direct naar inhoud van Artikel 28 Wonen
Plan: Dokkum Bûten de Bolwurken
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0058.081005-VA01

Artikel 28 Wonen

 

28. 1.    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit;

b.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

met de daarbijbehorende:

c.    garageboxen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding ‘garageboxen’;

d.    nutsvoorzieningen;

e.    tuinen, erven en terreinen;

f.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

28. 2.    Bouwregels

28. 2. 1. Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

-       het bebouwingspercentage zal per bouwperceel niet meer bedragen dan:

1.    40% bij een vrijstaand hoofdgebouw;

2.    45% bij een blok van twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen;

3.    55% bij een blok van meer dan twee aaneen gebouwde hoofdgebouwen.

28. 2. 2. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.    als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;

b.    de hoofdgebouwen dienen binnen een bouwvlak worden gebouwd;

c.    een hoofdgebouw dient in de naar de weg gekeerde bouwgrens te worden gebouwd;

d.    het aantal te bouwen hoofdgebouwen mag per bouwvlak niet meer dan één bedragen, tenzij in het bouwvlak een maximum aantal te bouwen hoofdgebouwen is aangegeven, in welk geval het aangegeven aantal als maximum geldt;

e.    de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen te bouwen hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3,00 m te bedragen, tenzij:

1.    de gronden zijn voorzien van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende zijdelingse perceelgrens hoofdgebouw 4 m’, in welk geval de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen te bouwen hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 4,00 m dient te bedragen;

2.    de gronden zijn voorzien van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende zijdelingse perceelgrens hoofdgebouw 5 m’, in welk geval de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneen te bouwen hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens ten minste 5,00 m dient te bedragen;

3.    de bestaande afstand minder bedraagt als de afstanden onder e, e.1. en e.2. genoemd, in welk geval de bestaande afstand geldt;

f.     een hoofdgebouw dient te voldoen aan de in het bouwvlak aangegeven maatvoeringseisen.

28. 2. 3. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten behoeve van de bestemming gelden de volgende regels:

a.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan te worden gebouwd, tenzij de afstand van een bestaande aan- of uitbouw, een bestaand bijgebouw of een bestaande overkapping minder bedraagt dan wel vóór de naar de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw is gebouwd, in welk geval voor de bestaande aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen de bestaande situering geldt;

b.    de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel in de zijdelingse perceelgrens te worden gebouwd, met dien verstande dat indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende zijdelingse perceelgrens hoofdgebouw 5 m’, de afstand van een aan- of uitbouw of een bijgebouw tot de zijdelingse perceelgrens over een afstand van ten minste 15,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan:

1.    ten minste 5,00 m bedraagt; dan wel

2.    ten minste 3,50 m bedraagt ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende zijdelingse perceelgrens erfbebouwing 3,50 m’;

c.    de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen mag per woning ten hoogste 75 m² bedragen, met dien verstande dat:

1.    de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50 m² mag bedragen;

2.    indien de bestaande oppervlakte meer bedraagt, de bestaande oppervlakte geldt;

d.    de goothoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag ten hoogste 3,30 m bedragen;

e.    de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag niet meer bedragen dan:

1.    6,50 m, indien in de zijdelingse perceelsgrens wordt gebouwd, en:

2.    de bouwhoogte van een punt in een denkbeeldige lijn van 45°, getrokken vanuit een punt op 3,30 m bouwhoogte op de zijdelingse perceelgrens, met dien verstande dat geen deel van de kap zich buiten deze denkbeeldige lijn mag bevinden;

met dien verstande dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping ten minste 1,00 m lager is dan het hoofdgebouw;

f.     in afwijking van het bepaalde onder d en e gelden, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - afwijkende zijdelingse perceelgrens hoofdgebouw 5 m’, de volgende regels:

1.    de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag ten hoogste 3,30 m bedragen;

2.    een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping dient uitsluitend te zijn voorzien van een plat dak.

28. 2. 4. Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:

a.    de gebouwen dienen te worden gebouwd binnen het gebied dat is voorzien van de aanduiding ‘garageboxen’;

b.    de bouwhoogte van een gebouw mag ten hoogste 3,30 m bedragen.

28. 2. 5. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevels(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m mag bedragen;

b.    de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5,00 m bedragen.

28. 3.    Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats, de afmetingen en de nokrichting van de bebouwing, ten behoeve van:

a.    een goede woonsituatie;

b.    de milieusituatie;

c.    de verkeersveiligheid;

d.    de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

28. 4.    Ontheffing van de bouwregels

28. 4. 1. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

a.    het bepaalde in artikel 28 lid 28.2.2 sub b en toestaan dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd;

b.    het bepaalde in artikel 28 lid 28.2.2 sub c en toestaan dat een hoofdgebouw tot ten hoogste 5 m achter de naar de weg gekeerde bouwgrens wordt gebouwd;

c.    het bepaalde in artikel 28 lid 28.2.2 sub e en toestaan dat de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind;

d.    het bepaalde in artikel 28 lid 28.2.3 sub a en toestaan dat een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping minder dan 3,00 m achter dan wel vóór de naar de weg gekeerde bouwgrens of het verlengde daarvan wordt gebouwd, met dien verstande dat:

-       de geluidbelasting van geluidgevoelige gebouwen niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde;

e.    het bepaalde in artikel 28 lid 28.2.3 sub c en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen wordt vergroot, met dien verstande dat, indien ontheffing als bedoeld in artikel 28 lid 28.6.1 is verleend, de extra oppervlakte van gebouwen ter ondersteuning van de verblijfsrecreatieve functie ten hoogste 50 m² mag bedragen.

28. 4. 2. De in artikel 28 lid 28.4.1 genoemde ontheffingen kunnen uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

a.    het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de woonsituatie;

c.    de milieusituatie;

d.    de verkeersveiligheid;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

28. 5.    Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;

b.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, tenzij het detailhandel bij een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit betreft, in welk geval detailhandel is toegestaan die als nevenactiviteit beperkt blijft tot de verkoop van producten die een directe relatie hebben met het beroep of de activiteit of producten die binnen het beroep of de activiteit vervaardigd worden;

c.    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien er sprake is van een milieuvergunningsplichtige of meldingsplichtige activiteit in het kader van de Wet milieubeheer;

d.    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane grond vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel met een maximum van 50 m²;

e.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie en/of horeca, tenzij ontheffing als bedoeld in artikel 28 lid 28.6.1 is verleend, in welk geval de gebouwen mogen worden gebruikt ter ondersteuning van de verblijfsrecreatieve functie.

28. 6.    Ontheffing van de gebruiksregels

28. 6. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

-       het bepaalde in artikel 28 lid 28.5 sub e ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden in de vorm van een standplaats voor kampeermiddelen, mits:

1.    verblijfsrecreatie niet in gebouwen wordt toegestaan;

2.    geen stacaravans worden geplaatst;

3.    het kampeerterrein in gebruik is in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober en dat buiten deze periode het betreffende kampeerterrein leeg is;

4.    het terrein op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast;

5.    de functie qua aard en schaal passend is in de omgeving.

28. 6. 2. De in artikel 28 lid 28.6.1 genoemde ontheffing kan uitsluitend worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

a.    de woonsituatie;

b.    de milieusituatie;

c.    de verkeersveiligheid;

d.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.