direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Harlingen - Oostpoort fase 3
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0072.BPOostpoort3-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de oostzijde van de kern Harlingen ligt ten noorden van het Van Harinxmakanaal het bedrijventerreinen Oostpoort. Bij dit bedrijventerrein heeft Exploitatiemaatschappij Oostpoort Harlingen BV het voornemen om het bedrijventerrein in oostelijke richting uit te breiden. Deze gewenste uitbreiding (bedrijventerrein Oostpoort 3) vindt plaats ten oosten van het bestaande bedrijventerrein.


Deze uitbreidingsrichting is ook in de Structuurvisie gemeente Harlingen 2025 weergegeven en onlangs zijn hier in het Addendum Convenant Bedrijventerreinen Noordwest Fryslân 2019-2035 regionale afspraken over gemaakt. Aangezien de kavels op het bestaande bedrijventerrein voor het overgrote deel zijn uitgegeven, ontstaat er vraag naar de beoogde uitbreiding. Binnen de regionale afspraken is een uitbreiding van (netto) 14 hectare voor Oostpoort 3 mogelijk.

In het plangebied zijn in de huidige situatie agrarische gronden, een voormalig agrarisch bedrijf en een woning aanwezig. Het grootste deel van de agrarische gronden en het voormalig agrarisch bedrijf waren (tot begin 2021) in gebruik als gronddepot. De bedoeling is om het plangebied als bedrijventerrein te ontwikkelen met dezelfde gebruiksmogelijkheden als het bestaande bedrijventerrein Oostpoort. Dit bestemmingsplan maakt dit juridisch-planologisch mogelijk.

1.2 Begrenzing plangebied en geldend bestemmingsplan

Begrenzing plangebied

Het plangebied voor het bedrijventerrein Oostpoort fase 3 ligt in het uiterste oosten van de kern Harlingen. Oostpoort 3 grenst aan de westzijde aan het bestaande bedrijventerrein Oostpoort. Het plangebied grenst aan de zuidzijde aan het Van Harinxmakanaal. Aan de oost- en noordzijde grenst het plangebied aan het agrarisch gebied van de gemeente, met op korte afstand bovenlokale infrastructuur zoals de Rijksweg en de N31 / A31. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPOostpoort3-ON01_0001.jpeg"

De ligging van het plangebied

Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is geheel geregeld binnen het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Harlingen. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 20 april 2016. De gronden ter plaatse van het plangebied hebben overwegend de bestemming 'Agrarisch'. Centraal in het plangebied is binnen de bestemming 'Agrarisch' een agrarisch bouwvlak gelegen. Ter plaatse van dit bouwvlak geldt tevens de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf'. In de bestemming is ook extensief dagrecreatief medegebruik toegestaan waaronder vissen.

In het uiterste zuidwesten van het plangebied is een woonbestemming gelegen. Hier is een reguliere burgerwoning mogelijk. Ook ten noordwesten van het plangebied (buiten het plangebied) is een woonbestemming aanwezig.

Op een klein deel van het plangebied is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' van toepassing. Deze dubbelbestemming geldt ter plaatse van de woning in het noordwesten van het plangebied en een deel van het agrarische bouwvlak.

Op een deel van het plangebied is een geluidzone voor industrielawaai van toepassing (door middel van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie').

Tot slot is in een smalle strook langs het Van Harinxmakanaal een gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone vaarweg' van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPOostpoort3-ON01_0002.jpeg"

Geldende bestemmingsplannen

Buiten het plangebied is daarnaast een aantal planologisch relevante nutsleidingen geregeld. Dit betreft een waterleiding vlak ten westen van het plangebied op het huidige deel van Oostpoort en gasleidingen ten oosten en westen van het plangebied.

De ontwikkeling van een bedrijventerrein is niet passend binnen de bestemmingen ter plaatse. Om de ontwikkeling van dit bedrijventerrein toch mogelijk te maken, is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.3 Leeswijzer

Na deze inleiding, wordt in het volgende hoofdstuk ingegaan op de beschrijving van de huidige situatie en de uitgangspunten voor de nieuwe inrichting. Het bestemmingsplan wordt in de hoofdstukken 3 en 4 getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 geeft een uitleg van de juridische regeling van het bestemmingsplan. Het laatste hoofdstuk gaat tenslotte in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied heeft betrekking op enkele voormalige agrarische kavels aansluitend op het bestaande bedrijventerrein Oostpoort. Oostpoort is gelegen in de zone tussen het Van Harinxmakanaal en de Rijksweg / A31. De gemeente Harlingen is in 1994 gestart met de aanleg van Oostpoort. Het huidige bedrijventerrein huisvest een gevarieerde samenstelling aan bedrijven en is voorzien van twee binnenhavens. Op het bedrijventerrein bevinden zich geen bedrijfswoningen.

Het plangebied maakte in het verleden deel uit van het landelijk gebied, waarbij het zuidelijke deel in gebruik is geweest als gronddepot en het noordelijke deel nog een agrarisch gebruik kent zoals op de volgende luchtfoto is te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPOostpoort3-ON01_0003.jpeg"

Luchtfoto plangebied

Centraal in het plangebied ligt een voormalig grondgebonden agrarisch bedrijf, en in de uiterste zuidwesthoek van het plangebied is een burgerwoning aanwezig. Ook ten noordwesten van het plangebied in een burgerwoning aanwezig, deze is buiten het plangebied gelegen. Beide woningen worden via de Ungabuurtsterweg, de Curiestraat en de Fahrenheitstraat over het huidige bedrijventerrein Oostpoort verbonden met het bovenliggende wegennet. Via deze route is ook het voormalige agrarisch bedrijf in het plangebied bereikbaar. Voor de bereikbaarheid van het ten oosten van het plangebied aanwezige agrarisch bedrijf aan de Ungabuurtsterweg 19 is onlangs aan de oostzijde van het plangebied een nieuwe ontsluitingsweg aangelegd met parallel daaraan een nieuwe sloot.

Direct ten zuiden van het plangebied is de hoofdvaarweg het Van Harinxmakanaal aanwezig. Dit is een belangrijke route voor de beroeps- en de pleziervaart, die de haven van Harlingen en de Waddenzee via het water verbindt met het binnenland. Het deel van de Ungabuursterweg langs het kanaal wordt gebruikt door vissers. Ten zuiden van het kanaal bevinden zich enkele woningen.

De westelijke grens van het plangebied wordt gevormd door een regionale waterkering met twee sloten aan weerszijden daarvan. Dit is een belangrijke cultuurhistorische waarde in het gebied.

2.2 Uitgangspunten nieuwe inrichting

Het initiatief omvat de uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Oostpoort met een toe te voegen oppervlakte van circa 14 hectare (netto) aan uitgeefbare kavels. Het hoofduitgangspunt is om niet alleen in fysiek opzicht aan te sluiten bij het bestaande bedrijventerrein Oostpoort, maar ook de gebruiksmogelijkheden aan te laten sluiten op het bestaande bedrijventerrein met uitzondering van de vestigingsmogelijkheid voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen. Een inrichtingschets van de nieuwe situatie is in het volgende figuur weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPOostpoort3-ON01_0004.png"

Inrichtingsschets nieuwe situatie plangebied 

Het nieuwe bedrijventerrein bestaat uit een zuidelijke deel van 10 hectare en een noordelijk deel van 4 hectare netto bedrijventerrein. Belangrijk is ook de aanwezigheid van het Van Harinxmakanaal aan de zuidzijde van het plangebied. Deze vaarweg biedt mogelijkheden om in Oostpoort 3 vaarweggebonden activiteiten te ontwikkelen. Aan- en afvoer van producten en materialen over water is dus mogelijk.

Ten behoeve van het bedrijventerrein worden het voormalig agrarisch bedrijf aan de Ungabuurtsterweg 4 en de woning aan de Ungabuurtsterweg 5 geamoveerd.

Voor het voormalige gronddepot heeft er recentelijke watercompensatie plaatsgevonden in de vorm van een waterpartij direct ten noordwesten van het plangebied en de aanleg van een sloot aan de oostzijde van het plangebied. Ter watercompensatie worden aan de noordzijde en oostzijde van het plangebied nieuwe waterbergingen aangelegd dan wel worden de bestaande sloten aan de randen in en nabij het plangebied verbreed volgens het principe van de landschappelijke inpassing in bijlage 3. Paragraaf 4.6 gaat nader in op de watercompensatie.

