direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Ee - Bedrijvenlocatie Tibsterwei
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0058.BPDRP2015P5-VG01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de noordzijde van het dorp Ee ligt een bedrijfslocatie aan de Tibsterwei. Op deze locatie zijn onder andere een aannemersbedrijf en een transportbedrijf aanwezig. Het transportbedrijf heeft aan de gemeente aangegeven te willen uitbreiden. Dit geldt ook voor twee andere bedrijven, namelijk een ander transportbedrijf en een mechanisatiebedrijf, in Ee. Deze bedrijven hebben allemaal geen ontwikkelingsruimte op basis van het bestemmingsplan en liggen bovendien op een milieutechnisch onwenselijke locatie, nabij woningen.

Daarom is onderhavig plan gerealiseerd om de bedrijven te verplaatsen naar de Tibsterwei, aansluitend op de bestaande bedrijfslocatie. Hierbij krijgt ook het bestaande transportbedrijf op de locatie uitbreidingsmogelijkheden. De locatie van het bedrijventerrein is afgestemd met de provincie.

De ontwikkeling is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk. Hierop wordt nader ingegaan in paragraaf 1.3. Daarom is dit bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft (een deel van) twee agrarische kavels aan de noordzijde van de Tibsterwei. De begrenzing is afgestemd op het geldende bestemmingsplan en op de kadastrale grenzen. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0058.BPDRP2015P5-VG01_0001.png"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Het plangebied is nu geregeld in twee bestemmingsplannen, namelijk Doarpen (2010) en Bûtengebiet (2013). In beide bestemmingsplan valt het onder de bestemming 'Agrarisch'. Binnen deze bestemming is het ontwikkelen van bedrijven en het bouwen van gebouwen niet mogelijk.

Op het plandeel dat valt onder de regeling van het bestemmingsplan Bûtengebiet geldt tevens de bestemming 'Waarde - Landschap: verkaveling', waarbinnen het herstel en de uitbouw van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de bijzondere kavelstructuur en kavelsloten wordt nagestreeft.

Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een nieuwe juridisch-planologische regeling voor het plangebied, waarbinnen de gewenste situatie mogelijk is.

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Huidige situatie

Ee is een klein terpdorp in het oosten van de gemeente Dongeradeel. Naast de functie zijn er in het dorp een aantal voorzieningen en bedrijven aanwezig. De bedrijvigheid concentreerd zich in het noorden van het dorp, met name aan de N358 en de Tibsterwei. Het grootste bedrijf is het transportbedrijf Hoek-Agro, dat samen met een ander tranportbedrijf en een aannemersbedrijf aan de noordelijke rand van het dorp ligt. Aan de overzijde van de Tibsterwei ligt het perceel van het jonge mechanisatiebedrijf Mechan Noord. Iets buiten het dorp is aan dezelfde weg nog een loonbedrijf aanwezig.

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op twee agrarische kavels direct aansluitend aan de bedrijfslocatie aan de noordzijde van de Tibsterwei. De kavels sluiten aan de zuidzijde aan op de Eester Opvaart. De kavels zijn nu in gebruik als grasland. Ten oosten van het plangebied ligt het open agrarisch gebied en aan de noordzijde, op enige afstand, een recreatieboerderij. Een luchtfoto van het plangebied is weergegeven in figuur 2.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0058.BPDRP2015P5-VG01_0002.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied

De bedrijven Hoek-Agro en Mechan Noord hebben op basis van het bestemmingsplan geen uitbreidingsruimte meer. Vanuit de bedrijfsvoering is hier wel behoefte aan. Verder is er in Ee nog een klein transportbedrijf (Borger Transport) aanwezig, dat nu vanuit een woning opereerd. Dit bedrijf heeft ook behoefte aan een plek op een bedrijfslocatie.

2.2 Voorgenomen initiatief

Een uitgebreide beschrijving van de achtergrond van het voornemen is beschreven in Bijlage 1 Verkenning in Ee (Greet Bierema).

Het initiatief betreft het verplaatsen van de Mechan Noord en Borger Transport naar twee nieuwe bedrijfspercelen en het bieden van uitbreidingsruimte voor Hoek-Agro binnen het plangebied. Mechan Noord wordt gevestigd op het oostelijk deel. Voorop dit perceel wordt een grote loods voorgesteld met daarvoor een bedrijfswoning. Achter de loods is ruimte voor opslag en een proefveld voor het testen van de landbouwmachines. Het perceel van Borger Transport ligt in het zuidwestelijk deel. Hier wordt een loods en een bedrijfswoning beoogd. Het terrein hierachter dient voor het stallen van de vrachtwagens. Hoek-Agro kijgt uitbreidingsmogelijkheden in de noordwestelijke hoek van het plangebied, Hier wordt een grote loods gebouwd. De verharding wordt aangesloten op die van het naastgelegen terrein.

Centraal over het plangebied wordt een toegangsweg aangelegd (privé-eigendom). Deze dient naast de ontsluiting van Mechan Noord en Borger Transport ook voor de toegang tot het achtergelegen agrarische perceel. Achter en langs het plangebied worden watergangen of gerealiseerd ter compensatie van de nieuwe verharding. Het gehele terrein wordt omzoomd met een beplantingstrook. De gewenste situatie binnen het plangebied is weergegeven in figuur 2.2. Na overleg met het waterschap is besloten om af te zien van de waterpartijen aan de voorzijde van het plangebied en in de watergangen aan de noord- en oostzijde voldoende watercompensatie te realiseren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0058.BPDRP2015P5-VG01_0003.png"

Figuur 2.2 Nieuwe situatie plangebied

Naast het bestemmingsplan zijn ook specifieke welstandscriteria en een beplantingsplan opgesteld. Deze zijn opgenomen in Bijlage 2. De welstandscriteria worden als onderdeel van de welstandsnota vastgesteld en vormen het toetsingskader voor bouwplannen door welstandscommissie Hûs en Hiem. De aanleg en instandhouding van het beplantingsplan is door middel van een voorwaardelijke verplichting geregeld in dit bestemmingsplan. Op deze manier is een goede beeldkwaliteit en inpassing van de bedrijfslocatie gewaarborgd.

