direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Hantumhuizen - Fennewei 9
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0058.BPBG2014P2-VG01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Fennewei 9 te Hantumhuizen staat een voormalig kerkgebouw, dat niet meer voor deze functie in gebruik is. De initiatiefnemer die het pand heeft gekocht, heeft bij de gemeente een verzoek ingediend om dit gebouw en het perceel te kunnen gebruiken voor een woning en culturele activiteiten. In hoofdstuk 2 wordt de gewenste ontwikkeling nader omschreven.

De gemeente staat positief tegenover het initiatief. De gewenste functies zijn echter niet in overeenstemming met het bestemmingsplan. Daarom is voor het perceel dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld. De begrenzing hiervan is afgestemd op het geldende bestemmingsplan. De ligging van het plangebied is in paragraaf 2.1 weergegeven.

1.2 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is nu geregeld in het bestemmingsplan Bûtengebiet Dongeradeel, dat is vastgesteld op 27 juni 2013 Het heeft hierin de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Het gebruik voor wonen en/of culturele activiteiten is niet mogelijk.

Het doel van dit bestemmingsplan is het bieden van een nieuwe juridisch-planologische regeling voor het plangebied, waarbinnen de gewenste functies mogelijk zijn.

1.3 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Het laatste hoofdstuk gaat in op de resultaten van de bestemmingsplanprocedure.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

In dit hoofdstuk staat een beschrijving van het plan dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. De gewenste situatie is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan. Het plan moet op een goede manier in de omgeving worden ingepast, daarom wordt ook de bestaande situatie in en rond het plangebied kort beschreven.

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen tussen de dorpen Hantum en Hantumhuizen, in het buitengebied van de gemeente. Het voormalig kerkgebouw is gesitueerd in een lint met woningen, nabij het 'Hantumerhoekje'. De Fennewei is ingericht als erftoegangsweg met een maximumsnelheid van 60 km/uur.

De kerk is in 1890 gebouwd en staat teruggeplaatst ten opzichte van de overige bebouwing. Achter de kerk waren (in 1913) een consistorie en een stookhok gebouwd. In verband met de zeer slechte bouwkundige staat, zijn deze gebouwen recentelijk gesloopt. Het kerkgebouw zelf in is 1962 gerenoveerd. Aan de oostkant is toen een aanbouw erbij gekomen. De oorspronkelijke boogramen zijn dichtgemetseld aan de westzijde en vervangen door rechthoekige aan de oostzijde. Het gebouw kreeg hierdoor een veel strakkere en 'modernere' uitstraling.

Een luchtfoto van het plangebied en de omgeving en een aanzicht van het gebouw zijn weergegeven in de navolgende figuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0058.BPBG2014P2-VG01_0001.png"

Bestaande situatie in het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0058.BPBG2014P2-VG01_0002.png"

Aanzicht op het voormalig kerkgebouw

2.2 Gewenste ontwikkeling

Nieuw woondeel

De initiatiefnemers willen het kerkgebouw gaan gebruiken voor wonen in combinatie met culturele activiteiten (zie hierna). Het uiterlijk van het kerkgebouw blijft hierbij behouden. De consistorie zou aanvankelijk behouden blijven, maar de staat van dit gebouw is zeer slecht en bovendien qua bouwstijl afwijkend van de in 1962 gerenoveerde kerk. Voor bewoning is de consistorie niet ruim genoeg, waardoor een renovatie ervan ten behoeve van het wonen niet mogelijk is. Om deze reden is de consistorie gesloopt en is ter plaatse een nieuw woondeel beoogd. Voor de landschappelijke en de cultuurhistorische haalbaarheid is een Nije Pleats sessie doorlopen. Het hieruit voortkomende advies is als bijlage 1 opgenomen. Hier komt uit voort dat is gekozen voor situering A en dat het nieuwe woondeel qua kleur- en materiaalgebruik afwijkend moet zijn van de kerk en ondergeschikt moet zijn aan het kerkgebouw. Uitgangspunt is dat de woning achter de kerk moet worden gebouwd, waarbij de voorkeur is uitgegaan het gebouw direct achter de kerk te bouwen als voortzetting van het volume van de kerk. Om de ondergeschiktheid te benadrukken dient de woning op enige afstand van de kerk te worden gesitueerd (1 - 1,5 meter) en geheel achter het kerkgebouw te worden gebouwd.