Wat betreft de planologische mogelijkheden, wordt de ingezette lijn van het bestemmingsplan 'Harlingen - Oostpoort' voor dit nieuwe bestemmingsplan doorgetrokken met uitzondering van de mogelijkheid voor geluidzoneringsplichtige inrichtingen. Hiervoor wordt in het betreffende plan voor het gehele plangebied Oostpoort 3 de volgende inrichtingspricipes voorzien die ook zijn gehanteerd binnen het bestaande bedrijventerrein Oostpoort.

Dit betekent dat gewerkt wordt met 'brede' en flexibele bedrijventerreinbestemming met daarbinnen onder andere:

  • mogelijkheden voor bedrijven tot ten hoogste milieucategorie 4, waarbij dezelfde bedrijven mogelijk zijn als op de eerdere delen van Oostpoort, waaronder vaarwegengebonden bedrijvigheid;
  • een maximale bouwhoogte van 10 meter (met een afwijkingsmogelijkheid tot een bouwhoogte van 20 meter);
  • een minimale afstand tussen de gebouwen en de weg dan wel de perceelsgrens van 5 meter;
  • een maximaal bebouwingspercentage van 50% per bouwperceel (met afwijkingsmogelijkheid tot een bebouwingspercentage van 70%);
  • het vastleggen van een hoofdontsluiting die van west naar oost door het plangebied loopt. Overige invulling van de wegenstructuur wordt 'organisch' ingevuld afhankelijk van de omvang van de toekomstig uit te geven kavels. De wegen worden zodanig aangelegd dat er ruimte overblijft voor kabels en leidingen naast de weg;
  • vastleggen van de waterstructucturen die worden aangelegd ter vervanging van de te dempen oppervlaktewateren binnen het plangebied. Compensatie van een toename van verhardingen binnen de bedrijfskavels kan aanvullend daarop binnen de bedrijfsbestemming ingevuld moeten worden;
  • het wegbestemmen van de bestaande burgerwoning en de aanwezige agrarische bedrijfskavel in het plangebied;
  • geen mogelijkheden voor zonnepanelen op het maaiveld, zonnepanelen op daken zijn wel mogelijk.

Er wordt derhalve gekozen voor een uniforme flexibele bedrijfsbestemming voor nagenoeg het gehele plangebied. Een uitzondering daarop is de vastgelegde hoofdontsluiting (verkeersfunctie) en de waterstructuur die noodzakelijk is als gevolg van enkele te dempen watergangen. In het plangebied worden geen mogelijkheden geboden voor bedrijfswoningen en zelfstandige kantoren, dienstverlening en/of detailhandel.

Ten westen van de woning aan de Ungabuurtsterweg 5 kan een strook grond langs het kanaal worden ingericht als recreatieplek. Aan de cultureel historische belangrijke waterkering in het gebied zijn geen veranderingen beoogd.

In de toekomst kan bij de inrichting van het bedrijventerrein gedacht worden aan de realisatie van een windturbine in de noordoostpunt van het plangebied ter vervanging van enkele bestaande (kleinere) windturbines buiten het plangebied. Indien dit concreet wordt, dan zal dit met een aparte juridisch-planologische procedure geregeld worden.

2.3 Verkeer en parkeren (mobiliteitstoets)

Ontsluiting

Voor de ontsluiting van het plangebied wordt de Curiestraat vanuit het bestaande deel van Oostpoort in oostelijke richting doorgetrokken aansluitend op het nieuwe deel van de Ungabuursterweg. Deze weg vormt hiermee de hoofdontsluitingsweg voor het plangebied voor auto- en fietsverkeer. Vanuit de Curiestraat kan het verkeer via het bestaande deel van Oostpoort gebruik maken van het bestaande wegennet dat via de rotonde bij de Rijksweg aansluit op de N31 / A31. Oostpoort 3 is hiermee goed en snel bereikbaar voor (vracht)autoverkeer. Tevens is er aan de Rijksweg een busverbinding.

Het perceel aan de Ungabuurtsterweg 19 is bereikbaar via de recentelijk aangelegde ontsluitingsweg aan de oostzijde van het plangebied. De Ungabuurtsterweg aan de westzijde van het plangebied wordt in de huidige situatie alleen nog gebruikt voor de ontsluiting van de woning op nummer 5 en kan in de toekomst dienen als route naar de mogelijke recreatieplek bij het Van Harinxmakanaal. Aan de noordzijde van het plangebied wordt een calamiteitenroute aangelegd die Oostpoort 3 verbindt met de Rijksweg. Op deze manier is Oostpoort 3 vanuit twee zijden bereikbaar voor nooddiensten. De beoogde ligging van de calamiteitenroute is in het volgende figuur weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPOostpoort3-ON01_0005.png"

Beoogde ligging calamiteitenroute

De calamiteitenroute is grotendeels buiten het plangebied van dit bestemmingsplan gelegen en past binnen de regeling van de agrarische bestemming in het geldende bestemmingsplan Buitengebied Harlingen. De calamiteitenroute wordt niet ingericht als (tweede) ontsluitingsroute voor auto- of fietsverkeer.

In de beoogde situatie zal de wegenstructuur verder op het bedrijventerrein moeten worden aangevuld. Dit is afhankelijk van de bedrijven die zich mogelijk gaan vestigen en met name de omvang van de kavels. Een verdere uitwerking van de wegenstructuur zal bij de verdere invulling van het terrein geschieden. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat er langs de wegen voldoende ruimte is voor kabels en leidingen.

Verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling

Wat betreft de verkeersaantrekkende werking van het bedrijventerrein, geldt op basis van de verkeerkencijfers van het CROW (publicatie 317) voor een bedrijventerrein met een gevarieerd aanbod aan bedrijven uit milieucategoriën 1 tot en met 4 (gemengd terrein) per netto hectare een gemiddelde verkeersgeneratie op een weekdag van 160 motorvoertuigen per etmaal per hectare op basis van een gemiddelde werkdag per netto hectare bedrijventerrein. Dit leidt voor het plangebied tot een verkeersgeneratie voor het gehele plangebied van 2.240 motorvoertuigen per etmaal.

De gemeente heeft in 2021 verkeerstellingen verricht op de Fahrenheitstraat ter hoogte van de McDonalds. Hier zijn op een werkdag 4.054 motorvoertuigen/etmaal geteld. Bij een autonome groei van dit verkeer van 1% per jaar die voor gemeente Harlingen van toepassing is, maken er inclusief de van in dit plangebied te verwachten verkeersgeneratie in 2033 (10 jaar na vaststelling van het bestemmingsplan) 6.808 motorvoertuigen/etmaal gebruik van dit wegdeel. Meer naar het zuiden van de Fahrenheitstraat bedraagt de verkeersintensiteit ter hoogte van het zonnepark 1.238 motorvoertuigen per etmaal en ten zuiden van de Curiestraat 989 motorvoertuigen per etmaal.

De maximale capaciteit van dit type weg waarbij fietsers gebruik maken van de rijbaan (dus een weg zonder fietspad) bedraagt op basis van de richtlijnen van het handboek wegontwerp van de CROW 6.000 motorvoertuigen per/etmaal. Echter, van de McDonalds is bekend dat deze functie alleen al een verkeersaantrekkende werking heeft van 2.000 motorvoertuigen per etmaal. Dit blijkt ook uit het verschil in verkeersintensiteiten op de verschillende delen van de Fahrenheitstraat. Tevens is in de nabijheid van de McDonald's een detailhandelscentrum en een tankstation aanwezig. Daarom is te verwachten dat er ten zuiden van de McDonalds geen capaciteitsproblemen zijn te verwachten op het wegennet van het bedrijventerrein en dat het vanaf dit punt niet noodzakelijk is om een fietspad aan te leggen. Onlangs zijn bij McDonald's ook maatregelen genomen om de verkeerstroom tijdens piekmomenten beter op te vangen waardoor de doorstroming ter hoogte van de McDonald's is verbeterd. De gemeente heeft tevens onderzoek gedaan naar het veiligheid en het profiel van de Fahrenheitstraat als ontsluitingsroute. Naar aanleiding hiervan worden er maatregelen genomen om dit te verbeteren.

Voor de rotonde aan de voet van het bedrijventerrein geldt op basis van de vuistregels capaciteit rotonde van het CROW een maximale capaciteit voor alle takken gezamenlijk van 20.000 - 25.000 motorvoertuigen per etmaal. De toename van verkeer vanuit het plangebied leidt niet tot capaciteitsproblemen op de rotonde. De rotonde ter ontsluiting van Oostpoort heeft op dit moment namelijk voldoende capaciteit voor het huidige verkeersaanbod. Maatgevend daarbij is de avondspitsperiode. Op basis van de huidige situatie is op de rotonde sprake van een verhouding van de intensiteit en de capaciteit (I/C-waarde) van circa 0,25. Er is ruim voldoende restruimte aanwezig om ook het extra verkeer gerelateerd aan Oostpoort 3 te verwerken.

