direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Vennenweg 7 Tinallinge
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0053.BPTI2018INBR1-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Vennenweg 7 te Tinallinge (gemeente Winsum, Groningen) is initiatiefnemer in bezit van twee percelen met agrarische bestemming met bouwvlak (perceel 898 en 920). De initiatiefnemer is voornemens hier nog twee percelen bij te kopen (perceel 919 en 900). Op de locatie is bebouwing aanwezig ten behoeve van agrarische doeleinden alsmede voor huisvesting. Vanwege het beëindigen van de agrarische bedrijfsvoering is het wenselijk om de percelen opnieuw te bestemmen waarbij de agrarische bestemming naar wonen wordt omgezet. Tevens zal het bouwvlak dat aanwezig is op de percelen en zich uitstrekt naar het noorden toe (op perceel 899), verwijderd worden.

Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat het beoogde gebruik als burgerwoning niet past binnen de geldende bestemming Agrarisch. Met de in de bestemming opgenomen wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk de bestemming Agrarisch naar Wonen te wijzigen. Voor de realisatie en toetsing van de wijziging is het voorliggende wijzigingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing planlocatie

Het plangebied is gelegen aan de Vennenweg 7 te Tinallinge. Ten zuiden grenst het plangebied aan de Vennenweg die het plangebied ontsluit met de kern Tinallinge. De planlocatie is gelegen op de percelen die kadastraal bekend staan als gemeente Baflo, sectie G, nummers 898, 900, 919, 920 en deels op 899. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPTI2018INBR1-VA01_0001.png"Luchtfoto met globale begrenzing plangebied (bron: Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPTI2018INBR1-VA01_0002.png"

Uitsnede kadastrale kaart met ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

De gemeente Winsum heeft op 20 juni 2013 het bestemmingsplan 'Buitengebied Winsum' vastgesteld. Na de vaststelling is een aantal onvolkomenheden geconstateerd, met name op de verbeelding en daarnaast wilde de gemeente Winsum een aantal ambtshalve wijzigingen doorvoeren. Om deze reden is een partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied opgesteld, het bestemmingsplan ‘Veegplan Buitengebied Winsum’. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de raad van de gemeente Winsum op 14 december 2017. Het bestemmingsplan 'Buitengebied Winsum' blijft onverkort van toepassing voor zover daarin met dit plan geen wijziging wordt aangebracht. Het plangebied ligt binnen de begrenzing van beide bestemmingsplannen.

In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming ‘agrarisch’ met de functieaanduiding ‘agrarisch bedrijf’ en deels een bouwvlak. Naast de agrarische bestemming bevat het perceel ook deels de dubbelbestemming ‘waarde – archeologie 2’. De voor ‘waarde - archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van (hoge) archeologische waarden (archeologisch waardevol gebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPTI2018INBR1-VA01_0003.png"

Uitsnede vigerend bestemmingsplan met aanduiding plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De voor ‘agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bestaande agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch bedrijf’;
  • b. cultuurgrond;
  • c. dagrecreatie;
  • d. wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf of een bed and breakfast;

met de daarbij behorende:

  • e. bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen;
  • f. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan, voor zover het betreft agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven, bij agrarische bedrijfsbeëindiging wijzigen ten behoeve van wonen.

Aan deze functiewijziging zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • het aantal wooneenheden per voormalig agrarisch bedrijf mag niet meer bedragen dan één;
  • de functie wonen wordt beperkt tot het hoofdgebouw;
  • de verbouw vindt uitsluitend inpandig plaats;
  • de bestaande maatvoering, die wordt bepaald door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, blijft gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
  • gestreefd dient te worden naar het afbreken van landschappelijk verstorende bebouwing;
  • er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
  • er dient zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  • er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaan;
  • de opslag van materialen of goederen op het erf, anders dan voor het verwezenlijken van de bestemming, is uitgesloten;
  • detailhandel, anders dan in ambachtelijke, agrarische of aan de agrarische sector gelieerde producten, is uitdrukkelijk uitgesloten, waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte beperkt dient te blijven tot maximaal 60 m²;
  • onnodige sloop van monumentale bebouwing dient te worden voorkomen.