Op basis van deze uitgangspunten zijn de onderstaande impressies van het nieuwe woondeel opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0058.BPBG2014P2-VG01_0003.png"

Impressie nieuw woondeel (vanaf achterzijde)

afbeelding "i_NL.IMRO.0058.BPBG2014P2-VG01_0004.png"

Impressie nieuw woondeel (vanaf voorzijde)

De bedoeling is dat er maximaal één woning in het voormalig kerkgebouw dan wel in de nieuwe aanbouw mogelijk wordt gemaakt. Het kerkgebouw zal als gebouw in stand blijven, de hoofdvorm hiervan verandert dus niet. De bestemmingsplanregeling voor het voormalig kerkgebouw is afgestemd op de bestaande situatie.

Culturele activiteiten

De initiatiefnemers willen het kerkgebouw kleinschalig (laten) gebruiken voor (akoestische) muziekles, muziekoptredens (met beperkt geluidsvolume), kunstexposities en vergaderingen. Dit is ondergeschikt aan de woonfunctie. Tevens wordt de kerk zo goed als mogelijk akoestisch geïsoleerd.

Parkeren

Een voorwaarde van de gemeente om medewerking te verlenen aan de ontwikkeling is het realiseren van voldoende parkeergelegenheid op het terrein. In het geldende bestemmingsplan geldt er een maatschappelijke bestemming voor het perceel. In de nieuwe situatie geldt er een woonbestemming met ruimte voor culturele activiteiten. Voor een woning geldt volgens de CROW parkeernormen een norm van 2 parkeerplaatsen. Wanneer de culturele activiteiten worden vergeleken met de parkeernormen voor een cultureel centrum, geldt een parkeernorm van 4 parkeerplaatsen (uitgaande van de maximale norm) per 100 m2 bruto vloeroppervlak (bvo). Het kerkgebouw heeft een oppervlakte van 165 m2, daarmee zijn er voor de culturele activiteiten 7 parkeerplaatsen benodigd. In totaal dient het perceel ruimte te bieden aan 9 parkeerplaatsen. Deze ruimte is in het plangebied (ruimschoots) aanwezig. In het volgende figuur is dit indicatief ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0058.BPBG2014P2-VG01_0005.png"

Indicatieve situering parkeergelegenheid

2.3 Ruimtelijke inpassing

Functionele inpassing

Het plangebied is momenteel ingericht voor het gebruik als kerk. Het heeft een algemene maatschappelijke bestemming, waarbinnen meerdere maatschappelijke voorzieningen mogelijk zijn. In de nieuwe situatie is het gebruik meer gericht op het wonen met aanvullend culturele activiteiten. Deze nieuwe functionele situatie is beter passend in het woongebiedje rondom het plangebied.

Landschappelijke/stedenbouwkundige inpassing

Het kerkgebouw maakt deel uit van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP). Deze status rust niet specifiek op het kerkgebouw zelf, maar meer op de structuur / het ensemble van de gebouwen in het straatbeeld aan de Fennewei. De hoofdvorm van het kerkgebouw (en het aanzicht vanaf de Fennewei) verandert niet en blijft dus behouden. De nieuwe functie draagt bij aan het behoud van het gebouw. In het Nije Pleats Advies is een uitgebreide beschrijving gedaan van de landschappelijke en de stedenbouwkundige inpassing.

Geconcludeerd wordt dat het plan bijdraagt aan het behoud van een beeldbepalend gebouw en dat het bijdraagt aan de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

2.4 Planuitgangspunten

Het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is het bieden van een juridisch-planologische regeling waarbinnen de gewenste functies mogelijk zijn. Voor deze regeling gelden de volgende uitgangspunten.