De aansluiting van de Fahrenheitstraat met de Verlengde Edisonstraat is ingericht als gelijkwaardig kruispunt waarbij verkeer van rechts voorrang heeft. In de maatgevende avondspits dient het verkeer vanaf de Verlengde Edisonstraat voorrang te verlenen aan het verkeer op de Fahrenheitstraat. In zowel de huidige situatie als de toekomstige situatie is voldoende restcapaciteit aanwezig voor de aansluiting. De hoofdstroom tijdens de avondspits bevindt zich op de Fahrenheitstraat. Het extra verkeer zorgt voor een beperkt langere wachttijd voor het oprijdende verkeer vanaf de Verlengde Edisonstraat. De gemiddelde wachttijd blijft echter beperkt tot minder dan 10 seconden.

 

Op basis van de verkeerstellingen en extra verkeersbewegingen is de verwachting dat het verkeer op beide punten goed afgewikkeld kan worden.

Parkeren

Wat betreft het parkeren geldt tenslotte dat in het plangebied ruim voldoende mogelijkheden zijn om de parkeervraag op basis van de geldende parkeernormen te faciliteren. Het uitgangspunt hierbij is dat er op eigen terrein wordt geparkeerd.

2.4 Ruimtelijke kwaliteit

De uitbreiding van het bedrijventerrein volgt in landschappelijk opzicht de lijn die in de eerdere fasen van Oostpoort is uitgezet waarbij met de inrichting een relatie wordt gezocht met het verleden en er een goede inpassing ontstaat met het landschap. Hiervoor is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld, dat is opgenomen in bijlage 3. De provinciale structuurvisie Grutsk op 'e Romte (zie hiervoor paragraaf 3.2.3) heeft hiervoor ook als leidraad gediend. Bij de inpassing is rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van de waterkering aan de westzijde (hier zijn geen wijzigingen beoogd) van het plangebied en het voormalige spoortracé dat in het plangebied vroeger liep.

Wat betreft het beoogde welstandsbeleid in het plangebied zelf, wordt de lijn van de eerdere delen van Oostpoort doorgezet zoals dat in de welstandsnota is aangegeven. Paragraaf 3.4.2gaat hier nader op in.

2.5 Duurzaamheid

Oostpoort 3 kan worden ontwikkeld als een duurzaam bedrijventerrein. Voor actieve stimulering van een duurzaam profiel is dit bestemmingsplan echter niet het meest geschikte instrument. Een bestemmingsplan schrijft voor wat mag maar niet wat moet. Via de uitgifte van de grond kan wel actief worden ingezet op een duurzamer en circulair profiel. In de basis kan worden gestimuleerd door zaken op nemen over bijvoorbeeld duurzaam bouwen, zonnepanelen en dergelijke. Een eventueel toekomstig te realiseren windturbine in het plangebied past ook goed binnen het duurzaamheidsstreven en deze kan dienen voor de energievoorziening voor de toekomstige bedrijven op Oostpoort 3. Bij een duurzaam bedrijventerrein kan ook een transitie naar een duurzame circulaire economie worden bevorderd. Dit is een economie waarin producten en grondstoffen zo goed mogelijk en vaker worden gebruikt. Reststoffen worden volledig hergebruikt zodat de waarde van grondstofstromen wordt gemaximaliseerd en energie uit hernieuwbare bronnen wordt gebruikt. Bedrijven produceren, consumeren en/of transporteren namelijk veel reststromen en grondstoffen. Oostpoort 3 kan een schakel vormen met andere bedrijventerreinen in een circulair bedrijvenlandschap in de gemeente, tezamen met ook het bestaande deel van Oostpoort. Oostpoort 3 kan worden ontwikkeld als bedrijventerrein met een zo duurzaam mogelijke energievoorziening met de focus op groene energie die zoveel mogelijk lokaal wordt geproduceerd. Dit betekent dat bedrijven zo veel als mogelijk niet-fossiele energie gebruiken die ook zoveel als mogelijk op of in de directe nabijheid van het terrein wordt geproduceerd. Voor energiebesparing bestaan een aantal opties:

Een duurzame, lokale energievoorziening voor het gehele terrein

Voor een lokale, duurzame en centrale energievoorziening voor de bedrijven op Oostpoort 3 bestaan meerdere opties zoals een centrale energievoorziening die minimaal volledig kan voorzien in de energiebehoefte van het bedrijventerrein. In het plangebied bestaan mogelijkheden voor dergelijke voorzieningen. De mogelijkheid voor de windturbine kan hier aan bijdragen.

Warmte(net) / geothermie

Een mogelijke interessante optie qua duurzame energie is om afzonderlijke bedrijven gebruik te laten maken van warmtepompen of geothermie. Indien hiervoor wordt gekozen, dan behoort dit binnen het plangebied ook tot de planologische mogelijkheden.

Zonnepanelen

Oostpoort 3 heeft ook een belangrijke kans in zonne-energie op bedrijfs-/perceelsniveau door middel van zonnepanelen als integraal onderdeel van de duurzame energieoplossing. Op het bedrijventerrein zijn zonnepanelen op daken van de bedrijven mogelijk.

Gebouwen en inrichting van het terrein

Bij de aanleg van de infrastructuur en de gebouwen op het bedrijventerrein kan tenslotte ook veel winst worden geboekt voor energiebesparing. Bij de fysieke inrichting kan zoveel mogelijk duurzaam en circulair worden gewerkt. Dat betekent zoal dat er aan het einde van de levensduur geen afval, maar nieuwe grondstoffen ontstaat. Dit kan bijvoorbeeld door modulaire panden te bouwen die bestaan uit milieuvriendelijke en herbruikbare materialen. Ook qua mobiliteit, infrastructuur en groen zijn er veel mogelijkheden qua verduurzaming met breed scala aan mogelijkheden zoals:

  • mogelijkheden bieden voor duurzame mobiliteit zoals bijvoorbeeld laadpalen voor elektrische auto;
  • gezond groen dat uitnodigt om buiten te pauzeren;

Met deze mogelijkheden is rekening gehouden in de juridische regeling van het bestemmingsplan zodat dit wordt gefaciliteerd.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) heeft het Rijk de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving geformuleerd. De NOVI is de opvolger van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en sorteert voor op de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In de NOVI is een tabel opgenomen van de nationale belangen in relatie tot de eerdere visie (SVIR) en de nog geldende uitvoeringsregels (Barro, Bro en straks het Besluit kwaliteit leefomgeving).

De NOVI ziet op de inrichting en de kwaliteiten van Nederland en heeft daardoor een hoog abstractieniveau. Het bevat geen concreet beleid voor de uitbreiding van bedrijventerreinen, anders dan de ambitie voor duurzaam ruimtegebruik. Deze ambities zijn doorvertaald in het provinciaal beleid en de daaruit volgende programmatische afspraken. Op rijksniveau wordt dit tevens getoetst in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Een algemeen belang in de NOVI is het proces van duurzame verstedelijking. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is geregeld dat bij ruimtelijke projecten voorzien moet worden in duurzame verstedelijking. In geval van nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan die ontwikkeling en wanneer deze plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' wordt in het Bro als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. In dit ruimtelijk plan is sprake van een stedelijke ontwikkeling, omdat er een nieuw bedrijventerrein wordt aangelegd, ter uitbreiding van het bestaande bedrijventerrein Oostpoort met 14 hectare (netto) bedrijventerrein. Hiervoor wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking stapsgewijs doorlopen:

1. Omschrijving van de behoefte aan deze ontwikkeling

Binnen de regio Noordwest Fryslân (zoals in paragraaf 3.3.1 is aangegeven) is onderzoek gedaan naar de hoeveelheid te ontwikkelen bedrijventerrein. In de regio zijn hier tussen de gemeenten Harlingen, Leeuwarden en Waadhoeke afspraken over gemaakt, waar provincie Fryslân mee in heeft gestemd. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de prognose van de ruimtevraag in relatie tot de regionale afspraken.

Bij de gemeente zijn ook diverse verzoeken van ondernemers ontvangen die zich graag willen vestigen c.q. verplaatsen in de gemeente.

2.Is de locatie gelegen binnen bestaand stedelijk gebied?

De beoogde locatie voor het bedrijventerrein is gelegen buiten het bestaand stedelijk gebied maar sluit hier wel bij aan. In bestaand stedelijk gebied is geen ruimte om de beoogde behoefte op te vangen.