Na wijziging krijgt het perceel de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ en de bestemming die past bij de nieuwe functie (in dit geval ‘wonen’). Ook is het mogelijk om de bestemming weer te wijzigen naar de agrarische bedrijfsbestemming.

Het plangebied is eveneens gelegen binnen de begrenzing van het inpassingsplan ‘Agrarische Bouwpercelen’. Op 1 februari 2018 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen het “Inpassingsplan Agrarische bouwpercelen” vastgesteld. In de toelichting is de doelstelling van dit inpassingsplan als volgt verwoord.

Gebleken is dat veel bestemmingsplannen het (juridisch) niet belemmeren dat een agrarisch bedrijf kan uitbreiden op een aangrenzend agrarisch bouwperceel waarop geen bedrijf meer wordt geëxploiteerd. Deze situatie wordt onwenselijk geacht. Daarom is in dit inpassingsplan bepaald dat tot een gebruik strijdig met de bestemmingen zoals genoemd in de bijlage bij deze regels in ieder geval wordt gerekend:

Het gebruik van gronden ter plaatse van een bestemmingsvlak of een aanduidingsvlak die op een afstand van 50 meter of minder van elkaar zijn gelegen voor het oprichten of vergroten van agrarische bedrijfsbebouwing, niet zijnde bestaande agrarische bedrijfsbebouwing, die, gelet op hun organisatorische, functionele of technische verbondenheid, tot hetzelfde bedrijf behoren en waarbij de gezamenlijke oppervlakte van de bestemmingsvlakken of aanduidingsvlakken meer bedraagt dan 1 hectare. In het plan is aan het college van burgemeester en wethouders de mogelijkheid toe te kennen hiervan af te wijken.

Het bepaalde in het inpassingsplan is niet van toepassing op onderhavige locatie, omdat de afstand tussen onderhavige locatie en het meest nabijgelegen agrarisch bouwvlak ca 200 meter bedraagt.

Conclusie

De plannen zijn strijdig met het vigerende bestemmingsplan omdat wonen slechts is toegestaan ten behoeve van een agrarisch bedrijf. Met onderhavig wijzigingsplan wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid om de bestemming ‘agrarisch’ te wijzigen naar ‘wonen’.

Met de voorgenomen bestemmingswijziging wordt voldaan aan de voorwaarden die verbonden zijn aan de wijzigingsbevoegdheid. Het aantal wooneenheden blijft één en de functie wonen vindt alleen plaats in het hoofdgebouw (de voormalige bedrijfswoning). Er worden geen wijzigingen aangebracht aan de huidige bebouwing en er wordt geen afbreuk gedaan aan de bestaande maatvoering. Naast wonen zal er geen opslag van materialen of detailhandel plaatsvinden. Zoals ook uit hoofdstuk 4 (omgevingsaspecten) blijkt zal er geen onevenredige hinder voor omliggende bedrijven plaatsvinden en heeft de voorgenomen ontwikkeling geen toenemende verkeersaantrekkende werking. Het perceel is reeds landschappelijk ingepast. Hiermee voldoet het voornemen aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid.

1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting

Het wijzigingsplan ‘Vennenweg 7 Tinallinge’ bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding, schaal 1:1000 (IDN nummer: NL.IMRO.0053.BPTI2018INBR1-VA01);
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het wijzigingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden. Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied.
  • In hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven;
  • in hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • hoofdstuk 6 en 7 behandelen ten slotte de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie

2.1 Bestaande situatie

Aan de Vennenweg 7 in Tinallinge is een agrarisch bedrijf gevestigd. Op het erf staat een bedrijfswoning met aansluitend een dubbele schuur. Achter de woning is nog een vrijstaande schuur aanwezig. Deze schuren vervullen in de huidige situatie een agrarische functie. Per 1 mei stopt de agrarische functie van het bedrijf en zal de bebouwing enkel nog dienen ten behoeve van de huisvesting van huidige eigenaren van de woning.

