direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zeewolde - Havenkwartier fase 2
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0050.UPPNHAVENF2-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de noordzijde van Zeewolde wordt de wijk Polderwijk gerealiseerd. In de Polderwijk is ruimte voor ongeveer 2.950 woningen. De woonwijk wordt gefaseerd gerealiseerd. Ten behoeve hiervan is het bestemmingsplan “Polderwijk” (2004) opgesteld waarin de woonwijk via een uitwerkingsregeling kan worden ontwikkeld. Inmiddels is het eerste deel, het Parkkwartier, nagenoeg ontwikkeld.

Voor de nog te ontwikkelen delen (delen van het Bergkwartier, Waterkwartier en Havenkwartier) zijn de uitgangspunten door nieuwe stedenbouwkundige inzichten gewijzigd. Deze passen niet meer binnen de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan Polderwijk. Om die reden is op 26 april 2012 het bestemmingsplan "Polderwijk-Noord" vastgesteld. Ook dit bestemmingsplan kent een uit te werken bestemming (Wonen) waarbinnen met inachtneming van de uitwerkingsregels (gefaseerde) woningbouw mag plaatsvinden.

Dit uitwerkingsplan maakt de ontwikkeling van maximaal 195 grondgebonden, maximaal 35 appartementenwoningen en maximaal 24 zorgeenheden mogelijk in wijkdeel Havenkwartier (fase 2).

In één van de appartementen wordt ruimte geboden voor dienstverlening in de plint.

Het Havenkwartier is onderdeel van het Waterkwartier en betreft het buitendijkse deel van deze woonwijk. Dit deel heeft betrekking op het westelijk deel van het Havenkwartier, fase 2. Het Havenkwartier wordt begrensd door de nieuwe primaire waterkering die tevens fungeert als de nieuwe ontsluitingsweg De Omloop, de vaarverbinding tussen de Blauwe Diamant en het Wolderwijd en de regionale waterkering langs het Wolderwijd.

Voornoemde ontwikkeling past binnen de uitwerkingsregels, zoals die in het bestemmingsplan "Polderwijk-Noord" zijn opgenomen. Het voorliggende uitwerkingsplan voorziet in een concrete planologische regeling voor de beoogde woningbouw.

1.2 Opbouw toelichting

De juridisch-planologische regeling van dit uitwerkingsplan wordt in de navolgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de behoefte verantwoord. In hoofdstuk wordt 3 een korte toelichting gegeven op het plangebied. In hoofdstuk 4 komt het plan aan de orde. Vervolgens worden in hoofdstuk 5 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten besproken. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische aspecten van het uitwerkingsplan en in hoofdstuk 7 tot slot wordt een weergave gegeven van de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Behoefte-onderzoek

2.1 Inleiding

Het onderhavige uitwerkingsplan maakt de ontwikkeling van maximaal 195 grondgebonden woningen en maximaal 35 appartementenwoningen mogelijk en voorziet in de mogelijkheid voor 24 zorgwoningen.

Het programma 'zorg' bestaat uit 3 voorzieningen met 8 kleine onzelfstandige wooneenheden met een gezamenlijk woonkamer en buitenruimte. Deze ontwikkeling is voorzien in de zuidelijk geplande bebouwing en wordt gecombineerd met een aantal appartementen en/of eengezinswoningen.

De zorgeenheden worden in principe in plaats van een aantal woning of appartementen gerealiseerd. Het aantal zorgeenheden dat wordt gerealiseerd gaat ten koste van het aantal woningen dat maximaal mag worden gebouwd.

Het gebied is nu nog onbebouwd, maar wel grotendeels bouwrijp gemaakt.

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Dit is de reden dat in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de “ladder voor duurzame verstedelijking” is opgenomen. De bouw van nieuwe woningen wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom is in dit rapport de behoefte, locatiekeuze en ontsluiting onderbouwd aan de hand van de ladder. In dit hoofdstuk wordt hier kort op ingegaan. In bijlage 1 is de nadere volledige onderbouwing opgenomen

Overigens is op de merken dat in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 2016 (zaaknummer 201506618/1.R6) is bepaald dat een dergelijk onderzoek in uitwerkingsplannen feitelijk niet meer hoeft te worden gedaan.

2.2 Toetsing aan Rijksladder

2.2.1 Artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro): de rijksladder

De ladder bestaat uit de volgende drie treden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
2.2.2 Toetsing initiatief aan rijksladder

Beschrijving behoefte

De bouw van woningen in Zeewolde voorziet in een actuele regionale behoefte. De relevante woonregio bestaat uit de gemeenten Almere, Lelystad, Harderwijk en Ermelo.

De behoefte is nader onderbouwd in bijlage 1. Hieruit blijkt dat:

  • de bevolking en het aantal huishoudens en Flevoland en Zeewolde en Noordwest Veluwe de komende jaren groeit;
  • er in Zeewolde een kwantitatieve behoefte is aan gemiddeld 100-150 woningen per jaar;
  • het programma aansluit op de kwalitatieve vraag en de door de gemeente beoogde differentiatie.

De bouw van 130 woningen geeft invulling aan een actuele regionale behoefte.

Motivering locatiekeuze

Het is niet mogelijk om jaarlijks gemiddeld 100-150 woningen binnen bestaand bebouwd gebied te realiseren. Daarom is gekozen voor uitbreiding van Zeewolde aan de noordzijde. De locaties zijn deelplannen in de grote uitbreidingslocatie Polderwijk, die al in 2004 is vastgelegd in een bestemmingsplan.