3. Motivatie waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in deze behoefte kan worden voorzien.

Het bedrijventerrein is bedoeld voor bedrijven waar binnen het bestaand stedelijk gebied in de regio geen ruimte voor is dan wel die in de huidige situatie geen uitbreidingsmogelijkheid meer hebben.

Conclusie Ladder duurzame verstedelijking

Uit het voorgaande blijkt dat voldaan wordt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân 2020: De romte diele

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is neergelegd in de Omgevingsvisie Provincie Fryslân. Deze is op 23 september 2020 vastgesteld. In de omgevingsvisie gaat de provincie voor een vitale economie door te investeren in omgevingskwaliteiten. Dit zorgt er onder andere voor leefbaarheid en dat leegstand en verpaupering van bebouwing wordt teruggedrongen. Daarnaast gaat de provincie voor een veerkrachtig beleid, waarin ingrijpende ontwikkelingen opgevangen kunnen worden, het behoud van de karakteristiek van de provincie, door het beschermen van de eigen identiteit en voor een gezonde leefomgeving.

Bij de ruimtelijke inpassing van werkfuncties dient aandacht te worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Ook zijn een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing van groot belang. Deze aspecten zijn in deze toelichting gemotiveerd.

In de Verordening Romte Fryslân (en na de vaststelling de Omgevingsverordening Fryslân) zijn de beleidsuitgangspunten van de provincie vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014

Op 18 juni 2014 is de nieuwe Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld en deze is vervolgens enkele keren partieel herzien. In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Bundeling

In de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in het (bestaand) stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, dan kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. Het plangebied ligt niet in bestaand stedelijk gebied, maar direct grenzend daaraan. De grens van het stedelijk gebied ligt op de bestaande grens van het bestaande bedrijventerrein Oostpoort. De locatie van het plangebied voldoet daarmee aan dit artikel van de verordening.

Ruimtelijke kwaliteit

Wat betreft de ruimtelijke kwaliteit is in de verordening bepaald dat een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf omvat waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:

  • a. het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
  • b. het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op ’e Romte.

Op de genoemde kwaliteitsaspecten is in hoofdstuk 2 en paragraaf 3.2.3 ingegaan.

Werken

Op grond van de verordening kan een ruimtelijk plan een nieuw bedrijventerrein of uitbreiding van een bestaand bedrijventerrein mogelijk maken, indien dit wat betreft oppervlakte en invulling van bedrijfstypen in overeenstemming is met een bedrijventerreinenplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Het bedrijventerrein dat dit bestemmingsplan mogelijk maakt, is opgenomen in het Convenant Bedrijventerreinen Noordwest Fryslân 2019-2030 dat is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. Paragraaf 3.3.1 gaat nader op dit beleidsstuk in.

Voor een stedelijk centrum zoals Harlingen gelden verder geen beperkingen wat betreft de categorie bedrijven en de kavelomvang.

Voor 'natte bedrijventerreinen' geeft de provinciale verordening het volgende aan:

  • 1. indien een bestemmingsplan een bedrijventerrein bevat dat wordt ontsloten door een vaarweg voor de beroepsvaart, worden op dat bedrijventerrein uitsluitend vaarweggebonden bedrijven of bedrijven met van watertransport afhankelijke omvangrijke goederenstromen, toegestaan.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kunnen op dat bedrijventerrein andere bedrijven worden toegestaan, indien in de plantoelichting is gemotiveerd dat op het terrein voldoende ruimte beschikbaar is voor de in het eerste lid genoemde bedrijven.

 

De vestiging van vaarweggebonden bedrijven behoort tot de mogelijkheden binnen het plangebied. In Harlingen zijn ook op het bedrijventerrein Industriehaven mogelijkheden voor vaarweg/havengebonden bedrijven. Op dit industrieterrein is nog ruimte vrij voor de vestiging van dergelijke bedrijven.

Archeologie

In de plantoelichting van een ruimtelijk plan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden zoals aangegeven op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra ('Famke'). Paragraaf 4.8 gaat hier nader op in.

Conclusie

Met het bestemmingsplan wordt voldaan aan de regels uit de Verordening Romte Fryslân 2014.

3.2.3 Structuurvisie Grutsk op 'e Romte

In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.

Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in het kleigebied Westergo. In dit gebied is van provinciaal belang:

  • 1. Het stelsel van smalle kwelderwallen met terpen, terpdorpen en terpsteden, die met hun vaak lineaire structuren de kwelder- en oeverwallen volgen. Tussen de kwelderwallen de kweldervlaktes. De dorpen op de kwelderwallen liggen als groene punten op de wal; de kerktorens zijn belangrijke oriëntatiepunten in het dorpssilhouet. De dorpen zijn verbonden door één hoofdweg. Een belangrijke eigenschap van de kwelderwal is het aanwezige microreliëf, zowel natuurlijk als kunstmatig (akkers en terpen).
  • 2. Het uitgestrekte, open kleiterpengebied met een hoge dichtheid aan terpen en terpdorpen en -veelal verhoogde boerderijerven. Veel geconcentreerde blokvormige, radiale en lineaire dorpen, met lineaire bebouwingsstructuren, die de terpen, dijken, wegen en water volgen.
  • 3. De brede kwelderoeverwallen, die de voormalige Middelzee en de voormalige Marneslenk begrenzen, met hierop verdichtingen in de vorm van terpen en terpdorpen met kerken, boerderijerven en stateterreinen in hun groene context, in contrast met de veelal lege zeepolders (afgesloten slenken).
  • 4. De overgangszone van het klei- naar het veengebied als onderdeel van de strook die diagonaal over Fryslân heen loopt. In Westergo kenmerkt deze zone zich door de aanwezigheid van (onzichtbare) (veen)terpen en ontginningssporen, hemdijken, droogmakerijen en het begin van de opstrekkende verkaveling van het veen.
  • 5. De invloed van de dynamiek van de zee, zichtbaar in de aanwezigheid van terpen, kwelder-, oever- en omslagwallen, ligging van de dorpen, de waterlopen en de verkavelingsrichting. De relatie tussen de vorm van de nederzettingen, het type landschap, het grondgebruik en de infrastructuur (wegen en waterwegen). Fijnmazige en onregelmatige dorpsstructuur.
  • 6. Het systeem van zeedijken en voormalige zeedijken, hemdijken en polderdijken, waarbij de Slachtedijk specifiek wordt benoemd als bijzonderheden in het totale dijkensysteem.
  • 7. Aantal ingepolderde meren: droogmakerijen die als eigenstandige structuren in het landschap liggen.

In bijlage 3 is aangegeven op welke wijze de kernkwaliteiten van het landschap worden gerespecteerd en hoe hier bij de inrichting van het plangebied rekening mee wordt gehouden. De ontwikkeling past hiermee in het provinciale beleid zoals dat in de Structuurvisie Grutsk op 'e Romte is omschreven.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Addendum Convenant Bedrijventerreinen Noordwest Fryslân 2019-2035

Voor de regio Noordwest Fryslân geldt dat de gemeenten Harlingen, Leeuwarden en Waadhoeke in 2022 afspraken hebben gemaakt over bedrijventerreinen voor de periode tot en met 2035 Deze afspraken zijn opgenomen in het 'Addendum Convenant Bedrijventerreinen Noordwest Fryslân 2019-2035 ' en zijn goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. Voor Harlingen is de ontwikkeling van Oostpoort 3 van circa 14 hectare bij recht in het convenant opgenomen.

De programmering aan bedrijventerrein in het plangebied past binnen de gemaakte afspraken.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Harlingen

De gemeente Harlingen heeft haar toekomstvisie vastgelegd in de 'Structuurvisie Harlingen 2025' (vastgesteld op 8 november 2012). De structuurvisie is een verdere uitwerking van de Stadsvisie uit 2008. De structuurvisie geeft richting aan het ruimtelijke, economische en sociaal maatschappelijke beleid van de gemeente Harlingen.

