direct naar inhoud van REGELS
Plan: Spoorbrug Zuidhorn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0056.BPZH15HERS4-VA01

REGELS

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGEL S

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Spoorbrug Zuidhorn met identificatienummer NL.IMRO.0056.BPZH15HERS4-VA01 van de gemeente Zuidhorn;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische sporen en relicten;

1.6 archeologisch vooronderzoek:

locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan, verricht door een erkende partij of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.7 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied aanwezige archeologische sporen en relicten;

1.8 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bestaand:
  • a. bij bouwwerken:
    • 1. bouwwerken die op het tijdstip van vaststelling van dit plan bestonden of in uitvoering waren dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;
  • b. ten aanzien van gebruik:
    • 1. het gebruik dat op het tijdstip van de vaststelling van dit plan bestond en niet in strijd was met een gebruiksverbod;
1.10 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.11 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.12 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.13 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.14 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar volgens de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.15 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.16 deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg:

een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen ambtenaar;

1.17 evenement

een publieke activiteit bedoeld voor ontspanning en/of vermaak met een tijdelijk plaatsgebonden karakter, die plaatsvindt in de openlucht en/of in tijdelijke onderkomens. Onder een evenement vallen activiteiten op het gebied van commercie, cultuur, religie, recreatie, sport of daarmee gelijk te stellen activiteiten zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten en festivals;

1.18 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van pornografisch-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.19 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.20 gebruiksmogelijkheden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.21 kampeermiddel

een tent, een vouwwagen, een kampeerauto, of een caravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.22 kantine

een ruimte, behorende bij een maatschappelijke, recreatieve of sportvoorziening, waarbij de bedrijfsuitoefening is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van maaltijden, eenvoudige etenswaren en dranken, primair ten behoeve van de gebruikers van die voorziening;

1.23 ligplaats:

een daartoe ingerichte plek op het water ten behoeve van het liggen van vaartuigen;

1.24 meetverschil:

een door feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.25 overig bouwwerk:

een bouwwerk dat niet kan worden aangemerkt als een gebouw, overkapping of erf- en terreinafscheiding;

1.26 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zoals een carport, met een dak en dat niet is voorzien van een wand, bestaande wanden van gebouwen niet meegerekend;

1.27 peil:
  • a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor bouwwerken geen gebouw zijnde: de gemiddelde hoogte van het direct aansluitend terrein;
  • d. indien in of op het water wordt gebouwd: het plaatselijk te hanteren waterpeil (t.o.v. NAP);
1.28 perceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.29 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.30 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.31 straat- en bebouwingsbeeld:

de stedenbouwkundige waarde van een gebied die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing. De mate van samenhang wordt bepaald door de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, de onderlinge verhouding tussen bebouwing op het gebied van bouwhoogte en -breedte en de wijze waarop bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is zich tot elkaar verhoudt op het vlak van bouwvorm en ligging;

1.32 verbeelding:

de kaart die hoort bij het bestemmingsplan zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0056.BPZH15HERS4-VA01;

1.33 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.34 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;

1.35 woonschip

een zich op het water bevindend object, dat dient als woning;

1.36 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing. Bij de bepaling van de waarde wordt in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen of beperken van hinder;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.2 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.3 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.4 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, koekoeken, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1,00 m bedraagt.

2.5 Meetverschil

Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. voet- en fietspaden;
  • c. watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. bermen en beplanting;
  • e. sport- en speelvoorzieningen;
  • f. het houden van evenementen;

met de daarbij behorende:

  • g. overige bouwwerken;
  • h. gebouwen van ondergeschikte aard voor sport- en speelvoorzieningen, onderhoud en beheer van de groenvoorzieningen;
  • i. nutsvoorzieningen;
  • j. in- en uitritten;
  • k. taluds.
3.2 Bouwregels

Gebouwen en overkappingen

  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd.

Erf- en terreinafscheiding

  • b. Een erf- en terreinafscheiding heeft een maximale bouwhoogte van 2,00 m.