Functionele mogelijkheden

De woonfunctie wordt de hoofdfunctie. In combinatie met de hoofdfunctie zijn in het kerkgebouw ook culturele activiteiten en vergaderruimten toegestaan. Daarnaast is, overeenkomstig de algemene regeling van de gemeente Dongeradeel, in ondergeschikte mate een beroep of bedrijf aan huis toegestaan.

Bouwmogelijkheden

Net zoals in het geldende bestemmingsplan mogen gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. Dit bouwvlak is voor het kerkgebouw overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Het beoogde woondeel aan de achterzijde is meegenomen in het bouwvlak. De verdere bouwregels zijn afgestemd op de bestaande situatie. Er is maximaal één woning toegestaan in het plangebied.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk is het van belang zijnde beleid voor dit bestemmingsplan opgenomen. Daarbij is gekeken naar de aard en de omvang van de gewenste ontwikkeling. Het rijksbeleid is daarom niet opgenomen, dit geeft geen uitgangspunten voor de ontwikkeling van de functieverandering. Wel is provinciaal, het regionale en het gemeentelijke beleid van belang en beschreven. Daarbij wordt aangegeven wat de beleidsuitgangspunten van de verschillende overheidsniveaus zijn en hoe deze doorwerken in dit bestemmingsplan.

3.1 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007 en Verordening Romte Fryslân

Het Streekplan Fryslân 2007 is op 13 december 2006 door Provinciale Staten vastgesteld. De provincie streeft naar het verbeteren van de leefbaarheid en de vitaliteit van het platteland. De provincie Fryslân zet voorts in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte en op duurzaam ruimtegebruik. Hier is in het plangebied sprake van.

In Verordening Romte Fryslân (25 juni 2014) is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen. In de verordening wordt onderscheid gemaakt tussen het landelijk gebied en het stedelijk gebied. Volgens de provinciale begrenzing ligt het project in het landelijk gebied.

Voor het hergebruik van vrijkomende (niet-)agrarische bebouwing zijn in de verordening regels opgenomen. Hiervoor geldt dat een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden mag bevatten voor nieuwe stedelijke functies. In afwijking hiervan kunnen nieuwe stedelijke functies worden toegestaan indien sprake is van hergebruik, verbouw of vervanging van vrijkomende gebouwen. Bij hergebruik kunnen in ieder geval woningen in de aanwezige karakteristieke gebouwen worden toegestaan en functies op het gebied van cultuur, kunst en educatie. Er is ook enige aanvullende nieuwbouw toegestaan mits deze wat betreft omvang duidelijk ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Aan hergebruik van vrijkomende gebouwen en aanvullende nieuwbouw worden in een ruimtelijk plan voor landelijk gebied zodanige regels gesteld, dat de bestaande karakteristieke gebouwen behouden blijven en dat de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen passen in de karakteristiek van de omgeving en dat geen beperkingen ontstaan voor de ontwikkeling van agrarische bedrijven in de omgeving.

In dit geval blijft het karakteristiek kerkgebouw behouden, de bestemmingsplanregeling is hierop afgestemd. Voor de aanbouw is een Nije Pleatssessie doorlopen, waarin de positie en vormgeving van het nieuwe woondeel in relatie tot het voormalig kerkgebouw gemotiveerd is. Hiermee wordt voldaan aan de eisen voor hergebruik van niet-agrarische bebouwing in het buitengebied.

In de verordening is ook opgenomen dat een ruimtelijk plan met mogelijkheden voor woningbouw qua aantallen en kwaliteit in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

In dit geval betreft het de toevoeging van één woning, die voorkomt uit een functieverandering. In het woonplan van de gemeente (Uitwerking woonprogramma gemeente Dongeradeel 2012 t/m 2020) is voor incidentele invullingen (waar in het plangebied sprake van is) een contingent van 27 woningen opgenomen. Hier wordt voor het project gebruikt van gemaakt.

Dit bestemmingsplan voldoet aan de regels van de verordening.