2.3 Verkeer en parkeren

Door de komst van het bedrijventerrein neemt het aantal verkeersbewegingen toe op de Tibsterwei. Op basis van de kentallen van het CROW (publicatie 317) wordt bij een distributieterrein uitgegaan van een verkeersgeneratie van 135 personenauto's en 35 vrachtauto's (totaal 170 verkeersbewegingen) per etmaal per hectare netto bedrijventerrein. Het gaat in dit geval om 1,4 hectare, dus 240 extra verkeersbewegingen.

De intensiteit op de Uniastrjitte bedraagt in de huidige situatie 2.150 mvt/etmaal. De toename van de intensiteit bedraagt dan ook circa 10%. Er is echter voor een gedeelte sprake van een verplaatsing. Deze bedrijven generen al verkeer, wat inhoudt dat een deel van het door de ontwikkeling gegenereerde verkeer al aanwezig is in de huidige situatie. Aangezien de Uniastrjitte een gebiedsontsluitingsweg is, zal het verkeer al gedeeltelijk gebruik maken van deze weg en zal de toename dus beperkt zijn. De Uniastrjitte wordt ook gebruikt door naar school fietsende jeugd. Om de extra verkeersbewegingen aan te kunnen en voor de verkeersveiligheid zal in overleg tussen gemeente en initiatiefnemer de Tibsterwei worden aangepast. Hierbij is het van belang dat het kruispunt overzichtelijk wordt, gezien de kruising tussen fietsers en vrachtauto's.

Voor het parkeren geldt dat hiervoor voldoende ruimte moet zijn op de bedrijfserven. Volgens de parkeernormen van de gemeente Dongeradeel zijn bij arbeidsintensieve/bezoekersextensieve bedrijven 2,25 parkeerplaatsen per 100 m2 bruto vloeroppervlak nodig. Bij arbeidsextensieve bedrijven ligt deze norm op 0,75 parkeerplaatsen. Een transportbedrijf kan beide zijn, het mechanisatiebedrijf is arbeidsintensief.

De terreinen hebben voldoende omvang om te voorzien in deze behoefte. Dat de parkeergelegenheid feitelijk ook wordt gerealiseerd is gewaarborgd in dit bestemmingsplan. Daartoe zijn de parkeernormen als bijlage bij de regels opgenomen.

2.4 Ruimtelijke kwaliteit

Dit bestemmingsplan maakt een uitbreidingslocatie in het landelijk gebied mogelijk. De inrichting en landschappelijke inpassing van deze locatie is tot stand gekomen op basis van een notitie van Buro Greet Bierema, 'Verkenning in Ee'. Deze notitie bestaat uit een onderzoek naar een nieuwe locatie voor twee bedrijven uit het dorp Ee en de afronding van de uitbreiding met een ander bedrijf. Deze verkenning is opgenomen in Bijlage 1. Hiervan is tevens in deze paragraaf een korte samenvatting gegeven. Aan de hand van de thema's in Grutsk is dit plan vervolgens getoetst.

Uitgangspunten Verkenning in Ee

De plaatsgebondenheid van het mechanisatiebedrijf en het transportbedrijf is aangetoond. Ook de beperkingen voor de bedrijfsvoering en voor de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving van de huidige bedrijfslocaties zijn aangegeven. Daarnaast is aangegeven op welke wijze de concentratie van beide bedrijven elkaar kan versterken, door de situering van bijvoorbeeld gemeenschappelijk parkeerterrein, afvalcontainers en een gecombineerde wasstraat. De uitbreiding van het naastgelegen bestaande bedrijf is meegenomen in de ontwikkeling zodat een samenhangende omliggende groenstructuur ontwikkeld kon worden.

De benoemde kenmerken van het landschap zijn; het beschermd dorpsgezicht en de verspreide boerderijen op en aan de rand van de terp en het open landschap. De bedrijvigheid was gekoppeld aan de melkfabriek bij het Dokkumer Grootdiep en de molen bij de gegraven opvaart, de Eester opfeart. De beplantingsstructuur rondom het dorp is in verloop van de tijd gewijzigd, door de aanleg van veel beplanting aan de zuidzijde van het dorp. Het dorpsaanzicht met de kerktoren van Ee is vanuit de noordzijde nog goed zichtbaar. De keuze voor de nieuwe locatie is relateerd aan de situering de ruimte die aanwezig is voor een goede landschappelijke inpassing en het beperken van de verkeersoverlast voor de omgeving.

De landschappelijke inpassing van de twee bedrijven bestaat uit de wijze van situeren. Door de wijkende rooilijn blijft voldoende ruimte voor het benutten van de visuele en ruimtelijk-functionele kenmerken van de Eester opfeart. De verbreding van de kop van de Eester opfeart wordt gecombineerd met de realisatie van de benodigde waterberging in het kader van de Waterwet. De nieuwe locatie krijgt een dichte singelbeplanting van acht meter breed, met streekeigen bomen en struiken aan twee zijden. Aan de zuidzijde is de beplanting ondergeschikt aan de bebouwing.

Toets Structuurvisie 'Grutsk op Romte'

In de structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' heeft de provincie Fryslân het belang dat zij hecht aan een goede verankeringen van ontwikkelingen in het landschap aangegeven. Op basis van de uitgangspunten uit deze structuurvisie is de voorgenoemde ontwikkeling getoetst. Het is van belang dat de ontwikkeling op een verantwoorde manier wordt ingepast in het landschap.

Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in het kleigebied Oostergo, in een kleiterpenlandschap op een kwelderwal. Voor het gebied zijn een aantal kernkwaliteiten c.q. provinciale belangen bepaald. Vooral de weerslag van de invloed van de oude en nieuwe dynamiek van de zee is van belang. Deze is zichtbaar in de ligging van dorpen, de waterlopen, kwelder-, oever- en overslagwallen) en de verkavelingsrichting. Ook de relatie tussen de vorm van nederzettingen, het type landschap, het grondgebruik en de infrastructuur (wegen en waterwegen) is een aangewezen kernkwaliteit. Geadviseerd wordt om het ritme van bebouwing op de kwelderwallen (open en besloten) in stand te behouden. Daarnaast moet de puntvormige verdichting in het landschap van terpdorpen scherp worden gehouden.

 

De kwelderwallen kregen een onregelmatige blokverkaveling, waarbij de onregelmatige vormen van de kreken en geulen herkenbaar zijn in de verkaveling. In het terpenlandschap zijn verschillende typen terpdorpen aanwezig. Op de langerekte kwelderwallen worden de dorpen gekenmerkt door een combinatie van een radiale kern en een rechthoekig patroon stratenpatroon, waarbij vaak een aaneenschakeling van terpen aanwezig was en zo langgerekte dorpen zijn ontstaan. Ee vormt een vrij compact terpdorp met een kruisvormig wegenpatroon. De onregelmatige blokverkaveling is in het landschap rondom Ee goed herkenbaar. De dorpsontwikkeling en verdichting van het landschap heeft met name aan de westzijde van het dorp plaatsgevonden. Het gebied aan de oostzijde is zeer open van karakter met enkele verspreid staande bebouwing langs de uitvalswegen. Ter plaatse van het plangebied is sprake van een vrij regelmatig verkavelingspatroon. In de nieuwe situatie wordt dit verkavelingspatroon in stand gehouden, alleen verschuift kavelsloot, die nu de twee agrarische kavel scheidt, in noordelijk richting. De bebouwing volgt de noordwest – zuidoost gerichte verkavelingsrichting. 

 

De planlocatie ligt aan de oostelijke dorpsrand. Hier is een aantal percelen ontwikkeld met een bedrijfsmatige uitstraling. In architectuur van de woning en van de bedrijfsgebouwen wijkt het gebied af van de oorspronkelijk kenmerkende dorpsstructuur. Het plangebied sluit aan op deze grootschalige bedrijfskavels. Het agrarische landschap ten noordoosten van het plangebied heeft een vrij grootschalig open karakter. Kenmerkend is verder de overgang van het open agrarisch gebied naar het besloten landschap rond het dorp. De beslotenheid begint bij het bedrijfsperceel dat ten zuidoosten ligt. Vanaf dit perceel staat een begeleidende boomsingel langs de noordzijde van de Tibsterwei. Langs de achterzijde van de bestaande bedrijfspercelen is ook een dichte beplantingsstrook aanwezig. Langs de oostzijde is deze enigszins gefragmenteerd. De bedrijfskavels worden aansluitend op het huidige verkavelingspatroon van de bedrijven gerealiseerd. De nieuwe kavels worden als een besloten eenheid met beplanting ingepast. Hierdoor valt het gebied vanuit het open landschap niet op. De landschappelijke structuur van de watergang langs de Tibsterwei, de Eester opvaart wordt geaccentueerd door de verbreding van de watergang ter plaatse van de entree van de kavels. De gezamenlijke entree zorgt voor een beperkt aantal onderbrekingen van de Eester opvaart. De boomsingel langs de Tibsterwei blijft zoveel mogelijk in stand. De nieuwe situatie accentueerd de overgang van het open gebied naar het besloten gebied.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat het plan goed aansluit op de karakteristieken van het gebied en het landschap voldoende draagkracht heeft voor de opvang en inpassing van de bedrijvenlocatie. De uitbreiding blijft binnen de bestaande verkavelingsstructuur en met de nieuwe beplantingsstroken wordt de inpassing van het terrein als geheel als het ware afgerond.


De kernkwaliteiten van het gebied komen tot uitting in de structuren van het landschap, dus de verkavelingspatronen en de lijnvormige elementen hierin, zoals waterlopen en (historische) wegen en in het contrast tussen open en besloten. Deze structuren blijven herkenbaar in het gebied en het genoemde contrast wordt versterkt, doordat er een duidelijkere dorpsrand ontstaat, die is ingepland met een beplantingssingel.

De aanleg en instandhouding van het landschappelijk inpassingsplan is in dit bestemmingsplan geborgd door middel van een voorwaardelijke verplichting.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk staat het van belang zijnde beleid voor dit bestemmingsplan opgenomen. Daarbij is gekeken naar de aard en de omvang van de gewenste ontwikkeling. Het rijksbeleid is daarom niet opgenomen, dit geeft geen uitgangspunten voor deze bestemmingswijziging. Wel is provinciaal en regionaal beleid van belang en beschreven. Door een nauwe samenwerking tussen de gemeenten in Noordoost-Friesland (NOF-gemeenten), is van specifiek gemeentelijk beleid geen sprake. Het van belang zijnde gemeentelijke beleid is vertaald in het regionaal beleid en wordt daarom niet apart behandeld. Daarbij wordt aangegeven wat de beleidsuitgangspunten van de verschillende overheidsniveaus zijn en hoe deze doorwerken op dit bestemmingsplan.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland.

Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze ladder bestaat uit de volgende drie treden:

  • 1. Is er een actuele regionale behoefte aan de beoogde ontwikkeling?
  • 2. Kan de actuele regionale behoefte worden opgevangen binnen bestaand stedelijk gebied?
  • 3. Kan een nieuwe locatie worden gevonden die passend multimodaal is ontsloten?

