direct naar inhoud van REGELS
Plan: Oostergast Zuidzijde het Noorderlicht
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0056.WZZH14UITB2-VA01

REGELS

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het wijzigingsplan Oostergast Zuidzijde het Noorderlicht met identificatienummer NL.IMRO.0056.WZZH14UITB2-VA01 van de gemeente Zuidhorn.

1.2 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan Oostergast - Fase 1 en plandelen 2A, 2B en 2C, zoals vervat in de bestandenset met planidentificatie: NL.IMRO.0056.BPZH09UITB1-VA01 met de bijbehorende regels (en bijlagen) zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 2 Tuin

2.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. erkers;

met daaraan ondergeschikt:

  • c. parkeervoorzieningen;

met daarbijbijbehorende:

  • d. erven en verhardingen.
2.2 Bouwregels

Gebouwen

  • a. als gebouwen mogen uitsluitend erkers worden gebouwd;
  • b. een erker wordt maximaal 1,50 m vanuit de aangrenzende voorgevelrooilijn gebouwd;
  • c. de afstand van een erker tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt minimaal 1,00 m, tenzij er sprake is van twee-aaneen te bouwen erkers voor twee afzonderlijke, aaneengebouwde woonhuizen;
  • d. de oppervlakte van een erker bedraagt maximaal 20 m².

Overkappingen

  • e. binnen de bestemming tuin mogen geen overkappingen worden gebouwd;

Erf- en terreinafscheidingen

  • f. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt maximaal 1 m.

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

een bouwwerk dat niet kan worden aangemerkt als een gebouw, overkapping of erf- of terreinafscheiding:

  • g. heeft een maximale oppervlakte van 1 m²;
  • h. heeft een maximale bouwhoogte van 5,00 m.
2.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het ophogen van oevers en het plaatsen van damwanden grenzend aan de gronden met de bestemming 'Water'.

Artikel 3 Wonen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

met de daarbijbehorende bouwwerken, tuinen, (fiets)paden, parkeervoorzieningen, erven en terreinen.

3.2 Bouwregels

Algemeen

  • a. het aantal woningen bedraagt maximaal 45 woningen;
  • b. per bouwperceel is maximaal 1 woonhuis toegestaan;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van vrijstaande gebouwen en overkappingen is maximaal 50 m², woonhuizen niet meegerekend;

Woonhuis

  • d. het maximum aantal aaneen te bouwen woonhuizen bedraagt maximaal 2;
  • e. in afwijking van het bepaalde in artikel 3, lid 2, sub d mag het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal aaneen te bouwen wooneenheden' worden gebouwd;
  • f. de maximale goot- en bouwhoogte van een woonhuis is maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte;
  • g. delen van een woonhuis met een bouwhoogte van meer dan 3,50 m:
    • 1. mogen tot maximaal 15,00 m achter de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
    • 2. moeten met een kap worden afgedekt met een dakhelling van minimaal 30° en maximaal 60°;
    • 3. moeten met de niet aan een ander woonhuis gebouwde zijde minimaal 2,00 vanaf de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd;
  • h. delen van een woonhuis met een bouwhoogte die lager of gelijk is aan 3,50 m:
    • 1. mogen plat worden afgedekt;
    • 2. mogen met een kap worden afgedekt;
    • 3. moeten worden gebouwd op minimaal 1,00 m achter de dichtstbijzijnde, naar de weg gekeerde gevel van (delen van) het woonhuis die hoger is dan 3,50 m;
    • 4. mogen met elkaar een maximaal oppervlakte hebben van 50 m²;

Vrijstaand gebouw (geen woonhuis)

Een vrijstaand gebouw dat geen woonhuis is:

  • i. heeft een maximale goothoogte van 3,50 m;
  • j. heeft bij een platte afdekking een maximale bouwhoogte van 3,50 meter;
  • k. heeft bij afdekking met kap een maximale bouwhoogte van 6,00 m;
  • l. moet minimaal 1,00 m achter de dichtstbijzijnde naar de weg gekeerde gevel van een woonhuis worden gebouwd;

Overkappingen

  • m. een overkapping heeft een maximale bouwhoogte van 3,00 m;
  • n. per bouwperceel is de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen maximaal 25 m²;
  • o. een overkapping moet worden gebouwd op minimaal 1,00 m achter de dichtstbijzijnde naar de weg gekeerde gevel van een woonhuis.

Erf- en terreinafscheiding

Een erf- en terreinafscheiding:

  • p. heeft een maximale bouwhoogte van 1,00 m;
  • q. mag maximaal 2,00 m hoog zijn als hij op minimaal 1,00 m achter de, dichtstbijzijnde, naar de weg gekeerde gevel van een woonhuis wordt gebouwd.