3.2 Regionaal beleid

Strategische woonvisie NOFA

De gemeente Dongeradeel maakt deel uit van het samenwerkingsverband Noordoost Friesland (NOFA). Onder invloed van zich wijzigende marktomstandigheden heeft het samenwerkingsverband NOFA de in 2003 uitgebrachte Regiovisie Noordoost Fryslân geactualiseerd en verdiept voor het onderdeel wonen. Het resultaat is de Strategische woonvisie NOFA (2009). Deze woonvisie richt zich op de versterking van Noordoost Friesland als woonregio. Daarbij wordt rekening gehouden met de meest recente ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het wonen in de regio. De verwachting is dat de omvang van de bevolking stabiliseert en op termijn afneemt. Dit betekent dat de regio gaat werken aan het verder ontwikkelen van de woonfunctie tegen de achtergrond van de toekomstige krimp.


Voor de korte termijn wordt de regio zo sterk mogelijk gemaakt door op inventieve en innovatieve wijze de resterende groei te accommoderen. Het doel daarbij is vooral om de eigen bevolking vast te houden. Dit kan door de groei in de woonbehoefte zo goed mogelijk en op maat te bedienen.

Het ontwikkelen van een woning op een locatie waar onlangs de functie van een kerk is weggevallen, draagt bij aan de leefbaarheid en sociale samenhang van de omgeving. Het initiatief kan zo bijdragen aan het vasthouden van de eigen bevolking. De ontwikkeling in het plangebied van dit bestemmingsplan voldoet verder aan de invulling van de lokale vraag, aangezien de initiatiefnemer zelf op de locatie gaat wonen.

3.3 Gemeentelijk beleid

Uitwerking woonprogramma gemeente Dongeradeel 2012 t/m 2020

De gemeente heeft haar woningbouwprogramma tot en met 2020 uitgewerkt in het 'Uitwerking woonprogramma gemeente Dongeradeel 2012 t/m 2020'. Zoals bij het provinciale beleid is gemotiveerd, is er voor incidentele invullingen, zoals hier het geval is, een contingent van 27 woningen opgenomen. Hier wordt voor het project gebruikt van gemaakt en het bestemmingsplan is hiermee in overeenstemming met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Ter bescherming van de kwaliteit van de (leef)omgeving wordt naast specifieke (milieu)wetgeving de ruimtelijke ordening ingezet. In de volgende paragrafen worden deze aspecten per thema onderzocht.

4.1 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (zoals wonen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Het plangebied ligt in een woongebiedje. Het perceel werd gebruikt en is bestemd voor maatschappelijke doeleinden. Dergelijke functies vallen volgens de basiszoneringslijst in milieucategorie 2, waarbij een richtafstand van 30 meter geldt. Hieraan wordt niet voldaan, aangezien vrijwel direct aangrenzend aan het perceel woningen aanwezig zijn. De voorgestelde functies zijn qua milieubelasting minder zwaar dan de maatschappelijke functies. Het betreft een woonfunctie met daarin ondergeschikt het uitoefenen van culturele activiteiten. Het gebouw wordt ten behoeve van deze culturele activiteiten geïsoleerd. Als gevolg van dit plan ontstaat er geen onaanvaardbare hinder voor woningen in de omgeving. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een verantwoorde milieuzonering. Dit aspect heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

4.2 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien een geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt en binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied ligt, moet onderzocht worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde. In dit geval is alleen het aspect wegverkeerslawaai relevant.

Het plangebied is gelegen langs een weg met een maximumsnelheid van 60 km/uur. Omdat binnen de geluidzone van deze weg nieuwe woonmogelijkheden mogelijk worden gemaakt, is akoestisch onderzoek verricht. Dit onderzoek is als bijlage 2 opgenomen. Hieruit blijkt dat aan de voorkeurgrenswaarde van de Wgh wordt voldaan. Er is daardoor geen sprake van onaanvaardbare geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai en nader onderzoek is niet noodzakelijk.

4.3 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in de ruimtelijke ordening geworden.

Belangrijke aspecten die invloed hebben op de waterhuishouding zijn ingrepen aan watergangen, de toename van het verhard oppervlak en de afvoer van hemel- en afvalwater vanaf het perceel.