In de verkenning van Greet Bierema (Bijlage 1) is reeds ingegaan op deze aspecten. De aanleiding voor het ontwikkelen van de bedrijvenlocatie is een gebleken gebrek aan ontwikkelingsruimte van lokale en aan het gebied gebonden bedrijven. De locatie biedt een plek voor drie concrete en lokale bedrijven. Er is dus duidelijk sprake van een regionale behoefte voor de ontwikkeling. Binnen het bestaand stedelijk gebied van Ee is geen ruimte om deze bedrijven op te vangen. In de directe omgeving zijn geen bedrijfslocaties voorhanden. Er zou dan uitgeweken moeten worden naar bijvoorbeeld Dokkum. Aangezien de betreffende bedrijven zijn gebonden aan de regio is dit geen oplossing. In dit geval is een locatie gevonden die aansluit op een bedrijfsterrein in het stedelijk gebied. De locatie heeft voor auto- en vrachtverkeer een goede ontsluiting op de provinciale weg N358 en is voor de werknemers ook met het openbaar vervoer te bereiken. Ook voor landbouwverkeer is sprake van een goede ontsluiting.

De voorbereiding van dit bestemmingsplan is dus volgens het proces van de ladder voor duurzame verstedelijking uitgevoerd.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007

Het Streekplan Fryslân 2007 is op 13 december 2006 door Provinciale Staten vastgesteld. In het Streekplan wordt het provinciaal omgevingsbeleid verwoord. Met betrekking tot dit bestemmingsplan worden enkele beleidsuitgangspunten genoemd.

Het streekplan biedt ruimte voor het ontwikkelen van bestaande en lokale bedrijvigheid. Het vestigingsbeleid van de provincie richt zich op het sturen van vestigingsmogelijkheden naar typen kernen. Voor kleine kernen gaat het om bedrijven die qua aard en omvang passen bij de betreffende kern. In dit geval gaat het om een relatief grootschalige bedrijven bij Ee. Het gaat hier wel om lokale bedrijven die een binding met de agrarische sector hebben.

Bij de ruimtelijke inpassing van werkfuncties dient aandacht te worden besteed aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit kan door efficiënt ruimtegebruik, bijvoorbeeld door de mogelijkheden van herstructurering te onderzoeken. Ook zijn een goede beeldkwaliteit en een zorgvuldige landschappelijke inpassing van groot belang.

In de Verordening Romte Fryslân zijn de beleidsuitgangspunten van de provincie vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen.

Structuurvisie Grutsk op 'e Romte

In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij tezamen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van welke kernkwaliteiten er zijn en kondigt een nadere uitwerking en waardering aan van deze kernkwaliteiten. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, zoals vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting ten aanzien van de kernkwaliteiten.

Volgens de kaart bij de structuurvisie ligt het plangebied in het kleigebied Oostergo, in een kleiterpenlandschap op een kwelderwal. Voor het gebied zijn een aantal kernkwaliteiten c.q. provinciale belangen bepaald. Vooral de weerslag van de invloed van de oude en nieuwe dynamiek van de zee is van belang. Deze is zichtbaar in de ligging van dorpen, de waterlopen, kwelder-, oever- en overslagwallen) en de verkavelingsrichting. Ook de relatie tussen de vorm van nederzettingen, het type landschap, het grondgebruik en de infrastructuur (wegen en waterwegen) is een aangewezen kernkwaliteit.

Geadviseerd wordt om het ritme van bebouwing op de kwelderwallen (open en besloten) in stand te behouden. Daarnaast moet de puntvormige verdichting in het landschap van terpdorpen scherp worden gehouden. Dit kan worden versterkt door de begrenzing door waterlopen en de infrastructuur die naar de dorpen toe leidt te begeleiden met beplanting.

De kwelderwallen kregen een onregelmatige blokverkaveling, waarbij de onregelmatige vormen van de kreken en geulen herkenbaar zijn in de verkaveling. Typerend voor dit gebied is de radiaire verkaveling met de terp met kerk als middelpunt van de verkaveling en de op het dorp gerichte boerderijen.

In paragraaf 2.4 wordt ingegaan hoe het plan wordt ingepast bij de genoemde kernkwaliteiten.

Verordening Romte Fryslân 2014

Op 18 juni 2014 is de nieuwe Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In de verordening zijn, net als in de eerdere verordening, regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Bundeling

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Is dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan. De begrenzing van het bestaand stedelijk gebied is weergegeven in figuur 3.1. Hieruit blijkt dat de locatie aansluitend op het stedelijk gebied ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0058.BPDRP2015P5-VG01_0004.png"

Figuur 3.1 Begrenzing bestaand stedelijk gebied

Een uitbreidingslocatie op deze locatie is dus in overeenstemming met het artikel. Wel moet dan rekening worden gehouden met artikel 2 van de verordening, dat ingaat op het aspect 'ruimtelijke kwaliteit'.

Ruimtelijke kwaliteit

In lid 2.1.1 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied omvat een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:

  • a. het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
  • b. het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de structuurvisie Grutsk op ’e Romte.

De ruimtelijke kwaliteitsparagraaf is verwoord in paragraaf 2.4.

Werkfuncties en voorzieningen per type kern

Een bestemmingsplan voor een overige kern, zoals Ee, mag niet voorzien in bedrijven uit milieucategorie 3.1 of hoger en/of met een kavelomvang groter dan 2.500 m2. Voor een incidenteel bedrijf kan hiervan worden afgeweken, mits is onderbouwd dat de aard en schaal van de functie aansluiten bij de aard en schaal van de kern.

Dit bestemmingsplan staat bedrijven tot en met milieucategorie 2 en specifiek de voorgestelde bedrijven toe. De transportbedrijven vallen onder milieucategorie 3.2 en het mechanisatiebedrijf onder milieucategorie 3.1. Het betreft hier incidentele lokale bedrijven met een binding aan het buitengebied (agrarische sector). De bedrijven (met name Hoek-Agro) zijn relatief grootschalig, maar hebben een goede ontsluiting op een provinciale weg. Op basis van het voorgaande is beoordeeld dat de bedrijven passend bij de aard en schaal van de kern.