De omgeving wordt gekarakteriseerd door agrarisch gebruik en de uitgestrekte bijbehorende weilanden. Inmiddels zijn er in de directe omgeving reeds twee agrarische bedrijven beëindigd en is daar de agrarische bestemming omgezet naar wonen. Via deze wijze wordt de karakteristiek van de omgeving met hier en daar een boerderij in stand gehouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPTI2018INBR1-VA01_0004.png"

Het agrarische bedrijf aan de Vennenweg 7 (bron: street view Google Maps)

2.2 Gewenste situatie

De gewenste situatie is om door de bedrijfsbeëindiging per 1 mei 2018 de bestemming van het gehele perceel te wijzigen naar Wonen. De aanwezige bebouwing zal vooralsnog zijn huidige vorm behouden.

Overeenkomstig de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid, zal het aantal wooneenheden niet meer bedragen dan één. Voorts wordt wonen beperkt tot het hoofdgebouw en vindt eventuele verbouw uitsluitend inpandig plaats. De bestaande woonboerderij zal in de maatvoering niet gewijzigd worden. Daarnaast wordt er naar gestreefd om de schuur ten noorden van de woning op lange termijn te amoveren, om zorg te dragen voor de landschappelijke inpassing. De karakteristieke beplanting en watergangen blijven behouden.

In de gewenste situatie blijft de woning behouden en bewoond, zodat de locatie onderhouden en verzorgd blijft. Het bouwvlak achter de woning wat ten behoeve van het huidige agrarisch bedrijf aanwezig is, zal met dit wijzigingsplan eraf gehaald worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPTI2018INBR1-VA01_0005.png"

Het woonhuis (bron: makelaar Bruintjes en Keurentjes)

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPTI2018INBR1-VA01_0006.png"

De woning met schuren (bron: makelaar Bruintjes en Keurentjes)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Om dit doel te bereiken werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.

Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een ‘zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten’. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden. In de toelichting van het wijzigingsplan dient bij een stedelijke ontwikkeling een toetsing plaats te vinden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In onderhavige situatie is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Een verdere toets kan derhalve achterwege blijven.

Conclusie

Het betreft een ontwikkeling van relatief beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het rijksbeleid is voor het wijzigingen van een agrarische bestemming naar wonen niet relevant.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn vijftien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • mainportontwikkeling Rotterdam;
  • kustfundament;
  • grote rivieren;
  • waddenzee en waddengebied;
  • defensie;
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • elektriciteitsvoorziening;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • veiligheid rond rijksvaarwegen;
  • verstedelijking in het IJsselmeer;
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken;
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie 2016-2020

Op 1 juni 2016 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 2016-2020 vastgesteld. Deze visie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. De Omgevingsvisie is in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) gekomen. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.

In het bewerkstelligen van het beeld in 2040 gaat de provincie uit van een duurzame ontwikkeling. Eén van de hoofddoelen is dan ook een duurzame, aantrekkelijke, leefbare en veilige leefomgeving in sterke steden en vitale dorpen, omgeven door een mooi landschap. In de Omgevingsvisie heeft de provincie al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'.

Ruimte

  • 1. Ruimtelijke kwaliteit
  • 2. Aantrekkelijk vestigingsklimaat
  • 3. Ruimte voor duurzame energie
  • 4. Vitale landbouw

Natuur en landschap

  • g. Beschermen landschap en cultureel erfgoed
  • h. Beschermen biodiversiteit

Water

  • i. Waterveiligheid
  • j. Schoon en voldoende water

Mobiliteit

  • k. Bereikbaarheid

Milieu

  • l. Tegengaan milieuhinder
  • m. Gebruik van de ondergrond

Voor voorliggende ontwikkeling is het provinciale belang ‘ruimtelijke kwaliteit’ van invloed.