Overige bouwwerken

  • c. Een bouwwerk dat niet kan worden aangemerkt als een gebouw, overkapping of erf- en terreinafscheiding heeft een maximale bouwhoogte van 6,00 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • de aanleg van parkeervoorzieningen.
3.4 Afwijken van de gebruiksregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • het bepaalde in lid 3.3 in die zin dat parkeervoorzieningen worden aangelegd tot een maximale horizontale diepte van 5,00 m gemeten uit de kant van de weg of (woon)straat en overige verhardingen.

Artikel 4 Sport

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportvoorzieningen in de vorm van een overdekt zwembad, clubgebouwen of kantines;
  • b. het houden van evenementen;

met de daarbij behorende:

  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. waterlopen.
4.2 Bouwregels

Gebouwen en overkappingen

  • a. gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • b. de goot- en bouwhoogte van een gebouw of overkapping bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven hoogte.

Erf- en terreinafscheiding

  • c. Een erf- en terreinafscheiding mag maximaal 2,00 m hoog zijn als hij op minimaal 1,00 m achter de, dichtstbijzijnde, naar de weg gekeerde gevel van een gebouw wordt gebouwd.

Overige bouwwerken

Een bouwwerk dat niet kan worden aangemerkt als een gebouw, overkapping of erf- of terreinafscheiding:

  • d. heeft in de vorm van een reclame-uiting een maximale bouwhoogte van 6,00 m;
  • e. heeft in overige gevallen een maximale bouwhoogte van 15,00 m.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 sub a in die zin dat buiten het bouwvlak gebouwen en overkappingen worden gebouwd, mits:

  • a. de oppervlakte per gebouw of overkapping maximaal 100 m² is;
  • b. de bouwhoogte maximaal 4,00 m is.

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en (woon)straten;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • e. bermen en beplanting;
  • f. groenvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • g. overige bouwwerken, waaronder bruggen, duikers en/of dammen.
5.2 Bouwregels

Gebouwen en overkappingen

  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd.

Erf- en terreinafscheiding

  • b. Een erf- en terreinafscheiding heeft een maximale bouwhoogte van 1,00 m.

Overige bouwwerken

  • c. Een bouwwerk dat niet kan worden aangemerkt als een gebouw, overkapping of erf- en terreinafscheiding heeft een maximale bouwhoogte van 6,00 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2 sub c in die zin dat de maximale bouwhoogte wordt vergroot tot maximaal 10,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten maximaal 6,00 m mag bedragen.

Artikel 6 Verkeer - Railverkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Railverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. spoorwegvoorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • b. overige bouwwerken;
  • c. wegen;
  • d. straten;
  • e. voet- en fietspaden;
  • f. overige verharding;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. bermstroken;
  • i. waterlopen;
  • j. taluds.
6.2 Bouwregels

Gebouwen en overkappingen:

  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd.

Erf- en terreinafscheiding

  • b. Een erf- en terreinafscheiding heeft een maximale bouwhoogte van 1,00 m.

Overige bouwwerken

Een bouwwerk dat niet kan worden aangemerkt als een gebouw, overkapping of erf- en terreinafscheiding:

  • c. mag alleen in de vorm van een brug ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' worden gebouwd;
  • d. heeft in de vorm van een brug een maximale bouwhoogte, zoals ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • e. heeft in overige gevallen een maximale bouwhoogte van 6,00 m.
6.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in lid 6.2 sub a in die zin dat gebouwen worden gebouwd voor de spoorweg, mits:
    • 1. de oppervlakte van een gebouw maximaal 25 m² is;
    • 2. de goot- en bouwhoogte worden vergroot tot maximaal 5,00 en 5,50 m;
  • b. het bepaalde in lid 6.2 sub e in die zin dat de maximale bouwhoogte wordt vergroot tot maximaal 10,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten maximaal 6,00 m mag bedragen.

