterberging wordt gedempt (500 m2). Dit wordt voor 100% gecompenseerd in het plan. Ook ten behoeve van de toename van verharding vindt compensatie plaats. Er wordt uitgegaan van een toename van 8.605 m2 (toename verharding verminderd met het groen) er circa 861 m2 berging nodig is. Voor de parkeerplaatsen geldt een toename van (half)verharding van 1.037 m2 en geldt een compensatie van 78 m2 (7,5%). Het percentage van 7,5% voor (half)verharding betreft een beperkte reductie ten opzichte van reguliere verharding, waar 10% voor geldt.

De totale compensatie bedraagt circa 1.438 m2.

In het plan is 1.446 m2 extra waterberging opgenomen. Over de uitwerking van dit principe heeft afstemming met het waterschap plaatsgevonden.

Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen.

Het plan wordt - uit oogpunt van waterrobuust bouwen - op voldoende hoogte gerealiseerd en zal in lijn zijn met de naastgelegen brandweerkazerne. Bij de verdere uitwerking van het ontwerp van de wasstraat wordt als uitgangpsunt gehanteerd dat zoveel mogelijk water hergebruikt wordt.

4.12.3 Conclusie

Uit overleg met het waterschap zal blijken dat het planvoornemen door het realiseren van extra oppervlaktewater geen invloed heeft op waterhuishoudkundige aspecten. De overige wateraspecten worden niet belemmerend door de ontwikkeling van dit plan. Om die reden kan dit bestemmingsplan op het milieuaspect water als uitvoerbaar worden beschouwd.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Dit hoofdstuk bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting omdat het op grond van artikel 3.1.6 van het Bro verplicht is om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.

5.2 De bestemmingen

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast conform de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan dat elders in Harlingen geldt: 'Harlingen - Perseverantiaterrein'. Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.

5.2.2 Bestemmingsregels

Bedrijventerrein

Voor de locatie aan de Kanaalweg geldt dat het tankstation dat zich op die plaats bevindt, wordt verplaatst naar de locatie aan de Almenumerweg. De bestaande carwash blijft wel behouden. Doormiddel van deze bestemming is dat geborgd.

Gemengd
Ten eerste sluit de bestemming 'Gemengd' zoveel als mogelijk aan bij de bestemming die nu reeds ter plaatse geldt. Wel zijn een aantal functies aan de bestemming toegevoegd. Het gaat dan om horecagelegenheden en een tankstation zonder lpg. De functieomschrijving bepaalt namelijk dat alleen een inrichting ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen zonder lpg is toegestaan.

De regels van het plan omvatten onder andere bouwregels die het mogelijk maakt om het tankstation te bouwen. Dat zal worden gedaan door het toelaten van een overkapping met daaraan een voorwaarde dat de overkapping niet groter mag zijn dan een vastgestelde grootte. Deze bouwregels sluiten aan bij het ontwerp, zoals ook weergegeven in paragraaf 2.2.1.

Waarde - Archeologie

Ter bescherming van mogelijk archeologische waarden, zijn de gronden overeenkomstig FAMKE in het plangebied bestemd als ‘Waarde - Archeologie' (verwezen wordt naar paragraaf 4.1 van deze toelichting). Bij bodemingrepen (waaronder ook ophogingen) zijn door middel van een omgevingsvergunning bepaalde werkzaamheden verboden die de archeologische waarden kunnen aantasten, zonder dat hiervoor een vergunning van het bevoegd gezag is afgegeven. Indien de bodemingreep een groter oppervlak beslaat dan 50 m2 is tevens archeologisch onderzoek vereist. Ook kunnen er in bepaalde gevallen voorwaarden aan de omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden.

5.2.3 Algemene regels

Artikel 6: Anti-dubbeltelregel
De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

Artikel 7: Algemene bouwregels
De algemene bouwregels bepalen dat ongeacht wat de bouwregels van de bestemmingsregels voorschrijven het is toegestaan om de bouwgrenzen te overschrijden door ondergeschikte bouwdelen voor niet meer dan 1,00 meter en voor stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken met niet meer dan 1,50 m.

Artikel 8: Algemene gebruiksregels
De algemene gebruiksregels bepalen dat bepaalde vormen van gebruik van gronden nimmer is toegestaan. Te denken valt dan aan de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, het stallen van auto's, het gebruik van gronden voor bijvoorbeeld de opslag van materialen die aan hun oorspronkelijke gebruik zijn onttrokken, standplaatsen voor kampeermiddelen en voeren van een prostitutiebedrijf.

Artikel 9: Algemene afwijkingsregels
De algemene afwijkingsregels regelen onder andere dat indien blijkt dat de maten, afmetingen en percentages van bouwwerken daar aanleiding toe geven, er met niet meer dan tien procent van mag worden afgeweken. Wel is daarvoor een omgevingsvergunning nodig. Verder bepalen de algemene afwijkingsregels dat ook op andere manieren in geringe mate van de bestemmingsregels mag worden afgeweken als men een omgevingsvergunning aanvraagt.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat Hoofdstuk 4 de slotregel waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wro aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, et cetera.) maar ook de economische uitvoerbaarheid van het plan. Daarvan wordt in deze paragraaf verslag gedaan.