Ruimtelijke kwaliteit

Hoofdstuk 11 van de omgevingsvisie gaat in op het versterken van ruimtelijke kwaliteit bij nieuwe ontwikkelingen. De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn.

In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied. Binnen het stedelijk gebied laat de provincie zeer veel ruimtelijke bevoegdheden over aan gemeenten. In het buitengebied ziet de provincie, in verband met taken op het gebied van onder meer natuur, water, landschap en erfgoed een grotere verantwoordelijkheid voor de provincie.

Door verschillende oorzaken verliezen (agrarische) bedrijfsgebouwen in het buitengebied hun oorspronkelijke functie. Nieuwe functies (bijvoorbeeld wonen of bedrijvigheid) in deze gebouwen kunnen bijdragen aan de leefbaarheid en de economie van het platteland, aan het behoud van het cultureel erfgoed en aan de kwaliteit van het landschap. De provincie vindt dat de ruimtelijke relevante kenmerken van voormalige al dan niet agrarische bedrijfsbebouwing zoveel mogelijk behouden moeten blijven. Uitzonderingen zijn mogelijk als de bestaande oppervlakte van deze bebouwing te klein is voor een passende vorm van hergebruik, als de bebouwing bouwtechnisch ongeschikt is voor het nieuwe doel of als de bebouwing niet past in de omgeving. In alle gevallen geldt dat de nieuwe situatie goed moet passen in het buitengebied. Gemeenten kunnen onder voorwaarden ruimte bieden voor het vergroten van deze gebouwen of het oprichten van nieuwe gebouwen. De provinciale voorwaarden en regels zijn opgenomen in de Omgevingsverordening.

Conclusie

Het wijzigen van de agrarische bestemming naar een woonbestemming is in lijn met de provinciale Omgevingsvisie, waarin het herbestemming van vrijkomende agrarische bebouwing wordt gestimuleerd.

3.2.2 Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016

De Omgevingsverordening is – tezamen met de Omgevingsvisie – op 1 juni 2016 vastgesteld. Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan ligt binnen de begrenzing van het buitengebied. Hiervoor gelden - voor zover relevant - de volgende regels.

In artikel 2.13.2 van de verordening worden nadere voorschriften gegeven voor het wijzigen van de functies van vrijgekomen agrarische bebouwing.

In afwijking van artikel 2.13.1 kan een bestemmingsplan voorzien in hergebruik van vrijgekomen gebouwen voor een andere functie, op voorwaarde dat daarbij regels worden gesteld aan het gebruik van de vrijgekomen gebouwen en het daarbij behorende erf die er in ieder geval toe strekken dat:

  • a. de functie wonen slechts is toegestaan:
    • 1. in het hoofdgebouw;
    • 2. in een bij het hoofdgebouw behorend karakteristiek gebouw.

De functiewijziging van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woning past binnen het artikel, aangezien de woonfunctie beperkt blijft tot het hoofdgebouw. Tevens zullen er geen andere bedrijfsactiviteiten voor in de plaats komen en wordt de mogelijkheid van opslag van materialen en goederen en de mogelijkheid tot het uitoefenen van detailhandel beperkt.

Conclusie

De planologische wijziging naar een woonfunctie van het plangebied past ook binnen de omgevingsverordening. Voorwaarden worden wel gesteld aan een uitbreiding, hieraan wordt voldaan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Woonvisie ‘Winsum heeft het’

De woonvisie ‘Winsum heeft het’ is op 2 december 2013 vastgesteld door de gemeente Winsum. In de woonvisie staat in hoofdlijnen het gemeentelijke woonbeleid voor 2014 - 2020, met een doorkijk naar de verdere toekomst. Het gaat in de woonvisie om meer dan alleen de juiste woningen voor mensen: het gaat ook om thema’s als woningvraag, betaalbaarheid van het wonen, passende woningen voor doelgroepen als starters en ouderen, beschikbare bouwlocaties en voorzieningen in de dorpen. Trends die een rol hebben gespeeld zijn bijvoorbeeld vergrijzing, ontgroening, scheiden van wonen en zorg, grotere nadruk op wensen en initiatieven van bewoners zelf. De gemeente Winsum speelt met deze woonvisie in op de kansen en opgaven van de komende jaren.

