direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Warffumerweg 10 Rasquert
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0053.BPRA2017INBR1-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Warffumerweg 10 te Rasquert is een akkerbouwbedrijf gevestigd. De eigenaar heeft het voornemen om zijn bedrijfsactiviteiten uit te gaan breiden. Hiervoor wil hij een nieuwe opslagloods direct ten noordwesten van de bestaande loods bouwen. Planologisch gezien is op het bouwperceel voldoende uitbreidingsmogelijkheid om de ontwikkeling binnen het bouwvlak te realiseren. Het bouwvlak ligt nu aan de zuidoost- en westkant van het bedrijf. Deze gronden zijn intensief in gebruik voor de akkerbouw. Het bouwen van een loods op deze locatie is derhalve niet wenselijk en zal daarnaast leiden tot een onevenwichtige ordening van de bedrijfsgebouwen. Vandaar dat de bouw van de nieuwe loods voorzien is aan de noordwestzijde van de bestaande loods. Dit betekent wel dat de situering van het bouwvlak gewijzigd dient te worden. De ligging van het plangebied is in figuur 1 weergegeven.

De bouw is op basis van het geldende bestemmingsplan niet mogelijk (zie ook paragraaf 1.3). De gemeente Winsum wil medewerking verlenen aan het mogelijk maken van het initiatief. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader waarbinnen de uitbreidingen mogelijk worden gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is voor een deel bebouwd (het huidige agrarische bedrijf) en voor een deel landbouwgrond aansluitend aan de huidige bebouwing. In onderstaand figuur is de ligging weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPRA2017INBR1-OW01_0001.png"

Figuur 1. De ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied Winsum, dat door de gemeenteraad van Winsum is vastgesteld op 17 september 2014.

Het bedrijf is voorzien van de bestemming 'Agrarisch' met daarbij de functieaanduiding 'agrarisch bedrijf'. Op het perceel is het bestaande agrarische bedrijf toegestaan. Bebouwing dient binnen het bouwvlak gebouwd te worden. Omdat de beoogde opslagloods buiten het bouwvlak wordt gebouwd is het voornemen in strijd met het geldende bestemmingsplan. In figuur 2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan met het genoemde bouwvlak weergegeven.

Tot slot is ter bescherming van eventueel aanwezige archeologische waarden de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' en 'Waarde – Archeologie 4' van toepassing. Bij bodemingrepen groter dan respectievelijk 50 en 200 m2 en dieper dan 40 centimeter is archeologisch onderzoek verplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPRA2017INBR1-OW01_0002.png"

Figuur 2. Uitsnede geldend bestemmingsplan

Ontwerp Veegplan Buitengebied Winsum

Op dit moment ligt het ontwerp bestemmingsplan Veegplan Buitengebied Winsum ter inzage. Na de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied Winsum is een aantal onvolkomenheden geconstateerd, met name op de verbeelding, en daarnaast wil de gemeente een aantal ambtshalve wijzigingen doorvoeren. Om die reden wordt nu een partiële herziening van het bestemmingsplan Buitengebied opgesteld. Eén van de herzieningen betreft het verwerken van de meest recente archeologische beleidskaart van de gemeente. Op basis van deze kaart is de archeologische dubbelbestemming op de verbeelding aangepast. Voor het plangebied heeft dit tot gevolg dat de gronden rondom het bestaande bedrijfsperceel niet meer zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Enkel op het bestaande bedrijfsperceel is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 2' van toepassing. Bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 40 centimeter is archeologisch onderzoek verplicht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPRA2017INBR1-OW01_0003.png"

Figuur 3. Uitsnede ontwerpbestemmingsplan Veegplan Buitengebied Winsum

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Huidige en toekomstige situatie

2.1 Huidige situatie

Op het perceel is een akkerbouwbedrijf gevestigd. Het bedrijf gebruikt in de huidige situatie de bestaande schuren. De bebouwing in het plangebied is in gebruik voor het bedrijf. De laatste jaren is het productieareaal fors gegroeid. Hierdoor is de opslag en verwerking voor met name de pootaardappelen en ook zaaiuien al jaren aan de krappe kant. Het bedrijf teelt zijn pootaardappelen in de hoogste klassen.