Artikel 7 Water - 1

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. kanalen, waterlopen en waterpartijen;
  • b. recreatie- en beroepsvaart;
  • c. oevers;
  • d. bermen en beplanting;
  • e. groenvoorzieningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • f. openbare voorzieningen en nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

  • g. bouwwerken, waaronder duikers en/of dammen en beschoeiingen.
7.2 Bouwregels

Gebouwen en overkappingen

  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

Overige bouwwerken

  • b. een bouwwerk dat niet kan worden aangemerkt als een gebouw, overkapping of erf- of terreinafscheiding heeft een maximale bouwhoogte van 5,00 m;
  • c. er mogen geen aanleg- en vissteigers worden gebouwd.
7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden ten behoeve van het met een woonschip innemen van een ligplaats;
  • b. het gebruik van de gronden ten behoeve van aanleg- en vissteigers.

Artikel 8 Water - 2

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. watergangen, waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • b. oevers, bermen en beplanting;

met de daarbijbehorende:

  • c. bouwwerken, waaronder duikers en/of dammen en beschoeiingen.
8.2 Bouwregels

Gebouwen en overkappingen

  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

Overige bouwwerken

  • b. een bouwwerk dat niet kan worden aangemerkt als een gebouw, overkapping of erf- of terreinafscheiding heeft een maximale bouwhoogte van 6,00 m.
8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van de gronden ten behoeve van het met een woonschip innemen van een ligplaats.

Artikel 9 Leiding - Riool

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen(en), mede bestemd voor een rioolpersleiding en de daarbij behorende belemmeringenstrook .

9.2 Bouwregels
9.2.1 Algemeen

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor deze gronden aangewezen bestemming(en), mag niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.

9.2.2 Toegestane bouwwerken

Op en in de gronden als bedoeld in lid 9.1, mogen uitsluitend overige bouwwerken worden gebouwd.

9.2.3 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van de in lid 9.2.2 genoemde overige bouwwerken, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van overige bouwwerken zal ten hoogste 2 m bedragen.
9.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op de gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanbrengen van een gesloten wegdek;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • c. het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het permanent opslaan van goederen;
  • f. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond.
9.3.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 9.3.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
9.3.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning zal slechts worden verleend, indien geen afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding.

9.4 Afwijkingsbevoegdheid
9.4.1 Afwijkingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in 9.2 in die zin dat:

  • a. de in de andere voor deze gronden aangewezen bestemming(en) toegelaten gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd.
9.4.2 Toetsingscriteria

Burgemeester en wethouders kunnen toepassing geven aan de in lid 9.4.1 bedoelde afwijkingsbevoegdheden indien:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  • b. hierdoor geen afbreuk wordt gedaan aan een veilig en doelmatig functioneren van de leiding.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 4

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' prevaleert.
10.2 Bouwregels
10.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2
  • a. Op of in de in 10.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken voor een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in 10.2.1 onder a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 500 m².
10.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2.1 voor een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin;
  • b. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in lid 10.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria;
  • c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 10.2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.
10.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 10.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 500 m2 bedragen en/of die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.
10.4.3 Voorwaarden

De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

Voor zover de in lid 10.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 10.4.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Het in lid 10.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan.

De in lid 10.4.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 10.4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen en toestaan dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt verwijderd:

  • a. indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden;
  • b. voor gronden die ingevolge artikel 3 van de Monumentenwet 1988 zijn beschermd.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 5

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (middelhoog) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' prevaleert.
11.2 Bouwregels
11.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 1.000 m2
  • a. Op of in de in 11.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken voor een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in 11.2.1 onder a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 1.000 m2.
11.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 11.2.1 voor een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin;
  • b. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in lid 11.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria;
  • c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 11.2.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
    • 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het ophogen en ontgraven van de bodem;
  • b. het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegd waterschap;
  • e. het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bosgrond kunnen worden aangemerkt;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard;
  • i. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • j. het scheuren van grasland;
  • k. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe gerekend worden woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, en leggen van drainage en ontginnen.
11.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 11.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 1.000 m2 bedragen en/of die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden.
11.4.3 Voorwaarden

De genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. door die werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; en
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport op basis van de in de beroepsgroep geldende normen is overgelegd waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate blijkt dat:
    • 1. de archeologische waarden in voldoende mate zijn zeker gesteld; of
    • 2. er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
    • 3. de archeologische waarden niet of niet onevenredig worden geschaad.