Ook de provincie heeft in het omgevingsplan Flevoland (2006) geconcludeerd dat Polderwijk noodzakelijk is voor opvang van de woningbehoefte:

  • “Gezien de goede omgevingskwaliteiten, de grote woningbehoefte in de aangrenzende delen van Gelderland en Utrecht en de gunstige ligging van Zeewolde kan verwacht worden dat de druk op vestiging in Zeewolde vanuit het 'oude land' zal aanhouden. Zeewolde heeft met de Polderwijk voor de komende planperiode voldoende ontwikkelruimte. Voor de verdere ontwikkeling tot circa 35.000 inwoners in 2030 zijn echter nog één of meerdere locaties nodig.”

De locatie is in het provinciale omgevingsplan aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.UPPNHAVENF2-VS01_0001.png"

Figuur 2.1 Uitsnede Omgevingsplan Flevoland kaart 11 Stedelijk gebied

Eindconclusie

Uit de bovenstaande toetsing en de nadere onderbouwing die in bijlage 1 is toegevoegd blijkt dat met de ontwikkeling sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Hoofdstuk 3 Karakter Waterkwartier

In het Waterkwartier staat de beleving van het water voorop. Door het vergraven van een deel van de gronden is waterberging voor omliggende gebieden gerealiseerd en wordt een waterstructuur gecreëerd waaraan watergebonden woningen kunnen worden gerealiseerd. De buurten worden gefaseerd in ontwikkeling gebracht, waarbij de verkaveling en de woningtypes in een later stadium nader zullen worden uitgewerkt. In het voorliggende plan vindt de concrete uitwerking van Havenkwartier fase 2 plaats. Figuur 3.1 geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.UPPNHAVENF2-VS01_0002.jpg"

Figuur 3.1 Globale ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.UPPNHAVENF2-VS01_0003.jpg"

Figuur 3.2 Luchtfoto van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.UPPNHAVENF2-VS01_0004.png"

Figuur 3.3 Planbegrenzing met vigerende plannen (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Met dit uitwerkingsplan wordt de realisatie van maximaal 195 grondgebonden woningen, maximaal 35 appartementenwoningen en 24 zorgeenheden mogelijk gemaakt. In het appartementengebouw aan de westkant wordt ruimte geboden voor dienstverlening in de plint. In het volgende hoofdstuk wordt een beschrijving van de stedenbouwkundige uitgangspunten gegeven.

Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten

4.1 Context

De uitgangspunten van het noordelijk deel van Polderwijk zijn juridisch-planologische vastgelegd in het bestemmingsplan “Polderwijk-Noord”. Een belangrijk uitgangspunt binnen de bestemming 'Wonen - uit te werken' is dat de stedenbouwkundige en programmatische onderdelen van de verschillende uitwerkingen passen binnen de kaders van dit bestemmingsplan.

4.2 Stedenbouwkundige uitgangspunten

4.2.1 Verkavelingsopzet

Het plangebied betreft fase 2 van het gebied Havenkwartier. In het plangebied worden maximaal 195 grondgebonden, maximaal 35 appartementenwoningen en 24 zorgeenheden mogelijk gemaakt. In het appartementengebouw aan de westkant wordt ruimte geboden voor dienstverlening in de plint. Eventuele zorgeenheden worden gerealiseerd in of nabij het appartementengebouw aan de zuidkant van het plangebied.

Het plangebied bestaat uit een aantal woningclusters die met elkaar worden verbonden via een intern ontsluitingspatroon van woonstraten. Deze woonstraten takken aan via één aansluiting op de Zeewolderweg / De Omloop.


Het woongebied bestaat voornamelijk uit eengezinswoningen in een variatie van rijtjes, vrijstaand en twee-onder-één kap (twee tot drie bouwlagen al dan niet met kap). Op een viertal markante plekken aan de buitenranden van het plan zijn appartementen in maximaal 5 bouwlagen gesitueerd. De noordoostkant wordt begrensd door het water (Blauwe Diamant) waar de doorgang naar de sluis zich bevindt .

Qua bebouwing aan deze zijde vindt als het ware een spiegeling plaats van de tegenover gelegen eerste fase van het Havenkwartier. Ook is aan de zuidzijde van het plangebied een insteekhaven met een jachthaven gesitueerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.UPPNHAVENF2-VS01_0005.png"

Figuur 4.1. Indicatieve inrichtingsschets Havenkwartier fase 1 en 2

4.2.2 Openbare ruimte

De openbare ruimte in dit plangebied bestaat uit infrastructuur in de vorm van woonstraten, parkeerterreinen en groen. Open oppervlaktewater wordt ingebracht door de jachthaven in het zuidelijke cluster en een insteekhaven langs de Blauwe Diamant.

De hoofdontsluiting van het woongebied vindt plaats vanaf een aantakkingen op De Omloop. Alle woonstraten zijn hierop aangesloten.