De bedrijfskavel betreft een open kavel in het landschap. Alleen aan de noordoost en zuidoost zijde wordt het perceel onttrokken aan het zicht door middel van hoogopgaande beplanting.

Een luchtfoto van het plangebied en de directe omgeving is weergegeven in figuur 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPRA2017INBR1-OW01_0004.png"

Figuur 4. Luchtfoto plangebied en omgeving

2.2 Voorgenomen initiatief

Ondernemer heeft het voornemen om de bedrijfsvoering uit te breiden. Ondernemer wil op een duurzame manier telen, opslaan, verwerken en zijn producten afleveren. Hiervoor heeft hij een groter oppervlakte aan bedrijfsgebouwen nodig. Het voornemen is om een nieuwe opslagloods van circa 2.480 m2 direct ten noordwesten van de bestaande loods te bouwen. Tevens wordt een bestaande loods gesloopt. Tevens wil ondernemer graag rekening houden met eventueel toekomstige verdere uitbreidingen. Derhalve dient de situering van het bouwvlak gewijzigd te worden. Zowel in de bestaande als de gewenste situatie behoudt het bedrijf een bouwvlak van circa 2,9 hectare. Het bouwvlak wordt enkel verlegd bij een gelijkblijvende omvang.

Met de nieuwe loods wordt voldoende opslagruimte gecreëerd en kan ook de bestaande loods beter benut worden. Logistiek is het wenselijk de loodsen op de voorgestane wijze met elkaar te verbinden. Planologisch gezien is op het bouwperceel voldoende uitbreidingsmogelijkheid om de ontwikkeling binnen het bouwvlak te realiseren. Het bouwvlak ligt nu aan de zuidoost- en westkant van het bedrijf. Deze gronden zijn intensief in gebruik voor de akkerbouw. Het bouwen van een loods op deze locatie is derhalve niet wenselijk en zal daarnaast leiden tot een onevenwichtige ordening van de bedrijfsgebouwen. Tevens zorgt het realiseren op de gronden ten zuiden van de bestaande loods voor een verstoring van het uitzicht van de nabij gelegen woningen.

Om het principe van het clusteren van bebouwing te volgen, het uitzicht van de woningen te laten behouden en de intensief in gebruik zijnde akkerbouwgronden als zodanig te behouden, is gekozen om de loods op de locatie ten noordwesten van de bestaande loods te bouwen. Daarmee wordt bedrijfstechnisch de meest gunstige oplossing gekozen. De situering en omvang van de bebouwing is zodanig dat zo weinig mogelijk afbreuk wordt gedaan aan de uitstraling van het bestaande perceel en bebouwing.

De nieuwe loods bestaat uit één bouwlaag met een kap en heeft een diepte van 60 meter en een breedte van 39 meter. De goot- en bouwhoogte van de loods is maximaal 8,0 en 13,6 meter met een dakhelling van 15 graden. In figuur 4 tot 7 is een impressie van de nieuwe bebouwing weergeven. Het beoogde bouwvlak van het bedrijf is weergegeven in figuur 9.

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPRA2017INBR1-OW01_0005.png"

Figuur 5. Voorgevel nieuw te bouwen loods

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPRA2017INBR1-OW01_0006.png"

Figuur 6 Linkerzijgevel nieuw te bouwen loods

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPRA2017INBR1-OW01_0007.png"

Figuur 7. Achtergevel nieuw te bouwen loods

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPRA2017INBR1-OW01_0008.png"

Figuur 8. Rechterzijgevel nieuw te bouwen loods

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPRA2017INBR1-OW01_0009.png"

Figuur 9. Situering gewijzigd bouwvlak

2.3 Verkeer en parkeren

Het perceel is ontsloten op de weg Warfummerweg. Voor de activiteiten op het perceel vindt een beperkt aantal verkeersbewegingen per dag plaats, die niet zullen toenemen als gevolg van uitbreiding van de opslagcapaciteit De Warfummerweg heeft voldoende capaciteit voor de verkeersafwikkeling van de functies binnen het plangebied en zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Het parkeren vindt plaats op het bestaande terrein.