Voor zover de in lid 11.4.1 genoemde werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in lid 11.4.1, indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in de Monumentenwet 1988;
  • c. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Het in lid 11.4.1 gestelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een daartoe erkende partij;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van in werking treding van het bestemmingsplan.

De in lid 11.4.2 genoemde uitzonderingsregels gelden niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden een uitzonderingsregel van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen als bedoeld in lid 11.4.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen en toestaan dat:

  • a. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt gewijzigd in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' voor gronden die op basis van deskundig archeologisch (voor)onderzoek archeologische waarden blijken te bevatten die op grond van de gangbare waarderingssystematiek door burgemeester en wethouders als behoudenswaardig zijn bevonden (positief selectiebesluit);
  • b. de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 12 Waarde - Glaciale rug

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Glaciale rug' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • de bescherming van het reliëf en de herkenbaarheid van de glaciale heuvels en ruggen.
12.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het diepploegen, egaliseren van de gronden en het afschuiven van de rug, tenzij het betreft werken en werkzaamheden ten behoeve de realisering van de spoorbrug.

Artikel 13 Waterstaat - Waterkering

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, mede bestemd voor het waterbeheer en de waterkering.

13.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming. Deze regel is niet van toepassing op bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en voor het inrichten van het werkterrein, ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - werkterrein'.

13.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredig afbreuk wordt gedaan aan de werking van de waterkering, kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 13.2 voor het realiseren van bouwwerken die ingevolge de basisbestemming zijn toegestaan, mits vooraf positief advies van het waterschap is ontvangen .

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 14 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 15 Algemene gebruiksregels

  • a. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemmingen.
  • b. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin anders dan voor de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
    • 2. het storten van puin en afvalstoffen;
    • 3. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
    • 4. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
    • 5. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
    • 6. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken voor evenementen, festiviteiten en manifestaties, met dien verstande dat binnen de bestemmingen 'Groen', 'Sport', 'Verkeer', 'Water - 1' en 'Water - 2' het houden van evenementen, festivals en manifestaties wel is toegestaan, mits, voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift een vergunning of ontheffing voor noodzakelijk is, deze is verleend.

Artikel 16 Algemene aanduidingsregels

16.1 overige zone - werkterrein
16.1.1 Algemeen
  • a. de voor 'overige zone - werkterrein' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen (dubbel)bestemmingen, mede aangewezen voor het inrichten van een werkterrein annex voorbouwterrein;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - werkterrein' mogen de gronden en bouwwerken, voor maximaal 5 jaar na vaststelling van dit bestemmingplan, worden gebruikt als werkterrein ten behoeve van de bouw en montage van een spoorbrug.
16.1.2 Bouwregels
  • c. De bouwhoogte van lichtmasten is maximaal 15,00 m.
16.2 vrijwaringszone - vaarweg
  • a. De voor ‘vrijwaringszone - vaarweg’ aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen (dubbel)bestemmingen, mede aangewezen voor een vrijwaringszone voor de beroepsvaart;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' geldt dat een op grond van de bestemming toelaatbaar gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, slechts mag worden gebouwd indien uit onderzoek is gebleken dat het gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde, geen nadelige invloed heeft op de scheepvaart op de aangrenzende waterweg. Deze regel is niet van toepassing op de gronden die zijn voorzien van de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' en/of de gebiedsaanduiding 'overige zone - werkterrein';
  • c. gebouwen en/of terreinen mogen niet worden gebruikt als een object voor langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen;
  • d. met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in c en toestaan dat gebouwen en/of terreinen worden gebruikt als een object voor het langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen binnen de als 'vrijwaringszone - vaarweg' aangeduide gronden, mits:
    • 1. uit een berekening blijkt dat er geen sprake is van een overschrijding van de oriënterende waarde;
    • 2. vooraf een positief advies is afgegeven door de regionale brandweer.