In het gebied wordt eveneens geparkeerd in de openbare ruimte door de aanleg van verspreid liggende (openbare) parkeerterreintjes en langsparkeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.UPPNHAVENF2-VS01_0006.png"

Figuur 4.2 Verkeers- en parkeerstructuur

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.UPPNHAVENF2-VS01_0007.png"

Figuur 4.3 Groenstructuur

4.2.3 Woningbouwprogramma

De stedenbouwkundige opzet voorziet in een optimalisering van de verkaveling met als aandachtspunten de nagestreefde verdeling in woningcategorieën, de verdeling tussen gestapeld en grondgebonden woningen, de duurzaamheid en de ruimtelijke kwaliteit. De doelstelling voor de verdeling tussen de woningcategorieën goedkoop, middenduur en duur is respectievelijk 30, 35 en 35 procent. In het stedenbouwkundig plan is voor Havenkwartier fase 1 en 2 de verdeling respectievelijk 26, 37 en 37 procent. Deze verdeling sluit redelijk aan op het uitgangspunt. Binnen de verkavelingsopzet is binnen elke categorie volop ruimte om te variëren in woningtypen.

In het plan zijn kortere en wat langere rijen woningen opgenomen, maar ook drielaagse

waterwoningen met een privésteiger. De twee-onder-een-kapwoningen en vrijstaande woningen vallen in de dure categorie. De vaar-in-woningen met een botenhuis onder de woning horen ook bij de dure categorie. In het appartementengebouw aan de westkant (A op onderstaande afbeelding) wordt ruimte geboden voor dienstverlening in de plint.

In de bebouwingscluster aan de zuidkant (7 op onderstaande afbeelding) wordt ruimte geboden voor zorgeenheden en zorgvoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.UPPNHAVENF2-VS01_0008.png"

Figuur 4.4 Deelgebieden Havenkwartier (goedkoop=rood, middelduur=groen, duur=blauw, appartementen=bruin).

4.3 Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken is de verzamelterm voor bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. De term “bijbehorende bouwwerken” wordt gebruikt in het Besluit omgevingsrecht (Bor) en wordt nu ook in dit uitwerkingsplan overgenomen. De mogelijkheden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken zijn met de inwerkingtreding van het Bor op 1 november 2014 verruimd. Op het achtererf zijn tot een bepaalde omvang bijbehorende bouwwerken vergunningvrij mogelijk. Wel is in het Bor een bepaald bebouwingspercentage gehanteerd om te voorkomen dat achtererven te dicht worden bebouwd.

Op deze landelijke regeling wordt met dit uitwerkingsplan aangesloten in die zin dat het uitwerkingsplan alleen ruimte biedt voor vergunningvrije bouwwerken en in principe geen eigen regeling meer kent. Alleen voor zover dit leidt tot een onevenredige beperking van bouwmogelijkheden, zoals ter plaatse van zijtuinen en op percelen waar in de voortuin gebouwd mag worden, is van dit algemene principe afgeweken. Hoe dit precies is vertaald in het uitwerkingsplan wordt in paragraaf 6.2 toegelicht.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke manier rekening is gehouden met de milieu- en omgevingsaspecten die in het uitwerkingsplan een rol spelen. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd.

5.1 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur

Het plan voorziet in enkel 30 km/uur wegen. De hoofdontsluiting van het woongebied vindt plaats vanaf de Zeewolderweg. Alle woonstraten takken aan op deze weg. Deze weg is berekend op een verkeersgeneratie die door Polderwijk-Noord wordt gegenereerd. Er ontstaan geen verkeersonveilige situaties. Qua ontsluitingsstructuur stuit het uitwerkingsplan dan ook niet op belemmeringen.

Parkeren

In totaal zullen in het plangebied circa 400 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, deels op eigen erf en deels in de openbare ruimte. Voor maximaal 230 woningen voldoet het aantal parkeerplaatsen daarmee ruimschoots aan de parkeernormen. Geconcludeerd is dat er sprake is van voldoende parkeergelegenheid in het plangebied. In bijlage 2 is het woonprogramma aangegeven waar per cluster de parkeernorm is berekend.

Indien er dienstverlenende voorzieningen in de plint van een woongebouw wordt gerealiseerd, dan zal op basis van de oppervlaktes die voor die functies worden beoordeeld in hoeverre dit aantal parkeerplaatsen voldoet.

5.2 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. De voorkeursgrenswaarde voor weg verkeerslawaai bedraagt 48 dB.


Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.


Toetsing en conclusie

Er is een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidsbelasting vanwege weg verkeerslawaai op het plan Molenbuurt/Havenkwartier, met als doel om na te gaan in

hoeverre nieuw te realiseren woningen kunnen worden gerealiseerd binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder. Dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3.

Uit dat onderzoek blijkt dat de nieuw te realiseren/te verleggen weg de Omloop na realisatie van de Polderwijk de voorkeursgrenswaarde (48 dB) in het plangebied wordt overschreden. De woningen liggen echter allemaal binnen de toegestane grenswaarde van 53 dB. Voor het toestaan van woningen binnen laatstgenoemde grenswaarde is met toepassing van een hogere waarde procedure een algemene ontheffing verleend van de voorkeursgrenswaarde. Het realiseren van de woningen in het plan is derhalve mogelijk binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder.


Overige wegen nabij en binnen het plangebied zullen deel uit maken van een 30 km/h-zone en zullen vanwege de relatief lage verkeersintensiteiten slechts een beperkte geluidsbelasting veroorzaken. Daarnaast zijn deze wegen niet-gezoneerd en is akoestisch onderzoek dan ook niet noodzakelijk. Voor wat betreft het aspect weg verkeerslawaai is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.3 Bodem

Algemeen

Het is wettelijk geregeld dat nieuwbouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om deze reden dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek (conform NEN5740) in beeld te worden gebracht. Als blijkt uit het onderzoek dat de bodem niet geschikt is dan zal voor aanvang van de werkzaamheden een sanering moeten worden uitgevoerd, om de bodem wel geschikt te maken.