2.4 Ruimtelijke inpassing

Van belang is dat het bouwperceel wordt ingepast in de landschapsstructuur. Bovendien moet er sprake zijn van een evenwichtige ordening en maatvoering van de gebouwen binnen het bouwperceel. De erfinrichting moet passen in het landschapstype 'Wierdenlandschap'.

Voor de omvang, situering, en vormgeving van de nieuwe loods is een erfinrichtingsplan opgesteld. Bij de totstandkoming van het erfinrichtingsplan is rekening gehouden met de structuren en kenmerken van het landschap en de bestaande bebouwing. De samenstelling van de nieuwe beplanting is uitgewerkt in een beplantingsplan (zie figuur 10). Voor de aanvraag activiteit bouwen bij de toekomstige loods wordt dit erfinrichtingsplan toegevoegd.

Ook bij eventuele toekomstige uitbreidingen dient rekening gehouden te worden met de natuurlijke en landschappelijke waarden. Dit wordt, net als in het geldende bestemmingsplan, gewaarborgd in de regels van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPRA2017INBR1-OW01_0010.png"

Figuur 10. Landschappelijke inpassing inzake te bouwen loods

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de Nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Als een bestemmingsplan verstedelijking mogelijk maakt, dan moet eerste beoordeeld worden of hiervoor een regionale behoefte is en vervolgens of deze behoefte opgevangen kan worden in het bestaande stedelijk gebied. Als dat niet het geval is, dan moet een locatie worden gekozen die passend multimodaal kan worden ontsloten.

Dit bestemmingsplan maakt in dit kader geen nieuwe verstedelijking mogelijk. Een agrarisch bedrijf is namelijk geen stedelijke functie, maar juist een aan het landelijk gebied gebonden functie.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie 2016-2020

Op 1 juni 2016 hebben Provinciale Staten de Omgevingsvisie 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Deze is in de plaats van het Provinciaal Omgevingsplan (POP) gekomen. Uit de Omgevingsvisie vloeien richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.


In de Omgevingsvisie heeft de provincie al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'. Voor de ontwikkeling is het thema 'ruimte' met het daarbijbehorende belang 'ruimtelijke kwaliteit' van belang.

De provincie streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. In het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk gebied en buitengebied. Onderhavig plangebied ligt in het buitengebied. Onder het buitengebied verstaat de provincie die gebieden die buiten stedelijke gebieden liggen en een overwegend agrarische-, natuur- en recreatieve functie hebben. De inrichting van het buitengebied dient zowel vitaal als duurzaam te zijn. Daarnaast is zuinig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt.

Agrarische bedrijven die zich verder willen ontwikkelen door schaalvergroting, hebben vaak behoefte aan uitbreiding van de bedrijfsgebouwen. De mogelijkheden voor een goede inpassing van agrarische bedrijfsbebouwing zijn sterk afhankelijk van het landschap. Daarom is maatwerk vereist. De landschappelijke inpassing geschiedt op dezelfde wijze als de huidige landschappelijke inpassing. Zie hiervoor paragraaf 2.4. De beoogde landschappelijke inrichting voldoet hiermee aan de provinciale richtlijn.

Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016

De Omgevingsverordening is één van de instrumenten om de doelstellingen van de provincie Groningen te realiseren. De verordening bevat regels ten aanzien van gemeentelijke ruimtelijke plannen.

