direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: De Akkers Zeewolde 2016
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0050.BVAkkers2016-VS01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 1 november 2014 is het Besluit omgevingsrecht (Bor) aangepast, waarin onder meer een verruiming heeft plaatsgevonden van het vergunningvrij bouwen. In de op 24 juni 2014 vastgestelde beheersverordening De Akkers Zeewolde was hier nog geen rekening mee gehouden. Dit is de aanleiding geweest om de huidige beheersverordening op dit onderdeel te herzien.

Met deze herziening zijn eveneens een aantal zaken van meer ondergeschikte aard meegenomen, zoals onder meer de gebruiksregeling voor beroepen aan huis, de bouwregeling voor speeltoestellen en een regeling voor het in gebruik nemen van openbaar (snippergroen) als erf. Verder zijn een aantal onvolkomenheden c.q. onjuistheden hersteld.

De aanpassingen worden als het ware toegevoegd aan de beheersverordening van 2014 die in zijn geheel wordt vervangen door de onderhavige beheersverordening.

In figuur 1 is de ligging en begrenzing van het gebied aangegeven waarop deze beheersverordening van toepassing is (het beheersgebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BVAkkers2016-VS01_0001.jpg"

Figuur 1 De ligging en begrenzing van het verordeningsgebied

1.2 Waarom een beheersverordening

Bij de actualisatie van een juridische ruimtelijke regeling kan gekozen worden uit een bestemmingsplan of een beheersverordening. In dit geval is er logischerwijs opnieuw gekozen voor een beheersverordening die de geldende beheersverordening als het ware vervangt. Het betreft hier een bestaande en reeds ingerichte woonwijk waar geen ingrijpende ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien.

1.2.1 Feitelijk bestaande situatie

De toepassing van de beheersverordening is voor dit gebied mogelijk, omdat daarin sprake is van een feitelijk bestaande situatie. De bestaande situatie wordt in dit geval bepaald door de al gerealiseerde bebouwing en het openbare gebied. Het verordeningsgebied bestaat voornamelijk uit woningen. Een weergave van andere functies dan wonen is opgenomen in bijlage 1. Verder is de bestaande situatie weergegeven op de luchtfoto (zie bijlage 2). De bestaande situatie wordt nader beschreven in hoofdstuk 2. Illegale bouwwerken horen niet bij de feitelijk bestaande situatie en worden in de beheersverordening niet zonder meer gelegaliseerd.

1.2.2 Perceelsgebonden bouwmogelijkheden

Daarnaast worden in het verordeningsgebied geen (grote) ontwikkelingen mogelijk gemaakt, alleen nog enkele perceelsgebonden bouwmogelijkheden. Bij de perceelsgebonden bouwmogelijkheden gaat het om kleinschalige ontwikkelingen die in de geldende bestemmingsplannen al mogelijk waren gemaakt. Dit houdt in dat bijvoorbeeld onder voorwaarden een bestaande woning mag worden uitgebreid tot een bepaalde oppervlakte en dat erfbebouwing onder voorwaarden mogen worden gebouwd. Voor de erfbebouwing wordt met deze nieuwe beheersverordening aangesloten op de meest recente regeling voor vergunningvrij bouwen.

1.3 Waaruit bestaat deze beheersverordening

Kort gezegd bestaat een beheersverordening uit een verbeelding van het verordeningsgebied en regels. Meer concreet gaat het om:

  • een object dat bestaat uit het gebied waarop de verordening betrekking heeft (het verordeningsgebied);
  • een of meer objecten binnen het gebied (besluit(sub)vlakken);
  • regels die gekoppeld zijn aan het besluitgebied en/of de objecten binnen het besluitgebied en die gericht zijn op het beheer van het gebied;
  • regels die gaan over gebruiken, bouwen, aanleggen en slopen, afwijken met een omgevingsvergunning en overgangsrecht.

De beheersverordening gaat vergezeld van een toelichting. Deze motiveert in ieder geval de keuze voor het instrument (zie hierboven), waarom er geen ruimtelijke ontwikkelingen worden voorzien, welke onderzoeken hebben plaatsgevonden, etc. De toelichting bevat ook een uitleg van de regeling.