Bodemkwaliteit in relatie tot het plangebied

Uit bodem- en geohydrologisch onderzoek, dat is uitgevoerd ten behoeve van het planMER dat is uitgevoerd voor Polderwijk-Noord, blijkt dat ter plaatse van het plangebied slechts lichte verontreinigingen voorkomen. Het betreft marginale verhogingen ten opzichte van de achtergrondwaarde(n). Er is daarom geconcludeerd dat de realisatie van de Polderwijk dan ook niet in de weg wordt gestaan door dit aspect.


Conclusie

Gezien de bevindingen uit het reeds uitgevoerde onderzoek en het feit dat de gronden sinds het gereedkomen van het bestemmingsplan "Polderwijk-Noord" niet voor andere doeleinden zijn gebruikt, mag worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit ter plaatse een ongewijzigde kwaliteit heeft en daardoor nog steeds geschikt is voor het beoogde gebruik als woongebied.

5.4 Bedrijvigheid en milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven


Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan het aspect bedrijvigheid en milieuzonering in beeld gebracht aan de hand van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusies

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijfslocaties of anderszins milieubelastende functies aanwezig dan wel geprojecteerd. Op basis hiervan kan worden geconcludeerd dat het plan voor wat betreft bedrijvigheid en milieuzonering geen belemmeringen ondervindt.

5.5 Externe veiligheid

Toetsingskader en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over "externe veiligheid" om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR)5) en het groepsrisico (GR) 6). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden.

Onderzoek en conclusie

Risicovolle inrichtingen

Er liggen geen risicovolle inrichtingen in de invloedssfeer van het woongebied.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de nabijheid van het plangebied liggen geen wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De dichtstbijzijnde wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd zijn de N305, N301 en de A28. Deze liggen alle drie op ruime afstand van het plangebied. Uit gegevens van de risicokaart blijkt dat zowel de PR 10-6-contour als de PR 10-8-contour ruimschoots buiten de plangrens zijn gelegen. Beide contouren reiken niet tot het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied worden verder geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, het spoor, het water of door leidingen.

Risicovolle buisleidingen

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

5.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader en beleid

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd.

Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m²;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Onderzoek en conclusie

Dit uitwerkingsplan is een uitwerking van het bestemmingsplan "Polderwijk-Noord" (moederplan). In het kader van het bestemmingsplan "Polderwijk-Noord" is een planMER opgesteld. In het kader van dit planMER is zijn de concentraties luchtverontreinigende stoffen voor de gehele ontwikkeling Polderwijk-Noord in beeld gebracht. Uit berekeningen die zijn uitgevoerd met behulp van het programma CAR II blijkt dat langs de maatgevende weg (Zeewolderweg) de jaargemiddelde stikstofdioxideconcentratie 14,5 µg/m3 bedraagt. Voor fijnstof gaat het om een jaargemiddelde van 16,9 µg/m3. Daarmee liggen de concentraties ruimschoots onder de (toekomstige) grenswaarden voor deze stoffen (40 µg/m3). Het gehele plan Polderwijk-Noord voldoet daarmee aan de luchtkwaliteitseisen. Aangezien dit uitwerkingsplan een (deel) uitwerking van het bestemmingsplan "Polderwijk-Noord" betreft voldoet ook dit uitwerkingsplan daaraan. Het aspect luchtkwaliteit belemmert de planvorming niet.

Daarnaast dient inzichtelijk te worden gemaakt dat de plaatselijke luchtkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik als woongebied. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N705. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer waren gelegen. Omdat langs deze weg ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden voor de concentraties luchtverontreinigende stoffen zal dit ook in het plangebied het geval zijn. Hierdoor is in de omgeving van de beoogde ontwikkeling sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.7 Waterparagraaf

Watertoets en waterparagraaf

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijn de waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder wordt meegenomen in de uitwerking van het plan. Voor de ontwikkeling is de normale procedure van toepassing in het kader van de watertoets. Deze procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding.


Dit plan is een nadere uitwerking van het bestemmingsplan "Polderwijk-Noord". In waterhuishoudkundig opzicht zijn er geen wijzigingen ten opzichte van het bestemmingsplan "Polderwijk-Noord". Er is dan ook geen uitgebreid onderzoek gedaan. In deze paragraaf zijn alleen de voor dit uitwerkingsplan relevante en specifieke "water"-zaken beschreven.

Waterveiligheid/ waterkering

De provincie heeft de regionale waterkering aangewezen en het beschermingsniveau bepaald. De legger is vastgesteld door het waterschap. Het plangebied is beschermd tegen hoog water door deze regionale kering met daarin de keersluis en de hoge ligging van het maaiveld, ruim boven het waterpeil.


Het plangebied ligt in de nabijheid van de primaire waterkering langs het Wolderwijd (Zeewolderdijk) en de nieuwe waterkering om het Havenkwartier. Rond deze dijken geldt een binnenbeschermingszone en een buitenbeschermingszone. De nieuwe waterkering zelf is de kernzone. In de kernzone en de binnenbeschermingszone mag in principe niet worden gebouwd.

In de buitenbeschermingszone zijn meerdere handelingen verboden zonder een watervergunning. Voor welke handelingen een watervergunning noodzakelijk is, is vastgelegd in de keur van waterschap Zuiderzeeland. De beschermingszones zijn in het bestemmingsplan vastgelegd (zie paragraaf 6.9).