Dit bestemmingsplan voorziet slechts in het aanpassen van de grens/vorm van een bouwperceel van een bestaand agrarisch bedrijf, waarbij de bestaande oppervlakte van het perceel niet wordt vergroot, de historisch gegroeide landschapsstructuur wordt gerespecteerd (zie paragraaf 2.4), voldoende afstand wordt aangehouden tot andere ruimtelijke elementen (zie paragraaf 4.1), de bedrijfsgebouwen evenwichtig binnen het bouwperceel worden geordend (zie paragraaf2.2) en de erfinrichting aansluit op het landschapstype (zie paragraaf 2.4).

Voor dit bestemmingsplan zijn dan ook geen specifieke aanwijzingen uit de verordening van belang, anders dan dat ontwikkelingen ruimtelijk goed moeten worden ingepast. Zie hiervoor paragraaf 2.4. De beoogde landschappelijke inrichting voldoet hiermee aan de provinciale richtlijn.

Verder wordt met dit bestemmingsplan concentratie van bebouwing (artikel 2.26.1) in de regels gewaarborgd, is geen sprake van een nieuw of uitbreiding van een agrarisch perceel (artikelen 2.26.2 tot 2.26.4). De ontwikkeling past dan ook binnen de regels uit de Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Winsum 2025

Op 7 januari 2014 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Winsum 2025 vastgesteld. Deze vervangt de Toekomstvisie 2020. In de visie worden drie kernopgaven benoemd: 'Goede bereikbaarheid', 'Sterke kernen met een eigen karakter' en 'Vitaal en waardevol buitengebied'.

Wat betreft die laatste opgave geldt dat de gemeente een sterke agrarische sector wil hebben, en deze waar mogelijk voldoende ontwikkelingsruimte wil geven. Een belangrijke opgave voor het buitengebied is daarnaast ook om het samenspel van landbouw, recreatie en cultuurhistorie in goede banen te leiden. Cultuurhistorische waarden moeten worden gekoesterd, maar ook zichtbaar en beleefbaar worden gemaakt; deze waarden kunnen zeker met het oog op recreatieve ontwikkelingen, beter worden benut.

Bestemmingsplan Buitengebied

De gemeente Winsum heeft in september 2014 een nieuw bestemmingsplan Buitengebied vastgesteld. Het bestemmingsplan voor het buitengebied vormt een uitvoeringskader voor het gemeentelijk beleid ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen in het landelijk gebied.

Met betrekking tot de uitbreiding van agrarische bouwpercelen conformeert het bestemmingsplan zich met het provinciaal beleid. Dit betekent dat ruimte wordt geboden voor bouwpercelen tot twee hectare. In dit geval is geen sprake van uitbreiding van een bouwperceel, maar enkel van het verleggen van een bestaand bouwperceel.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (zoals woningen) noodzakelijk. In de basiszoneringslijst van de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering” (2009) zijn richtafstanden tussen bedrijfsactiviteiten en woningen opgenomen. Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een rustige woonomgeving en een gemengd gebied. Het lint waarin het plangebied ligt betreft een rustig gebied.

De werkzaamheden van het akkerbouwbedrijf vallen binnen milieucategorie 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter ten opzichte van milieugevoelige functies. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functie betreft een woning die op circa 250 meter afstand staat. Daarmee is er sprake is van een verantwoorde milieuzonering. Bovendien verandert er met de ontwikkeling niets aan de bedrijfsactiviteiten en komt het bedrijf niet dichter bij woningen van derden. Er is dus geen sprake van een toename van milieubelasting.

4.2 Geluid

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.

Voor dit bestemmingsplan zijn alleen geluidzones van de aangrenzende wegen relevant. Omdat er geen nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk worden gemaakt, is het niet nodig om aan deze zones te toetsen.

4.3 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van het waterschap Noorderzijlvest. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (zie bijlage 1). Op het plan is de normale watertoetsprocedure van toepassing. Reden hiervoor is de verhardingstoename.

Toename verhard oppervlak

Door toename van verhard oppervlak stroomt regenwater, zonder extra maatregelen, sneller af richting oppervlaktewater, waardoor piekwaterstanden en afvoeren toenemen. Dit kan leiden tot wateroverlast. Bij een toename van het verhard oppervlak met meer dan 750 m2 (in de bebouwde kom, binnen gemeentelijke uitbreidingsplannen en in glastuinbouwgebieden) of 2.500 m2 (in overige gebieden) is compensatie door aanleg van waterberging nodig.