1.4 Wat regelt deze beheersverordening

Het belangrijkste uitgangspunt voor deze beheersverordening is dat deze de bestaande situatie vastlegt. De feitelijk bestaande situatie is dus het uitgangspunt. Een beheersverordening mag in principe geen 'ruimtelijke ontwikkelingen' bevatten.

Dit betekent echter niet dat de situatie volledig op slot gaat. De feitelijke situatie is in deze verordening aangevuld met onbenutte mogelijkheden uit de geldende bestemmingsplannen voor het verordeningsgebied. In deze beheersverordening gaat het om:

  • 1. een erfbebouwingsregeling die is afgestemd op de meest recente regeling voor vergunningvrij bouwen;
  • 2. uitbreidingsmogelijkheden voor hoofdgebouwen, bij recht en/of via afwijking;
  • 3. algemene afwijkingsregels.

Daarmee is geen sprake van 'ruimtelijke ontwikkelingen'. De ruimte die de beheersverordening biedt voor uitbreidingsmogelijkheden voor hoofdgebouwen, is afhankelijk van de te bieden ruimte voor perceelsgebonden mogelijkheden. Hierbij wordt gerefereerd aan de bestaande mogelijkheden uit de voorheen geldende bestemmingsplannen in combinatie met de regeling voor vergunningvrij bouwen. De erfbebouwingsregeling en de algemene afwijkingsregels zijn hiervan niet afhankelijk.

Het kan voorkomen dat een ontwikkeling gewenst is die niet binnen de in deze beheersverordening opgenomen (perceelsgebonden) ontwikkelingsmogelijkheden past. In dat geval is een procedure nodig om van de beheersverordening af te wijken via het Besluit omgevingsrecht (buitenplanse afwijking) of een nieuw bestemmingsplan bij een ingrijpende ontwikkeling.

De beheersverordening legt dus de feitelijke situatie vast door middel van een algemene regeling, waardoor een eenvoudige regeling mogelijk is. Het kan nodig zijn om meer te specificeren en/of te detailleren door middel van besluit(sub)vlakken op de kaart of specifieke bepalingen in de regels. Ook voor deze beheersverordening is daar sprake van. Hierover wordt in hoofdstuk 4 meer informatie gegeven.

1.5 Hoe werkt de verordening

De beheersverordening moet digitaal worden gemaakt volgens de Praktijkrichtlijn Gebiedsgerichte Besluiten. De verordening wordt door de gebruiker daarom via een digitaal platform (meestal de website RO-online, www.ruimtelijkeplannen.nl) benaderd. Digitaal gezien zijn er verschillende vlakken zichtbaar, namelijk het besluitgebied, de besluitvlakken en (eventueel) de besluitsubvlakken. Hierna volgt een korte omschrijving van wat deze vlakken regelen:

  • Besluitgebied. Het besluitgebied is het gebied waarvoor de beheersverordening van toepassing is. De regelingen die niet specifiek gekoppeld zijn aan een besluitvlak of een besluitsubvlak zijn altijd van toepassing op het hele besluitgebied. De regels zijn gericht op het behouden van de bestaande situatie. 
  • Besluitvlak. Op het hele besluitgebied, of een bepaald deel daarvan, kan een besluitvlak zijn gelegd. In deze beheersverordening heeft het hele besluitgebied één besluitvlak namelijk 'Bestaand'. Dit omdat de regels, die bij dit besluitvlak horen, gericht zijn op het behoud van de bestaande situatie. Deze regels zijn (digitaal) direct gekoppeld aan het besluitvlak. Daarnaast zijn er besluitvlakken voor een waterkering en een gasleiding.
  • Besluitsubvlak. Binnen het besluitvlak 'Bestaand' is in deze verordening sprake van meerdere besluitsubvlakken. De besluitsubvlakken zijn bedoeld om in een bepaald deel van het besluitvlak aanvullende regelingen te geven, gebaseerd op de geldende bestemmingsplannen.
  • Overige. Naast de regelingen zoals hiervoor omschreven is ook sprake van afwijkingsregels waarmee in bijzondere gevallen van de bestaande regeling kan worden afgeweken.

1.6 Leeswijzer

De beheersverordening is als volgt opgebouwd. In het volgende hoofdstuk wordt allereerst een beschrijving gegeven van de bestaande situatie in het verordeningsgebied aan de hand van de voorkomende functies en voorzieningen. De bestaande situatie is immers het uitgangspunt voor deze beheersverordening en daarom van belang.