De ontwikkeling is voorgelegd aan het Wetterskip Fryslân via de digitale watertoets. Het toetsresultaat hiervan is opgenomen in bijlage 3. Aangezien het plan grotendeels een functiewijziging voorstelt, heeft het niet of nauwelijks invloed op de waterhuishouding.

Er spelen in dit plan geen waterschapsbelangen. Verder overleg met het waterschap is niet nodig.

4.4 Bodem

Het uitgangspunt voor de bodem in het plangebied is, dat deze voldoende kwaliteit moet hebben. De kwaliteit moet zodanig zijn dat risico's voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied uitgesloten zijn. In het kader van de ruimtelijke procedure moeten verdachte locaties worden gesignaleerd.

Het plangebied betreft het terrein van een voormalige kerkgebouw. Op deze locatie hebben geen verdachte activiteiten plaatsgevonden. Het is aannemelijk dat de bodemkwaliteit ter plaatse goed is. Dit wordt bevestigd door een bodemonderzoek dat voor het hele terrein is uitgevoerd, hierbij zijn geen verontreinigingen geconstateerd. Hiermee is aangetoond dat de bodem geschikt is voor de nieuwe functies.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening. In het kader van het aspect cultuurhistorie wordt zowel ingegaan op de zichtbare cultuurhistorische waarden als op het erfgoed onder de grond.

Cultuurhistorische waarden

Het plangebied ligt niet in een gebied dat een wettelijke bescherming kent. De ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, is perceelsgebonden en doet dus geen afbreuk aan de structuren van omgeving zoals omschreven in paragraaf 2.3. Het plan draagt bovendien bij aan het behoud van een beeldbepalend kerkgebouw. In het Nije Pleatsadvies is omschreven op wat voor wijze rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden. Het plan doet geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden.

Archeologie

Ter implementatie van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving is in 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de Monumentenwet in werking getreden. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij het opstellen van ruimtelijke plannen en projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. Hieruit blijkt dat het plangebied zich in een gebied bevindt waarbij vanaf 2.500 m2 aan bodemingrepen een archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Het perceel is ruim kleiner, namelijk 751 m2. Vanuit archeologie gelden er geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.

4.6 Ecologie

In het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met het beleid en de wetgeving voor de natuurbescherming. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Uitgangspunt is dat met beide geen strijdigheid ontstaat.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) negatieve effecten op de natuurwaarden binnen deze gebieden hebben, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid over de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS).

Het plangebied maakt geen deel uit van wettelijk beschermde gebieden. Wel is de Waddenzee, ten noorden van het plangebied, een Natura 2000-gebied. Dit gebied is eveneens onderdeel van de EHS.

Dit plan stelt geen belastende functies voor. De perceelsgebonden ontwikkeling vindt plaats op ruimte afstand van de Waddenzee. Gelet op de plaats, aard en omvang van de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat er geen significante gevolgen voor de natuurwaarden van de Waddenzee zijn.

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

Het kerkgebouw blijft gehandhaafd en er vinden in het plangebied geen sloopwerkzaamheden of ingrijpende verbouwingswerkzaamheden meer plaats. Daardoor gaan er geen potentiële verblijfplaatsen van beschermde soorten verloren. Het plan veroorzaakt daarom geen conflicten met de Flora- en faunawet. Voor alle soorten is de zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren tijdens de werkzaamheden moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, lpg en munitie over weg, water en spoor en door buisleidingen.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ook valt het plangebied niet in het invloedsgebied van routes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt voor dit bestemmingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.

4.8 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2020) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 17 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 8 µg/m3. De norm voor beide stoffen ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). In de huidige situatie is dus sprake van een goede luchtkwaliteit.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een verslechtering van de luchtkwaliteit is veelal het gevolg van een toename van het aantal verkeersbewegingen in een gebied.

Het plan valt binnen de Nibm-regeling. Er is sprake van een kleinschalige ontwikkeling die (zeker ten opzichte van de mogelijkheden in het geldende bestemmingsplan) geen grote verkeersaantrekkende werking heeft. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Dit aspect heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan.

