direct naar inhoud van Regels
Plan: Warffumerweg 10 Rasquert
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0053.BPRA2017INBR1-OW01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Warffumerweg 10 Rasquert met identificatienummer NL.IMRO.0053.BPRA2017INBR1-OW01 van de gemeente Winsum;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen ;

1.3 aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf:

een dienstverlenend beroep en/of bedrijf, dat in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan- of uitbouw:

een aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw dat ruimtelijk ondergeschikt is aan dat (hoofd)gebouw, maar in functioneel opzicht deel uitmaakt van dat (hoofd)gebouw;

1.5 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 agrarisch bedrijf:

bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen, houtteelt daaronder begrepen, of het houden van dieren, met inbegrip van productiegerichte paardenhouderijen en boom- en sierkwekerijen;

1.8 agrarisch bouwperceel:

aaneengesloten stuk grond waarop bebouwing met een hoofdgebouw en bijbehorende gebouwen van een agrarisch bedrijf is toegestaan;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 bed and breakfast:

een kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, recreatieve verblijfsvoorziening voor uitsluitend logies en ontbijt;

1.11 bedrijf:

inrichting voor de bedrijfsmatige uitoefening van industrie, ambacht, handel, vervoer of nijverheid;

1.12 bedrijfswoning:

woning die gezien ligging en functie bedoeld is voor de huisvesting van personen wier aanwezigheid, gelet op de bestemming van een gebouw of een terrein, noodzakelijk is;

1.13 bestaand:
  • a. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen;
  • b. het onder a bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, de voorheen geldende Beheersverordening, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan of de Beheersverordening, of een andere planologische toestemming;
1.14 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.15 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.16 bijgebouw:

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.17 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.18 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.19 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; het agrarische bouwperceel bestaat uit een denkbeeldige rechthoek van 1,5 ha, dan wel 1 ha, afhankelijk van de kwetsbaarheid van het landschap;

1.20 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel;

1.21 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten; het bouwvlak van het agrarisch bedrijf omvat een zoekgebied, waarin aaneengesloten bebouwing kan worden opgericht op een bouwperceel van 1,5 ha, dan wel 1 ha, afhankelijk van de kwetsbaarheid van het landschap;

1.22 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.23 cultuurhistorie:

fysieke overblijfselen van de historie, zowel bovengronds als ondergronds als het cultuurlandschap met zijn historische landschapselementen als verbinding daartussen;

1.24 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.25 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.26 extensieve dagrecreatie:

vorm van recreatief medegebruik van het agrarisch gebied of het natuurgebied waarbij het ruimtebeslag beperkt is, zoals wandelen, fietsen en vissen;

1.27 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.28 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;

1.29 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, zowel ruimtelijk als functioneel als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.30 huishouden:

één of meer personen die op hetzelfde adres wonen en een economisch-consumptieve eenheid vormen; vaak is een huishouden gebaseerd op bloedverwantschap en huwelijksbinding;

1.31 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.32 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.33 kleinschalige verblijfsrecreatie:
  • a. het houden van een kampeerterrein bij een agrarisch bedrijf voor (ten hoogste 25) kampeermiddelen;
  • b. het houden van een kampeerterrein door een organisatie met een doelstelling van sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke aard;
1.34 landschappelijke waarden:

essentiële elementen en kenmerken van landschappen, fysiek van aard;

1.35 mestvergistingsinstallatie:

installatie voor het produceren van duurzame energie door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen, inclusief installaties voor opslag en bewerking van het biogas, en voor-, tussen- en naopslag van mest;

1.36 natuurlijke waarden:

biotische en abiotische waarden van een gebied;

1.37 nevenactiviteiten:

aan de hoofdactiviteit ondergeschikte activiteiten die niet rechtstreeks de uitoefening van de agrarische bedrijfsvoering betreffen;

1.38 niet aan het buitengebied gebonden niet-agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat naar de aard van zijn activiteiten niet is gebonden aan het buitengebied of waarvan de activiteiten niet zijn gericht op het buitengebied;

1.39 paardrijbak:

buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;

1.40 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een bouwperceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
1.41 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.42 windturbine:

door wind aangedreven molen die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit;