Een groot deel van het plangebied ligt in de buitenbeschermingszone van de (nieuwe) primaire waterkering. Het overige deel ligt in de kernzone of de binnenbeschermingszone van deze primaire kering (zie figuur 5.2).


De ligging van de bebouwing en die van de primaire kering zijn in overleg met het Waterschap op elkaar afgestemd. Havenkwartier is opgehoogd tot dijkniveau waardoor de waterkerende functie duurzaam is geborgd. Voor het Havenkwartier is middels een projectplan Waterwet vastgelegd dat - in afwijking van het beleid van het waterschap - bebouwing in de binnenbeschermingszone is toegestaan.

Het uitvoeren van werken en werkzaamheden in de kern-, binnen- en/of buitenbeschermingszone van de primaire kering zijn alleen onder voorwaarden toegestaan. Dit geldt ook voor beschermd buitendijks gebied van de regionale kering. Deze voorwaarden worden door het waterschap gesteld in de watervergunning op grond van de Waterwet en de Keur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.UPPNHAVENF2-VS01_0009.jpg"

Figuur 5.2: Beschermingszones dijken Havenkwartier

Waterkwantiteit

Met dit uitwerkingsplan worden maximaal 230 woningen mogelijk gemaakt, met daarbij erven, openbare wegen, paden en parkeervoorzieningen. Door het plan neemt het verharde oppervlak toe. Het grootste deel van het hemelwater dat binnen het plangebied valt wordt via de havens en sluis afgevoerd naar het binnendijkse watersysteem.

Voor de toename aan verharding is watercompensatie vereist conform de overeengekomen uitgangspunten die zijn vastgelegd in het waterhuishoudkundig inrichtingsplan van 2003 en de opgestelde waterbalans (bijlage 8).

Op dit moment is (een schatting van) de netto toename in verharding en de grootte van de toename in waterberging niet beschikbaar. De verwachting is dat de berging zal voldoen aan de overeengekomen uitgangspunten. Deze informatie wordt aangeleverd in het kader van de aanvraag voor de benodigde watervergunning.

Het uitwerkingsplan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht.


Waterkwaliteit

Met het oog op de waterkwaliteit zijn met de planvorming geen bezwaren te verwachten. Ten behoeve van de bebouwing zullen geen uitlogende bouwmaterialen worden gebruikt. Verder worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een potentieel risico vormen voor de waterkwaliteit.

Hemelwaterafvoer en riolering

Het rioolstelsel is van het type geïntegreerd stelsel. Dit is een gescheiden stelsel met in het regenwaterriool, daar waar nuttig en noodzakelijk, filters (een zuiveringsstap).

Het afvalwater uit de sanitaire voorzieningen wordt vacuüm afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie op het Trekkersveld. Ten behoeve van de afvoer van het afvalwater wordt het droogweerafvoer (d.w.a.) vrijvervalriool gekoppeld aan een vacuümsysteem. Het vacuümstation in het vacuümsysteem zuigt het afvalwater uit de wijk af en verpompt het naar het dichtstbijzijnde hoofdrioolgemaal.


Van de verharde oppervlakken wordt, gezien de verkeersintensiteit evenals bij zuid-, midden- en noordcluster verwacht dat het afstromende regenwater schoon is. Hierdoor is filtratie overbodig en wordt het regenwater via goten en het regenwaterriool rechtstreeks op het dichtstbijzijnde grote oppervlaktewater geloosd. Een uitzondering daarop zijn de hoofdwegen. Deze zijn niet op de riolering aangesloten maar lozen hun water op de brede bermen die langs deze wegen liggen waar het infiltreert naar het grondwater.


Het regenwater wordt daar waar mogelijk oppervlakkig afgevoerd naar het dichtstbijzijnde grote oppervlaktewater. Als dat niet mogelijk is wordt het verzameld in een verzamelput en via de regenwaterriolering afgevoerd. Door de oppervlakkige afvoer worden foutieve aansluitingen voorkomen, wordt de waterbeleving vergroot en neemt de toekomstbestendigheid (klimaatbestendigheid) toe. Op deze wijze wordt 100% van het regenwater afgekoppeld/niet aangekoppeld.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader en beleid

Het wettelijk kader voor archeologie is opgenomen in de Monumentenwet 1988. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van gemeentelijk of provinciaal beleid bepaald.

Onderzoek en conclusie

In het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan "Polderwijk-Noord" is archeologisch veldonderzoek verricht. Uit dit archeologisch veldonderzoek is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermenswaardige archeologische vindplaatsen worden aangetroffen. Het gebied is daardoor vrijgegeven voor andere ruimtelijke functies en dus ook de beoogde functie van woongebied.

In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle landschappen, lijnen, structuren of bebouwing gelegen. De buitendijk (waterkering) als cultuurhistorisch element vormt de oostelijke buitengrens van het plangebied en blijft gehandhaafd . De planontwikkeling heeft daardoor geen nadelige gevolgen voor de cultuurhistorische waarde/uitstraling van deze dijk.

5.9 Ecologie

5.9.1 Beleid en normstellling

Met de Wet natuurbescherming zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

5.9.2 Onderzoek en conclusie

Gebiedsbescherming

Ten behoeve van het planMER voor het bestemmingsplan Polderwijk Noord, is een passende beoordeling opgesteld (bijlage 4). Ten aanzien van de destijds gehanteerde instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren zijn de doelstellingen niet aangescherpt. Alleen voor de rivierdonderpad, tafel- en kuifeend is de doelstelling voor het oppervlak van het leefgebied aangepast. Voor deze soorten is achteruitgang ten gunste van andere soort toegestaan. Dit heeft geen consequenties voor de destijds uitgevoerde effectbeoordeling.