4.9 Kabels, leidingen en zoneringen

In of nabij het plangebied lopen geen leidingen of kabels die voorzien moeten worden van een planologische regeling. Ook liggen er geen planologisch relevante zones over het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

Dit hoofdstuk gaat in op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Daarbij wordt in eerste instantie ingegaan op de algemene afspraken die hiervoor (landelijk) zijn gemaakt. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit specifieke bestemmingsplan, door de gehanteerde bestemming toe te lichten.

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, waarbij ook rekening is gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Dit bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

De systematiek van dit bestemmingsplan sluit waar nodig en mogelijk aan op de bestemmingsplansystematiek van bestemmingsplan Bûtengebiet Dongeradeel.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In dit bestemmingsplan is sprake van de bestemming Wonen. Er is gekozen voor deze bestemming, omdat het wonen de hoofdfunctie wordt in het plangebied. In het plangebied is maximaal één woning mogelijk. Daarnaast is het aanvullend op de woonfunctie ook mogelijk om het voormalig kerkgebouw te gebruiken voor culturele activiteiten en vergaderruimte. Hiervoor is een specifieke aanduiding op de verbeelding opgenomen. Daarnaast zijn aan-huis-verbonden beroepen of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten mogelijk.

Gebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd. De bouwregels zijn afgestemd op het huidige kerkgebouw en het beoogde woondeel aan de achterzijde hiervan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen bestemmingsplanprocedure. Hiermee wordt inzicht gegeven in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Inspraak en overleg

Conform het bepaalde in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het voorontwerpbestemmingsplan voorgelegd naar de overlegpartners. Er vindt geen inspraak plaats. De ingekomen vooroverlegreacties zijn verwerkt in het volgende hoofdstuk.

Ontwerpbestemmingsplan

Vervolgens is het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro).

Vaststelling

Hierna stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan vast. Tegen dit besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De kosten voor uitvoering van het plan worden gedragen door de initiatiefnemer. Deze heeft hiervoor de financiering geregeld. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

Grondexploitatie

De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een woning; een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.


Van de vaststelling van een exploitatieplan kan bij dit bestemmingsplan worden afgezien, als er een anterieure overeenkomst wordt afgesloten. Dit wordt tussen de gemeente en de initiatiefnemer voor de vaststelling van het bestemmingsplan afgesloten, waarbij tussen de gemeente en de initiatiefnemer ook een overeenkomst wordt gesloten waarin het verhaal van planschade is geregeld.

Hoofdstuk 7 Overleg en raadsvaststelling

7.1 Overleg

In het kader van het verplichte vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) over het voorontwerpbestemmingsplan Hantumhuizen - Fennewei 9 is een reactie ontvangen van:

  • 1. Provincie Fryslân;
  • 2. Wetterskip Fryslân;
  • 3. Brandweer Fryslân.

De overlegreacties zijn opgenomen in bijlage 4.

Ad 1. Provincie Fryslân

De provincie kan op grond van de Verordening Romte 2014 instemmen met het hergebruik van de kerk op het perceel Fennewei 9 ten behoeve van culturele activiteiten en het toevoegen van een woning.

Wel adviseert de provincie op grond van de artikelen 1.2.1 lid 4 onder 1 (voorwaarden hergebruik) en artikel 2.1.1 (ruimtelijke kwaliteit, cultuurhistorie) van de Verordening Romte 2014 het behoud van de karakteristieke kerk te regelen door het pand de aanduiding 'karakteristiek' te geven en beschermende bepalingen in de regels op te nemen.

Gemeentelijke reactie:

In het kader van het MIP (Monumenten Inventarisatie Project) is in 1990 een inventarisatie gedaan van bijzondere waarden in de omgeving van het kerkgebouw. In het bijbehorende rapport is opgenomen dat de Fenneweg 7, 9, 11, 13 en 15 als structuur waardevol is. De kerk (nummer 9) wordt niet apart benoemd. Deze inventarisatie heeft niet geleid tot een aanwijzing van deze structuur of van individuele panden tot (rijks)monument.

