direct naar inhoud van REGELS
Plan: Transferium Zuidhorn
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0056.BPZH15HERS1-VA01

REGELS

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Transferium Zuidhorn met identificatienummer NL.IMRO.0056.BPZH15HERS1-VA01 van de gemeente Zuidhorn;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.6 bestaand:
  • a. bij bouwwwerken:

bouwwerken die op het tijdstip van vaststelling van dit plan bestonden of in uitvoering waren dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften;

  • b. ten aanzien van gebruik:

het gebruik dat op het tijdstip van de vaststelling van dit plan bestond en niet in strijd was met een gebruiksverbod;

1.7 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.8 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.9 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.10 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.11 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop volgens de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.12 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.13 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.14 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.15 erf:

een al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan, dat direct ligt bij een gebouw en geheel of gedeeltelijk is ingericht voor het gebruik van dit gebouw, waarbij geldt dat deze inrichting niet in strijd is met het bestemmingsplan;

1.16 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van pornografisch-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.17 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.18 gebruiksmogelijkheden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.19 gevoelige bestemmingen:

Gebouwen, geheel of gedeeltelijk bestemd of in gebruik voor

  • 1. woningen;
  • 2. basisonderwijs, voortgezet onderwijs of overig onderwijs aan minderjarigen;
  • 3. kinderopvang;
  • 4. een verzorgingstehuis, verpleegtehuis of bejaardentehuis;
  • 5. een combinatie van functies als genoemd onder a, b, c, d;
1.20 kampeermiddel:

een tent, een vouwwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.21 kwetsbaar object:

een object waar volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q een risicoafstand is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.22 meetverschil:

een door feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.23 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkomen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

1.24 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, die niet als carport kan worden aangemerkt, met een dak en die niet of slechts aan één zijde is voorzien van een wand, bestaande wanden van gebouwen meegerekend;

1.25 peil:
  • a. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    • 1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een gebouw waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    • 1. de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor bouwwerken geen gebouw zijnde:
    • 1. de gemiddelde hoogte van het direct aansluitend terrein
  • d. indien in of op het water wordt gebouwd:
    • 1. het Normaal Amsterdams Peil (NAP);
1.26 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.27 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.28 straat- en bebouwingsbeeld:

de stedenbouwkundige waarde van een gebied die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing. De mate van samenhang wordt bepaald door de verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, de onderlinge verhouding tussen bebouwing op het gebied van bouwhoogte en -breedte en de wijze waarop bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is zich tot elkaar verhoudt op het vlak van bouwvorm en ligging;

1.29 verbeelding:

de kaart die hoort bij het bestemmingsplan zoals vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0056.BPZH15HERS1-VA01;

1.30 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.31 weg:

alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;

1.32 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie, die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing. Bij de bepaling van de waarde wordt in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkomen of beperken van hinder;

1.33 zijdelingse perceelgrens:

de grens tussen twee bouwpercelen.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.4 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.5 de afstand tot de perceelgrens:

vanaf de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. plantsoenen;
  • b. groenstroken;
  • c. beplanting;
  • d. water en bermen;
  • e. toegangswegen en paden;

met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - werkterrein' tot 1 oktober 2019 de gronden mogen worden gebruikt als werkterrein voor de aanleg van een spoorbaan.

3.2 Bouwregels

Bouwwerken

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze grond mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - werkterrein' en ten tijde van het vigeren van deze bestemming bouwwerken ten behoeve van de aanleg van de spoorbaan mogen worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van (bouw)keten is maximaal 8.00 m;
  • c. de bouwhoogte van lichtmasten is maximaal 15.00 m;
  • d. de bouwhoogte van (bouw)hekken is maximaal 3.00 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. het bepaalde in artikel 3 lid 2 onder a in die zin dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • 1. de bouwhoogte maximaal 2,50 m is.
    • 2. het totale oppervlak van de bouwwerken maximaal 40 m² is.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • de aanleg van en het gebruik van gronden voor parkeervoorzieningen.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen en straten;
  • b. fiets- en voetpaden;

met de daarbijbehorende:

  • c. groenvoorzieningen, water, bermen en beplanting en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - werkterrein' tot 1 oktober 2019 de gronden mogen worden gebruikt als werkterrein voor de aanleg van een spoorbaan.

4.2 Bouwregels

Gebouwen

  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;

Bouwwerken ten behoeve van de aanleg van de spoorbaan

  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - werkterrein' en ten tijde van het vigeren van deze bestemming bouwwerken ten behoeve van de aanleg van de spoorbaan mogen worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van (bouw)keten is maximaal 8.00 m;
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten is maximaal 15.00 m;
  • e. de bouwhoogte van (bouw)hekken is maximaal 3.00 m;

Overige bouwwerken

  • f. Er mogen alleen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer;
  • g. Een overig bouwwerk, geen gebouw zijnde, mag een bouwhoogte hebben van maximaal 5,00 m.

Artikel 5 Verkeer - Transferium

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Transferium' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. parkeervoorzieningen;
  • b. fietsenstalling;

met de daarbijbehorende:

  • c. groenvoorzieningen, water, bermen en beplanting en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - werkterrein' tot 1 oktober 2019 de gronden mogen worden gebruikt als werkterrein voor de aanleg van een spoorbaan.