Wanneer het verhard oppervlak in een ruimtelijk plan toeneemt met meer dan 2.500 m2 is het vereist om de mogelijkheden voor afkoppelen van regenwater te onderzoeken en vast te leggen. In het geval van dit is sprake van een toename van circa 2.450 m2. Watercompensatie voor het gebied is derhalve niet aan de orde.

Vervuiling verhard oppervlak

Het is alleen mogelijk om verhard oppervlak, aangemerkt als schoon, af te koppelen. Dit wordt in overleg met waterschap Noorderzijlvest bepaald. Hemelwater dat afstroomt van nieuwe dakoppervlakken en reguliere tuinverhardingen mag als relatief schoon worden bestempeld. In het plan wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende materialen. Vervuiling van grond- en oppervlaktewater als gevolg van mogelijk vervuilende verharde oppervlakken is niet aan de orde.

4.4 Bodem

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de gewenste functie. De ontwikkeling vindt plaats op gronden waar op basis van het geldende bestemmingsplan reeds een agrarische bedrijfsvoering is toegestaan. Hier is geen sprake van een verdachte situatie.

In het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning is een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk omdat in een opslagloods niet langdurig op dezelfde plek mensen verblijven. Indien in de loods bodembedreigende activiteiten plaatsvinden, dient op basis van milieuwetgeving de bodemkwaliteit bij deze activiteiten wel te worden vastgesteld. Doel van dit onderzoek is om in de toekomst bij een bedrijfsbeëindiging te kunnen vaststellen of de activiteiten ook daadwerkelijk de bodem hebben verontreinigd.

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.

4.5 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.


De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Volgens de archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart van de gemeente Winsum ligt

het plangebied voor ene gedeelte in een gebied met een hoge archeologische verwachting. Dit betreft het gedeelte van het bestaande bedrijfsperceel. Op deze gronden zijn op korte termijn geen ingrepen voorzien. De gronden rondom het bedrijfsperceel kennen op basis van de meest recente archeologische beleidskaart geen archeologische verwachting. Nader archeologisch onderzoek is op dit moment dan ook niet nodig. Mochten er in de toekomstig ingrepen op de gronden van het bestaande bedrijfsperceel plaats vinden, dan dient middels archeologisch onderzoek inzichtelijk gemaakt worden of ter plaatse archeologische resten voorkomen. Derhalve wordt in dit bestemmingsplan, conform de meest recente beleidskaart, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' op deze gronden toegekend.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren in het landschap als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. De ontwikkeling doet geen afbreuk aan deze structuren. In het erfinrichtingsplan is op de aanwezige landschapsstructuur aangesloten. Het is ook niet noodzakelijk om nadere regels te stellen ter bescherming van cultuurhistorische waarden.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Wet Natuurbescherming regelt de bescherming van natuurgebieden. Dit gaat om op Europese niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur) beschermd. De bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van beschermde gebieden. Het dichtstbij-zijnde Natura 2000-gebied is de Waddenzee. Rondom het plangebied is ook geen sprake van beschermde Natuurnetwerk Nederland (NNN) gebieden. De afstand van het plangebied tot aan het beschermde natuurgebieden is dusdanig groot, dat de beoogde ontwikkeling hierop geen negatieve invloed heeft.

Soortenbescherming

Het is niet aannemelijk dat het projectgebied een waardevol habitat vormt voor beschermde soorten. Er worden geen grote ingrepen aan beplantingen en watergangen voorgesteld. De bestaande loods is ondertussen al gesloopt. In dit kader is een sloopmelding gedaan waarbij rekening is gehouden met de flora- en fauna. Aantasting van beschermde soorten en strijdigheid met de wet Natuurbescherming wordt daardoor uitgesloten.