Uit de verslechteringstoets blijkt dat verstoringseffecten kunnen optreden in de aanlegfase. De effecten op vogelsoorten vinden voornamelijk plaats in de aanlegfase. In de aanlegfase van de woonwijk kan verstoring van het Wolderwijd door licht en geluid voorkomen worden door de hei- of trilwerkzaamheden te plannen tussen 1 mei en 1 oktober en door bij de verlichting van het bouwterrein rekening te houden met de natuurwaarden op het Wolderwijd, onder meer door het gebruik van speciale afgeschermde armaturen. In de gebruiksfase is verstoring door licht en geluid vanuit de woonwijk naar het Wolderwijd uitgesloten. Een tijdelijke verstoring door de hei- of trilwerkzaamheden tijdens de bouwwerkzaamheden in de periode mei t/m september zal met zekerheid niet leiden tot significante effecten voor kwalificerende vogelsoorten. Bij aanleg in de periode oktober t/m april zijn geluidsreducerende technieken noodzakelijk om significante verstoring van overwinterende watervogels en de rustgebieden voor deze vogels te voorkomen.

Stikstofdepositie

Het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren is niet gevoelig voor stikstofdepositie. In december 2017 is een stikstofdepositie berekening uitgevoerd waaruit blijkt dat de totale woningbouw opgave binnen het bestemmingsplan Polderwijk- Noord geen effect heeft op de omliggende Natura 2000-gebieden.

Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 mei 2019 met betrekking tot het Programma Aanpak Stikstof is dit voor de 230 woningen opnieuw berekend. Daarbij is van belang dat per 1 juli 2021 de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking is getreden. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) regelt een vrijstelling van de vergunningplicht in artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Deze vrijstelling geldt alleen voor de effecten als gevolg van stikstofdepositie en niet voor eventuele andere effecten als gevolg van het project op Natura-2000 gebieden. De vrijstelling is verder uitgewerkt in het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn). Voor het voorliggende stikstofonderzoek betekent dit concreet dat de effecten van stikstofemissie in de aanlegfase niet meer hoeven te worden berekend. De aanlegfase is in het stikstofonderzoek dan ook buiten beschouwing gelaten.

De woningen en appartementen worden gasloos gebouwd. De stikstofemissie als gevolg van het vaststellen van het uitwerkingsplan is in de exploitatiefase dan ook uitsluitend afkomstig van verkeersbewegingen. Met behulp van de meest recente release van het rekenprogramma Aerius Calculator (release 20 januari 2022) is gekeken naar de depositie op de meest nabijgelegen Natura 2000 gebieden (automatische berekening).

Uit de berekeningen voor de exploitatiefase blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde. De effecten van het wegverkeer zijn in de AERIUS-calculator zowel via het SRM-II model als het OPS-model berekend. Hierdoor zijn de effecten van het wegverkeer over een grotere afstand dan 5 kilometer berekend. Voor dit plan geldt geen vergunningplicht op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb).

De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 6 van deze toelichting.

Soortenbescherming

Voor de aanwezigheid van beschermde soorten heeft de gemeente Zeewolde in 2013 een ontheffing Flora- en faunawet ontvangen. Ondertussen is het betreffende plangebied van Havenkwartier fase 2 bouwrijp gemaakt.

Vanwege de eerder geconstateerde aanwezigheid van de rugstreeppad en het feit dat deze soort wordt aangetrokken door grondwerkzaamheden, is de afgelopen jaren, 2013 t/m 2016, extra onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigheid van de rugstreeppad. Deze soort is niet waargenomen (zie bijlage 5).

Andere soorten worden gezien de huidige kenmerken van het gebied niet verwacht. Bij de werkzaamheden dient wel de algemene zorgplicht in acht te worden genomen.

Het uitwerkingsplan wordt voor wat betreft het aspect soortenbescherming uitvoerbaar geacht.

5.10 Vormvrije mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbesluit hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van 106 woningen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.

Er wordt bij de ontwerpprocedure van het uitwerkingsplan door het college besloten dat geen MER nodig is. Dit blijkt ook uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling die in bijlage 7 is opgenomen. Daaruit blijkt dat, gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten, geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Mitigerende maatregelen zijn dan ook niet noodzakelijk.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

6.1 Opzet

Dit uitwerkingsplan bestaat uit een nadere uitwerking van de regels en de bestemmingen van het vigerende bestemmingsplan "Polderwijk-Noord". In dat plan is een uitwerkingsplicht ex artikel 3.6, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening opgenomen om de bestemming “Wonen - Uit te werken" (artikel 8) binnen de in het betreffende artikel genoemde uitwerkingsregels uit te werken. De gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden die in dit uitwerkingsplan zijn opgenomen, passen binnen de kaders die in het bestemmingsplan "Polderwijk-Noord" zijn bepaald.

6.2 Erfbebouwingsregeling

Toelichting regeling vergunningvrij bouwen

Op 1 november 2014 is een aanpassing van het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden waardoor verschillende activiteiten vergunningsvrij zijn geworden. Zo ook het bouwen van een bijbehorend bouwwerk. Om te voorkomen dat het erf volgebouwd wordt met vergunningvrije bouwwerken is het maximale bebouwingspercentage geïntroduceerd. Dit betreft dan een maximum percentage van het bebouwingsgebied.