Bedrijventerrein Oostpoort biedt, zoals weergegeven in de structuurvisie, ruimte aan een combinatie van industriële en landelijke bedrijvigheid en is voorzien van een goed voorzieningenniveau. Oostpoort is gelegen vlak bij de industriehaven van Harlingen en ligt aan een doorgaande vaarroute (het Van Harinxmakanaal). Het bedrijventerrein grenst aan de A31.
Bedrijventerrein Oostpoort wordt in de structuurvisieperiode (deze loopt tot 2025) geoptimaliseerd en indien noodzakelijk in oostelijke richting uitgebreid, conform de aanduiding in het Streekplan Fryslân en zoals aangegeven op de kaart behorende bij de structuurvisie. Dit bestemmingsplan is een invulling van de in de Structuurvisie Harlingen 2025 benoemde wenselijke uitbreidingsrichting. Het plan is daarmee in lijn met de gemeentelijke structuurvisie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPOostpoort3-ON01_0006.png"

Uitsnede Kaart Structuurvisie gemeente Harlingen, met wenselijke uitbreidingsrichting (pijl) voor bedrijventerrein Oostpoort

3.4.2 Welstandsnota

Op 11 november 2015 is de 'Welstandsnota Harlingen' vastgesteld. In de welstandsnota zijn criteria opgenomen die in de eerste plaats gericht zijn op het behoud van de basiskwaliteiten van de gebouwde omgeving. Dit betekent echter niet dat nieuwe, bijzondere of afwijkende bouwplannen niet mogelijk zijn. Integendeel, de gemeente Harlingen stimuleert bijzondere bouwplannen. Daar waar mogelijk en gewenst biedt de welstandsnota ook een sturend en stimulerend kader.

In de nota zijn de welstandseisen omschreven die aan een bouwwerk worden gesteld. Het gaat hier om welstandscriteria die betrekking kunnen hebben op het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken. Als regel geldt dat de welstandscriteria in het welstandsbeleid zich bewegen binnen de bebouwingsmogelijkheden die door het bestemmingsplan worden gegeven. Tussen het bestemmingsplan en de welstandsnota kan een bepaalde overlap voorkomen. Bij strijdigheid tussen de welstandscriteria en de bestemmingsplanregels, gaan de bestemmingsplanregels voor. In de welstandsnota zijn (per gebiedstype) de kenmerkende aspecten van de bebouwing uit het gebied, als criteria omschreven.

In het plangebied is nu nog het welstandsgebied 'buitengebied' van toepassing. Dit gebied en de hierbij behorende criteria zijn echter niet toepasbaar voor het plangebied omdat het bestemmingsplan bedoeld is de functie te wijzigingen naar bedrijventerrein. Om deze reden kiest de gemeente ervoor om het welstandsbeleid van het welstandsgebied 'bedrijventerrein' bij de vaststelling van het bedrijventerrein van toepassing te verklaren.

In dit welstandsgebied geldt een regulier welstandniveau. In dit gebied van dit type wordt gestreefd naar een balans tussen de individualiteit van de bedrijfsobjecten en de samenhangende kwaliteit van het gebied en haar omgeving. De gemeente streeft ernaar een evenwicht met het omringende landschap en de groeninvullingen in het gebied te bewerkstelligen door de toepassing van rustiger en coherentere kleurstellingen van de bedrijfsvolumes. De massaliteit van deze volumes wordt hiermee ook minder opvallend. De bedrijfsvolumes kunnen zowel met een plat dak als met een kap afgedekt worden. Ze beslaan gezamenlijk een breed spectrum van vormen en afmetingen, bedrijventerrein Oostpoort heeft gebouwen in de categorie klein tot middelgroot tot groot en kent een diversiteit aan vormen.

De plaatsing van het bedrijfsvolume wordt vaak bepaald door pragmatische oplossingen in relatie tot de bedrijfsvoering. De bedrijfsbebouwing wordt gekenmerkt door krachtige hoofdvormen met soms enorme maten. Er is vaak nauwelijks sprake van plasticiteit in architectuur, maar juist sprake van één enkele hoofdvorm. De gevelmaterialen zijn veelal industriële metalen bouwproducten. Reliëf in de gevels is vooral het resultaat van de toegepaste plaatmaterialen en hun wijze van montage. Bedrijventerrein Oostpoort heeft over het algemeen veel standaard bouwvolumes. Waar kantoorvolume integraal onderdeel is van het bedrijfsgebouw, verbijzondert deze zich enigszins.

Wat betreft het materiaal, de kleur en de detaillering zijn de gevels van de bedrijfsgebouwen en - hallen overwegend met metaal gerealiseerd. Een enkele keer is sprake van een metselwerkoplossing met gebakken of betonstenen ter plaatse van de plint. Het plaatmateriaal in de gevels heeft veelal een kantig profiel. Ook vlakke beplating komt voor. De toegepaste kleurstellingen zijn velerlei, tussen wit en zwart, waaronder ook uitgesproken signaalkleuren en metallictinten. Soms is in één gebouw sprake van een combinatie van kleuren. Op bedrijventerrein Oostpoort is de materiaal- en kleurtoepassing zeer gevarieerd. De dakbedekking op de bedrijfsvolumes is niet zichtbaar in verband met de platte afdekking, of is overwegend plaatmateriaal met een golf- of kantig profiel in geval van toepassing van een schuin dak. Ook hier is sprake van verschillende kleurstellingen; ook blank metaalkleurige dakbedekking komt voor. In sommige gevallen heeft de dakbedekking dezelfde kleur als de gevel.

Op deze wijze wordt in het plangebied een goede beeldkwaliteit geboden die de bestaande opzet van Oostpoort volgt.

3.4.3 Nota Parkeerbeleid Harlingen

In relatie tot de doelgroep eilandbezoekers/toeristen/evenementen geldt het uitgangspunt om deze groepen op de juiste wijze te faciliteren waarbij de overlast voor de omgeving tot een minimum beperkt wordt. Het parkeren voor deze doelgroep moet in het gebied van de Zuidwalweg en de Harlingerstraatweg plaatsvinden en het eilandparkeren moet zoveel mogelijk op één locatie geconcentreerd worden, zoals in de huidige situatie aan de Harlingerstraatweg het geval is. Om de overlast in de rest van de gemeente tot het minimum beperken, worden geen mogelijkheden geboden voor nieuwe autostallingsbedrijven c.q. parkeerbedrijven. De regeling van dit bestemmingsplan is hierop afgestemd.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven- en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Op Oostpoort 3 worden bedrijven voorzien in de milieucategorieën 1 tot en met 4.2. Gezien de omgeving van het plangebied, waar zich bedrijventerrein Oostpoort, de huidige geluidzone voor industrielawaai, agrarische bedrijven, het Van Harinxmakanaal en woningen bevinden, kan dit omgevingstype gedefinieerd worden als gemengd gebied. In dat geval geldt een richtafstand van 200 meter. De woning ten noorden van het plangebied aan de Ungabuurtsterweg 3 en de woningen aan de Koetille ten zuiden van het Van Harinxmakanaal liggen binnen deze afstand. De mogelijkheden voor (bedrijfs)woningen op het voormalig agrarisch perceel aan de Ungabuurtsterweg 4 en de woonbestemming aan de Ungabuurtsterweg 5 komen met dit bestemmingsplan te vervallen.

Wat betreft bedrijven- en milieuzonering, is het uitgangspunt dat er een goede balans ontstaat tussen het ondernemersklimaat en het woonklimaat. Omdat de woningen aan de Ungabuursterweg 3 en de Koetille binnen de richtafstand van de VNG-brochure liggen, is hier specifiek onderzoek naar uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 2. Hieruit blijkt dat vanuit het aspect milieuzonering (waaronder geluid) er geen belemmering is voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan en dat er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat op de omliggende woonpercelen. In het kader van milieuregelgeving kan het geluid vanwege bedrijven worden gelimiteerd door maatwerkvoorschriften of vergunningsvoorschriften en kan het plangebied worden toegevoegd aan het zonebeheer van Oostpoort/Koningsbuurt.

Ten aanzien van de milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor het bestemmingsplan.

4.2 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat sprake is van een saneringsgeval wanneer in een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen.

Ten behoeve van het project zijn in het plangebied verkennende bodemonderzoeken uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn opgenomen in bijlage 1. Uit de onderzoeken blijkt dat met uitzondering van de locatie Ungabuurtsterweg 4 er geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor het gebruik van het plangebied als bedrijventerrein. Aanbevolen wordt om ter plaatse van één boring op deze locatie Ungabuurtsterweg 4 aanvullend bodemonderzoek uit te laten voeren naar de omvang van de met minerale olie verontreinigde grond. Tevens wordt aanbevolen om na te gaan waar de bovengrondse brandstoftank staat-/heeft gestaan en of de bovengrondse brandstoftank mogelijk verband houdt met de aangetroffen minerale olie verontreiniging.

Tot slot wordt opgemerkt dat op de locatie Ungabuurtsterweg 4 ook een slootdemping aanwezig is die verontreinigd is met asbest. Op basis van het verkennend asbestonderzoek

dat in 2015 is uitgevoerd, zijn hier geen onaanvaardbare risico’s aanwezig. Indien de slootdemping wordt gesaneerd dient hiertoe een BUS-melding opgesteld te worden welke door het bevoegd gezag (provincie Fryslân) beoordeeld en goedgekeurd dient te worden.