Daarna wordt in hoofdstuk 3 het beleid en de milieu- en omgevingsaspecten uiteengezet. Deze kunnen extra uitgangspunten voor deze beheersverordening geven.

Hoofdstuk 4 geeft een juridische toelichting op de beheersverordening. In dit hoofdstuk staat dus de toelichting op de regeling in deze beheersverordening en staat een korte uitleg van de procedure die de beheersverordening doorloopt om rechtskracht te krijgen.

In hoofdstuk 5 wordt tot slot ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Inleiding

De lijst met niet woonfuncties en de luchtfoto geven inzicht in de bestaande situatie in het verordeningsgebied. De bestaande situatie wordt onderscheiden in perceelsgebonden functies (te verdelen in wonen en overige functies) en functies in de openbare ruimte. Bij de ruimtelijke verschijningsvorm van de bebouwing en openbare ruimte is de bestaande situatie het uitgangspunt. Dit hoofdstuk gaat daarom alleen in op de bestaande functies.

2.2 Ruimtelijke structuur

Bij de stedenbouwkundige opzet is het strakke agrarische verkavelingspatroon (de functie die het verordeningsgebied had, voordat het een woonwijk werd) als structurerend element gebruikt. De twee in oost-west richting lopende sloten zijn voormalige kavelsloten. Hierdoor heeft het verordeningsgebied een rasterstructuur. Door middel van groen en water wordt de bebouwing in vier rasters verdeeld. Het karakter van de bebouwing wordt naar het centrum toe (zuiden) meer gesloten.

In het verordeningsgebied zijn als belangrijke ruimtelijke elementen in de woongebieden aangegeven:

  • de watergangen, die vooral een oost-west georiënteerde ligging hebben. Aan deze watergangen is in het gebied het karakter van singels gegeven;
  • de groenzone door het verordeningsgebied. In deze zone zijn twee scholen en een hoofdfietsroute naar het centrum opgenomen;
  • de buurtwegen, met een profiel van 22 tot 32 meter tussen de bebouwing. Deze wegen hebben vooral een stroomfunctie, maar tevens gedeeltelijk een functie in het direct ontsluiten van woningen.

Deze ruimtelijke elementen deelden het gebied op in een aantal woonvakken, elk met een eigen karakter.

2.3 Perceelsgebonden functies

In het verordeningsgebied komen vooral woningen voor. Daarnaast kent het verordeningsgebied een aantal ruimten voor ambachtelijke bedrijven, verkooppunten, ateliers en dergelijke. Verder liggen in het gebied drie scholen. In bijlage 3 zijn op een functiekaart de hoofdfuncties die in het verordeningsgebied liggen, aangegeven.

2.3.1 Wonen

De woonfunctie vormt de belangrijkste functie in het verordeningsgebied. De woningen in het gebied zijn zowel vrijstaand, twee aaneen als ook in blokken van meer dan twee aaneen gebouwd. Daarnaast bevat het verordeningsgebied nog een aantal meergezinswoningen. Ook komt in het zuiden een woongebouw voor.

De woningbouw in het centrale en zuidoostelijke deel van het verordeningsgebied is het meest geconcentreerd, terwijl de woningbouw ten oosten van de Sportlaan en in het noordoostelijke gedeelte van het verordeningsgebied boven de Muiderweg bestaat uit ruimere kavels met vrijstaande of twee aaneengebouwde woningen. De woningbouw in het gebied dateert hoofdzakelijk uit de jaren '80 van de vorige eeuw.

De meeste woningen hebben een goothoogte tot maximaal 6 meter. Alleen langs de Vlietstroom is een strook woningen gebouwd met een hogere goothoogte. De goothoogte van deze woongebouwen bedraagt maximaal 9 meter. Daarnaast bevinden zich langs de Bonkes woningen met een maximale goothoogte van 4 meter. In tegenstelling tot de overige bebouwing in het verordeningsgebied hebben deze woningen een plat dak.

2.3.2 Voorzieningen en bedrijvigheid

Niet woonfuncties zijn voornamelijk te vinden in het zuidelijke deel van het verordeningsgebied. Deze functies bestaan uit een drietal basisscholen, een peuterspeelzaal, een telefooncentrale en een gezondheidscentrum. Verder bevinden zich in het verordeningsgebied een aantal ateliers en kleinschalige bedrijfsactiviteiten.