Hiermee wordt voldaan aan de regels uit de Verordening Romte Fryslân 2014. In een eerder stadium is overleg gevoerd met de provincie over de onderhavige ontwikkeling en is ambtelijke overeenstemming bereikt.

3.3 Gemeentelijk beleid

Welstandsnota 2014

Het welstandsbeleid van de gemeente Dongeradeel is vastgelegd in de Welstandsnota 2014, die is vastgesteld op 12 februari 2014. Het plangebied is gelegen in het welstandsbeleid voor het buitengebied. In de gemeente Dongeradeel wordt onderscheid gemaakt in het terpengebied en het woudengebied. Het plangebied ligt in het terpengebied, welke gekenmerkt wordt door een grote openheid en clusters van bebouwing en solitaire boerderijen. Vaak is er bij de (clusters van) bebouwing hoge opgaande beplanting aanwezig, waardoor eilanden in het landschap ontstaan.

Het plangebied van dit bestemmingsplan valt onder het welstandsbeleid van het buitengebied. Hier geldt een bijzonder welstandsniveau, waarbij de nadruk ligt op het behoud en eventueel versterken van de ruimtelijke kwaliteit.

De locatie wordt een onderdeel van een bedrijventerrein. Daarmee vormt het welstandsbeleid voor het buitengebied feitelijk geen adequaat welstandskader. De gemeente stelt daarom voor de locatie een nieuw welstandskader vast. Dit kader is opgenomen in Bijlage 2. Hierbij is aansluiting gezocht bij het kader voor het bestaande bedrijventerrein. Het uitgangspunt is dat de bouwaanvragen een positief welstandsadvies krijgen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

De aanvaardbaarheid van het woonklimaat is afhankelijk van de verwachting. Deze norm ligt in een rustige woonwijk anders dan in een gemengde omgeving en nog weer anders op een bedrijventerrein. In de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening zijn voor verschillende typen gebieden richtwaarden bepaald die gelden als normering voor een acceptabel woonklimaat. De richtafstanden voor 'een goede ruimtelijke ordening' in een rustige woonomgeving zijn strenger dan de wettelijke normen uit het Activiteitenbesluit. De geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit zijn gelijk aan de normen voor een 'goede ruimtelijke ordening' in een gemengd gebied (een gebied waarin sprake is van een functiemenging van bedrijven en woningen) uit de VNG-brochure, namelijk 50 dB(A) voor de langtijdgemiddelde beoordeling en 70 dB(A) maximaal niveau. Bedrijfswoningen op bedrijventerreinen worden niet getoetst aan de richtafstanden uit de VNG-brochure. Voor deze woningen geldt dat gestreefd wordt naar 55 dB(A), maar dat een maximum van 65 dB(A) mogelijk is. Het Activiteitenbesluit waarborgd dat aan deze normen wordt voldaan.

De omgeving van het plangebied heeft duidelijk een gemengd karakter. Aansluitend op het plangebied liggen uitsluitend bedrijfspercelen. De dichtstbijzijnde woningen zijn bedrijfswoningen hierop. Op ruimere afstand liggen burgerwoningen en een recreatieboerderij. Dit bestemmingsplan maakt naast bedrijven tot een met milieucategorie 2, een mechanisatiebedrijf en transportbedrijven mogelijk. Deze bedrijven vallen respectievelijk in milieucategorie 3.1 en 3.2. Bij milieucategorie 3.2 hoort een richtafstand van 100 meter tot een rustig woongebied en 50 meter tot woningen in een gemengd gebied. Zoals genoemd gelden voor bedrijfswoningen op bedrijventerreinen andere richtlijnen.

De milieuzones rondom het plangebied en de geluidsgevoelige objecten (rood gearceerd) zijn in figuur 4.1 in beeld gebracht. De rode lijn ligt op 50 meter vanaf de bedrijfsbestemming en de groene lijn op 100 meter. Voor het gebied buiten de groene lijn geldt dat wordt voldaan aan de richtafstand voor een rustig woongebied, dus waar wordt voldaan aan de strenge normen voor een 'goede ruimtelijke ordening'. In de zone tussen de rode en de groen lijn wordt voldaan aan de richtlijnen voor een gemengd gebied, hetgeen van toepassing is op dit gebied.

Binnen 50 meter vanaf het plangebied is één gevoelig object aanwezig, namelijk de bedrijfswoning van het naastgelegen aannemersbedrijf. Ook binnen de zone van 100 meter liggen enkele bedrijfswoningen. Zoals genoemd worden bedrijfswoningen op een bedrijventerrein niet getoetst aan de richtafstanden. De burgerwoning aan de Tibsterwei 5 ligt op precies 100 meter afstand. De feitelijk bedrijfsactiviteiten vinden plaats achter de nieuwe bedrijfswoningen, op minimaal 120 meter vanaf die woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0058.BPDRP2015P5-VG01_0005.png"

Figuur 4.1 50 en 100 meter zone rondom het plangebied

Andersom geldt dat de nieuwe bedrijfswoningen geen belemmeringen mogen opleveren voor bedrijven in de omgeving. Het dichtst bij de bedrijfswoningen zijn een aannemersbedrijf en een loonbedrijf aanwezig. Ook hier geldt dat de bedrijfswoningen niet worden getoetst aan de richtafstanden, maar dat ter plaatse van de woning voldaan moet worden van de hogere norm (maximaal 65 dB(A)).

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de relevante richtafstanden. Voor de bedrijfswoningen geldt dat aantoonbaar moet zijn dat er blijvend wordt voldaan moet aan de geluidsnormen. Het transportbedrijf, dat zich naast de dichtstbijzijnde bedrijfwoning gaat vestigen, moet de bedrijfsvoering afstemmen op de aanwezigheid van de bedrijfswoning. Dit geldt ook andersom, voor het aannemersbedrijf. Dit bedrijf is al gevestigd nabij een bedrijfswoning van derden. De bedrijfsvoering wordt door de ontwikkeling dus in principe niet belemmerd. Er is dus sprake van een verantwoorde milieuzonering op het bedrijventerrein.