Artikel 17 Algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld,
  • de woonsituatie,
  • de verkeersveiligheid
  • en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van bepaalde bestemmingen in dit bestemmingsplan:

  • a. in die zin dat ter plaatse van de aanduiding 'wetgevingzone - afwijkingsgebied' gebouwen worden gebouwd voor sportdoeleinden, met inachtneming van de volgende regels:
  • 1. de gezamenlijke oppervlakte bedraagt maximaal 1.500 m2;
  • 2. de bouwhoogte bedraagt maximaal 12 meter;
  • 3. er dient voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving van de sporthal te worden gerealiseerd;
  • 4. er vooraf ecologisch onderzoek is uitgevoerd;
  • b. voor het wijzigen van het beloop of het profiel van wegen en/of de aansluiting van wegen onderling indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. voor overschrijding van de bouw- en maatvoeringsgrenzen:
    • 1. indien een meetverschil of de situatie ter plekke daartoe aanleiding geeft;
    • 2. voor stoepen, toegangen, portieken, hellingbanen, buitentrappen, terrassen, erkers, balkons, luifels, hijsinrichtingen, lift- en trappenhuizen, koekoeken, evenals naar de aard vergelijkbare delen van bouwwerken;
  • d. van het bepaalde over de maximale goot- en bouwhoogte van hoofdgebouwen en toestaan dat de aangegeven goot- en/of bouwhoogte wordt overschreden met maximaal 3,50 meter met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 11,00 meter;
  • e. van het bepaalde over de maximale bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de bouwhoogte van gebouwen wordt verhoogd voor plaatselijke verhogingen zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen;
  • f. voor het oprichten van reclame-uitingen in de vorm van een bouwwerk tot een maximale bouwhoogte van 6,00 m;
  • g. voor het oprichten van bouwwerken geen gebouwen zijnde, zoals vlaggenmasten, ooievaarsnesten, gedenktekens, beeldhouwwerken en andere kunstuitingen;
  • h. voor het oprichten van masten voor masten voor alarmsirenes en/of antennemasten die ten dienste staan van mobiele telecommunicatie met bijbehorende bouwwerken voor deze sirenes en masten, mits het hoogste punt van de mast niet hoger is dan 40,00 m;
  • i. voor het bouwen, uitbreiden, veranderen of vernieuwen van milieuvoorzieningen van algemeen belang, zoals rioleringen, bergbezinkbassins of centrale voorzieningen voor afvalinzameling;
  • j. voor het oprichten van bouwwerken voor openbare nutsvoorzieningen, het openbaar vervoer en het wegverkeer, zoals elektriciteitsgebouwen, gemalen, gasdrukregel- en meetstations of wachtruimtes tot een maximum oppervlakte van 25 m² (per bouwwerk);
  • k. voor het oprichten van niet voor bewoning bestemde gebouwen voor zakelijke doeleinden in de openbare ruimte die dienen ter ondersteuning van de functie van deze ruimte, zoals kiosken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen gebouwen, met een maximale inhoud van 50 m3;
  • l. van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten maximaal 6,00 m mag bedragen;
  • m. de bestemmingsregels in die zin dat na een calamiteit een gebouw mag worden terug gebouwd met ruimere en afwijkende maatvoering dan de in dit bestemmingsplan is toegestaan, indien dit om bouwtechnische redenen is vereist.

Artikel 18 Overige regels

18.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Bij het bouwen van bouwwerken en bij functiewijzigingen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Ten behoeve van de toets of aan deze verplichting wordt voldaan, worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
    • 1. de landelijke parkeerkencijfers, zoals deze door het CROW zijn uitgegeven (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', oktober 2012), geldend ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, zijn van toepassing.
  • b. De uit sub a voortvloeiende parkeerbehoefte dient in eerste instantie te worden gerealiseerd op het bouwperceel. Indien op het bouwperceel onvoldoende ruimte is, kan indien kan worden aangetoond dat dit niet leidt tot een onaanvaardbare verstoring van de parkeerdruk ter plaatse, worden uitgeweken naar de openbare ruimte.
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan gemotiveerd worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 19 Overgangsrecht

19.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
19.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 19.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 19.1 met maximaal 10%.

19.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 19.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

19.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

19.5 Veranderen gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 19.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

19.6 Onderbreken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 19.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

19.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 19.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

bestemmingsplan Spoorbrug Zuidhorn

van de gemeente Zuidhorn.

Behorende bij het besluit van 14 september 2015.

===