2.4 Functies openbare ruimte

2.4.1 Groen en water

In het verordeningsgebied is veel groen en water aanwezig. Zoals al in paragraaf 2.2 is beschreven, verdeelt het groen en water het verordeningsgebied in vier rasters. Het gaat hierbij om de centraal gelegen oost-west lopende watergang met groen aan beide zijden. Daarnaast ligt er een groenstrook in noord-zuid richting. In het zuidelijk deel van deze groenstrook is ook een watergang aanwezig. Ook in het noordoosten van het gebied ligt langs de rand een ruime groenstrook met watergangen er in. In deze groene rand liggen ook volkstuinen. De, door het gehele verordeningsgebied aanwezige, groen- en waterstructuur, zorgt ervoor dat het verordeningsgebied als groene woonomgeving wordt ervaren.

2.4.2 Verkeer en parkeren

Langs de oost- en noordrand van het verordeningsgebied ligt de Gelderseweg en langs de westrand de Sportlaan. Dit zijn gebiedsontsluitingswegen met een maximale snelheid van 50 km/uur. In het verordeningsgebied zelf gaat het om wegen met een verblijfsfunctie, die zijn gericht op het snel verbinden van de woonwijk met het centrum en met het buitengebied. Om geluidsoverlast tegen te gaan en om de verkeersveiligheid te optimaliseren is voor de verblijfswegen in het verordeningsgebied een 30 km/uur-regime van toepassing.

Parkeren gebeurt hoofdzakelijk langs de wegen. Bij sommige vrijstaande en half vrijstaande woningen is er ruimte om te parkeren op eigen terrein, al dan niet in een garage. Op sommige plaatsen zijn er garageboxen in de openbare ruimte aanwezig.

Hoofdstuk 3 Beleid en omgevingsaspecten

3.1 Beleid

Op verschillende niveaus gelden beleidsnota's die betrekking hebben op het verordeningsgebied. Op rijksniveau zijn dit onder andere de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) en het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro). Het oostelijk deel van het verordeningsgebied maakt deel uit van de beschermingszone van een primaire waterkering. Op basis van het Barro moet de beschermingszone worden beschermd. Dat gebeurt in deze omgevingsverordening door middel van een besluitvlak.

Op provinciaal niveau gaat het om het 'Omgevingsplan Flevoland 2006'. Deze geeft geen uitgangspunten voor het verordeningsgebied. Ook op gemeentelijk niveau zijn er geen beleidsdocumenten die specifieke uitgangspunten bieden voor deze beheersverordening.

3.2 Milieu- en omgevingsaspecten

Het uitgangspunt is dat - ook in de toekomst - een goede omgevingssituatie voor de aanwezige functies in en rond het verordeningsgebied behouden blijft. In de volgende paragrafen worden de milieu- en omgevingsaspecten behandeld.

3.2.1 Milieuzonering

Normstelling en beleid

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

Met de beheersverordening wordt de bestaande situatie vastgelegd. In het verordeningsgebied komen naast woningen maatschappelijke voorzieningen, ateliers en kleinschalige bedrijfsactiviteiten uit milieucategorie 1 en 2 voor. Zwaardere bedrijfsactiviteiten komen in het verordeningsgebied niet voor. Het gaat hierbij om lichte bedrijvigheid, die prima mengt met woningen. De woningen ondervinden dan ook geen hinder in het kader van milieuzonering.

Ten aanzien van het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.2 Geluid

Normstelling en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

De Gelderseweg en de Sportlaan hebben een geluidszone in het kader van de Wet geluidhinder. Binnen deze geluidszone komen bestaande woningen voor. De beheersverordening biedt geen ruimte voor de bouw van nieuwe woningen. Ook zijn er geen mogelijkheden om de woningen dichter naar deze weg toe te bouwen. De geluidssituatie voor de bestaande woningen kan dan ook niet verslechteren.

Ten aanzien van het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.3 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

In het verordeningsgebied worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt die nader luchtkwaliteitsonderzoek vereisen.

Ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.4 Bodem

Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

Met betrekking tot de bodem kan worden gemeld dat in het verordeningsgebied geen nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen worden toegestaan waarvoor op voorhand bodemonderzoek noodzakelijk is.