4.2 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. Er zijn er geen spoorwegen of geluidszoneringsplichtige industrie aanwezig, dus alleen het aspect 'wegverkeerslawaai' is aan de orde.

In de bebouwde kom van Ee geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. De grens van de bebouwde kom ligt ten westen van het plangebied. De bedrijfswoningen worden dus in de geluidszone van de Tibsterwei gebouwd. Daarom is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn in een memo opgenomen in Bijlage 3 De conclusie luidt dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden. Aanvullende procedures in gevolge de Wet geluidhinder zijn niet noodzakelijk. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkelingen niet in de weg.

4.3 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20150226-2-10497). Op het plan is de normale watertoetsprocedure van toepassing. Reden hiervoor is dat het verhard oppervlak wordt vergroot met meer dan 200 m² en dat ingrepen in watergangen noodzakelijk zijn.

In de Leidraad Watertoets staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Veilig

Voor het aspect 'veilig' gaat het over overstromingsrisico's. Het plangebied ligt niet in de buurt van van een waterkering en ook niet vrij voor de boezem. Het plangebied heeft dus geen invloed op waterveiligheidsaspecten.

Voldoende

Peilbeheer

Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. Dit is de afstand tussen het waterpeil en de aanleghoogte van bebouwing.

Voor het realiseren van gebouwen of infrastructuur dient mogelijk het grondwaterpeil te worden verlaagd. Hiervoor is een vergunning of melding noodzakelijk. Dit geldt ook voor het lozen van onttrokken grondwater.

Compensatie

Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak voor een deel wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Verhard oppervlak zorgt er namelijk voor dat het hemelwater versneld wordt afgevoerd naar het oppervlaktewater. Deze versnelde afvoer heeft een extra belasting van het oppervlaktewater tot gevolg. Om deze extra belasting op te kunnen vangen is het nodig om extra oppervlaktewater aan te leggen.

Het dempen water watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld de hoeveelheid waterberging in het systeem gelijk te houden.

Bij het ontwikkelen van het inrichtingsplan is een waterbalans opgesteld. Hieruit volgt dat er 1.084 m2 aan nieuw water moet worden aangelegd. Deze compensatie vindt plaats door de aanleg van een watergang langs de achter en oostzijde van het plangebied. Hiermee wordt voldaan aan de compensatie-eis.

Schoon

Afvalwater en regenwatersysteem

Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt afvalwater op het bestaande rioleringssysteem afgevoerd. Schoon hemelwater vanaf de verhardingen wordt afgevoerd op de watergangen in de omgeving.

Waterkwaliteit

De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

Vervolg

Waterwet

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet tijdig een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet.

Procedure

In het kader van het vooroverleg wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan het waterschap voor een wateradvies. Dit wateradvies wordt gecommuniceerd met de aanvrager en als uitgangspunt gehanteerd bij de uitwerking van het plan.

4.4 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

De ontwikkeling vindt plaats op een tweetal kavels agrarisch grasland. Het is niet aannemelijk dat deze gronden door het huidige gebruik verontreinigd zijn. Ook zijn er geen verdachte activiteiten uit het verleden bekend. Er is dus geen sprake van een verdachte locatie. Het uitvoeren van bodemonderzoek in het kader van dit bestemmingsplan is niet nodig. Voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning wordt wel een verkennend bodemonderzoek gevraagd, waarmee is gewaarborgd dat er geen risico's voor de volksgezondheid ontstaan.

4.5 Archeologie

In de Monumentenwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor Dongeradeel wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Uit deze kaarten blijkt dat er in het plangebied een kans is op de aanwezigheid archeologische resten uit de ijzertijd tot de middeleeuwen. Onderzoek is nodig bij ingrepen van meer dan 2.500 m2. Het plangebied van dit bestemmingsplan heeft een oppervlakte van 17.000 m2, waarop een bouwvlak van 12.000 m2 wordt gelegd. De ingrepen zijn dus groter dan 2.500 m2. Daarom is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 4

Het onderzoek heeft geen archeologische indicatoren aangetoond. Vanwege het ontbreken van aanwijzingen voor de aanwezigheid van archeologische resten, wordt archeologisch vervolgonderzoek voor het plangebied niet noodzakelijk geacht. Er zijn op dit punt geen belemmeringen voor het plan. Wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de gemeente Dongeradeel.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel is het verkavelingspatroon in het bestemmingsplan Bûtengebiet beschermd. Hier wordt het herstel en de uitbouw van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de bijzondere kavelstructuur en kavelsloten wordt nagestreefd.

In het ontwerp van het inrichtingsplan is de verkavelingstructuur als uitgangspunt genomen. Daardoor worden de aanwezige waarden en kenmerken gerespecteerd. Het is niet noodzakelijk om nadere eisen ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden te stellen.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van natuurgebieden. Dit gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) beschermd. De bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Flora- en faunawet.

Voor een inzicht in de (potentiële) effecten van de ontwikkeling op beschermde ecologische waarden is een ecologische quickscan uitgevoerd. De bijbehorende rapportage is opgenomen in Bijlage 5.

Gebiedsbescherming

Beschermde natuurgebieden liggen op ruime afstand (circa 3 kilometer). Directe hinder van het bedrijf op deze gebieden is op deze afstand uitgesloten. Wel moet de toename aan stikstofdepositie op dit gebied in beeld worden gebracht en getoetst aan de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS), die per 1 juli 2015 van kracht is.