Kostenverhaal

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.

In afwijking van het bepaalde in artikel 6.12, lid 1 Wet ruimtelijke ordening bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad kan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijpmaken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

Met de projectontwikkelaar is een anterieure overeenkomst gesloten. Het verhaal van kosten van de grondexploitatie is hierdoor anderszins verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is daarmee niet nodig.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de fasen afzonderlijk besproken. De gemeente Harlingen voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente.

7.1 Voorbereidingsfase

7.1.1 Vooroverleg

De gemeente heeft op grond van artikel 3.1.1 van het Bro haar voornemen (als conceptontwerpbestemmingsplan) beschikbaar gesteld aan de besturen (Provincie) en diensten van hogere overheden en andere overlegpartners (Wetterskip Fryslân en Veiligheidsregio / Brandweer). De reacties van provincie Fryslân, Wetterskip Fryslân en Brandweer zijn navolgend weergegeven, inclusief een gemeentelijke reactie/ beantwoording.

1 Reactie provincie Fryslân

  • Archeologie (cat.3, overige provinciale belangen) Er is geen archeologisch onderzoek uitgevoerd. U schrijft dat de bodem in het plangebied in het verleden geroerd is. Volgens de Famke is onderzoek nodig naar mogelijke restanten vanuit de Middeleeuwen. U bent voornemens voor de bescherming van de potentiële archeologische waarden een dubbelbestemming Archeologie op te nemen. Ik adviseer toch een archeologisch onderzoek uit te laten voeren, nu de bestemming van het gebied wordt gewijzigd. De uitkomsten van het onderzoek kunnen worden verwerkt in het plan. Mogelijk is een dubbelbestemming Archeologie dan niet meer nodig.

Reactie gemeente

Archeologisch onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van de verdere uitwerking van de bouwplannen. De borging middels de archeologische dubbelbestemming achten wij voldoende.

  • Ontgrondingen (cat.3, overige provinciale belangen) Voor de compensatie van de toename van het verhard oppervlak worden waterpartijen gerealiseerd. Ik kan niet nagaan of het gaat om ontgrondingen die binnen de vrijstelling van de Ontgrondingenverordening vallen. Ik adviseer om in de toelichting duidelijk te maken hoeveel grondverzet (m³) en welke diepte wordt gehanteerd bij het maken van de beoogde waterpartijen. In overleg met de Fumo kunt u dan bepalen of er sprake is van een vrijgestelde ontgronding. De conclusie uit dat overleg kan in de plantoelichting worden vermeld.

Reactie gemeente

Er geldt een vrijstelling van de ontgrondingenverordening, mits niet meer dan 10.000 m3 aan gronden wordt afgevoerd en de diepte van de ontgronding niet meer dan 2 meter bedraagt. Het gaat in dit plan om kleine ontgrondingen gaat, in die zin dat er minder dan 10.000 m3 grond tot minder dan 2 meter diep wordt afgegraven, waardoor vrijstelling geldt van de ontgrondingenverordening.

  • Stikstof (cat.3, overige provinciale belangen) Er is een Aeriusberekening uitgevoerd (februari 2022). Ik adviseer de berekening volgens de meest actuele calculator uit te voeren. Verwachte release van de nieuwe versie was 22 november, de release is echter uitgesteld. Nadere informatie over de nieuwe calculator volgt zeer binnenkort. Zodra de calculator beschikbaar is kunt u een nieuwe berekening uitvoeren. Bij het maken van de nieuwe berekening adviseer ik ook de bouw- en aanlegfase mee te rekenen. Dit volgt uit de recente uitspraak in de Porthos-zaak (2 november 2022).

Reactie gemeente

Het stikstofonderzoek is geactualiseerd, zie Bijlage 4 Stikstofberekening.

  • Natuurinclusief (cat.3, overige provinciale belangen) In de plantoelichting wordt geen aandacht besteed aan Natuurinclusief ontwerpen. In de Omgevingsvisie De Romte Diele wordt ingezet op natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is mogelijk door in het ontwerp rekening te houden met maat-regelen die een positief ecologisch effect sorteren. Daarbij kan worden gedacht aan bij-voorbeeld gevelstenen met openingen die geschikt zijn voor verblijfplaatsen voor vogels en vleermuizen. Wellicht is hierbij ook inspiratie op te doen met de "40 punten checklist" van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging (zie ook Natuurinclusief bouwen met deze 40 punten - Stadszaken.nl).

Reactie gemeente

In paragraaf 2.2.3 is ingegaan op Natuurinclusief ontwerpen.

2 Reactie Wetterskip Fryslân

  • Uit het onderdeel toename oeverharding is het nu niet duidelijk waarom er voor de parkeerplaatsen (toename 1.037 m2) de compensatie van 7,5% geldt.

Reactie gemeente

Het percentage van 7,5% voor (half)verharding betreft een beperkte reductie ten opzichte van reguliere verharding, waar 10% voor geldt.