Ten aanzien van het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.5 Water

Normstelling en beleid

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets wordt gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het verordeningsgebied valt in het werkgebied van het waterschap Zuiderzeeland.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

Het oostelijke deel van het verordeningsgebied behoort tot een beschermingszone van een primaire waterkering. Deze beschermingszone wordt in deze beheersverordening beschermd door middel van een besluitvlak. Met de beheersverordening wordt de bestaande situatie vastgelegd. De beheersverordening heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding. Met uitzondering van de beschermingszone raakt het verordeningsgebied geen gronden die voor het waterschap van belang zijn.

In het kader van de op 14 juni 2014 vastgestelde beheersverordening is de watertoets uitgevoerd. Hieruit bleek dat er geen waterschapsbelang was en is destijds door het

Waterschap Zuiderzeeland een positief wateradvies afgegeven. De onderhavige beheersverordening is een juridische aanpassing van die eerder vastgestelde beheersverordening en heeft geen invloed op de uitkomst van die watertoets. Om deze reden is de watertoets niet nogmaals uitgevoerd.

Ten aanzien van het aspect water zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.6 Archeologie

Normstelling en beleid

Voor de bescherming van archeologische en cultuurhistorische waarden is de Monumentenwet van toepassing. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van gemeentelijk of provinciaal beleid bepaald.

Voor archeologische terreinen, rijksmonumenten en beschermde dorps- en stadsgezichten die wettelijk zijn beschermd op grond van de Monumentenwet hoeft voor de beheersverordening aanvullende regeling te worden getroffen.

De gemeente Zeewolde heeft een eigen archeologische verwachtingskaart opgesteld.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

Volgens het gemeentelijke archeologiebeleid ligt het verordeningsgebied in een archeologievrij beleid. Bovendien ligt deze beheersverordening uitsluitend de bestaande situatie vast.

Ten aanzien van het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.7 Cultuurhistorie

Normstelling en beleid

Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening moet in ruimtelijke plannen aandacht worden besteedt aan cultuurhistorie. Cultuurhistorisch waardevolle elementen moeten in de beheersverordening worden beschermd.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

In het verordeningsgebied liggen geen cultuurhistorisch waardevolle objecten.

Ten aanzien van het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.8 Ecologie

Normstelling en beleid

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

Gebiedsbescherming

Het verordeningsgebied grenst aan het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren. Dit gebied maakt ook deel uit van de EHS. Verder liggen in de omgeving van het verordeningsgebied geen andere gebieden die deel uit maken van de EHS. Gezien het overwegend conserverende karakter van de beheersverordening worden geen significante effecten verwacht op dit gebied. De Natuurbeschermingswet legt geen beperkingen op voor deze beheersverordening.

Ten aanzien van het aspect gebiedsbescherming zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

Soortenbescherming

Gelet op het feit dat de beheersverordening de bestaande situatie vast legt, hoeft in het kader van de beheersverordening geen nader onderzoek te worden gedaan. Als er wordt gebouwd of als er een andere activiteit plaats gaat vinden, moet er dan wel rekening worden gehouden met de aanwezige beschermde soorten. Voor deze beheersverordening heeft de Flora- en faunawet geen gevolgen.

Ten aanzien van het aspect soortenbescherming zijn er geen belemmeringen voor deze beheersverordening.

3.2.9 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Toetsing en uitgangspunten voor de beheersverordening

In de omgeving van het verordeningsgebied komen geen risicovolle inrichtingen voor. Ter hoogte van de Sportlaan in het oosten van het plangebied is wel een gasleiding van de Gasunie aanwezig. Bij de gasleiding horen de volgende gegevens:

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BVAkkers2016-VS01_0002.png"

In het kader van de procedure van het bestemmingsplan Centrale Groenzone en Krachtenveld heeft DHV in 2011 een onderzoek naar de externe veiligheid van deze aardgastransportleiding opgesteld. De Gasunie heeft ingestemd dat de gegevens die ten grondslag hebben gelegen aan de regeling voor en de toelichting op de aardgasleiding in dat bestemmingsplan, ook gebruikt kunnen worden voor het onderhavige gebied.

Uit het berekende groepsrisico in dat onderzoek kwam naar voren dat de oriënterende waarde niet wordt overschreden. De maximale waarde ten opzichte van de oriënterende waarde is een factor 1,163*10-4. Doordat er sprake is van een beheersverordening, zijnde een conserverend plan, is er geen sprake van een toename van het groepsrisico.