Bebouwingsgebied:

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de

grond onder het oorspronkelijke hoofdgebouw.

Achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant

en van daaruit evenwijdig loop met het aangrenzend openbaar toegankelijk

gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter

het hoofdgebouw te komen.

Door toevoeging van het begrip bebouwingsgebied wordt duidelijk dat de omvang van het deel van het achtererfgebied dat mag worden bebouwd wordt bepaald aan de hand van de actuele omvang van het hoofdgebouw.

In de oude regeling was het mogelijk om vergunningsvrij de woning aan de achterzijde uit te bouwen met een diepte van 2,5 meter. Met de inwerkingtreding van de aanpassingen in het omgevingsrecht is deze diepte verruimd naar 4 meter. Bij een woning betekent dat bijvoorbeeld dat binnen die afstand een aan- of uitbouw gebruikt mag worden voor het vergroten van een woonkamer, (bij)keuken of serre. Buiten de genoemde afstand geldt als eis dat het gebruik functioneel ondergeschikt dient te zijn. Bij een woning kan het dan bijvoorbeeld slechts gaan om een garage, berging of plantenkas.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.UPPNHAVENF2-VS01_0010.jpg"

Figuur 6.1. Achtererfgebied

Met de wijziging van het Bor wordt het ook mogelijk om een bijbehorend bouw-werk te bouwen dat hoger is dan 3 meter. Voorwaarde is wel dat zo'n bijbehorend bouwwerk een schuin dak heeft. Aan de maatvoeringen van zo'n schuin dak zijn, mede in verband met architectuur en belangen van omwonenden, randvoorwaarden gesteld. De regeling is zo opgezet dat bij hogere daken dan 3 m, in de regel alleen standaard zadeldaken of schilddaken mogelijk zijn. De daknok mag in ieder geval niet hoger zijn dan 5 meter en wordt verder in hoogte begrensd door een formule. In deze formule is de afstand van de nok tot de perceelsgrens bepalend voor de toegestane hoogte. Hoe dichter bij de perceelsgrens hoe minder hoog een dak mag zijn.


Uitgangspunten regeling uitwerkingsplan

Het vergunningsvrij bouwen wordt voor de erfbouwingsregeling in het plangebied als uitgangspunt genomen.


Het Bor kent evenwel de beperking dat vergunningvrij bouwen in zijtuinen veelal niet is toegestaan, waardoor in een aantal gevallen een onevenredige beperking van (bestaande) bouwmogelijkheden kan ontstaan.


In veel gevallen kan het aanvaardbaar zijn dat ook in zijtuinen wordt gebouwd. In die situaties kent het bestemmingsplan een aanvullende regeling ten opzichte van het in het Bor toegestane bouwen in het achtererfgebied. Daar waar in het bestemmingsplan in zijtuinen mag worden gebouwd is voorzien in een woonbestemming. Op grond van het begrip 'erfbebouwingsgebied' dat in het bestemmingsplan is geïntroduceerd, mag aanvullend op het bouwen in het achtererfgebied, ook in de zijtuinen worden gebouwd waarop een woonbestemming rust.

Het wordt vanuit stedenbouwkundig oogpunt echter ongewenst geacht dat het erfbebouwingsgebied tussen vrijstaande woningen of blokken van rijtjes- of twee-onder-één-kapwoningen wordt bebouwd met bijbehorende bouwwerken met opbouwen. Hierdoor wordt het stedenbouwkundig beeld dat een open karakter (tussen de woningen) beoogd teniet gedaan. Omdat het bouwvlak in theorie volledig mag worden bebouwd met hoofdgebouwen, is een regeling opgenomen die ervoor zorgt dat het oorspronkelijke hoofdgebouw ten minste 3 meter vanaf de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd. Tussen de woningen kunnen op die manier uitsluitend bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, waaronder ook de uitbreiding van het hoofdgebouw wordt verstaan. De regeling voor bijbehorende bouwwerken staat tot 4 meter vanaf het hoofdgebouw maar één bouwlaag toe (zie figuur 6.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.UPPNHAVENF2-VS01_0011.png"

Figuur 6.2. Maatvoering bijbehorende bouwwerken naast/tussen hoofdgebouwen


Voor het bepalen van het erfbebouwingsgebied is het noodzakelijk dat de voorkant van de woning wordt bepaald. De voorkant van de woning is die zijde die grenst aan de tuinbestemming. Dit betekent dat als er bij hoekpercelen een woonbestemming naast het bouwvlak ligt, dat de gevel aan deze zijde niet als voorkant wordt gezien.

Voor de woningen die geen duidelijk voorkant hebben is de voorgevelrooilijn vastgelegd, waarmee impliciet is bepaald wat het erfbebouwingsgebied is.

6.3 Groen

De bestemming 'Groen' is gelegd op de essentiële groenelementen in het woongebied. Het betreft hier voornamelijk het dijktalud rond de Zeewolderweg / De Omloop.

6.4 Verkeer - 2

De infrastructuur is in de bestemming 'Verkeer - 2' ondergebracht. De infrastructuur bestaat in het plangebied uit woonstraten en parkeerplaatsen. Voor de infrastructuur wordt dezelfde regeling aangehouden, zoals deze ook al in de andere uitwerkingsplannen van Polderwijk gehanteerd zijn. Bouwwerken rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer zijn overigens vergunningvrij.