Met bovenstaande kanttekeningen zijn er wat betreft bodem geen belemmeringen voor het plangebied De aanbevelingen worden bij de verdere uitwerking van het project opgevolgd.

4.3 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ‘in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken’, een geluidzone.

Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag, in de meeste gevallen de gemeente, hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.

In het plangebied is een geluidzone ex artikel 41 van de Wgh vastgesteld ten gevolge van bedrijventerrein Oostpoort en Koningsbuurt. Omdat in Oostpoort 3 geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen mogelijk zijn (in tegenstelling tot de eerdere fasen van Oostpoort) kan deze geluidzone ongewijzigd blijven.

Wat betreft de wegen en spoorwegen in de nabijheid van het plangebied, worden in het plangebied geen geluidgevoelige objecten mogelijk gemaakt. Akoestisch onderzoek is om deze reden niet noodzakelijk.

4.4 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. In het kader hiervan, moet in een bestemmingsplan beoordeeld worden of zich in het plangebied nieuwe ontwikkelingen voordoen die in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van luchtkwaliteit. Het betreft dus geen ontwikkelingen buiten het plangebied. Hiervoor zijn de volgende grenswaarden van toepassing:

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPOostpoort3-ON01_0007.jpg"

Grenswaarde luchtkwaliteit

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland voor 2020, 2025 en 2030 geldt in Harlingen een gemiddelde PM10-concentratie van minder dan 18 ìg/m3. De gemiddelde NO2-concentratie bedraagt tussen de 10-15 ìg/m3 in 2020 en minder dan 10 ìg/m3 in 2025 en 2030. De waarden liggen ver onder de grenswaarden. In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een verslechtering van de luchtkwaliteit is veelal het gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen in een gebied.

In paragraaf 2.3 is aangetoond dat voor het plangebied een verkeersgeneratie geldt van 2.240 motorvoertuigen per etmaal op een weekdag. Hierbij wordt op basis van de CROW-kencijfers uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 20%.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPOostpoort3-ON01_0008.png"

NIBM rekentool

Uit een berekening (zie bovenstaande Nibm-rekentool) blijkt dat de bijdrage van het extra verkeer hoger ligt dan de grens voor 'Niet in betekenende mate bedragen'. De toename van NO2 is namelijk 5,94 µg/m3. Voor PM10 is de toename slechts 0,63 µg/m3. Omdat uit de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland blijkt dat de achtergrondconcentraties van beide stoffen laag zijn, blijft ondanks deze toename de concentratie NO2 en PM10 ruim onder de grenswaarden. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is om deze reden niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op basis van het Bevt moet rekening worden gehouden met het zogenaamde basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Uitgangspunt van het basisnet is dat door het vastleggen van veiligheidzones de gebruiksruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en ruimtelijke ontwikkelingen op elkaar kunnen worden afgestemd.

Uit de provinciale risicokaart blijkt dat er in het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. In de omgeving van het plangebied liggen wel enkele risicobronnen:

  • de A31 / N31 (transportroute voor gevaarlijke stoffen over de weg);
  • het van Harinxmakanaal (transportroute voor gevaarlijke stoffen over water);
  • de ligging van hogedruk aardgasleidingen op 200 meter ten oosten van het plangebied en 300 meter ten westen van het plangebied.

Ten aanzien van de A31/ N31 kan gesteld worden dat deze op ruimschoots voldoende afstand van het plangebied. ligt. Zowel de PR-contour als het invloedsgebied van het groepsrisico overlappen het plangebied niet.

Voor het Van Harinxmakanaal geldt dat het maatgevende scenario voor het transport van gevaarlijke stoffen over het water een plasbrand is. De 100% letaliteitsgrens ligt op 26 meter uit de oever van de vaarweg. Bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein wordt hier rekening mee gehouden

Verder worden binnen het plangebied zelf geen risicovolle bedrijven toegelaten. Deze worden immers uitgesloten binnen de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Bedrijventerrein'. Als gevolg van dit plan ontstaan dus geen (nieuwe) externe risico's.

Voor de hogedruk aardgasleidingen geldt dat deze een invloedsgebied van het groepsrisico kennen van 400 meter. Binnen deze zones ligt het een deel van het plangebied. In deze zone zijn twee bestaande woningen (kwetsbare objecten) weggenomen (wegbestemd). Daarvoor in de plaats komen hooguit beperkt kwetsbare objecten (bedrijfsruimten) terug. Aangezien ter plaatse geen bedrijventerrein wordt ontwikkeld met hoge personendichtheden (zoals kantoren) is het aannemelijk dat door de planologische wijziging de personendichtheid slechts zeer marginaal toeneemt op ruime afstand van de aardgasleiding. Het is aannemelijk dat het groepsrisico daardoor niet of nauwelijks verandert.

Het bestemmingsplan is ter advisering verzonden aan de FUMO. Het advies van de FUMO is opgenomen in bijlage 5. Hieruit blijkt dat er door het wegbestemmen van beide woningen er een verbetering van de externe veiligheidssituatie ontstaat en er vanwege dit nieuwe bestemmingsplan geen rekenkundige toename van het groepsrisico ontstaat. Het bestemmingsplan wordt ook nog toegezonden aan Brandweer Fryslân. Brandweer Fryslân zal zich moeten uitlaten over de aspecten bestrijding en beperking van rampen, bereikbaarheid en zelfredzaamheid van personen. In het kader van het vooroverleg heeft Brandweer Fryslân gereageerd. Dit advies is opgenomen in bijlage 9. Hieruit blijkt dat er ten aanzien van buisleidingen, het vervoer van gevaarlijke stoffen, de opkomsttijd geen knelpunten zijn. Omdat het plangebied buiten de invloedsgebieden ligt van de externe veiligheidscontouren, geldt er geen beoordelingsplicht voor het groepsrisico. Ten behoeve van de bluswatervoorziening en de calamiteitenroute worden enkele aanbevelingen gedaan die bij de verdere uitwerking van het project opgevolgd worden. De Brandweer wordt hierbij betrokken. In het plangebied worden tenslotte alleen functies mogelijk gemaakt voor zelfredzame personen.

Op basis van het voorgaande worden er ten aanzien van externe veiligheid geen belemmeringen of onaanvaardbare risico's verwacht.

4.6 Water

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets wordt gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder.

Het plangebied valt onder het beheer van het Wetterskip Fryslân, dat zorgdraagt voor de kwaliteit van het oppervlaktewater in het gebied en dat de grotere boezemwateren en sloten beheert, alsmede de waterkeringen. Ook is het waterschap belast met het peilbeheer in het plangebied.

In de Leidraad Watertoets staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Veilig

Wat betreft het aspect 'veilig' gaat het voornamelijk over overstromingsrisico's. Harlingen is beschermd voor overstromingen door een stelsel van primaire waterkeringen (Waddenzeekust). De primaire waterkeringen liggen op enige afstand van het plangebied.

Ten zuiden van het plangebied ligt het Van Harinxmakanaal. Dit oppervlaktewater is ter hoogte van het plangebied begrensd door een regionale waterkering aan de west- en de zuidzijde. De waterkerendheid van deze kering wordt gewaarborgd door aan de westzijde geen bedrijfsmatige activiteiten toe te staan en aan de zuidzijde een vrijwaringszone op te nemen waar slechts na het verkrijgen van en omgevingsvergunning onder voorwaarden gebouwd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0072.BPOostpoort3-ON01_0009.png"

Legger Wetterskip Fryslân

Voldoende

Peilbeheer

Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. In de huidige situatie is ter plaatse van het plangebied en directe omgeving sprake van een overgang tussen peilgebieden. In het kader van de verdere ontwikkeling zal in samenspraak met het Wetterskip de waterhuishouding en met name de te voeren oppervlaktewaterpeilen worden heroverwogen, om op die manier een passende stedelijke waterhuishouding. De gronden in het plangebied worden opgehoogd tot boezempeil.

Voor het realiseren van gebouwen of infrastructuur dient mogelijk het grondwaterpeil te worden verlaagd. Hiervoor is een vergunning of melding noodzakelijk. Dit geldt ook voor het lozen van onttrokken grondwater.

Compensatie

Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak voor een deel wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Het dempen van watergangen moet volledig gecompenseerd worden door de aanleg van nieuw oppervlaktewater. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen.

