direct naar inhoud van Regels
Plan: Oostumerweg 3 Garnwerd
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0053.BPBG2016INBR1-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Voor zover in dit wijzigingsplan niet anders is bepaald, zijn de regels van hoofdstuk 1 (Inleidende regels) van het bestemmingsplan "Buitengebied Winsum", zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Winsum bij besluit van 20 juni 2013, op dit wijzigingsplan van toepassing.

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het wijzigingsplan 'Oostumerweg 3, Garnwerd' met identificatienummer NL.IMRO.0053.BPBG2016INBR1-VA01 van de gemeente Winsum;

1.2 wijzigingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 bestemmingsplan "Buitengebied Winsum":

het bestemmingsplan met identificatienummer NL.IMRO.0053.BPBG2011BEHE1-VA03 van de gemeente Winsum, zoals dat is vastgesteld op 20 juni 2013;

1.4 verbeelding:

de verbeelding van het wijzigingsplan Oostumerweg 3, Garnwerd, bestaande uit de kaart met identificatienummer NL.IMRO.0053.BPBG2016INBR1-VA01.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 2 Bedrijf

2.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bestaande bedrijven;
  • b. bedrijven, overeenkomend met categorie 1 en 2 van de als bijlage 1 bij de regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Winsum" opgenomen Staat van bedrijven;
  • c. handelsonderneming in tractoren, landbouwmachines en stalinrichting;
  • d. verhuurbedrijf voor landbouwmachines;
  • e. kleinschalige detailhandel in de vorm van streekproducten verkoop;
  • f. opfok van jongvee;
  • g. verhuur van opslagruimte, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – opslagbedrijf';
  • h. wonen ten behoeve van het bedrijf, al dan niet in combinatie met een bed and breakfast;

met de daarbij behorende:

  • i. bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen;
  • j. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In de bestemming is de buitenopslag van goederen en materialen ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening toegestaan, mits deze in overeenstemming is met het Activiteitenbesluit en/of de omgevingsvergunning lid 2.1 sub e van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

In de bestemming zijn niet begrepen:

  • geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • detailhandelsbedrijven, tenzij het gaat om detailhandel als een niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van het bedrijf;
  • risicovolle inrichtingen.

2.2 Bouwregels

  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. de totale vloeroppervlakte van de vanaf 17 juni 2009 aanwezige bedrijfsbebouwing mag eenmalig met 20% worden vergroot, mits deze uitbreiding niet leidt tot een onevenredige aantasting van landschap, natuur en milieu en niet leidt tot verkeersoverlast;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen, niet zijnde bedrijfswoningen, mogen ten hoogste 4,5 m respectievelijk 8 m bedragen, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
    • 3. in afwijking van het bepaalde onder 1 en 2 dient ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij' de woonfunctie beperkt te blijven tot het hoofdgebouw en dient de bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, te worden gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen.

  • b. Voor het bouwen van bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
    • 1. per bedrijf is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij' is de woonfunctie beperkt tot het hoofdgebouw van de voormalige boerderij;
    • 3. de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 4,5 m en 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen en mits wordt gebouwd in één bouwlaag met kap;
    • 4. de bedrijfswoning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen.
    • 5. de oppervlakte van de bedrijfswoning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze groter is;
    • 6. de goot- en bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 m en 5,5 m, dan wel de bestaande hoogten indien deze hoger zijn.
    • 7. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op het erf binnen 30 m uit een gevel van het hoofdgebouw te worden gebouwd, met uitzondering van bestaande bijgebouwen die op een grotere afstand zijn geplaatst.

  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte ten hoogste 3 m mag bedragen.

2.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • het landschapsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

nadere eisen stellen aan:

  • de afstand tussen de gebouwen. Hierdoor kan worden voorkomen dat het op geconcentreerd bouwen gerichte streven wordt aangetast;
  • de afstand tot de weg;
  • de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van gebouwen.

2.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van bedrijfsgebouwen en vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een bed and breakfast, zodanig dat:
    • 1. het aantal kamers ten behoeve van bed and breakfast meer dan twee bedraagt en ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij' meer dan vier;
    • 2. het parkeren niet op eigen terrein plaatsvindt;
  • c. het gebruik van gronden als paardrijbak;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van kleinschalige detailhandel in de vorm van streekproducten verkoop, zodanig dat de bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 60 m2 bedraagt.

2.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 2.4, sub c voor paardrijbakken, mits:

  • a. de afstand tussen de paardrijbak en een bestaande woning van derden ten minste 30 m bedraagt;
  • b. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
  • c. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 m;
  • d. de paardrijbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
  • e. er geen lichtmasten worden geplaatst;
  • f. de aanleg van de paardrijbak niet ten koste gaat van de bestaande landschapswaarden en de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

2.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van bedrijven ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voormalige boerderij' wijzigen ten behoeve van:

  • 1. wonen;
  • 2. sociale, culturele, medische en educatieve voorzieningen;
  • 3. bedrijven behorend tot de milieucategorieën 1 en 2, alsmede behorend tot categorie 3.1 voor zover naar aard en invloed op de omgeving met de categorieën 1 en 2 gelijk te stellen bedrijvigheid van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering van de VNG (zie de als bijlage 1 bij regels opgenomen Staat van bedrijven);
  • 4. recreatieve functies in de vorm van groepsaccommodaties, hotels en/of pensions;
  • 5. maneges.