In de woonvisie geeft de gemeente richting aan:

  • behoud van leefbaarheid in dorpen en buurten;
  • een goed pakket aan wonen, welzijn en zorg(diensten);
  • plannen voor bouw, renovatie en sloop: een samenhangend pakket;
  • keuzevrijheid in het wonen voor met name lagere inkomensgroepen.

De gemeente Winsum nodigt particulieren en ontwikkelaars om te vernieuwen en lef te tonen in de gemeente Winsum. Met oog op de maatschappelijke veranderingen denkt de gemeente Winsum dat de komende jaren nieuwe vormen van wonen meer gevraagd worden. Hierbij wordt onder andere gedacht aan het herbenutten van vrijkomende boerderijen. De gemeente Winsum stimuleert het hergebruik van deze gebouwen, waaronder wonen. Ze zijn bereid om zoveel mogelijk procedurele medewerking te verlenen als een initiatiefnemer zich meldt.

Onderhavig initiatief betreft een wijziging van agrarisch naar wonen. De bedrijfswoning ten behoeve van het agrarische bedrijf zal in de gewenste situatie dienen als burgerwoning. Dit is in lijn met de gemeente Winsum, die particulieren uitnodigt met ideeën te komen, waaronder het herbenutten van vrijkomende boerderijen.

Conclusie

Met onderhavig initiatief wordt een vrijkomende boerderij herbenut. Dit is in lijn met de woonvisie van de gemeente Winsum.

3.3.2 Structuurvisie Winsum

In november 2013 is de structuurvisie van de gemeente Winsum vastgesteld. In de structuurvisie staan de kaders voor verschillende soorten beleid, zoals economie, verkeer en wonen. De structuurvisie richt zich op het in stand houden van belangrijke kernkwaliteiten en het inzetten van deze kwaliteiten. Zo kunnen toekomstige kansen worden benut. De structuurvisie geeft een beeld hoe de gemeente er in 2025 uit kan zien en hoe we dat kunnen bereiken.

De structuurvisie focust op drie opgaven: goede bereikbaarheid, sterke kernen met een eigen karakter, en vitaal en waardevol buitengebied.

Om het vitaal het waardevol buitengebied te behouden en versterken, zal de gemeente zich onder andere actief inzetten voor het herbestemmen van leegkomende gebouwen in het buitengebied. Als er gebouwen in onbruik raken, zal de gemeente Winsum actief meedenken en ruimte bieden voor passende herbestemming in het buitengebied.

Onderhavig initiatief betreft het herbestemmen van leegkomende agrarische bebouwing. Met de wijzigingsbevoegdheid in het vigerende bestemmingsplan laat de gemeente reeds blijken actief mee te denken en ruimte te bieden aan een passende herbestemming. Bij onderhavig initiatief wordt gebruik gemaakt van deze wijzigingsbevoegdheid.

Conclusie

De gewenste ontwikkeling is in lijn met de Structuurvisie Winsum, doordat er bij onderhavig initiatief leegkomende agrarische bebouwing herbestemd wordt.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Achtereenvolgens komen de aspecten ten aanzien van flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie en de milieuaspecten aan bod.

4.1 Flora- en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Met deze wet bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998). Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden (voorheen geregeld in de flora- en faunawet). Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

NNN

Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota’s en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten

Het plangebied is niet gelegen in NNN gebied. Voorgenomen initiatief zal dan ook geen negatief effect hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het NNN. Daarnaast voorziet onderhavig initiatief slechts in een functiewijziging van agrarisch naar wonen. De wijziging gaat niet gepaard met bouw- of sloopwerkzaamheden. Daardoor zal de ontwikkeling geen negatief effect hebben op beschermde soorten. Nader ecologisch onderzoek wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.

