direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Exploratieboring Hempens
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0055.BPBORINGHEMPENS-OH01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. agrarische cultuurgronden, met dien verstande dat houtteelt niet in de bestemming is begrepen;
  • b. agrarische bedrijven, met dien verstande dat intensieve veehouderij met een oppervlakte van meer dan 500 m2 niet in de bestemming is begrepen;
  • c. landbouwontsluitingswegen;
  • d. het verrichten van een proefboring naar de aanwezigheid van delfstoffen, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - proefboring (sb-p)'.

met daaraan ondergeschikt:

  • e. voet-, fiets en ruiterpaden;
  • f. water met de daarbij behorende recreatieve vaarroutes;
  • g. dagrecreatieve voorzieningen, uitsluitend in de vorm van parkeer-, en picknickvoorzieningen, visplaatsen, aanlegplaatsen en naar de aard daarmee gelijk te stellen kleinschalige voorzieningen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding.
3.2 Bouwregels
  • a. Voor de agrarische aangewezen gronden gelden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - proefboring (sb-p)' de volgende bepalingen:
    • 1. er mogen uitsluitend gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de proefboring;
    • 2. voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maxima:
      • bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten 8 m;
      • bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde (waaronder erf- en terreinafscheidingen) 3 m;
    • 3. voor tijdelijke bouwwerken aanwezig gedurende de periode van werkzaamheden gelden de volgende maxima:
      • bouwhoogte van een straalzender 15 m;
      • bouwhoogte van een geluidsscherm 10 m;
      • bouwhoogte van de kantoorunits en slaapunits 15 m.
  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding geldt de volgende bepaling:
    • 1. de inhoud per gebouw mag niet meer dan 50 m3 bedragen.
  • c. Voor overige bouwwerken gelden de volgende bepalingen:
    • 1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd ten behoeve van de proefboring en voor nutsvoorzieningen;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen, met dien verstande dat van deze bouwhoogte mag worden afgeweken ten behoeve van de beveiliging, geleiding en regeling van het verkeer.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het ruimtelijk beeld van een in bijlage 1 van de regels beschreven gebied;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid.

nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • b. de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, indien de afstand tot de weg dan wel de kant van het water minder bedraagt dan de in artikel 4, sub c bedoelde afstanden.
3.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • het ruimtelijk beeld van een in bijlage 1 van de voorschriften beschreven gebied;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid,

met het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • 1. het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 1 en toestaan dat niet voor bewoning bestemde gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • a. de oppervlakte niet meer dan 100 m2 mag bedragen;
    • b. de goothoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • c. de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  • 2. het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 2 voor het bouwen van mestsilo's tot een oppervlakte van niet meer dan 750 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 6 m (exclusief afdekking);
  • 3. het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 2 voor het bouwen van sleufsilo's tot een oppervlakte van niet meer dan 750 m2;
  • 4. het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 2 voor het bouwen van steigers;
  • 5. het bepaalde in lid 3.2, sub c, onder 2 voor het bouwen van walbeschoeiingen.

  • b. De in lid 3.4 sub a, onder 2 bedoelde afwijking voor het bouwen van mestsilo's wordt uitsluitend verleend indien opslag binnen het agrarisch bouwperceel gelet op de milieuwetgeving niet mogelijk is dan wel indien de bedrijfsorganisatorische noodzaak van opslag van mest buiten het agrarisch bouwperceel wordt aangetoond.
3.5 Specifieke gebruiksregels

  • a. Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken dan wel te laten gebruiken in strijd met de bestemmingsomschrijving.
  • b. Tot een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving wordt in ieder geval aangemerkt:
    • 1. het gebruik van de gronden en bebouwing voor de opslag van mest;
    • 2. het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van seksinrichtingen.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
  • a. Burgemeester en Wethouders kunnen afwijken van het bepaalde in lid 3.5, indien strikte toepassing van dit voorschrift leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.
  • b. Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van
  • het ruimtelijk beeld van een in bijlage 1 van de voorschriften beschreven gebied;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verkeersveiligheid,

met het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.5 voor de opslag van mest tot een omvang van ten hoogste 750 m², met dien verstande dat de omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend indien binnen het agrarisch bouwperceel de opslag gelet op de milieuwetgeving niet mogelijk is dan wel indien de bedrijfsorganisatorische noodzaak tot opslag van mest buiten het agrarisch bouwperceel wordt aangetoond.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (omgevingsvergunning) van Burgemeester en Wethouders, voor de hierna onderscheiden gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen van wegen, voet-, fiets- en ruiterpaden en dagrecreatieve voorzieningen;
    • 2. het uitvoeren van seismologisch onderzoek;
    • 3. het graven van een watergang (opvaart) die aansluit op de boezem.
  • b. De bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. nodig zijn ten behoeve van de proefboring;
    • 2. het normale onderhoud en beheer betreffen;
    • 3. die in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
    • 4. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning.
  • c. De bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. het ruimtelijk beeld van een in bijlage 1 van de regels beschreven gebied;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de verkeersveiligheid.
  • d. De in sub a onder 3 bedoelde vergunning wordt slechts verleend indien bovendien:
    • 1. de watergang niet langer wordt dan 50 m gerekend vanaf de bestaande oever van de boezem op het niveau van het wateroppervlak;
    • 2. de watergang aansluit op de boezem en wordt beëindigd op het erf van een woning, woonboerderij, agrarisch bedrijf of niet-agrarisch bedrijf;
    • 3. de gronden niet liggen in een gebied dat op de verbeelding is aangeduid met "gaaf gebied";
    • 4. het waterschap toestemming heeft verleend.
3.8 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 3.5 en lid 3.7, sub a wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

3.9 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeesters en Wethouders kunnen met toepassing van bepaalde in artikel 3.6, lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen in dié zin dat de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - proefboring (sb-p)' van de verbeelding wordt verwijderd, met inachtneming van de volgende voorwaarde:
    • 1. indien de proefboring heeft aangetoond dat er geen/onvoldoende hoeveelheden winbare delfstoffen zijn aangetroffen.
  • b. Op een besluit tot wijziging als bedoeld in sub a en sub b is de volgende procedure van toepassing:
    • 1. Burgemeester en Wethouders maken de terinzagelegging van te voren in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze, bekend;
    • 2. de bekendmaking houdt mededeling in van de bevoegdheid tot het indienen van zienswijzen;
    • 3. gedurende de termijn van ter inzage legging kunnen belanghebbenden bij burgemeester en wethouders schriftelijk en/of mondeling zienswijzen indienen omtrent het ontwerpbesluit tot wijziging.