Binnen het plangebied wordt een totale oppervlakte van circa 14 hectare aan netto bedrijfskavels uitgegeven. Op dit moment is het totale oppervlak verharding dat binnen deze kavels zal ontstaan niet bekend. Wel mag worden verwacht dat de bedrijfskavels overwegend verhard (dakoppervlak + terreinverhardingen) zullen worden. Deze oppervlakte moet gecompenseerd wordt in de vorm van aanleg van nieuw water (5 % van de verhardingstoename). Uitgaande van de inschatting dat 80 % van het bedrijventerrein mogelijk wordt verhard (maximaal bebouwingspercentage bij afwijking), zal sprake zijn van de volgende compensatie-eis:

  • Huidige verharde oppervlakken in het plangebied: 600 m2 (0,06 ha) (schatting op basis van luchtfoto's);
  • Toekomstig verhard oppervlak (80 % van de bestemming 'Bedrijventerrein'): 11,2 ha;
  • Schatting compensatieopgaaf: 5 % * 11,2 - 0,06 = 0,50 hectare.

Deze compensatie opgave zal in het plangebied of aangrenzend daarin moeten worden verwerkt. Deze compensatieopgaaf werkt aanvullend op het wateroppervlak dat inmiddels is gegraven ter compensatie van de dempingen in het gebied. De benodigde watercompensatie (5.000 m2) vindt op verschillende plekken plaats volgens het volgende basisprincipe, waarbinnen een onderlinge verschuiving mogelijk is:

  • de bestaande sloten ten noorden en langs de hoofdontsluiting van het plangebied worden verbreed naar 6 meter (1.450 m2);
  • de sloot aan de noordzijde van het plangebied wordt verbreed naar 5 meter (650 m2).
  • de sloten in het buitengebied ten noordoosten van het plangebied worden verbreed naar 5 meter (500 m2);
  • ten noorden van de noordoosthoek van het plangebied wordt een poel aangelegd (2.400 m2);

Dit principe is ook aangegeven in de landschappelijke inpassing in bijlage 3. Mocht de watercompensatie ook buiten het plangebied nodig zijn, dan biedt de agrarische bestemming in het bestemmingsplan Buitengebied Harlingen daar de planologische basis voor.

Schoon

Afvalwater en regenwatersysteem

Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt afvalwater op een nieuw rioleringssysteem afgevoerd. Schoon hemelwater vanaf de verhardingen wordt afgevoerd op de watergangen in het plangebied en de omgeving.

Waterkwaliteit

De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen, dus geen uitlogende bouwmaterialen. Tussen wegverhardingen en parkeervoorzieningen en watergangen wordt voldoende brede berm aangehouden, zodat eventuele afspoelende olieresten in een bermpassage achterblijven.

Vervolg

Waterwet

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet. Dit geldt binnen het plangebied met name voor het dempen en graven van watergangen en het eventueel bebouwen/verharden van de oeverzone van het Van Harinxmakanaal. Hier is immers sprake van een regionale waterkering.

Procedure

In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan voorgelegd aan het waterschap voor een wateradvies. Dit wateradvies is gecommuniceerd met de gemeente en initiatiefnemers en op basis hiervan zijn enkele aanvullende overleggen met Wetterskip Fryslân gevoerd en afspraken gemaakt. Deze afspraken zijn verwerkt in deze waterparagraaf en dienen als uitgangspunt bij de uitwerking van het plan. De watertoets is hiermee voor het bestemmingsplan afgerond.

4.7 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Voor het project is ecologisch onderzoek uitgevoerd, dat is opgenomen in bijlage 6.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt in de nabijheid van het Natura 2000-gebied Waddenzee (circa 3 kilometer). Ter plaatste is dit niet stikstofgevoelig. Andere Natura 2000-gebieden liggen op een grotere afstand van het plangebied, stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden op meer dan 10 kilometer. Het plangebied valt niet onder de EHS, ganzenfoerageergebieden of weidevogelgebieden aangesteld door de provincie Fryslân.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied (stedelijke omgeving) kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

De realisatie van de uitbreiding en de toename van het verkeer zouden kunnen leiden tot een toename in stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000 gebieden. Met behulp van het rekenprogramma AERIUS is de stikstofdepositie berekend voor zowel de aanlegfase als voor de gebruiksfase. Dit stikstofonderzoek is opgenomen in bijlage 4. Hieruit blijkt dat in beide fasen de depositie niet boven 0,00 mol N/ha/jr uit komt op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Fryslân staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

Uit het ecologisch onderzoek in bijlage 6 blijkt dat er ten aanzien van een aantal diersoorten die mogelijk in de aanwezig panden voorkomen nader onderzoek nodig is. Dit betreft de huismus, de gierzwaluw en de vleermuis. Daarnaast dient in verband met de mogelijk kap van bomen en werkzaamheden in sloten nader onderzoek plaats te vinden naar vliegroutes voor vleermuizen en de waterspitsmuis.

De invulling van het bedrijventerrein en de sloop van panden, de kap van bomen en de werkzaamheden in watergangen zal niet direct na de vaststelling van het bestemmingsplan plaatsvinden. Gelet op de houdbaarheid van een ecologisch onderzoek van maximaal 2 jaar is het ongewenst om in het kader van dit bestemmingsplan een ecologisch vervolgonderzoek uit te voeren. Daarom wordt voorafgaand aan de sloop en de werkzaamheden aan sloten een inventarisatie voorgesteld. Een groot deel van het plangebied bevindt zich buiten de aanwezige panden en het bedrijventerrein wordt buiten de aanwezige watergangen gerealiseerd. Werkzaamheden aan de watergangen vinden alleen plaats ten behoeve van verbreding voor extra watercompensatie of het maken van verbindingen met het achtergelegen land. Van demping van watergangen is geen sprake. De sloop van de aanwezige panden en de werkzaamheden aan de aanwezige watergangen is altijd uitvoerbaar binnen de kaders van de Wet natuurbescherming. Voorafgaand aan de concrete werkzaamheden wordt om deze reden een vervolgonderzoek naar de genoemde diersoorten voorgesteld. Wanneer er verblijfplaatsen van beschermde soorten aanwezig zijn, wordt op basis van een activiteitenplan (met mitigerende en compenserende maatregelen) een ontheffing aangevraagd bij het bevoegd gezag. De Wet natuurbescherming waarborg een adequate omgang met de beschermde soorten in het gebied.

Voor alle soorten geldt daarnaast ook de algemeen zorgplicht. Deze schrijft voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen.

4.8 Archeologie en cultuurhistorie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden is op basis van archeologisch historisch, bodemkundig en geo(morfo)logisch onderzoek een verwachtingskaar opgesteld.

4.8.1 Archeologie

Voor gemeente Harlingen wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Uit deze kaart blijkt dat er één deel van het plangebied een kans is op de aanwezigheid archeologische resten van een boerderijplaats. Het betreft de locatie van de het agrarisch bouwvlak. Alhier geldt op basis van het beleid van de provincie een 'streven naar behoud'.

Om deze reden is archeologisch onderzoek uitgevoerd, dat is opgenomen in bijlage 7. Het onderzoek toont aan dat de archeologische verwachting blijft gehandhaafd. De aangetroffen resten dateren waarschijnlijk uit de 17de of 18de eeuw. De gemeente streeft naar behoud van de aanwezige archeologische waarden in situ. Bij bodemroering groter dan 50 m2 dient een nader archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden. Dit is in het bestemmingplan geregeld door middel van een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'.

4.8.2 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

De Ungabuursterweg, die voorheen aan de zuidzijde van het plangebied liep, was een zeer oude doorgaande weg. Deze weg is recentelijk vervangen door de nieuwe ontsluitingsweg aan de noord- en oostzijde van het plangebied. Direct ten zuidwesten van het plangebied, waar de Ungabuursterweg naar het noorden afbuigt, was vroeger een brug over de Harlinger Trekvaart. Op dit kruispunt, in de zuidwestelijke hoek van het plangebied, stond een tolhuis. De weg en de trekvaart (in de 20ste eeuw rechtgetrokken tot het Van Harinxmakanaal) vormen een cultuurhistorische eenheid en staat daarom ook aangegeven op de provinciale Cultuurhistorische Kaart Fryslân. Het plangebied ligt in een zone waarvan de Cultuurhistorische Kaart Fryslân aangeeft dat de blokverkaveling met kleinschalige regelmaat karakteristiek is. Door reeds uitgevoerde werkzaamheden en eerdere ingrepen in het landschap is deze karakteristiek al grotendeels verloren gegaan. De kronkelende sloot direct ten noorden van de boerderijplaats en de sloten die hieruit aan de oostzijde naar het noorden en zuiden afbuigen, waren de laatste intacte waterpartijen in dit gebied. Hoe met de cultuurhistrorische waarden in het plangebied wordt omgegaan, is aangegeven in bijlage 3. Hieruit blijkt dat er bij de ontwikkeling van het plangebied rekening is gehouden met de cultuurhistorische waarden.