1.43 zoekgebied:

bouwvlak van het agrarisch bedrijf waarin aaneengesloten bebouwing kan worden opgericht op een bouwperceel van 1,5 ha, dan wel 1 ha, afhankelijk van de kwetsbaarheid van het landschap.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens:

de kortste afstand van enig punt van een gebouw tot de (zijdelingse) bouwperceelgrens.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, gemeten op het snijvlak van het gevelvlak en het dakvlak;

2.4 inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.5 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerde op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Bij het meten dient steeds vanaf c.q. tot een buitenste zijde van een lijn te worden gemeten.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bestaande agrarische bedrijven ter plaatse van de aanduiding ‘agrarisch bedrijf’;
  • b. cultuurgrond;
  • c. wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep of bedrijf of een bed and breakfast

met de daarbij behorende:

  • d. bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen;
  • e. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In de bestemming agrarisch bedrijf zijn niet begrepen:

  • nieuwe boom- en fruitteelt, met uitzondering van de teelt van niet-opgaande gewassen;
  • nieuwe houtteelt en de aanleg van nieuw bos.

In de bestemming is de buitenopslag van goederen en materialen ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening toegestaan, mits deze in overeenstemming is met het Activiteitenbesluit en/of de omgevingsvergunning lid 2.1, sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Het opwekken van elektriciteit door middel van een mestvergistingsinstallatie is toegestaan, mits is aangetoond dat er geen significante gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie. In het productieproces dient, hetzij voor minimaal 50% gebruik te worden gemaakt van eigen geproduceerde mest of co-substraten, hetzij het product, waaronder restproduct, voor minimaal 50% te worden gebruikt op het eigen agrarisch bedrijf.

In de bestemming is de aanleg van één paardrijbak per agrarisch bedrijf voor hobbymatig gebruik begrepen, met een oppervlakte van ten hoogste 1.200 m². De paardrijbak moet worden aangelegd binnen het agrarisch bouwperceel.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • 1. alle gebouwen dienen te worden gebouwd binnen het bouwperceel, gelegen in het bouwvlak, dat als zoekgebied fungeert;
  • 2. de grootte van een bouwperceel bedraagt 1,5 ha, dan wel de bestaande grootte indien deze meer bedraagt, mits:
    • a. de bebouwing zoveel mogelijk wordt geclusterd;
    • b. de uitbreidingsrichting aansluit bij het aanwezige bebouwingspatroon, waarbij tevens rekening wordt gehouden met het uitzicht van (bedrijfs)woningen;

en met dien verstande dat uitbreiding van het bouwperceel tot een omvang groter dan 1 ha alleen mogelijk is indien:

    • a. de historisch gegroeide landschapsstructuur wordt gerespecteerd;
    • b. er voldoende afstand in acht wordt genomen tot andere ruimtelijke elementen;
    • c. de infrastructurele ontsluiting toereikend is;
    • d. de ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen evenwichtig is;
    • e. er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is geborgd; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de erfbeplanting overeenkomstig het beplantingsplan is aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden;
    • f. de voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel worden gesaneerd;
    • g. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
    • h. er rekening wordt gehouden met het aspect nachtelijke uitstraling;
  • 3. uitsluitend de bestaande stallen zijn toegestaan;
  • 4. een uitzondering op het bepaalde onder 3 geldt voor het oprichten van nieuwe gebouwen ten behoeve van het houden van landbouwhuisdieren onder de voorwaarde dat dit uitsluitend is toegestaan indien is aangetoond dat er geen sprake is van een toename van de ammoniakemissie van het betreffende bedrijf;
  • 5. in afwijking van het bepaalde onder 2 en 4 bedraagt de staloppervlakte voor de uitoefening van intensieve veehouderij (ondergeschikte neventak of volwaardig) niet meer dan de bestaande staloppervlakte;
  • 6. het bouwen van kassen is niet toegestaan;
  • 7. de goot- en bouwhoogte van gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen, mogen ten hoogste 8 m respectievelijk 14 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  • 8. de dakhelling van de gebouwen bedraagt ten minste 15º.

3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:

  • 1. per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, dan wel ten hoogste het bestaande aantal;
  • 2. de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 4,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen en mits wordt gebouwd in één bouwlaag met kap;
  • 3. de bedrijfswoning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;
  • 4. de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
  • 5. de goot- en bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5,5 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer bedragen;
  • 6. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op het erf binnen 30 m uit een gevel van de bedrijfswoning te worden gebouwd, met uitzondering van bestaande bijgebouwen die op een grotere afstand zijn geplaatst.