Hoofdstuk 4 Juridische toelichting

In dit hoofdstuk is een toelichting op de juridische regeling en de procedure van deze beheersverordening opgenomen.

4.1 Juridische regeling

In de beheersverordening is de bestaande situatie vastgelegd door middel van een besluitgebied. Onder de feitelijke bestaande situatie wordt het bestaande gebruik en de bestaande bouwwerken verstaan:

bestaand gebruik

het gebruik van gronden en bouwwerken zoals aanwezig op het moment van de inwerkingtreding van de beheersverordening, daaronder valt niet het gebruik dat reeds in strijd was met de voorheen geldende bestemmingsplannen, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

bestaande bouwwerken

bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van de beheersverordening aanwezig zijn, dan wel gebouwd kunnen worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen, daaronder vallen niet bouwwerken die bestaan op het moment van de inwerkingtreding van de beheersverordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd zijn met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;

In deze beheersverordening zijn de bestaande functies en bebouwing geregeld, door middel van gebruik- en bouwregels. Deze regelen de functies die beschreven zijn in hoofdstuk 2 en het gebruik en de bebouwing die zijn vastgelegd op dat wat is opgenomen in de bijlagen. De regeling voor bouw- en gebruiksmogelijkheden is aangevuld met regelingen uit de bestemmingsplannen zoals die tot vaststelling van deze verordening gelden.

4.1.1 Gebruiksregels

De gebruiksregels beschrijven het toegestane gebruik van bebouwing en openbare ruimte. Wat betreft de bestaande functies wordt onder aanvullend gebruik soortgelijke functies verstaan. Dit houdt in dat naast bijvoorbeeld een bestaande school ook een andere soort maatschappelijke voorziening is toegestaan, zoals een medische voorziening. Algemeen worden daarmee de bestaande functies mogelijk gemaakt op de plaats waar deze nu aanwezig zijn. In het geval van een specifieke functie is een besluitsubvlak opgenomen. Dit betekent dat deze specifieke functie alleen op die locatie gehandhaafd mag worden. Maar ook als de specifieke functie hier nog niet is gevestigd kan dat alsnog op de aangegeven locaties. Hier gaat het dus om een verbreding van het bestaande gebruik, overeenkomstig de geldende bestemmingsplannen. Het bestaande aantal woningen mag niet worden uitgebreid.

Kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis

Het wonen mag in combinatie plaatsvinden met kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Eén en ander is gehouden aan een aantal randvoorwaarden en beperkingen die in de begrippen en de gebruiksregels van de verordening zijn opgenomen.

De wijziging ten opzichte van de vorige beheersverordening is dat kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten net als aan-huis-verbonden beroepen nu bij recht zijn toegestaan daar waar eerder een afwijkingsprocedure van de gebruiksregels noodzakelijk was.

Niet woonfuncties

Naast woningen zijn er diverse andere functies aanwezig. Het gaat om maatschappelijke voorzieningen, kleinschalige bedrijven en dienstverlening. Deze functies zijn aangeduid middels een besluitsubvlak.

Afwijkingsregels

Bij de gebruiksregels zijn afwijkingsregels opgenomen. Deze geven mogelijkheden om productiegebonden detailhandel bij aan huis verbonden beroepen en mogelijkheden voor bedrijfsuitoefening aan huis. Aan het afwijken van de regels zijn voorwaarden verbonden, deze zijn opgenomen in de regels.

Regeling 'snippergroen'

Het erf waarop gebouwd mag worden (zie paragraaf 4.1.2) is in beginsel afgestemd op de bestaande situatie en gaat uit van kadastrale grenzen en eigendomsituaties. Het komt echter regelmatig voor dat delen van openbare gebiedjes die tot de openbare ruimte horen bij het erf van de woningen worden betrokken en dat er vanuit de bestaande ruimtelijk-functionele situatie geen bezwaar tegen bestaat. Het gaat bijvoorbeeld om 'snippergroen' dat door de gemeente wordt afgestoten en aan particulieren wordt verkocht. Planologisch is op dat moment echter nog sprake van een openbare bestemming, waardoor de grond bij de woning niet in gebruik mag worden genomen als erf. Om die reden is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen die het mogelijk maakt deze percelen te gebruiken als erf.