4.9 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang.

In het plangebied zelf liggen geen planologisch relevante leidingen, maar het grenst aan de westzijde wel aan een hoofdwaterleiding. Deze legt geen beperkingen op voor het bestemmingsplan. Dit geldt ook voor beide gasleidingen ten westen en oosten in het plangebied, zoals in paragraaf 4.5 aangeven.

4.10 MER-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een industrieterrein m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 75 hectare of meer, Bijlage onderdeel D11.3). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 14 hectare bedrijventerrein. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Hiervoor is een aanmeldingsnotitie opgesteld waaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Door het college van B&W is op basis van de aanmeldingsnotitie vastgesteld dat geen MER nodig is.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

In voorgaande hoofdstukken is het voornemen getoetst aan het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. In dit hoofdstuk wordt de inhoud van de bestemmingen (de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden) toegelicht. De bepalingen die betrekking hebben op de te onderscheiden bestemmingen, zijn vastgelegd in de regels en op de verbeelding. Het bestemmingsplan geeft aan voor welke doeleinden de gronden zijn bestemd.

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de wettelijke regelgeving en de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) 2012. Het plan is digitaal raadpleegbaar uitgevoerd. Het digitale plan verschaft de burger 'online' informatie over het bestemmingsplan. Bovendien is de digitale versie bedoeld voor uitwisseling van gegevens binnen de gemeente en met andere overheidsinstanties.

5.2 Toelichting op de bestemmingen en aanduidingen

In deze paragraaf wordt een korte toelichting gegeven op de inhoud van de bestemmingen in dit bestemmingsplan. De basis voor de bestemmingen zijn de recente bestemmingsplannen voor bedrijventerreinen binnen de gemeente en de geldende regeling van het bestemmingsplan voor het buitengebied. De gekozen opzet van de eerdere fasen van Oostpoort wordt omwille van de uniformiteit met dit bestemmingsplan doorgezet. In het plangebied komen de volgende (dubbel)bestemmingen en aanduidingen voor:

Bedrijventerrein

In aansluiting op de wijze van bestemmen in het naastgelegen bestemmingsplan 'Harlingen - Oostpoort' is voor de bedrijfskavels op de uitbreiding de bestemming 'Bedrijventerrein' gekozen. Verschillende vormen van (grootschalige) industriële bedrijvigheid zijn hier mogelijk met uitzondering van enkele specifieke bedrijven die gezien hun karakteristieken niet wenselijk zijn evenals risicovolle inrichtingen, vuurwerkbedrijven en geluidzoneringsplichtig inrichtingen. In beginsel wordt uitgegaan van de vestiging van bedrijven uit de categorieën 1 tot en met 4.2 uit de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering van 2009.

Binnen de bestemming 'Bedrijventerrein' is de bedrijfsfunctie de hoofdfunctie. Daarnaast biedt deze bestemming ook de mogelijkheid voor de aanleg van wegen, groenstroken, parkeervoorzieningen, insteekhavens en/of sloten.

De bebouwingsbepalingen zijn in grote lijnen afgestemd op de vigerende regeling. Van een bouwperceel mag 50% bij recht worden bebouwd (dit is onder voorwaarden te verhogen naar 70%) en de hoogte van de gebouwen mag maximaal 10 meter bij recht bedragen dat onder voorwaarden met een afwijkingsmogelijkheid te verhogen is naar 20 meter. Verder zijn er omwille van de verkeersveiligheid, de brandveiligheid en dergelijke, eisen gesteld ten aanzien van de afstand van gebouwen tot de weg en tussen de gebouwen onderling. Zonnepanelen zijn alleen op daken en/of overkappingen toegestaan en niet op het maaiveld.

Ten behoeve van de landschappelijke inpassing is een voorwaardelijke verplichting in de bestemming opgenomen die de realisatie hiervan waarborgt.

In het gehele plangebied zijn windturbines uitgesloten, dit is in de algemene bouwregels van artikel 8.1 geregeld.

Verkeer

De infrastructuur op het terrein is geregeld in de bestemming 'Verkeer'. Dit betreft alleen de hoofdontsluiting van het gebied alsmede de nieuwe ontsluitingsweg voor de ten oosten van het plangebied gelegen agrarisch bouwvlak. Overige wegen, straten en paden zijn ook mogelijk gemaakt binnen de bestemming 'Bedrijventerrein'. Afhankelijk van de uiteindelijke ontwikkeling van het bedrijventerrein kan de wegenstructuur worden gecompleteerd binnen deze bestemming.

In de zuidwesthoek van het plangebied geldt de mogelijkheid om dit te gebruiken voor dagrecreatie zoals een vis- of picknickplek. Dit is door middel van een aanduiding geregeld.

Water

De belangrijke (beoogde) waterstructuur binnen het plangebied is onder de bestemming 'Water' gebracht. Deze gronden zijn bestemd voor onder andere water, waterhuishoudkundige voorzieningen en oevers en ook wegen omdat het westelijke deel van de Ungabuursterweg hier deel van uitmaakt. Binnen de bestemming water is het oppervlaktewater gelegen dat bedoeld is ter compensatie van het dempen van de bestaande watergangen binnen het plangebied. Compensatie van toekomstige toename van verharde oppervlakken is ook mogelijk binnen de bedrijfsbestemming en de agrarische bestemming. Op dergelijke ontwikkelingen is de Keur van het Wetterskip van toepassing.

Waarde - Archeologie

Binnen het plangebied zijn ter plaatse van het voormalige agrarische perceel agrarisch waarden aanwezig zoals is aangegeven in bijlage 7. Ter bescherming van de hier geldende archeologische (verwachtings)waarden is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen. Voor bouwen en grondwerkzaamheden geldt binnen deze bestemming een omgevingsvergunningsplicht.

geluidzone - industrie

De bedrijventerrein Oostpoort en Koningsbuurt hebben een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder zoals in paragraaf 4.3 beschreven. Deze geluidzones liggen deels over het plangebied. Het is wettelijk verplicht om deze geluidzones in het bestemmingsplan te regelen. Binnen de geluidzones wordt gestreefd naar het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting, dit is ook het uitgangspunt. Geluidgevoelige bebouwing mag hier alleen worden opgericht als is aangetoond dat de geluidbelasting niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde.

vrijwaringszone - vaarweg

Ten behoeve van het beheer en de veiligheid van het Van Harinxmakanaal is aan weerszijden hiervan de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' opgenomen. Hiervoor geldt het uitgangspunt dat in deze zone geen gebouwen en overkappingen gebouwd mogen worden. Dit geldt niet voor de bestaande bouwwerken en tevens is er een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om nieuwe in de basisbestemming genoemde bouwwerken te bouwen. Hierbij geldt de voorwaarde dat ontheffing is verkregen van de waterwegbeheerder.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Daarnaast wordt ingegaan op de grondexploitatieregeling van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit plan is voorgelegd aan de betrokken diensten als bedoeld in het Overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Tevens is het voorontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd. De binnengekomen reacties zijn door de gemeente beantwoord en in het bestemmingsplan verwerkt. In bijlage 9 is dit aangegeven en op 22 september heeft de gemeenteraad besloten hiermee in te stemmen. Als aanvullende ambtshalve wijziging is vervolgens op basis van het 'Addendum Convenant Bedrijventerreinen Noordwest Fryslân 2019-2035' (zie hiervoor 3.3.1) besloten om in het noordelijke deel van het plangebied 4 hectare netto bedrijventerrein bij recht toe te voegen met de bestemming 'Bedrijventerrein'. Dit heeft tot gevolg dat de agrarische bestemming en de wijzigingsbevoegdheid komen te vervallen en dat enkele onderzoeken hierop zijn aangepast.

Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegd waarbij de mogelijkheid wordt gegeven om zienswijzen in te dienen. Op basis hiervan wordt het bestemmingplan vastgesteld.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor de ontwikkeling van het gebied worden teruggewonnen uit de uitgifte van de kavels. De ontwikkeling is een beantwoording van de geprogrammeerde en concrete vraag naar ontwikkelingsruimte voor bedrijven uit de regio. Het kosten/baten-verhaal is onderzocht. De gronden worden tegen marktconforme prijzen aangeboden. Het plan wordt daarmee financieel haalbaar geacht.

6.3 Grondexploitatie

De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat het bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.

De ontwikkelaar en de gemeente maken afspraken over de verdeling van de kosten. Deze worden vastgelegd in een exploitatieovereenkomst. De gemeenteraad stelt dan ook bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen exploitatieplan vast.