4.1.3 Conclusie

Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.

4.2 Cultuurhistorie

Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalende pand in het geldende bestemmingsplan. Daarnaast betreft de gewenste ontwikkeling slechts een wijziging, waarbij het pand niet gewijzigd wordt. Geconcludeerd kan worden dat met het plan geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

4.3 Archeologie

Het plangebied heeft een dubbelbestemming met de archeologische waarde 2. De gronden die onder deze waarden vallen zijn, naast de geldende bestemming(en) ter plaatse, bestemd ten behoeve van het behoud van archeologie. Bij het doen van grondwerkzaamheden dient een omgevingsvergunning te worden aangevraagd. Onderhavig initiatief betreft slechts een planologische wijziging, die niet gepaard gaat met grondwerkzaamheden. Nader archeologisch onderzoek is dan ook niet benodigd.

4.4 Verkeer en parkeren

De verkeersbewegingen nemen met onderhavig initiatief af, omdat verkeer ten behoeve van het agrarische bedrijf niet meer af en aan zal komen.

Daarnaast is op eigen terrein voldoende ruimte voor parkeren. Vanuit het oogpunt verkeer en parkeren zijn er dan ook geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.5 Luchtkwaliteit

Het initiatief kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

4.6 Bodemkwaliteit

Het Besluit op de ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Onderhavig initiatief betreft een wijziging naar woonfunctie op een locatie die bestemd is als ‘agrarisch’. Ten behoeve van de gewenste ontwikkeling zal er geen bebouwing worden gesloopt of gebouwd en worden geen graafwerkzaamheden uitgevoerd. Daarnaast vindt het wonen plaats in de huidige bedrijfswoning, waar in de huidige situatie eveneens gewoond wordt. Nader bodemonderzoek kan dan ook achterwege blijven.

4.7 Geluidhinder

Een woning wordt gezien als een geluidsgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder. Echter, doordat het feitelijke gebruik van het plangebied niet zal veranderen – de bedrijfswoning zal in de gewenste situatie eveneens als woning dienen – is nader akoestisch onderzoek niet benodigd.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

4.8.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied’. De omgeving van het plangebied kan, gelet op de ligging aan de Vennenweg te Tinallinge, met de afwisseling van agrarische en woonfuncties worden gekarakteriseerd als rustig buitengebied.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied   Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.8.2 Onderzoek/beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.

Enerzijds valt wonen niet onder een milieucategorie en wordt niet gekenmerkt als overlastgevende functie, waardoor de gewenste ontwikkeling geen negatief effect zal hebben op gevoelige functies in de omgeving.

Een woning wordt zelf wel gezien als een gevoelige functie, waardoor getoetst dient te worden aan het milieubeleid. De planlocatie wordt omgeven door agrarisch gebied. Aan de westkant van het plangebied zijn twee voormalige agrarische bedrijven gelegen, die op dit moment een woonbestemming hebben. Aan de oostkant van het plangebied op ruim 250 meter afstand is een agrarisch bedrijf gevestigd. Een landbouwbedrijf of een bedrijf met dienstverlening ten behoeve van de landbouw zit ten hoogste in milieucategorie 4.1, waarbij in rustig gebied een richtafstand van 200 meter geldt. Er kan dan ook gesproken worden van een goed woon- en leefklimaat ter plekke van de gewenste woonbestemming.

Omdat er reeds dichter bij het agrarische bedrijf aan de oostkant van het plangebied een woonbestemming gelegen is, belemmert onderhavig initiatief eventuele uitbreiding van het agrarische bedrijf niet.