Overige bouwwerken

Een bouwwerk dat niet kan worden aangemerkt als een gebouw, overkapping of erf- en terreinafscheiding:

  • r. heeft een maximale oppervlakte van 1 m²;
  • s. heeft een maximale bouwhoogte van 5,00 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld,
  • de woonsituatie,
  • de verkeersveiligheid
  • en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in artikel 3, lid 2, sub c in die zin dat een maximale oppervlakte van 75 m² is toegestaan;
  • b. het bepaalde in artikel 3 lid 2, sub g, onder 1 in die zin dat delen van een woonhuis met een bouwhoogte van meer dan 3,50 m tot een grotere afstand achter de voorgevelrooilijn mogen worden gebouwd, mits de afstand tussen deze delen en de achterliggende grens van het bijbehorende bouwperceel niet kleiner wordt dan 7,00 m;
  • c. het bepaalde in artikel 3, lid 2, sub g, onder 2. in die zin dat de dakhelling van een woonhuis wordt verlaagd tot 0° dan wel wordt verhoogd tot maximaal 80°;
  • d. het bepaalde in artikel 3, lid 2, sub g, onder 3 in die zin dat de afstand van delen van een woonhuis met een bouwhoogte groter dan 3,50 m tot de zijdelingse perceelgrens wordt verkleind;
  • e. het bepaalde in artikel 3, lid 2 sub h, in die zin dat deze planregel betrekking heeft op delen van een woonhuis met een bouwhoogte die lager of gelijk zijn aan 4,00 m;
  • f. het bepaalde in artikel 3, lid 2, sub h, onder 3 in die zin dat delen van een woonhuis met een bouwhoogte die lager of gelijk is aan 3,50 m, of 4,00 m na toepassing van het bepaalde in artikel 3, lid 3, sub e, op minder dan 1 m achter de dichtstbijzijnde, naar de weg gekeerde gevel van een woonhuis mogen worden gebouwd, zij het dat deze delen nooit voor deze naar de weg gekeerde gevel mogen worden gebouwd;
  • g. het bepaalde in artikel 3, lid 2, sub h, onder 4 in die zin dat delen van een woonhuis met een bouwhoogte die lager of gelijk is aan 3,50 m, of 4,00 m na toepassing van het bepaalde in artikel 3, lid 3, sub e, een maximale oppervlakte van 75 m² mogen hebben;
  • h. het bepaalde in artikel 3, lid 2, sub i, in die zin dat een maximale goothoogte 4,00 m is toegestaan;
  • i. het bepaalde in artikel 3, lid 2, sub j, in die zin dat een maximale bouwhoogte 4,00 m is toegestaan;
  • j. het bepaalde in artikel 3, lid 2, sub k, in die zin dat een maximale bouwhoogte 7,00 m is toegestaan;
  • k. het bepaalde in artikel 3, lid 2, sub l, in die zin dat een vrijstaand gebouw dat geen woonhuis is op minder dan 1 m achter de dichtstbijzijnde, naar de weg gekeerde gevel van een woonhuis mag worden gebouwd, zij het dat dit gebouw nooit voor deze naar de weg gekeerde gevel mag worden gebouwd;
  • l. het bepaalde in artikel 3, lid 2, sub m, in die zin dat een maximale bouwhoogte 3,50 meter is toegestaan;
  • m. het bepaalde in artikel 3, lid 2, sub n, in die zin dat een maximale oppervlakte van 50 m² is toegestaan;
  • n. het bepaalde in artikel 3, lid 2, sub o, in die zin dat een overkapping op minder dat 1 meter achter de dichtstbijzijnde, naar de weg gekeerde gevel van een woonhuis mag gebouwd, zij het dat een overkapping nooit voor deze gevel mag worden gebouwd.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande gebouwen, die geen woonhuis zijn, voor bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, zodanig dat:
    • 1. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan één derde deel van het vloeroppervlak van de gebouwen op een bouwperceel;
    • 2. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan 30% van de grondoppervlakte van het woonhuis;
    • 3. het bedrijfsvloeroppervlak voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan 50 m²;
    • 4. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, geen hoofdbewoner van de woning is;
    • 5. de woonfunctie niet in overwegende mate behouden blijft;
    • 6. er detailhandel plaatsvindt, anders dan detailhandel die ondergeschikt is aan en verbonden aan met het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
    • 7. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;
    • 8. de activiteiten meldingplichtig of vergunningplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, tenzij er aantoonbaar geen sprake zal zijn van overlast voor de (woon)omgeving;
    • 9. de verkeersaantrekkende werking van het beroep of bedrijf leidt tot verkeersoverlast in de omgeving en/of vereist dat er verkeersmaatregelen genomen moeten worden;
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een bed-and-breakfast;
  • d. het ophogen van oevers en het plaatsen van damwanden grenzend aan de gronden met de bestemming 'Water';
  • e. het gebruik van de gronden voor bedrijfsmatige activiteiten anders dan een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld,
  • de woonsituatie,
  • de verkeersveiligheid
  • en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in artikel 3, lid 4, sub a in die zin dat vrijstaande gebouwen die geen woonhuis zijn worden gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:
    • 1. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid schriftelijk wordt ingediend en uit de aanvraag de behoefte aan mantelzorg blijkt van de persoon of personen voor wie de afhankelijke woonruimte is bedoeld;
    • 2. geen sprake is van zelfstandige bewoning;
    • 3. verzekerd is dat na beëindiging van de mantelzorg de daarvoor aangewende oppervlakte niet als zelfstandige woning of bed-and-breakfastaccommodatie in gebruik wordt genomen.