3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • 1. alle bouwwerken, geen gebouwen zijnde, dienen binnen het onder het lid 3.2.1, onder 2 genoemde bouwperceel te worden gebouwd, met uitzondering van erf- en terreinafscheidingen en bouwwerken ten behoeve van dagrecreatieve voorzieningen;
  • 2. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 12 m, met uitzondering van de bouwhoogte van reclamemasten die ten hoogste 6 m mag bedragen, de bouwhoogte van sleufsilo’s die ten hoogste 2,5 m mag bedragen en de bouwhoogte van dagrecreatieve voorzieningen die ten hoogste 3 m mag bedragen;
  • 3. de ashoogte van windturbines bedraagt niet meer dan 15 m, dan wel niet meer dan de bestaande ashoogte indien deze meer bedraagt; de wieklengte bedraagt niet meer dan 2/3 van de ashoogte; de afstand van de windturbine tot de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ bedraagt ten minste de masthoogte + 1/3 wieklengte.
3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het landschapsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan:

  • de afstand tussen de gebouwen. Hierdoor kan worden voorkomen dat het op geconcentreerd bouwen gerichte streven wordt aangetast;
  • de afstand tot de weg;
  • de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van gebouwen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
  • a. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:
  • 1. lid 3.2.1, onder 3:

voor het bouwen van stallen, mits is aangetoond dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van Natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie;

  • 2. lid 3.2.1, onder 8:

voor het verminderen van de dakhelling;

  • 3. lid 3.2.1, onder 7 en 8:

voor het bouwen van serre-, vrijloop- of boogstallen, mits:

  • de bouwhoogte van boogstallen niet meer bedraagt dan 12 m;
  • de bouwhoogte van serrestallen niet meer bedraagt dan 8 m;
  • het gebruik van de verlichting niet meer dan 150 lux bedraagt, tenzij de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met ten minste 90% reduceren;
  • er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is geborgd;

6. lid 3.2.2, onder 1:

voor de bouw van een tweede bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf, mits:

  • wordt gebouwd binnen het in lid 3.2, sub a, onder 1 genoemde bouwvlak;
  • de noodzaak van de tweede bedrijfswoning vanuit permanente toezichtsaspecten wordt gemotiveerd;
  • de omvang van het bedrijf zodanig is dat sprake is van een structureel volwaardig tweepersoonsbedrijf;
  • de tweede bedrijfswoning wordt gesitueerd nabij de bestaande eerste bedrijfswoning en de bedrijfsbebouwing;

7. lid 3.2.2, onder 3:

voor het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen per hoofdgebouw tot 70 m² respectievelijk 90 m², mits:

  • de gezamenlijke oppervlakte van het bouwvlak en de tuin ten minste 1.000 m² respectievelijk 2.000 m² bedraagt;

  • b. De onder a bedoelde afwijking mag daarnaast:
    • 1. geen onevenredige afbreuk doen aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
    • 2. geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.

3.5 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van bestaande gebouwen niet zijnde stallen, voor het houden van landbouwhuisdieren;
  • b. het gebruik van verlichting in een nieuwe ligboxenstal die meer dan 150 lux bedraagt, tenzij de stal tussen 20.00 uur en 06.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met ten minste 90% reduceren;
  • c. het gebruik van assimilatiebelichting in een nieuwe kas die niet voorzien is van:
    • 1. een lichtscherminstallatie aan de bovenzijde waarmee van zonsondergang tot zonsopgang ten minste 98% van de lichtuitstraling wordt gereduceerd;
    • 2. een afscherming van de zijgevel, zodanig dat de lichtuitstraling op 10 m afstand van zonsondergang tot zonsopgang met ten minste 95% wordt gereduceerd en de gebruikte lampen niet zichtbaar zijn;
  • d. het gebruik van bedrijfsgebouwen en vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • e. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan huis verbonden beroep en/of bedrijf, zodanig dat:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een aan huis verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan een derde deel van de oppervlakte van de gebouwen op een bouwperceel, met een maximum oppervlakte van 50 m2;
    • 2. de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;
    • 3. degene die de activiteiten in de woning uitvoert, geen bewoner van de woning is;
    • 4. er detailhandel plaatsvindt die geen verband houdt met het aan huis verbonden beroep of bedrijf;
    • 5. de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;
    • 6. de activiteiten meldingsplichtig zijn volgens het Activiteitenbesluit of vergunningplichtig als bedoeld in artikel 2.1, lid 1, onder e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
    • 7. de verkeers- en parkeerdruk in de naaste omgeving onevenredig toeneemt;
  • f. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bed and breakfast, zodanig dat:
    • 1. het aantal kamers ten behoeve van bed and breakfast meer dan vier bedraagt;
    • 2. het parkeren niet op eigen terrein plaatsvindt;