  • Het Wetterskip is nieuwsgierig hoe de uitwerking eruit ziet en hoe dit wordt geborgd.

Reactie gemeente

Voor het aanleggen van verhardingen en het graven van waterbergingen geldt dat er sprake zal van zijn van benodigde watervergunning(en). Het Wetterskip zal bij de verdere uitwerking van de plannen betrokken worden,

  • Wat voor maatregelen worden er genomen in het plan ten behoeve van ruimtelijke adaptatie ? Bijvoorbeeld wordt het plan voldoende hoog aangelegd in het kader van waterrobuust bouwen en wordt er rekening gehouden met toekomstige wateroverlast. Verder zijn we nieuwsgierig hoe er wordt omgegaan met het proceswater ten behoeve van de wasstraat, waar komt dit vandaan, hergebruik en afvoer van het water.

Reactie gemeente

Het plan wordt - uit oogpunt van waterrobuust bouwen - op voldoende hoogte gerealiseerd en zal in lijn zijn met de naastgelegen brandweerkazerne. Bij de verdere uitwerking van het ontwerp van de wasstraat wordt als uitgangspunt gehanteerd dat zoveel mogelijk water hergebruikt wordt.

  • Voor de toekomstige bergingsvijvers vragen we om ruime duikers met een minimale afmeting van 0,60 meter aan te leggen voor de verbinding en waterkwaliteit.

Reactie gemeente

Hiermee is rekening gehouden. Dit staat op de tekeningen.

  • Het Wetterskip verzoekt om in te gaan op de aanwezige bodemverontreiniging en hoe hier rekening mee wordt gehouden ten aanzien van het nabijgelegen oppervlakte- en grondwater.

Reactie gemeente

Voordat er gebouwd gaat worden dienen de mogelijke verontreinigingen te worden gesaneerd. Hiervoor zal er een PvA worden geschreven en worden voorgelegd bij de omgevingsdienst. Het onderdeel water zal hierin ook worden beschouwd.

  • Hoe wordt het onderhoud uitgevoerd aan de sloten en waterpartijen en door wie?

Reactie gemeente

Onderhoud van de sloten en waterpartijen op grond van de initiatiefnemer worden door hen zelf uitgevoerd.

  • Wat is de bron van het waswater in de wasstraat en hoe wordt dit geloosd met hoeveel?

Reactie gemeente

  • De bron van het waswater is deels schoonwater voorziening vanaf het waterleiding netwerk en deels recyclen van het waswater. Er is (nog) niet voorzien in het opvangen van hemelwater op het dak van de wasstraat en dit te gebruiken.

3 Brandweer Fryslân

  • Brandweer Fryslân heeft geen bezwaar tegen de bestemmingswijziging. Wel voorzien zij in het plangebied een knel-/ aandachtspunt met betrekking tot de bluswatervoorzieningen. Brandweer Fryslân adviseeert om:
    • 1. de toekomstige uitbaters van de initiatieven op de hoogte te brengen van de risico’s van de transportroute voor gevaarlijke stoffen en het bijbehorende handelingsperspectief: vluchten van de bron af;
    • 2. rekening te houden met de inrit/uitrit van de brandweerkazerne in verband met opkomende brandweervrijwilligers tijdens een incident en met ons in overleg te treden hierover;
    • 3. brandkranen te realiseren in het plangebied volgens de hierboven genoemde eisen;
    • 4. en/of het open water in het plangebied geschikt te maken met opstelplaats voor de brandweer.

Reactie gemeente

De adviezen worden betrokken bij de verdere uitwerking van het bouwplan.

Deze vooroverlegreacties (provincie, Wetterskip en Brandweer) zijn verder waar mogelijk verwerkt in het definitieve ontwerpbestemmingsplan.

7.1.2 Inspraak

Ook kan de gemeente aan belangstellenden de mogelijkheid bieden om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. In dit geval is er voor gekozen voor het plan geen inspraakprocedure te volgen. Wel is er een inloopmoment georganiseerd door de initiatiefnemer.

Geïnteresseerden zijn uitgenodigd op 27 oktober 2022 om kennis te nemen van de plannen en vragen te stellen aan de initiatiefnemer. Een aantal omwonenden (circa 20 á 30) zijn op deze uitnodiging ingegaan. Een vertegenwoordiger van de gemeente (ambtelijke dienst) was ook aanwezig.

Het merendeel van de gestelde vragen had betrekking op de verkeersafwikkeling, landschappelijke inpassing en eventueel geluidsoverlast. In het ontwerpbestemmingsplan zijn deze onderwerpen uitvoerig aan de orde gesteld en onderbouwd in respectievelijk de paragrafen 4.11, 2.2.3 en 4.2.

7.1.3 Terinzageleggingsfase

Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging in de Staatscourant, het Gemeenteblad en de website www.officielebekendmakingen.nl voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

7.1.4 Vaststellingsfase

Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste twaalf weken vast.


Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:

7.1.5 Beroepsfase
  • Indien gedeputeerde staten (GS) een zienswijze heeft ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging zes weken na vaststelling.
  • Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk twee weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk twee weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.
  • Binnen zes weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.