6.5 Wonen

De bestemming 'Wonen' heeft betrekking op de grondgebonden woningen die in het plangebied voorkomen. Het gaat om de woningen inclusief de daarbijbehorende achter- en zijtuinen.

De bouwregels van de woningen (hoofdgebouwen) zijn afgestemd op de in paragraaf 4.2 beschreven woningtypen. De situering van de hoofdgebouwen is vastgelegd in het bouwvlak. Buiten het bouwvlak is ruimte voor (vergunningvrije) erfbebouwing (zie paragraaf 6.2).

Het wonen al dan niet in combinatie met zorg is planologisch toegestaan via de aanduiding 'wooncentrum'.

Het wonen mag in combinatie plaatsvinden met kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Eén en ander is gehouden aan een aantal randvoorwaarden en beperkingen die in de begrippen en de gebruiksregels van de bestemming zijn opgenomen.

6.6 Water

Het in het plan ingebrachte water is als 'Water' bestemd. Het betreft hier de waterlopen die door het gebied lopen en een belangrijk element vormen in het woongebied. Ook is de insteekhaven met een jachthaven in de zuidzijde van het plangebied als haven bestemd.

6.7 Wonen - Woongebouw

De gestapelde woningbouw in de vorm van de appartementencomplexen zijn in de bestemming 'Wonen - Woongebouw' geregeld. De oppervlakte en bouwhoogte van de woongebouwen is afgestemd op de gewenste situatie door middel van het opnemen van een bouwvlak en een (maximum) bouwhoogte.

Eventuele bijbehorende bouwwerken zijn alleen toegestaan voor zover deze vergunningvrij kunnen worden gerealiseerd (zie paragraaf 6.2).

In één appartementengebouw wordt op de begane grond de mogelijkheid geboden voor vestiging van dienstverlenende voorzieningen. Daar waar dit planologisch is toegestaan is op de verbeelding voorzien in de aanduiding 'dienstverlening'.

6.8 Waterstaat - Waterkering

Ter plaatse van de primaire waterkering geldt dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’. Ter plaatse wordt voorkomen dat op korte afstand van de waterkering bouw- of aanlegwerkzaamheden plaatsvinden die de waterkerende functie kunnen ondermijnen.

6.9 Beschermingszones waterkering

De beschermingszones van de waterkeringen zijn aangeduid met de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - dijk 1' en 'vrijwaringszone - dijk 2'. De aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 1' heeft betrekking op de binnenbeschermingszone en de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk 2' betreft de buitenbeschermingszone.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1.1 Overleg

Het concept-uitwerkingsplan is in het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening voorgelegd aan Rijkswaterstaat, de provincie Flevoland en het waterschap Zuiderzeeland.

Rijkswaterstaat heeft aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het plan.

De provincie heeft te kennen gegeven vanuit provinciaal belang geen opmerkingen te hebben. Wel geeft zij aan dat punt van aandacht de stikstofproblematiek blijft al zijn de conclusies uit het stikstofonderzoek aannemelijk. De provincie verwacht wel dat, mochten er gedurende de uitwerkingsprocedure nieuwe versies van de Aerius calculator worden voorgeschreven, dat het stikstofonderzoek als gevolg daarvan geactualiseerd zal worden. Van deze opmerking is kennis genomen. Nadat het plan als ontwerp ter inzage heeft gelegen, zal voorafgaand aan de vaststelling nog worden beoordeeld of de stikstofberekeningen geactualiseerd moeten worden.

Het waterschap heeft bij brief van 28 april 2022 (bijlage 9) te kennen gegeven een positief wateradvies af te geven als de in hun brief aangegeven informatie wordt verwerkt in de waterparagraaf, zoals die zijn opgenomen in de brief. De opmerkingen van het waterschap zijn verwerkt in paragraaf 5.7.

Verder zal bij de verkoop en de voorbereiding daarvan gevolg worden gegeven aan de opmerking van het waterschap om de potentiële kopers te informeren over de (beperkingen vanuit de) waterveiligheidsbelangen die gelden op grond van de Keur

Waterschap Zuiderzeeland 2017, de legger het waterschapsbeleid.

7.1.2 Ontwerp en vaststelling

Het uitwerkingsplan heeft vervolgens vanaf 25 mei 2022 gedurende zes weken als ontwerp ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Het college heeft het uitwerkingsplan op 13 september 2022 ongewijzigd vastgesteld.

7.2 Economische uitvoerbaarheid

Polderwijk heeft sinds 2004 een vastgestelde grondexploitatie. Deze grondexploitatie wordt minimaal eens in de 2 jaar geactualiseerd. De laatste actualisatie heeft plaatsgevonden in 2015. Het resultaat is positief en in het bestemmingsplan "Polderwijk-Noord" is de verwachting uitgesproken dat het resultaat positief zal blijven.

De gemeente bezit alle grond van de nog uit te werken delen van het plangebied. Alle te maken kosten in het plangebied worden verhaald door de verkoop van de bouwkavels. Met de grondexploitatie is de economische uitvoerbaarheid van de nog uit te werken en realiseren bestemmingen aangetoond.

Gelet op het feit dat de grond voor de te ontwikkelen locaties in eigendom is van de gemeente, is het niet verplicht een exploitatieplan te koppelen aan de vaststelling van dit uitwerkingsplan, omdat het kostenverhaal anderszins verzekerd is.