Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kernen Briltil en Zuidhorn
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0056.BPZH11BEHE1-VA01
9.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. voet- en fietspaden; 
  3. waterlopen en waterpartijen, waaronder voorzieningen ten bate van waterbeheer;
  4. bermen en beplanting;
  5. sport- en speelvoorzieningen;
  6. parkeervoorzieningen, uitsluitend indien toepassing is gegeven aan het bepaalde in lid 5;
  7. het houden van evenementen;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde; 
  2. gebouwen van ondergeschikte aard voor sport- en speelvoorzieningen, onderhoud en beheer van de groenvoorzieningen;
  3. nutsvoorzieningen.
9.2 Bouwregels
9.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen moeten binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. de goothoogte van een gebouw is maximaal 3,00 meter;
  3. de bouwhoogte van een gebouw is maximaal 4,50 meter.
9.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen is maximaal 2,00 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwenzijnde is maximaal 6,00 meter.
9.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.2.1, onder a en toestaan dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte per (buiten het bouwvlak gebouwd) gebouw niet meer bedraagt dan 25 m² en de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4,00 meter.
9.4 Specifieke gebruiksregels
Onder strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden en/of gebouwen als parkeervoorziening.
9.5 Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.4 en toestaan dat parkeervoorzieningen worden gerealiseerd tot een maximale horizontale diepte van 5,00 meter gemeten uit de kant van de weg of (woon)straat en overige verhardingen.