In het bestemmingsplan Bûtengebiet (2013) is deze structuur aan de Fennewei geconserveerd vastgelegd in strakke bouwvlakken om de (hoofd)bebouwing en een maatvoering waarbij de goot- en bouwhoogte en de dakhelling ten hoogste de bestaande maatvoering mogen bedragen.

Op grond van de provinciale verordening moet bij 'hergebruik van vrijkomende gebouwen (in het buitengebied) de bestaande karakteristieke en monumentale gebouwen behouden blijven' (art. 1.2.1 lid 4 onder 1). De provincie stelt voor door dat te doen door de kerk te voorzien van een aanduiding 'karakteristiek'.

De gemeente kent in de uitvoeringspraktijk van haar bestemmingsplannen echter niet de aanduiding 'karakteristiek'. Rijksmonumenten worden beschermd op grond van de Monumentenwet en via een dubbelbestemming in het bestemmingsplan Bûtengebiet. Overige cultuurhistorisch waardevolle elementen, zoals bijvoorbeeld archeologische terreinen, waardevolle lijnen en dijkelementen, dobbes en bijzondere verkavelingen, alsmede beschermde dorpsgezichten, worden eveneens via een dubbelbestemming beschermd. Indien bebouwing als waardevol wordt gezien, wordt de maatvoering strak begrensd, zoals ook bij de panden aan de Fennewei is gebeurd.

Wat betreft het bestemmingsplan Dokkum - Binnenstêd wordt op dit moment nagedacht over hoe onder andere cultuurhistorisch waardevolle bebouwing beter beschermd kan worden. Hiertoe wordt nu een inventarisatie gemaakt van karakteristieke panden waarna wordt bepaald op welke manier deze in het bestemmingsplan worden opgenomen. Mogelijk wordt deze nieuwe systematiek ook toegepast bij een volgende actualisatie van de bestemmingsplannen Doarpen en Bûtengebiet.

Gezien de gehanteerde bestemmingsplansystematiek is de gemeente van mening dat de wens van de provincie, het opnemen van een aanduiding 'karakteristiek', niet overgenomen kan worden. De aanduiding zou geen toegevoegde waarde bieden aan het bestemmingsplan. Desalniettemin is de gemeente van mening dat het ensemble van panden aan de Fennewei (7 t/m 15), zoals destijds ook in het MIP is omschreven, enige mate van bescherming verdient. De gemeente is van mening dat op grond van het bestemmingsplan Bûtengebiet deze bescherming voldoende was. Hiermee werd de structuur van de Fennewei beschermd en werden de (uitbreidings)mogelijkheden van het kerkgebouw beperkt. In het voorontwerpbestemmingsplan Fennewei 9 zit (iets) meer ruimte om de goothoogtes te verruimen. Wat betreft het voormalig kerkgebouw wordt daarom voor de maatvoering weer aangesloten bij het bestemmingsplan Bûtengebiet, hetgeen betekent dat de toegestane goot- en bouwhoogte en dakhelling niet meer mogen bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte en dakhelling. Hiermee wordt beoogd dat de uiterlijke verschijningsvorm van het kerkgebouw gerespecteerd wordt.

De vooroverlegreactie van de provincie leidt derhalve tot een aanpassing van de planregels. Voor het voormalig kerkgebouw (voorste gedeelte van het bouwvlak) geldt dat de goot- en bouwhoogte en dakhelling niet meer mogen bedragen dan de bestaande goot- en bouwhoogte en dakhelling.

Ad. 2 Wetterskip Fryslân 

Het waterschap constateert dat voor het plan de watertoets is doorlopen waaruit is gebleken dat de korte watertoetsprocedure van toepassing is. Dit is verwerkt in de toelichting en opgenomen in de bijlagen. Het plan geeft voor het Wetterskip daarom geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

Ad 3. Brandweer Fryslân 

De brandweer heeft te kennen gegeven geen aanvullende opmerkingen op het voorontwerpbestemmingsplan te hebben.

7.2 Raadsvaststelling

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 30 april tot 4 juni 2015 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is op 27 augustus 2015 ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad. De raadsstukken zijn opgenomen in bijlage 5.