De afwijkingsbevoegdheid is uitsluitend bedoeld voor het creëren van erf bij bestaande woningen, waardoor het te bebouwen wordt verrruimd. De vergroting van het woonperceel mag echter geen afbreuk doen aan het bebouwingsbeeld van de omgeving.

4.1.2 Bouwregels

Vergroting van bestaande bouwwerken en nieuwe bouwwerken is in beperkte mate toegestaan. Daaraan zijn voorwaarden gekoppeld, die ook opgenomen zijn in de bouwregels. Het gaat daarbij om voorwaarden over de afmeting van de gebouwen, maar ook over de plaats. De regeling die is opgenomen, is gericht op het handhaven van de bestaande situatie, maar ook op het mogelijk maken van perceelsgebonden ontwikkelingen. De bestemmingsplannen die tot voor vaststelling van deze verordening gelden, zijn hiervoor de basis. Daarnaast is voor wat betreft de erfbebouwingsregeling aangesloten bij de op 1 november 2014 in werking getreden regeling voor vergunningvrij bouwen. Verderop in deze paragraaf wordt hier nader op ingegaan.

De bouwregels van deze beheersverordening geven in eerste instantie aan dat bestaande bouwwerken zijn toegestaan. De feitelijk bestaande situatie is daarbij het uitgangspunt.

Woningen

Bestaande woningen kunnen uitbreiden of worden vervangen met dien verstande dat de maximale oppervlakte 120 m2 mag zijn. Voorts kan een woning op basis van het Bor onder voorwaarden vergunningvrij worden uitgebreid.

Niet woonfuncties

Niet woonfuncties zijn voorzien van een besluitsubvlak bouwvlak. Per besluitsubvlak is de maatvoering op de verbeelding weergegeven. Voor sommige functies gelden specifieke bouwregels, afgestemd op de hiervoor geldende bestemmingsplannen.

Erfbebouwingsregeling

Op 1 november 2014 is een aanpassing van het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden waardoor verschillende activiteiten vergunningsvrij zijn geworden. Zo ook het bouwen van een bijbehorend bouwwerk. Om te voorkomen dat het erf volgebouwd wordt met vergunningvrije bouwwerken is het maximale bebouwingspercentage geïntroduceerd. Dit betreft dan een maximum percentage van het bebouwingsgebied. In onderstaande tabel is het maximaal toelaatbare bebouwingspercentage van bijbehorende bouwwerken gerelateerd aan de omvang van het bebouwingsgebied.

In onderstaande tabel is het maximaal toelaatbare bebouwingspercentage van bijbehorende bouwwerken gerelateerd aan de omvang van het bebouwingsgebied.

Opp. per gedeelte van het bebouwingsgebied Bebouwingspercentage

----------------------------------------------------------------------------------------------------

tot en met 100 m² 50% van die oppervlakte

vanaf 100 m² tot en met 300 m² 20% van die oppervlakte

vanaf 300 m² tot en met 900 m² 10% van die oppervlakte

vanaf 900 m² 0% van die oppervlakte

Om de omvang te bepalen van het bebouwingsgebied wordt gewerkt met de zogenoemde nulsituatie. Voor de zogenoemde nulsituatie wordt uitgegaan van het oorspronkelijk hoofdgebouw. In het bij het oorspronkelijk hoofdgebouw behorende achtererfgebied mag een bepaalde oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken worden gebouwd; het bebouwingsgebied.

Bebouwingsgebied:

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijke hoofdgebouw.

Achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loop met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.BVAkkers2016-VS01_0003.png"

Figuur 2: Achtererfgebied

Door toevoeging van het begrip bebouwingsgebied wordt duidelijk dat de omvang van het achtererfgebied wordt bepaald aan de hand van de actuele omvang van het hoofdgebouw.

In de huidige regeling was het mogelijk om vergunningsvrij de woning aan de achterzijde uit te bouwen met een diepte van 2,5 meter. Met de inwerkingtreding van de aanpassingen in het omgevingsrecht is deze diepte verruimd naar 4 meter. Bij een woning betekent dat bijvoorbeeld dat binnen die afstand een aan- of uitbouw gebruikt mag worden voor het vergroten van een woonkamer, (bij)keuken of serre. Buiten de genoemde afstand geldt als eis dat het gebruik functioneel ondergeschikt dient te zijn. Bij een woning kan het dan bijvoorbeeld slechts gaan om een garage, berging of plantenkas.