Aan deze functiewijzigingen, zijn de volgende voorwaarden verbonden:

  • de activiteiten onder 2 tot en met 5 zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
  • de activiteiten dienen plaats te vinden binnen de gebouwen en op het bijbehorende erf;
  • de functie wonen blijft beperkt tot het hoofdgebouw;
  • bij wijziging naar de woonfunctie bedraagt het aantal woningen niet meer dan één;
  • de bestaande maatvoering, die wordt bepaald door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, blijft gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
  • er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
  • er dient zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  • er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaan;
  • de opslag van materialen of goederen op het erf, anders dan voor het verwezenlijken van de bestemming, is uitgesloten;
  • detailhandel, anders dan in ambachtelijke, agrarische of aan de agrarische sector gelieerde producten, is uitdrukkelijk uitgesloten, waarbij de bedrijfsvloeroppervlakte beperkt dient te blijven tot maximaal 60 m²;
  • onnodige sloop van monumentale bebouwing dient te worden voorkomen;
  • de vestiging van maneges is uitsluitend toegestaan in de nabijheid van kernen.
  • Na wijziging behoudt het perceel de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij' en de bestemming die past bij de nieuwe functie (respectievelijk Wonen, Horeca, Maatschappelijk, Recreatie – Recreatiewoning of Sport - Manege). Ook is het mogelijk om de bestemming weer te wijzigen naar de agrarische bedrijfsbestemming.

Artikel 3 Waarde - Archeologie 2

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van (hoge) archeologische waarden (archeologisch waardevol gebied).

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, tenzij het betreft:

  • bouwwerken waarvan de bestaande oppervlakte met ten hoogste 50 m2 wordt uitgebreid;
  • bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).

3.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2, mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
  • c. één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt of worden genomen:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    • 3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien aan de omgevingsvergunning voorwaarden worden verbonden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
      • het ontgronden, afgraven, egaliseren, ophogen van gronden over een totaal aaneengesloten oppervlakte groter dan 50 m2, waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte die reeds eerder door voornoemde werken is bewerkt;
      • het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden dieper dan 0,4 m;
      • het graven, uitbaggeren of dempen van watergangen;
      • het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,4 m;
      • het graven van sleuven breder dan 0,5 m en dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
      • het permanent verlagen van het waterpeil.

  • b. Een vergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad, of;
    • 3. één of meer van de volgende voorschriften in acht wordt of worden genomen:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
      • een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
      • een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.

  • c. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
      • reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
      • het normale onderhoud betreffen, met inbegrip van herdrainage;
      • mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.

3.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:

  • a. deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan gronden alsnog de bestemming Waarde - Archeologie 2 toe te kennen, indien uit nader onderzoek is gebleken dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn.

Artikel 4 Waarde - Landschap

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Landschap' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Hieronder worden het behoud, herstel en ontwikkeling van de volgende essentiële ruimtelijke kenmerken begrepen:

  • de openheid van het landschap;
  • het reliëf;
  • de oorspronkelijke verkavelingen en het beloop van wegen en waterlopen;
  • de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van wierden en wierdendorpen.

4.2 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • het diepploegen, egaliseren en afschuiven van gronden;
  • het gebruik van de gronden voor nieuwe houtteelt;
  • het gebruik van de gronden voor de aanleg van bossen en boomgaarden.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden op of in de als 'Waarde - Landschap' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
      • het aanbrengen van houtwallen en -singels, lijnvormige houtopstanden, uitgezonderd erfbeplantingen;
      • het graven en dempen van sloten en watergangen;
      • het vergroten of verkleinen van het doorstromingsprofiel van sloten en watergangen;
      • het verwijderen van stuwen en dammen;
  • b. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
  • c. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
  • d. De onder a bedoelde vergunning mag geen afbreuk doen aan de in lid 5.1 omschreven waarden.

Artikel 5 Waarde - Open gebied

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Open gebied' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van het open gebied.

5.2 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

  • het gebruik van de gronden voor nieuwe houtteelt;
  • het gebruik van de gronden voor de aanleg van bossen en boomgaarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Voor zover in dit wijzigingsplan niet anders is bepaald, zijn de regels van hoofdstuk 3 (Algemene regels) van het bestemmingsplan "Buitengebied Winsum", zoals vastgesteld door de gemeenteraad van Winsum bij besluit van 20 juni 2013, op dit wijzigingsplan van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 6 Overgangsrecht

Het overgangsrecht behorende bij het bestemmingsplan "Buitengebied Winsum" blijft onverkort van toepassing.

Artikel 7 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsplan Oostumerweg 3 Garnwerd