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 3.1:

voor een kleinschalig kampeerterrein op erven bij agrarische bedrijven, met dien verstande dat:

  • het realiseren van een kleinschalig kampeerterrein uitsluitend is toegestaan op het erf van een als zodanig bestemd agrarisch bedrijf;
  • de grootte van het betreffende erf minimaal 2.500 m² bedraagt;
  • ten hoogste 25 kampeermiddelen worden geplaatst;
  • de afstand tot de dichtstbijzijnde als zodanig bestemde woning ten minste 50 m bedraagt;
  • het kampeerterrein door opgaande beplanting wordt omzoomd;
  • de bebouwde oppervlakte aan sanitaire voorzieningen ten hoogste 25 m² bedraagt.
  • b. lid 3.1:

voor de uitoefening van een nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf, mits:

  • 1. de nevenactiviteit niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de agrarische hoofdactiviteit;
  • 2. de nevenactiviteit uitsluitend betrekking heeft op
  • sociale, culturele, maatschappelijke, recreatieve en educatieve functies, waaronder begrepen expositieruimten, kinderboerderij en kampeerboerderij;
  • zorgfuncties, met dien verstande dat de zorgfunctie plaatsvindt binnen bestaande bebouwing, er sprake is van een levensvatbaar agrarisch bedrijf en er sprake is van een verwevenheid tussen zorgfunctie en het (grondgebonden) agrarisch bedrijf;
  • detailhandel, met dien verstande dat deze zich beperkt tot het aanbieden en verkopen van hoofdzakelijk ambachtelijke, agrarische en/of aan de agrarische sector gelieerde producten en dat de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 120 m² en plaatsvindt binnen bestaande bebouwing;
  • een bedrijf genoemd in de als bijlage 1 bij deze regels opgenomen Staat van bedrijven, categorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering van de VNG ofwel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
  • 3. de bestaande landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke waarden worden behouden;
  • 4. de verschijning van het gehele bedrijf landschappelijk wordt ingepast;
  • 5. de nevenactiviteit beperkt blijft tot het agrarisch bouwperceel, waarbij alleen gebruik wordt gemaakt van de bestaande gebouwen;
  • 6. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale vloeroppervlakte en de opslag van goederen plaatsvindt binnen de gebouwen.
  • c. lid 3.5, onder a:

voor het gebruik van bestaande gebouwen voor het houden van landbouwhuisdieren, mits is aangetoond dat er geen significant negatieve gevolgen zijn voor de instandhoudingsdoelstelling van natura 2000-gebieden als gevolg van ammoniakdepositie.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen en de inrichting van visoevers;
    • 2. het aanleggen of verwijderen van ondergrondse leidingen;
    • 3. het graven, verleggen of dempen van sloten;
    • 4. het vellen en rooien van houtopstanden;
    • 5. het aanleggen van landbouwontsluitingswegen, voet- en fietspaden.
  • b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
  • c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
3.8 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan wijzigen voor het vergroten van de totale bebouwde oppervlakte binnen het bouwvlak, tot maximaal 2 ha, met uitzondering van intensieve veehouderijen en met uitzondering van gronden die geheel of gedeeltelijk mede bestemd zijn als Waarde – Landschap, Waarde – Natuur of Waarde -Wierde invloedszone, mits:
    • 1. bedrijfseconomische overwegingen voor het uitbreiden van de bebouwing aanwezig zijn;
    • 2. is aangetoond dat binnen het bestaande bouwperceel geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;
    • 3. de historisch gegroeide landschapsstructuur wordt gerespecteerd;
    • 4. er voldoende afstand in acht wordt genomen tot andere ruimtelijke elementen;
    • 5. de infrastructurele ontsluiting toereikend is;
    • 6. de ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen evenwichtig is;
    • 7. er overeenstemming is over een goede landschappelijke inpassing en de uitvoering van het plan voor landschappelijke inpassing is geborgd; het gebruik van de bebouwing is uitsluitend toegestaan indien de erfbeplanting overeenkomstig het beplantingsplan is aangelegd en vervolgens in stand wordt gehouden;
    • 8. de voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen op het bouwperceel worden gesaneerd;
    • 9. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de geomorfologische, cultuurhistorische en archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
    • 10. er rekening wordt gehouden met het aspect nachtelijke uitstraling.