Voor alle soorten blijft de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering.

Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Groningen geraadpleegd. Hieruit blijkt dat zich in de nabijheid van het plangebied geen risicovolle inrichtingen bevinden. Ook valt het plangebied niet in de invloedsfeer van een buisleiding. Wel is de Warffumerweg aangewezen als bijzondere vervoersroute van gevaarlijke stoffen. Met de ontwikkelingen in dit bestemmingsplan worden echter geen kwetsbaar object mogelijk gemaakt. Bovendien vindt er binnen het plangebied geen toename van het aantal personen plaats, waardoor er geen sprake is van effecten op de externe veiligheidssituatie. Aanvullend onderzoek naar het aspect externe veiligheid kan dan ook achterwege blijven.

4.9 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken.

Overschrijdingen van de grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn veelal het gevolg van het aantal verkeersbewegingen in een gebied. Een ontwikkeling dat slechts in zeer beperkte mate bijdraagt aan luchtverontreiniging is op grond van het besluit 'niet in betekenende mate' (NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Alleen bij een toename van enkele honderden verkeersbewegingen per dag wordt hier niet aan voldaan. De beoogde activiteiten op het perceel hebben een dergelijke toename niet tot gevolg. Het plan betreft slechts een uitbreiding in de vorm van een nieuwe loods, ten opzichte van de huidige situatie is de verkeersaantrekkende werking zeer beperkt. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen en aanduidingen

Algemeen

Het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan zijn het bieden van een juridisch-planologisch kader waarbinnen de uitbreiding van het bedrijf mogelijk is. Het geldende provinciaal beleid voor het buitengebied alsmede het geldende bestemmingsplan voor het buitengebied vormt de basis voor de juridische regeling, zowel voor de functionele aspecten als voor de bouwmogelijkheden in ruimtelijke zin.

Functionele mogelijkheden

In het plangebied wordt een agrarisch bedrijf in de vorm van een akkerbouwbedrijf toegestaan. Het bedrijfsperceel is aangeduid als 'agrarisch bedrijf'.

Bouwmogelijkheden

De bebouwingsmogelijkheden sluiten ook aan op de provinciale regeling voor het buitengebied. De gebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Buiten het bouwvlak bestaan beperkte mogelijkheden voor bouwwerken, niet zijnde gebouwen. De grootte van het bouwperceel bedraagt maximaal 2,9 ha.

Waarde - Archeologie 2

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' is conform de meest recente archeologie beleidskaart op de verbeelding toegekend. Hiermee wordt aangesloten bij de wijze van bestemmen conform het ontwerp bestemmingsplan Veegplan Buitengebied Winsum. De gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ruimtelijke ordening is voor een groot deel een belangenafweging. Uit deze belangenafweging blijkt de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Om dit aan te tonen doorloopt het bestemmingsplan de in de wet vastgelegde bestemmingsplanprocedure:

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro).

Zienswijzen worden beoordeeld en al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan. Het (al dan niet gewijzigde) bestemmingsplan wordt vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie

Doel van de in de Wro opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Er wordt uitgegaan van kostenverhaal via de publiekrechtelijke weg: in een exploitatieplan. Daarnaast kan de gemeente in een exploitatieplan eisen en regels stellen ten aanzien van de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. In het voorliggende plan is er op basis van artikel 6.2.1 Bro sprake van een bouwplan. In beginsel dient daarom een grondexploitatieplan te worden opgesteld.

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente Winsum geen directe financiële bemoeienis heeft. De uitvoeringskosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Dit geldt ook voor de kosten met betrekking tot het opstellen van het bestemmingsplan en daaraan verwante kosten. De procedurekosten worden op de initiatiefnemer verhaald via de leges van de gemeente. Ten aanzien van eventuele planschade wordt een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.

Er is sprake van een particulier initiatief. Hierbij spelen geen bovenplanse kosten en ook is geen sturing in fasering en dergelijke nodig. Daarom besluit de gemeente om geen grondexploitatieplan vast te stellen.