Met de wijziging van het Bor wordt het ook mogelijk om een bijbehorend bouwwerk te bouwen dat hoger is dan 3 meter. Voorwaarde is wel dat zo'n bijbehorend bouwwerk een schuin dak heeft. Aan de maatvoeringen van zo'n schuin dak zijn, mede in verband met architectuur en belangen van omwonenden, randvoorwaarden gesteld. De regeling is zo opgezet dat bij hogere daken dan 3 m, in de regel alleen standaard zadeldaken of schilddaken mogelijk zijn. De daknok mag in ieder geval niet hoger zijn dan 5 meter en wordt verder in hoogte begrensd door een formule. In deze formule is de afstand van de nok tot de perceelsgrens bepalend voor de toegestane hoogte. Hoe dichter bij de perceelsgrens hoe minder hoog een dak mag zijn.

Uitgangspunten regeling beheersverordening

Het vergunningsvrij bouwen wordt voor de erfbebouwingsregeling in het plangebied Akkers als uitgangspunt genomen.

Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Onder overige bouwwerken, geen gebouw zijnde vallen onder meer erfafscheidingen, palen en masten. In de regels zijn voorwaarden opgenomen over de toegestane hoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde.

4.1.3 Waterkering en beschermingszone

Ter bescherming van de waterkering is een besluitvlak opgenomen voor de beschermingszone van de waterkering. Binnen dit besluitvlak is in de regels bepaald dat er niet mag worden gebouwd, anders dan ten dienste van de waterkering. Er is een afwijking opgenomen om wel te kunnen bouwen in het besluitvlak. Daarvoor is het van belang dat uit overleg met de waterbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van de bescherming van de waterstaatkundige functies geen bezwaar bestaat.

Tevens geldt om de stabiliteit van de primaire waterkering te garanderen aan weerszijden van de dijk een terughoudend bouwbeleid. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt in een binnenbeschermingszone en een buitenbeschermingszone. Het besluitvlak 'Vrijwaringszone - Dijk' heeft betrekking op de binnenbeschermingszone en reikt 20 meter vanaf de teen van de dijk. Bouwplannen binnen deze zone moeten worden afgestemd met het waterschap.

In de buitenbeschermingszone geldt geen belemmering voor het bouwen, hier is de bestaande situatie van toepassing waaruit blijkt dat hier gebouwd is en ook gebouwd kan worden.

4.1.4 Gasleiding

Voor het beschermen van de gasleiding is een besluitvlak opgenomen. Binnen dit besluitvlak is geregeld dat er niet mag worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de gasleiding. Er is een afwijking opgenomen om wel te kunnen bouwen in het besluitvlak. Hiervoor moet vooraf advies worden ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder. Verder is ter bescherming van de leiding voor diverse werkzaamheden en werken een omgevingsvergunning vereist.

4.2 Procedure beheersverordening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) kent geen voorbereidingsprocedure voor de beheersverordening. Wel wordt de beheersverordening op grond van hoofdstuk 3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken ter visie gelegd en kan een ieder een zienswijze tegen de verordening kenbaar maken.

Daarna wordt de beheersverordening door de gemeenteraad vastgesteld. Tegen het vaststellingsbesluit van een beheersverordening kan geen bezwaar of beroep worden aangetekend.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De veranderingen die de beheersverordening mogelijk maakt zijn perceelsgebonden en kleinschalig van aard. De beheersverordening voorziet niet in ingrijpende veranderingen waarbij particuliere belangen geschaad kunnen worden. De bestaande situatie en mogelijke situatie uit de (vóór deze beheersverordening) geldende juridische regelingen worden voortgezet. De maatschappelijke uitvoerbaarheid is hiermee gewaarborgd.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een ruimtelijke regeling wordt bepaald door de financiële haalbaarheid van daarin mogelijk gemaakte ontwikkelingen en de grondexploitatie. Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. De vaststelling van een exploitatieplan is bij een beheersverordening niet mogelijk. De beheersverordening regelt immers het bestaande gebruik en maakt geen bouwplannen (Besluit ruimtelijke ordening) mogelijk. Hierdoor is geen sprake van gemeentelijke kosten voor bijvoorbeeld het opstellen van een plan of planschade. Het aantonen van de financiële haalbaarheid is hierom ook niet nodig.