Aangezien het gaat om een bedrijfsverplaatsing en de uitbreiding van Hoek mede is gericht op het terugbrengen van de verkeersbewegingen (immers: er moet nu af en aan worden gereden naar een vestiging in Ternaard), kunnen significante gevolgen voor beschermde natuurwaarden als gevolg van een toename in stikstofdepositie worden uitgesloten. Het bestemmingsplan is uitvoerbaar in het kader van de Natuurbeschermingswet. Voor de aanvraag van de omgevingsvergunning zullen de benodigde AERIUS-berekeningen worden gemaakt en wordt het project (indien nodig) gemeld bij de Provincie Fryslân.

Soortenbescherming

Voor de ecologische quickscan is op basis van veldbezoek en ecologisch inzicht beoordeeld welke beschermde soorten en habitats binnen de invloedsfeer van de ontwikkeling aanwezig (kunnen) zijn. Gebleken is dat in de opgaande groenstructuren langs de Tibsterwei en langs het huidige bedrijventerrein mogelijk broedende vogels verblijven. De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten is niet uit te sluiten. Verder kon de bomenrij langs de Tibsterwei interessant zijn voor vleermuizen. Deze bomenrij is inmiddels door de gemeente verwijderd, vanwege de realisatie van een bergbezinkbassin. Tenslotte is de te dempen watergang centraal door het plangebied en potentieel habitat voor de modderkruiper.

Vogelsoorten met jaarrond beschermde nesten

Doordat het plangebied klein is en er enkel sprake kan zijn van enkele nestplaatsen, is er geen sprake van zwaarwegende ecologische factoren die eventuele nestplaatsen van deze soorten jaarrond beschermd maken. Op dit punt is geen vervolg nodig.

Overige broedvogels

Voor overige broedvogels geldt dat deze niet tijdens het broeden verstoord mogen worden. Conflicten met de Flora- en faunawet op dit punt zijn te voorkomen door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.

Vleermuizen

In de bomenrij langs de Tibsterwei bevond zich een boom met holte, welke potentieel geschikt zou kunnen zijn voor boombewonende vleermuizen (gewone of ruige dwergvleermuis of watervleermuis). Deze boom is inmiddels gekapt.

Langs de Tibsterwei en langs de westrand van het plangebied kunnen potentiële vliegroutes van vleermuizen aanwezig zijn, zowel langs het groen als boven het water. Bij aanleg van dammen of kapwerkzaamheden in/aan deze elementen kunnen vliegroutes worden onderbroken. Vleermuizen zijn langs vliegroutes en bij verblijfplaatsen bovendien zeer gevoelig voor verlichting. Wordt aanvullende verlichting voorzien binnen het project dan kan lichtverstoring optreden. Overigens wordt opgemerkt dat er al sprake is van sterke lichtverstoring door de NAM-locatie.

Ten aanzien van alle andere lijnvormige elementen kan nader onderzoek naar vliegroutes worden voorkomen, door langs de volledige oost- en noordrand te voorzien in een alternatieve onverlichte vliegroute. Hierbij moet gedacht worden aan het voorafgaand aan de werkzaamheden aanplanten van opgaand groen (minimaal vier meter hoog), welke bij aanplant al een min of meer gesloten bladerdek vormt. Bij ontwerp hiervan is ecologische begeleiding noodzakelijk.

Vissen

Voor een inzicht in de aanwezigheid van (verblijfplaatsen van) de modderkruiper is een aanvullend veldbezoek tijdens de zomerperiode noodzakelijk. Worden beschermde vissoorten aangetroffen, dan kan binnen de nieuw te realiseren watergangen/waterpartijen relatief eenvoudig worden voorzien in nieuw leefgebied door aanleg van (zandige) natuurvriendelijke oevers.

Licht beschermde soorten

Er wordt een aantal licht beschermde zoogdiersoorten verwacht. Voor deze soorten geldt vrijstelling. De zorgplicht schrijft voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen.

Vervolg

Er wordt vervolgonderzoek uitgevoerd naar de eventuele aanwezigheid van de modderkruiper. Indien noodzakelijk worden mitigerende en compenserende maatregelen getroffen. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komt hiermee niet in het geding.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (Bevi, Bevb, Basisnet). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.

Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied een risicobron aanwezig is. Op 250 meter richting het oosten ligt een hogedruk aardgastransportleiding van de NAM. Deze leiding heeft een diameter van 6 inch en een werkdruk van 120 bar. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze leiding.

Het betreft een relatief nieuwe leiding, die in 2012 tussen de gasproductielocatie ten noordooosten van Ee en Engwierum is aangelegd (project 'De Tibben'). In het kader van dit project heeft adviesbureau Tebodin op 14 maart 2008 een QRA uitgevoerd. De conclusie van de QRA is dat de PR 10-6 contour op de pijpleiding ligt en dat het GR zeer laag, dan wel niet waarneembaar, is.

Er worden er geen risicobronnen, zoals opslag van gevaarlijke stoffen, voorgesteld. Als gevolg van dit plan ontstaan dus geen externe risico's.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 16 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 9 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een verslechtering van de luchtkwaliteit is veelal het gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen in een gebied.

Het plan valt binnen de Nibm-regeling. Er is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, waarvan de verkeersgeneratie (circa 240 verkeersbewegingen per etmaal) niet in betekende mate bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit (o.b.v. Nibm-rekentool). Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

4.11 Mer-beoordeling

In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

In bijlagen D van het Besluit m.e.r. (D11) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject genoemd. Als drempelwaarden gelden een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2.000 of meer woningen of een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 200.000 m2.