  • b. Burgemeester en wethouders kunnen het bestemmingsplan, voor zover het betreft agrarische bedrijfsgebouwen met bijbehorende erven, bij agrarische bedrijfsbeëindiging wijzigen ten behoeve van:
    • a. wonen;
    • b. aan het landelijke gebied gebonden niet-agrarische bedrijven;
    • c. sociale, culturele, medische en educatieve voorzieningen;
    • d. bedrijven behorend tot de milieucategorieën 1 en 2, alsmede behorend tot categorie 3.1 voor zover naar aard en invloed op de omgeving met de categorieën 1 en 2 gelijk te stellen bedrijvigheid van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering van de VNG (zie de als bijlage 1 bij regels opgenomen Staat van bedrijven);
    • e. recreatieve functies in de vorm van groepsaccommodaties, hotels en/of pensions;
    • f. maneges.

Aan deze functiewijzigingen, zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • de activiteiten genoemd onder 2 tot en met 6 zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
  • het aantal wooneenheden per voormalig agrarisch bedrijf mag niet meer bedragen dan één;
  • de activiteiten genoemd onder 2 tot en met 6 dienen plaats te vinden binnen de gebouwen en op het bijbehorende erf;
  • de functie wonen wordt beperkt tot het hoofdgebouw;
  • de verbouw vindt uitsluitend inpandig plaats;
  • de bestaande maatvoering, die wordt bepaald door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, blijft gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
  • gestreefd dient te worden naar het afbreken van landschappelijk verstorende bebouwing;
  • er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
  • er dient zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  • er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaan;
  • de opslag van materialen of goederen op het erf, anders dan voor het verwezenlijken van de bestemming, is uitgesloten;
  • detailhandel, anders dan in ambachtelijke, agrarische of aan de agrarische sector gelieerde producten, is uitdrukkelijk uitgesloten, waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte beperkt dient te blijven tot maximaal 60 m²;
  • onnodige sloop van monumentale bebouwing dient te worden voorkomen;
  • de vestiging van maneges is uitsluitend toegestaan in de nabijheid van kernen.

Na wijziging krijgt het perceel de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ en de bestemming die past bij de nieuwe functie (respectievelijk Wonen, Bedrijf, Horeca, Maatschappelijk, Recreatie – Recreatiewoning of Sport - Manege). Ook is het mogelijk om de bestemming weer te wijzigen naar de agrarische bedrijfsbestemming.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,4 m -mv wordt geroerd, met uitzondering van:

  • bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 50 m² wordt uitgebreid;
  • bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen.
4.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt of worden genomen:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien aan de omgevingsvergunning voorschriften worden verbonden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, ophogen van gronden over een totaal aaneengesloten oppervlakte groter dan 50 m², waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte die reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
    • 2. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 0,40 m, waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte die reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
    • 3. het graven, uitbaggeren of dempen van watergangen;
    • 4. het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    • 5. het permanent verlagen van het waterpeil.