5.2 Bouwregels

Gebouwen

  • a. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd;

Bouwwerken ten behoeve van de aanleg van de spoorbaan

  • b. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - werkterrein' en ten tijde van het vigeren van deze bestemming bouwwerken ten behoeve van de aanleg van de spoorbaan mogen worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van (bouw)keten is maximaal 8.00 m;
  • d. de bouwhoogte van lichtmasten is maximaal 15.00 m;
  • e. de bouwhoogte van (bouw)hekken is maximaal 3.00 m;

Overige bouwwerken

  • f. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen is maximaal 1,00 meter;
  • g. de bouwhoogte van een fietsenstalling is maximaal 2,50 meter;
  • h. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5,00 m bedragen.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water;
  • b. oevers, bermen en beplanting.
6.2 Bouwregels

Bouwwerken

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • het straat- en bebouwingsbeeld,
  • de woonsituatie,
  • de verkeersveiligheid en
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden,

kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in artikel 6 lid 2 in die zin dat bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouwd, mits:

  • a. de bouwhoogte maximaal 2,00 m is.

Artikel 7 Leiding - Gas

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een gastransportleiding en de daarbijbehorende belemmeringenstrook.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Bouwverbod

In afwijking van het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en), mag niet worden gebouwd, anders dan voor deze bestemming.

7.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • het bepaalde in lid 7.2.1 in die zin dat de in de andere op de gronden voorkomende bestemming(en) toegelaten gebouwen en andere bouwwerken worden gebouwd, mits:
    • 1. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen van de leidingbeheerder;
    • 2. geen afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding;
    • 3. de gronden en bouwwerken niet mogen worden gebruikt als kwetsbaar object.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:
    • 1. het mengen, diepploegen, woelen, aanleggen van drainage, ontginnen, egaliseren en ophogen van gronden en/of overige grondbewerkingen;
    • 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
    • 3. het in de grond brengen van voorwerpen;
    • 4. het aanleggen van oppervlakteverhardingen;
    • 5. het rooien en planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen;
    • 6. het permanent opslaan van goederen;
    • 7. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud betreffen;
    • 2. graafwerkzaamheden betreffen als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning of krachtens dit plan aan te leggen transferium;
    • 4. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
  • c. De omgevingsvergunning zal slechts worden verleend, indien geen afbreuk zal worden gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leiding en schriftelijk advies is ingewonnen bij de leidingbeheerder.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Reclamemasten

De bouwhoogte van reclamemasten is maximaal 6,00 m.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

  • a. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken in strijd met de bestemmingen.
  • b. Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
    • 2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
    • 3. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
    • 4. het gebruik van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 veiligheidszone - leiding
  • a. De voor ‘veiligheidszone - leiding' aangewezen gronden zijn, naast het bepaalde in de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, mede aangewezen voor het tegengaan van de vestiging van objecten voor langdurig verblijf van groepen verminderd zelfredzame personen.
  • b. Gebouwen en/of terreinen mogen niet worden gebruikt als een object voor langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen.
  • c. In afwijking van het bepaalde onder a en b mag bestaand gebruik worden voortgezet.
  • d. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub b en toestaan dat gebouwen en/of terreinen worden gebruikt als een object voor het langdurig verblijf van verminderd zelfredzame personen binnen de als 'veiligheidszone - leiding' aangeduide gronden, mits vooraf een positief advies is afgegeven door de regionale brandweer.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. de bestemmingsregels over de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van kunstwerken en/of zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot maximaal 30,00 m, met dien verstande dat de bouwhoogte van reclamemasten ten hoogste 6,00 m zal bedragen;
  • b. de bestemmingsregels in die zin dat gebouwen worden gebouwd, uitgebreid, veranderd of vernieuwd voor kleinschalige milieuvoorzieningen van algemeen belang, zoals riolering en een bergbezinkbassin, mits:
    • 1. de bouwhoogte van de gebouwen ten hoogste 3,50 m zal bedragen;
    • 2. de oppervlakte van de gebouwen ten hoogste 25 m² zal bedragen.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Voldoende parkeergelegenheid
  • a. Bij het bouwen van bouwwerken en bij functiewijzigingen dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Ten behoeve van de toets of aan deze verplichting wordt voldaan, worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
    • 1. de landelijke parkeerkencijfers, zoals deze door het CROW zijn uitgegeven (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', oktober 2012);
    • 2. geldend ten tijde van de vaststelling van dit bestemmingsplan, zijn van toepassing.
  • a. De uit sub a voortvloeiende parkeerbehoefte dient in eerste instantie te worden gerealiseerd op het bouwperceel. Indien op het bouwperceel onvoldoende ruimte is, kan indien kan worden aangetoond dat dit niet leidt tot een onaanvaardbare verstoring van de parkeerdruk ter plaatse, worden uitgeweken naar de openbare ruimte.
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan gemotiveerd worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, danwel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 14.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1 met maximaal 10%.

14.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken

Lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.4 Overgangsrecht gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

14.5 Veranderen gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

14.6 Onderbreken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

14.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik

Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

bestemmingsplan Transferium Zuidhorn

van de gemeente Zuidhorn.

Behorende bij het besluit van 14 september 2015