Het bouwvlak voor de bedrijven heeft een oppervlakte van 13.000 m2, dat voor maximaal 70% bebouwd mag worden. De ontwikkeling vindt niet plaats in een gevoelig gebied. Het is gezien de omvang en kenmerken van het plan niet noodzakelijk om een mer-beoordeling of planmer uit te voeren. De voorgaande paragrafen hebben aangetoond dat de ontwikkeling geen belangrijke effecten op het milieu hebben. Hierdoor is er geen aanleiding om een volledige mer-beoordeling uit te voeren.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Bedrijf

De bedrijfskavels zijn bestemd als 'Bedrijf'. Binnen deze bestemming wordt voorzien in bedrijven tot en met milieucategorie 2, alsmede in mechanisatie- en transportbedrijven. Voor deze bedrijven is in overeenstemming met de systematiek van de gemeente Dongeradeel een aanduiding opgenomen. De bedrijfswoningen zijn ook aangeduid, omdat het ruimtelijk en milieutechnisch van belang is dat deze op de voorzijde van het perceel worden gerealiseerd. De gebouwen zijn vastgelegd in een bouwvlak.

Om enige flexibiliteit te bieden is een ruim bouwvlak opgenomen dat voor 70% kan worden bebouwd. De maximale goot- en bouwhoogte van de bedrijfsgebouwen is afgestemd op het ingediende voorstel (afgerond naar boven): respectievelijk 7 en 12 meter.

De juridische regeling is verder afgestemd op de systematiek van de gemeente Dongeradeel. De bedrijfswoningen hebben een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 en 9 meter. Bij de bedrijfswoning is in beperkte mate het bouwen van bijbehorende bouwwerken mogelijk. Naast de hoofdfunctie (bedrijven) is er binnen de bestemming de ruimte voor het inrichten van het terrein met parkeervoorzieningen, wegen, paden, groenvoorzieningen en water.

In de bestemming is een voorwaardelijke verplichting opgenomen, waarmee is geregeld dat het strijdig is om de gebouwen te gebruiken zonder realisatie van het landschappelijk inpassingsplan. Dit plan moet binnen een jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan zijn gerealiseerd.

Groen

De belangrijkste groenstructuur is binnen de bestemming 'Groen' geregeld. Binnen deze bestemming wordt in hoofdzaak voorzien in beplanting. In ondergeschikte mate zijn verschillende voorzieningen mogelijk, waaronder infrastructurele voorzieningen, waaronder één ontsluitingsweg.

Water

De belangrijkste waterstructuur, die ook noodzakelijk is voor de realisatie van voldoende watercompensatie, is geregeld in de bestemming 'Water'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

In het dorp is een bijeenkomst georganiseerd waarbij de aanwezigen zijn geïnformeerd over de plannen. Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekking bij de planvorming, is op basis van de Inspraakverordening inspraak verleend op het voorontwerpbestemmingsplan. Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan heeft in deze periode ook het vooroverleg plaatsgevonden met de overlegpartners. De ingekomen reacties zijn samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie in de reactienota inspraak en overleg. Deze reactienota is opgenomen in Bijlage 6. De ingekomen reacties geven aanleiding om het voorontwerpbestemmingsplan op ondergeschikte onderdelen aan te passen en enkele onderdelen van de toelichting nader te onderbouwen.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 24 maart tot en met 5 mei 2016 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken. Er is één zienswijze ingediend. Deze zienswijze is door de gemeente beantwoord in de reactientota zienswijze, die is opgenomen in Bijlage 7. De zienswijze is gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.

Verder heeft provincie Fryslân gereageerd op het ontwerpbestemmingsplan. Aangegeven wordt dat in de reactienota inspraak en overleg staat dat er ruimte is voor 17 woningen in het woonprogramma. Dit is volgens gegevens van de provincie nog 10 woningen. Naar aanleiding hiervan is afstemming gezocht met de provincie. De verklaring voor het verschil in woningen in pot incidenteel ligt in het feit dat nieuwe woningen pas na gereed melding (BAG) of via het CBS van de lijst worden gehaald. Per 1 juli 2016 zijn de laatste wijzigingen doorgevoerd. De beantwoording van de overlegreactie wordt: Binnen het huidige gemeentelijk woningbouwprogramma 2015-2020 is nog ruimte voor voldoende incidentele invullingen. Twee hiervan zullen gebruikt worden voor de genoemde bedrijfswoningen. Voor incidentele invullingen zijn dan nog voldoende contigenten beschikbaar voor de komende jaren. De provincie heeft aangegeven hiermee akkoord te zijn.

Tot slot geeft Wetterskip Fryslân aan dat in het ontwerpbestemmingsplan staat aangegeven dat de compensatie wordt uitgevoerd door de sloot aan de noord- en oostzijde van het plangebied te verruimen. Zij hebben geen bezwaar tegen het realiseren van de compensatie in deze watergangen. Op figuur 2.2 in de toelichting is dit nog niet verwerkt en staat nog de verbreding van de hoofdwatergang aangegeven. Het waterschap ziet dit graag aangepast. De gemeente acht het niet noodzakelijk om deze figuur aan te passen. De tekening in de toelichting is illustratief en heeft geen juridische status. In de tekst boven het betreffende figuur is aangegeven dat welke wijzigingen er in de waterstructuur zijn gedaan.

Vaststelling

De gemeenteraad besluit over de vaststelling van het bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een (collectief) particulier initiatief. De gemeente heeft hiermee geen directe financiële bemoeienis. De kosten voor de procedure worden verhaald via leges. De investeringen die de ontwikkelende partijen moeten doen, zijn nodig om de bedrijven ontwikkelingsmogelijkheden te bieden. Het kosten/baten-verhaal is onderzocht. Het plan is daarmee financieel haalbaar.

Grondexploitatie

De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan, omdat het bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro mogelijk maakt. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.

Er is geen sprake van een kostenverhaal in het kader van de exploitatie. Plan- en procedurekosten komen voor rekening van de ondernemers en voor het overige kostenverhaal, onder andere planschade, is een exploitatieovereenkomst gesloten. Hiermee is het relevante kostenverhaal anderszins verzekerd. De gemeenteraad besluit dan ook bij de vaststelling van dit bestemmingsplan geen exploitatieplan vast te stellen.