4.8.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt de functiewijzing van de locatie niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.9.2 Onderzoek / beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, zodat de herbouw getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPTI2018INBR1-VA01_0007.png"

Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl )

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen hoofdvaarweg, spoorbaan, rijksweg of provinciale weg waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Tevens bevindt zich in de nabijheid van het plangebied geen buistransportleiding. Er is dus geen beperking voor het plangebied.

Inrichtingen

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat er geen sprake is van een belemmering. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI.

4.9.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor onderhavig initiatief aan de Vennenweg 7 in Tinallinge.

4.10 Kabels en leidingen

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan ‘Buitengebied gemeente Winsum’ is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.11 Water

4.11.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.11.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.

Europa

Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.

Rijk

De Waterwet schrijft voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.

4.11.3 Beoordeling

Onderhavig initiatief zal weinig tot geen verandering teweeg brengen binnen de waterhuishouding in het plangebied. Het initiatief betreft slechts een functiewijziging van de huidige bebouwing en er zullen geen verdere activiteiten worden ondernomen die van invloed kunnen zijn op een verandering in de waterhuishouding. Het volgen van de Watertoets heeft dan ook als uitkomst dat bij dit plan geen waterschapsbelang is. Het toetsresultaat is als bijlage meegestuurd.

4.11.4 Conclusie

Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen worden er geen bezwaren verwacht tegen onderhavig initiatief.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor het plangebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.

De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.

Het bestemmingsplan ‘Vennenweg 7 Tinallinge’ bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.

De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan ‘Vennenweg 7 Tinallinge’ zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.

5.2 Inleidende regels

5.2.1 Begrippen

In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

5.2.2 Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de ‘wijze van meten’ uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de ‘wijze van meten’ worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.

5.3 Bestemmingsregels

5.3.1 Opbouw bestemmingen

De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.
5.3.2 Bestemmingen

Wonen

De gronden met de bestemming ‘wonen’ zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een aanhuis verbonden beroep of bedrijf of een bed and breakfast. Hierbij behoren hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tuinen, water en bouwwerken. Deze bestemming omvat de woning met het bestaande erf.

Agrarisch

De gronden met de bestemming ‘agrarisch’ zijn bestemd voor cultuurgrond. Dit houdt in dat de grond bestemd is voor akkerbouw en veeteelt.

Waarde – Archeologie 2

De voor ‘waarde - archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van (hoge) archeologische waarden (archeologisch waardevol gebied). Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, tenzij het betreft bouwwerken waarvan de bestaande oppervlakte met ten hoogste 50 m2 wordt uitgebreid, of bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).

5.4 Algemene regels

5.4.1 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

5.4.2 Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

5.5 Overgangs- en slotregels

5.5.1 Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

5.5.2 Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente indien nodig met initiatiefnemer een (anterieure) overeenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig wijzigingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

7.1 Overleg met overheidsinstanties

In het kader van de overlegverplichting ex artikel 3.1.1 Bro dient een wijzigingsplan, in het kader van het vooroverleg, te worden voorgelegd aan betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke mogelijk in het plan in het geding zijn.

Een wijzigingsplan dat ziet op hergebruik en verbouw van vrijkomende agrarische bebouwing voor (burger) bewoning hoeft niet voor vooroverleg naar de provincie. Onderhavig initiatief betreft een soortgelijk geval: het hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing voor burgerbewoning. Dit plan hoeft dan ook niet voor vooroverleg naar de provincie (besluit GS 17 mei 2011). Daarnaast is er geen waterschapsbelang (zie bijlage 1) en is overleg met het waterschap eveneens niet benodigd.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan wordt voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. Tijdens de ter inzage is het voor eenieder mogelijk een zienswijze in te dienen. Tegen het vastgestelde bestemmingsplan kan door degene die een zienswijze heeft ingediend beroep worden ingesteld.

Het ontwerpbesluit heeft van 9 mei tot 19 juni ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen zienswijzen ontvangen. Er is dan ook geen reden tot herziening van het besluit.