  • b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
    • 3. één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt of worden genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorschriften te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

  • c. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
    • 2. het normale onderhoud betreffen, met inbegrip van herdrainage;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.
4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de bestemming 'Waarde - Archeologie 2' toe te kennen, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 6 Algemene bouwregels

6.1 Bouwgrenzen

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de bestemmingen in deze regels, uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:

  • a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie, met uitzondering van de in de bestemming toegelaten verblijfsrecreatie;
  • c. de opslag van materialen of goederen op het erf, anders dan voor het verwezenlijken van de bestemming;
  • d. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten (bouw)activiteiten en werken en werkzaamheden;
  • e. het storten van puin en afvalstoffen;
  • f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
7.2 Parkeerruimte
7.2.1 Strijdig gebruik

Onder met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval verstaan:

  • a. het niet in stand laten van parkeerruimte die is aangelegd conform de CROW uitgave 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', dan wel, indien een opvolger is vastgesteld, de opvolger;
  • b. het niet in stand laten van laad- en losruimte, terwijl het gebruik van een bouwwerk een behoefte geeft aan ruimte voor het laden of lossen van goederen;
  • c. een wijziging van het gebruik van gronden of bouwwerken in een gebruik met een grotere parkeerbehoefte zonder dat in voldoende mate ruimte aanwezig is voor het parkeren of stallen van auto's. Daarbij:
    • 1. wordt voor de parkeerbehoefte de CROW uitgave 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' uit 2012, in acht genomen, dan wel, indien een opvolger is uitgegeven, de opvolger;
    • 2. wordt bij beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen gelet op de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de wijziging van het gebruik.

7.2.2 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.2.1 indien realisatie op het terrein dat bij het bouwwerk hoort onvoldoende ruimte is en de parkeerbehoefte kan worden opgevangen in de openbare ruimte.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijking

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de in het plan gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen;
  • b. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennemasten ten behoeve van telecommunicatie, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 40 m mag bedragen, met uitzondering van de gronden met de bestemming Natuur, Waarde - Beschermd dorpsgezicht, Waarde - Landschap, Waarde – Natuur, Waarde – Open gebied en Waarde – Wierde invloedszone, waar alleen antennemasten met een bouwhoogte van ten hoogste 5 m mogen worden gebouwd, mits:
    • 1. wordt voorzien in een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing;
    • 2. Het bouwen van antennemasten dient tevens te worden getoetst aan het gemeentelijk antennebeleid;
  • c. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 m bedraagt;
  • d. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of --intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • e. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • f. het bepaalde in het plan ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en worden toegestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10 m, met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten ten hoogste 6 m mag bedragen.

8.2 Uitzonderingen

De onder lid 8.1, sub a bedoelde afwijkingsmogelijkheden gelden niet ten aanzien van:

  • a. de hoogte van reclamemasten (ten hoogste 6 m),
  • b. de ashoogte van windturbines (ten hoogste 15 m);
  • c. het uitbreidingspercentage van de oppervlakte van gebouwen voor niet-agrarische functies (ten hoogste 20%);
  • d. de maximale oppervlakte van woningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen (ten hoogste 300 m2);
  • e. de hoogte van antennemasten voor mobiele telecommunicatie (ten hoogste 40 m respectievelijk 5 m (in bestemming Natuur, Waarde - Beschermd dorpsgezicht, Waarde - Landschap, Waarde – Natuur, Waarde – Open gebied en Waarde – Wierde invloedszone).

De onder 8.1, sub b en c toegelaten bouwwerken mogen er niet toe leiden dat in gebieden, waarin geen bebouwing mag worden opgericht, zoals bebouwingsvrije zones, bebouwing wordt opgericht.

De onder 8.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid.

Artikel 9 Overige regels

9.1 Natuurtoets

Bij toepassing van afwijkingsregels en wijzigingsbevoegdheden en alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend, dient te zijn aangetoond dat op voorhand redelijkerwijs is te verwachten dat:

- een Wet natuurbeschermingvergunning, indien vereist, kan worden verleend;

- een ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming, indien vereist, kan worden verleend.

9.2 Aanvullende werking welstandscriteria

De in het plan geboden ruimte ten aanzien van de situering en de maatvoering van bouwwerken kan nader worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria, daaronder begrepen de welstandsnota voor het buitengebied.

9.3 Watertoets

Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels of voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, dan wel toepassing te geven aan een wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, dient de aanvraag te worden voorgelegd aan het betreffende waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies in het kader van artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen geschiedt binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in sublid a. een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sublid a. met maximaal 10%.
  • c. Sublid a. is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
10.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a., te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a., na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sublid a. is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het

Bestemmingsplan Warffumerweg 10 Rasquert ,

van de gemeente Winsum

Behorend bij het besluit van .....